NL1004682C2 - Inrichting en werkwijze voor het lichten van een zeegaande constructie, bijvoorbeeld boorplatform. - Google Patents

Description

Inrichting en werkwijze voor het lichten van een zeegaande constructie, bijvoorbeeld boorplatform

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het lichten van een zeegaande constructie, zoals een boorplatform bestaande uit een bovenbouw en een jacket, welke inrichting bestaat uit een drijflichaam, 5 zoals een boot, voorzien van een of meer zijdelings verschuifbare heftoestellen.

Volgens een eerder voorstel van aanvraagster wordt een dergelijke inrichting uitgevoerd met ten minste vier of meer stempels, elk voorzien van een heftoestel 10 teneinde na het onder de bovenbouw varen van de stempels deze bovenbouw te kunnen lichten. Het bezwaar van een dergelijk stempel is de geringe aanpasbaarheid aan de zeegang en de relatieve verplaatsing van het drijflichaam of de drijflichamen ten opzichte van het boorplatform.

15 Dit kan tot onzekerheden leiden.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen, waarbij bovengenoemde bezwaren worden ondervangen en zij verschaft daartoe een inrichting, welke zich onderscheidt doordat elk heftoestel is voorzien van een 20 op een deel van de onderbouw te bevestigen koppelorgaan van een pendelarmconstructie, welke pendelarmconstructie scharnierend aan het heftoestel is opgehangen.

Onder een koppelorgaan volgens de uitvinding wordt bedoeld dat er een positieve verbinding plaatsvindt 25 tussen het heforgaan en de onderbouw van de zeegaande constructie, waarbij de vrijheid van beweging is gewaarborgd door de alzijdige verbinding tussen het koppelorgaan en het bijbehorende heftoestel. Dankzij de pendelarmconstructie, die scharnierend aan het heftoestel is 30 opgehangen, wordt een betere stabiliteit van het reeds geheven deel ten opzichte van de drijflichamen verzekert, hetgeen de veiligheid verhoogt.

10046 82 2

Voorts verzekert de uitvinding dat weinig constructieve aanpassingen op de zeegaande constructie behoeven te worden uitgevoerd, omdat de onderbouw zélf wordt aangegrepen, zodat de bovenbouw niet extra behoeft 5 te worden versterkt of ondersteund. In de voorkeursuitvoeringsvorm is de pendelarmconstructie uitgevoerd met twee op afstand van elkaar aangebrachte armen, waarvan de ondereinden aan weerszijden van het koppelorgaan scharnierend daaraan zijn gekoppeld. Dit leidt tot een nog 10 betere stabiliteit, omdat de pendelarmen ten opzichte van elkaar automatisch de meest optimale stand gaan innemen ten gevolge van de door het eigen gewicht van het gelichte deel van de zeegaande constructie opgewekte reactie-kracht.

15 Het voormelde koppelorgaan kan willekeurig zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld een gelaste verbinding.

Indien de onderbouw van de zeegaande constructie uit buizen is samengesteld, verdient het de voorkeur om het koppelorgaan uit te voeren als een klem, bij 20 voorkeur een schaalvormige klem die desgewenst hydraulisch kan sluiten en openen.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het heffen van een zeegaande constructie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de hierboven genoemde 25 inrichting. De werkwijze volgens de uitvinding onderscheidt zich doordat - het drijflichaam naast het zeegaande lichaam wordt gebracht, - het koppelorgaan van elk heftoestel onder de 30 bovenbouw aan de onderbouw wordt bevestigd, - de of elke hefcilinder van het heftoestel wordt bekrachtigd, - de onderbouwelementen zoals de buizen worden gesepareerd, 35 - de bovenbouw van de onderbouw wordt gelicht en op een transportvaartuig, zoals een ponton, wordt neergezet.

1004682 3

De werkwij ze kan tevens worden gebruikt voor het lichten van het resterende deel van de zeegaande constructie, dat wil zeggen de onderbouw, nadat de bovenbouw eerst is verwijderd. Deze onderbouw heeft een aan-5 zienlijke lengte, en daartoe stelt de uitvinding voor om het koppelorgaan van elk heftoestel aan het boveneinddeel van de onderbouw te bevestigen, - de onderbouw te lichten, - de koppelorganen volgens een vooraf bepaalde 10 volgorde achter elkaar te lossen en op een lager deel van de onderbouw te bevestigen door het ontlasten van de hefcilinder, - de betreffende hefcilinder vervolgens opnieuw te bekrachtigen in een vooraf bepaalde volgorde, 15 - de gelichte onderbouw op een transportvaar tuig neer te zetten.

Zodoende is elke gewenste lengte van de onderbouw geleidelijk aan omhoog te brengen door telkens de koppelorganen op een lager deel van de onderbouwconstruc-20 tie te laten aangrijpen en vervolgens omhoog te brengen.

Bovengenoemde en andere kenmerken van de inrichting en de werkwijze zullen nader worden toegelicht in de hieronderstaande figuurbeschrijving van een uit-voeringsvoorbeeld. In de tekening toont: 25 fig. 1 een staand aanzicht van een zeegaande constructie welke op de zeebodem is geplaatst, en waarbij aan weerszijden daarvan een tweetal drijflichamen, bijvoorbeeld boten voorzien van heftoestellen op de onder-bouwconstructie aangrijpen, 30 fig. 2 een volgende stap in de werkwijze bij het lichten van de bovenbouw, fig. 3 het neerzetten van de gelichte bovenbouw op een ponton, fig. 4 en 5 een met fig. 1 en 2 overeenkomend 35 zijaanzicht van de inrichting toegepast bij het lichten van de onderbouw, 1004682 4 fig. 6a, b, c een zijaanzicht van de pendelarm-constructie toegepast bij de inrichting volgens fig. 1 in drie verschillende hoogtestanden, fig. 7 een met fig. 6 overeenkomend zijaanzicht 5 van de pendelarmconstructie met afwijkende positie van de pendelarm, fig. 8a en b een vooraanzicht van de pendelarmconstructie in twee verschillende posities.

In de fig. 1 t/m 5 is getoond dat een op de 10 zeebodem Z staande zeegaande constructie C kan worden verwijderd met een inrichting uitgevoerd met een drijflichaam 1, waarop een heftoestel 2 is geplaatst. Het drijf-lichaam 1 kan elke willekeurige vorm hebben en is bijvoorbeeld een zelfaangedreven boot, bijvoorbeeld een 15 voormalige olietanker. Het heftoestel 2 is van willekeurige aard en is zijdelings ten opzichte van de langsas van de boot 1 te verschuiven over een geleiding 3. Aan het naar de buitenzijde van de boot gekeerde einde is een hefmechanisme 4 aangebracht, hetwelk nog nader wordt 20 beschreven. Het hefmechanisme is volgens de uitvinding uitgevoerd met een koppelorgaan 5, dat op een der buizen van de zeegaande constructie is te bevestigen.

De zeegaande constructie is uitgevoerd met een bovenbouw B en een onderbouw of jacket J.

25 De gehele constructie moet van de zeebodem Z

worden verwijderd en daartoe wordt de constructie in delen gesepareerd en afgevoerd.

In de getoonde uitvoeringsvorm volgens fig. l zijn aan weerszijden de drijflichamen 1 aangebracht met 30 de bijbehorende hefmiddelen.

Na het bevestigen van de koppelorganen 5 kan de buisconstructie van het jacket J bij de doorsnijdings-vlakken D worden gesepareerd, waarna door het bekrachtigen van de hefcilinders 4 de bovenbouwconstructie B om-35 hoog wordt gebracht, tevens met het afvoeren van balast-vloeistof uit de drijflichamen 1, zie fig. 2.

Na het wegvaren voorbij het jacket J kan volgens fig. 3 een ponton P tussen de drijflichamen 1 worden 100^682 5 gevoerd, en kan de bovenbouw B met een deel van de onder-bouwconstructie op het ponton P worden neergezet door het ontlasten van de hefcilinders 4.

Vervolgens worden de drijflichamen 1 weer ter 5 weerszijden van het resterende jacketdeel gebracht, en kunnen de koppelorganen op een willekeurige plaats langs de verticale buisdelen worden bevestigd. Door het opnieuw bekrachtigen van de hefcilinders 4 wordt het jacket van de zeebodem Z gelicht en door het vervolgens een voor een 10 loskoppelen van de koppelorganen 5 en weer op een lagere plaats aanbrengen langs de buisvormige staande delen van het jacket telkens het jacket over een bepaalde hoogte, bijvoorbeeld in stappen van drie meter of dergelijke, omhoog worden gevoerd, hetgeen in fig. 5 is afgebeeld.

15 Het omhoogvoeren van het jacket kan zover gaan dat de onderzijde boven een ponton P kan worden gebracht en daarop worden neergezet. Bij een zeer hoge jacket verdient het de voorkeur om telkens het onderste deel te separeren van het in de koppelorganen opgehangen deel van 2 0 de inrichting, waarna het bovenste deel kan worden gezakt op het ponton. Deze handelswijze kan herhaald plaatsvinden, totdat het jacket zodanig qua hoogte is verminderd dat deze veilig op het ponton P kan worden afgevoerd.

Thans volgt een beschrijving van de koppelorga-25 nen, opgehangen in een pendelconstructie volgens de uitvinding, welke is bevestigd aan het heftoestel 2.

Fig. 6 t/m 8 tonen het koppelorgaan 5 in de vorm van een klem bestaande uit twee halve schaaldelen 10, ll, welke op willekeurige wijze op elkaar kunnen 30 worden gesloten, bijvoorbeeld door hydraulische cilinders (niet getoond) of op andere wijze door middel van een boutverbinding. De klemkracht is voldoende om een verschuiving in verticale zin langs de buizen van de constructie C te voorkomen. Desgewenst kan aan de bovenzijde 35 van de klem een kraag worden vastgelast rond de buis (niet getoond) ter vermijding van bovenvermelde verschuiving.

1004682 6

Een der schaaldelen 10 of 11 van de klem is voorzien van oren 12, elk waarvan is uitgevoerd met een bolscharnier 13, waaraan het ondereinde van een pendelarm 14 is gekoppeld.

5 Het boveneinde van elke pendelarm 14 is even eens voorzien van een bolscharnier 15, welke is opgenomen in een vorkvormig einddeel 16 van de hefcilinder 4. Het vorkvormig einddeel 16 is zelf voorzien van een koppelplaat 17 voor het opnemen van het boveneindscharnierdeel 10 18 van een koppelstang 19. De koppelstang is bij 20 scharnierend met het heftoestel 2 verbonden. Het andere einde van de hefcilinder 4 is bij 21 eveneens scharnierend met het heftoestel verbonden.

Fig. 6a, b, c laten diverse hoogtestanden zien, 15 welke bereikbaar zijn met het ontlasten respectievelijk bekrachtigen van de hefcilinder 4. Fig. 6a toont de hoogste stand, waarbij de koppelstang 19 een naar boven gerichte positie heeft, en waarbij de pendelarm 14 naar links uitwijkt vergeleken met de middenstand volgens 20 fig. 6b. De lage positie is te zien in fig. 6c. Het verschil in hoogte tussen de stand 6a en 6c kan bijvoorbeeld drie meter zijn.

Fig. 7 laat een positie zien, welke uitgaat van de middenstand, fig. 6b, maar waarbij het drijflichaam 1 25 ten opzichte van de constructie c zodanig is verschoven dat de pendelarm 14 een duidelijk naar rechts afwijkende stand gaat innemen.

Deze stand is zonder meer mogelijk dankzij de bolscharnieren 13 respectievelijk 15. Vanzelfsprekend is 30 ook een naar buiten uitwijkende stand van de pendelarm 14 mogelijk.

Fig. 8 toont een positie, waarbij beide cilinders 4 dezelfde stand innemen, en waarbij de pendelarmen 14 symmetrisch ten opzichte van de hartlijn van de buis 35 van de constructie C staan. Een afwijking is te zien in fig. 8b, waarbij de buis C ten opzichte van de cilinders 4 naar rechts is verschoven, hetgeen mogelijk is, omdat de cilinders meer respectievelijk minder worden uitge- 1004682 7 schoven en waarbij de bolscharnieren 15 een verzwenking van de pendelarmen 13 toestaan. Ook hier zijn aanzienlijke uitslagen, in de orde van grootte van twee meter mogelijk.

5 Uit bovenstaande zal duidelijk zijn dat dankzij de flexibele ophanging van het koppelorgaan 5 ten opzichte van de drijflichamen 1 de stabiliteit van het gelichte deel is verhoogd. Daarbij is te denken aan de zelf corrigerende opzet van de pendelarmconstructie, aangezien de 10 vier op de hoekhuizen van het jacket C aangrijpende klemorganen ten gevolge van de zwaartekracht zich automatisch in de gunstigste positie instellen. Ook de drijflichamen 1 worden ten gevolge van die zwaartekracht in de juiste positie ten opzichte van de constructie gebracht. 15 Eventuele afwijkingen ten gevolge van invloeden van de zeegang op de drijflichamen 1 kunnen gemakkelijk worden weerstaan.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm.

20 De koppelorganen 5 kunnen op elke passende wijze zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld door elementen die aan de buizen van de constructie C worden vastgelast. Essentieel hierbij is de alzijdige beweegbaarheid van de pendelarmen 4 ten gevolge van de bolscharnieren 13 res-25 pectievelijk 15.

Het heftoestel 2 kan eveneens op willekeurige wijze zijn uitgevoerd, waarbij meer dan een hefcilinder 4 denkbaar is.

1004682

Claims (7)

1. Inrichting voor het lichten van een zeegaande constructie, zoals een boorplatform bestaande uit een bovenbouw en een jacket, welke inrichting bestaat uit een drijflichaam, zoals een boot, voorzien van een of meer 5 zijdelings verschuifbare heftoestellen, met het kenmerk, dat elk heftoestel is voorzien van een op een deel van de onderbouw te bevestigen koppelorgaan van een pendelarm-constructie, welke pendelarmconstructie scharnierend aan het heftoestel is opgehangen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pendelarmconstructie is uitgevoerd met twee op afstand van elkaar aangebrachte armen, waarvan de ondereinden aan weerszijden van het koppelorgaan scharnierend daaraan zijn gekoppeld.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het boveneinde van elke pendelarm alzijdig scharnierend is gekoppeld aan een hefcilinder van het heftoestel.

4. Inrichting volgens een der voorgaande con-20 clusies, waarbij de onderbouw een uit buizen samengestelde constructie is, met het kenmerk, dat het koppelorgaan is uitgevoerd als een om een buis van de onderbouw te brengen klem.

5. Werkwijze voor het heffen van een zeegaand 25 lichaam, zoals een boorplatform, gebruikmakend van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat - het drijflichaam naast het zeegaande lichaam wordt gebracht, 30. het koppelorgaan van elk heftoestel onder de bovenbouw aan de onderbouw wordt bevestigd, - de of elke hefcilinder van het heftoestel wordt bekrachtigd, - de onderbouwelementen zoals de buizen worden 35 gesepareerd, 1004682 - de bovenbouw van de onderbouw wordt gelicht en op een transportvaartuig, zoals een ponton, wordt neergezet.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het 5 kenmerk, dat - het koppelorgaan van elk heftoestel aan het boveneinddeel van de onderbouw wordt bevestigd, - de onderbouw wordt gelicht, - de koppelorganen volgens een vooraf bepaalde 10 volgorde achter elkaar worden gelost en op een lager deel van de onderbouw worden bevestigd door het ontlasten van de hefcilinder, - de betreffende hefcilinders vervolgens opnieuw worden bekrachtigd in een vooraf bepaalde volgorde, 15. de gelichte onderbouw op een transportvaar tuig wordt neergezet.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat na het op het vaartuig neerzetten van de onderbouw telkens het onderste deel wordt gesepareerd. 1004682