NL1026301C2 - Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie. - Google Patents

Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie. Download PDF

Info

Publication number
NL1026301C2
NL1026301C2 NL1026301A NL1026301A NL1026301C2 NL 1026301 C2 NL1026301 C2 NL 1026301C2 NL 1026301 A NL1026301 A NL 1026301A NL 1026301 A NL1026301 A NL 1026301A NL 1026301 C2 NL1026301 C2 NL 1026301C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
buoyancy
floating bodies
floating
assembly
bodies
Prior art date
Application number
NL1026301A
Other languages
English (en)
Inventor
Onno Ludolf De Waard
Original Assignee
Heerema Marine Contractors Nl
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Heerema Marine Contractors Nl filed Critical Heerema Marine Contractors Nl
Priority to NL1026301A priority Critical patent/NL1026301C2/nl
Priority to NO20052638A priority patent/NO20052638L/no
Priority to GB0511199A priority patent/GB2414716B/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1026301C2 publication Critical patent/NL1026301C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B17/00Artificial islands mounted on piles or like supports, e.g. platforms on raisable legs or offshore constructions; Construction methods therefor
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B35/00Vessels or similar floating structures specially adapted for specific purposes and not otherwise provided for
    • B63B35/003Vessels or similar floating structures specially adapted for specific purposes and not otherwise provided for for transporting very large loads, e.g. offshore structure modules
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B63SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
    • B63BSHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING 
    • B63B1/00Hydrodynamic or hydrostatic features of hulls or of hydrofoils
    • B63B1/02Hydrodynamic or hydrostatic features of hulls or of hydrofoils deriving lift mainly from water displacement
    • B63B1/10Hydrodynamic or hydrostatic features of hulls or of hydrofoils deriving lift mainly from water displacement with multiple hulls
    • B63B1/14Hydrodynamic or hydrostatic features of hulls or of hydrofoils deriving lift mainly from water displacement with multiple hulls the hulls being interconnected resiliently or having means for actively varying hull shape or configuration
    • B63B2001/145Hydrodynamic or hydrostatic features of hulls or of hydrofoils deriving lift mainly from water displacement with multiple hulls the hulls being interconnected resiliently or having means for actively varying hull shape or configuration having means for actively varying hull shape or configuration
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B17/00Artificial islands mounted on piles or like supports, e.g. platforms on raisable legs or offshore constructions; Construction methods therefor
    • E02B2017/0039Methods for placing the offshore structure
    • E02B2017/0047Methods for placing the offshore structure using a barge
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B17/00Artificial islands mounted on piles or like supports, e.g. platforms on raisable legs or offshore constructions; Construction methods therefor
    • E02B2017/0052Removal or dismantling of offshore structures from their offshore location
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B17/00Artificial islands mounted on piles or like supports, e.g. platforms on raisable legs or offshore constructions; Construction methods therefor
    • E02B2017/0091Offshore structures for wind turbines

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Bridges Or Land Bridges (AREA)
  • Revetment (AREA)

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich jSJ' ten minste gedeeltelijk onder water bevindende ; ; constructie '» i
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder 10 water bevindende constructie. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een opdrijfsamenstel voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie. Verder heeft de uitvinding betrekking op een constructie/ verbonden met een opdrijfsamenstel.
15 Werkwijzen en inrichtingen voor het omhoog bewegen van zich in het water bevindende constructies zijn bekend.
In de praktijk hebben constructies op zee, zoals olie- of gasproductieplatforms (offshore platforms), een economische of technische levensduur, waarna de constructies vaak verplaatst en/of 20 afgebroken moeten worden. De constructie rust vaak op de (zee-)bodem, en moet voor verplaatsing vaak eerst omhoog bewogen worden.
Volgens een bekende werkwijze voor het omhoog bewegen van een offshore platform, wordt ten minste een drijftank onder water gekoppeld met het offshore platform. Het drijfvermogen van de 25 drijftank wordt vervolgens vergroot, en het offshore platform wordt losgemaakt van de bodem waarop deze staat. Vervolgens wordt het drijfvermogen van het geheel van de drijftank en offshore platform verder vergroot, zodat het offshore platform omhoog bewogen wordt.
Een belangrijk nadeel van de bekende werkwijze is, dat het 30 opdrijfsamenstel ook onder het wateroppervlak met de constructie gekoppeld moet worden. Dit betekent doorgaans dat er onder water handmatig een koppeling aangebracht moet worden tussen de drijftank en het offshore platform. Dit kan bijvoorbeeld door middel van lassen onder water gebeuren of door hydraulische klemmen (Eng: 'clamps').
35 Echter, het onder water werken is technisch ingewikkeld. Bovendien moet rekening gehouden worden met weersomstandigheden zoals wind en stroming. Verder neemt de druk met de diepte toe, wat het werken op grotere dieptes moeilijker maakt. Wanneer duikers handelingen onder water uit moeten voeren, kan er ook sprake zijn van 1 026301 - - 2 - veiligheidsrisico's voor de duikers. Naarmate de diepte toeneemt, worden de risico's groter. Tevens is werken onder water, onder andere vanwege bovengenoemde redenen, duur. Verder is de verticale opdrijfkracht om het platform van de grond te tillen ter plaatse van 5 de bevestigingspunten van het opdrijfsamenstel aan het boorplatform aanzienlijk en het kan zeer wel mogelijk zijn dat het platform ter plaatse van de bevestigingspunten verstevigd moet worden. In ieder geval moet het offshore platform ter plaatse van de bevestigingspunten uitgebreid structureel geïnspecteerd worden.
10 Een ander belangrijk nadeel van de bekende werkwijze is dat de drijftank, na bevestiging aan het offshore platform, de waterlijn doorsnijdt om de constructie van de bodem te tillen en vervolgens te verslepen. Deze drijftank ondervindt op zee bij storm een zeer grote belasting door de golven en de bekende werkwijze is daarom alleen 15 geschikt om te worden toegepast bij geen of lage golven. Het verslepen kan echter vele dagen duren, in welke periode het weer slecht kan worden, waarbij een te hoge golfbelasting op het opdrijfsamenstel kan ontstaan.
Een verder nadeel van de bekende werkwijze is, dat de hoogte 20 waarover het offshore platform onhoog bewogen wordt beperkt is. Deze hoogte is kleiner dan de hoogte van de drijftanks.
Er is zodoende behoefte aan een werkwijze voor het omhoog bewegen van zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructies, waarbij de hoeveelheid werk die onder de waterlijn 25 verricht moet worden relatief klein is en waarbij dit werk bij voorkeur geen ingewikkelde handelingen omvat, en waarbij onder water geen grote (opdrijf)-krachten op het platform uitgeoefend worden. De uitvinding beoogt in deze behoefte te voorzien.
De uitvinding verschaft daartoe in de eerste plaats een 30 werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie, in het bijzonder een offshore platform, de werkwijze omvattende de stappen van: (a) het koppelen van een opdrijfsamenstel met de constructie, waarbij het opdrijfsamenstel ten minste twee van een varieerbaar 35 drijfvermogen voorziene drijflichamen omvat die door middel van bijbehorende armen op respectieve bevestigingspunten met de constructie worden gekoppeld; (b) het in een voor het omhoog bewegen van de constructie geschikte positie brengen van het opdrijfsamenstel; en 1 026301 - - 3 - (c) het vergroten van het drijfvermogen van de drijflichamen voor het omhoog bewegen van de constructie.
Een voordeel van de onderhavige uitvinding is dat het opdrijfsamenstel boven de waterlijn met de constructie gekoppeld kan 5 worden, en dat er onder het wateroppervlak geen verbindingen tussen het opdrijfsamenstel en de constructie gemaakt hoeven te worden. Het verdient daarbij de voorkeur dat in de voor het omhoog bewegen benodigde positie het opdrijfsamenstel een vaste positie heeft ten opzichte van de constructie, zodat de opwaartse kracht van het 10 drijflichaam op de constructie kan worden overgebracht zonder dat het opdrijfsamenstel beweegt ten opzichte van de constructie. De opwaartse kracht van het drijflichaam wordt bij de bevestigingspunten op de constructie overgebracht.
Een ander voordeel van de werkwijze volgens de uitvinding is 15 dat een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie op een goedkope en eenvoudige wijze omhoog bewogen kan worden.
De met de werkwijze volgens de uitvinding omhoog te bewegen constructie kan zeer divers zijn, doch is doorgaans een offshore-20 platform. De constructie kan rusten op de bodem van een oceaan, een zee of een meer waarin de constructie zich bevindt. De constructie kan dus ook een drijvende constructie zijn, die opgedreven moet worden. De constructie kan een olie- of gasproductie platform of boorplatform, een windmolen, een afmeerinrichting of een opslagtank 25 zijn of een andere constructie die zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindt.
In stap (a) wordt het opdrijfsamenstel gekoppeld met de constructie. Het is daarbij mogelijk dat de armen door middel van respectieve bevestigingskoppelingen met de constructie worden 30 verbonden. Het is ook mogelijk dat de bevestigingskoppelingen zodanig ontworpen zijn> dat ze direct koppelbaar zijn met de constructie, of dat er voorafgaand aan stap (a) koppelstukken met de constructie verbonden zijn, waarmee de bevestigingskoppelingen verbonden worden. Dit kan bijvoorbeeld tijdens de bouw van de constructie gebeuren, 35 maar ook direct voorafgaand aan stap (a).
Het opdrijfsamenstel omvat ten minste twee drijflichamen, waarbij aan ieder drijflichaam een respectieve arm bevestigd is. De drijflichamen zullen doorgaans als een reservoir met een vaste vorm zijn uitgevoerd. Het is echter ook mogelijk dat de drijflichamen « 026301 - - 4 - opblaasbaar zijn. De drijflichamen hebben een drijfvermogen, dat bijvoorbeeld door middel van een pomp die lucht en/of water in en uit het drijflichaam kan pompen, gevarieerd kan worden. Daarbij wordt om het drijfvermogen te vergroten, lucht onder druk in het drijflichaam ‘ ,5 gepompt. Om het drijfvermogen te verkleinen, wordt water in het 1 ' ! drijflichaam gepompt en/of gelaten. Er kan daarbij in een pomp zijn ·, ; voorzien die direct op het drijflichaam is aangebracht of boven water is gepositioneerd, zoals een deskundige in de techniek direct zal inzien. In dat geval zal zich een luchttoevoerleiding uitstrekken van 10 de pomp naar het drijflichaam. Het is ook mogelijk dat het opdrijfsamenstel een houder voor perslucht omvat, voor het vullen van het drijflichaam met lucht. Openingen met bestuurbare kleppen kunnen voorzien zijn in de drijflichamen voor het inlaten van water. Dergelijke drijflichamen zijn in het vakgebied bekend.
15 Het is mogelijk dat de drijflichamen in stap (a) aan het oppervlak drijven. Het is ook mogelijk dat de drijflichamen zich gedeeltelijk onder water of geheel onder water bevinden. Tijdens stap (a) zullen de drijflichamen doorgaans naar de constructie toe gemanoeuvreerd worden in gunstige weersomstandigheden, met name met 20 betrekking tot wind, golven en stroming.
De armen van het opdrijfsamenstel kunnen recht zijn, of gekromd. De armen kunnen uitgevoerd zijn als een vakwerkligger of als een profiel, of in een andere geschikte uitvoeringsvorm. De armen kunnen vervaardigd zijn van staal of van een ander 25 constructiemateriaal. De arm en het drijflichaam kunnen vast aan elkaar bevestigd zijn. Het is echter ook mogelijk dat de arm en het drijflichaam van elkaar losgemaakt en vastgemaakt kunnen worden. In dat geval kunnen eerst de armen met de constructie worden verbonden, waarna de drijflichamen met de armen worden verbonden. Er kan per arm 30 één bevestigingskoppeling zijn voor het koppelen van de arm met de constructie, maar het is ook mogelijk dat een arm meerdere bevestigingskoppelingen heeft. Deze bevestigingskoppelingen kunnen dan op een zelfde hoogte met de constructie gekoppeld worden, waarbij de bevestigingskoppelingen op een vooraf bepaalde onderlinge 35 horizontale afstand van elkaar gepositioneerd zijn.
In stap (b) wordt het opdrijfsamenstel ten opzichte van de constructie gepositioneerd in een geschikte positie. Het heeft daarbij de voorkeur dat de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden.
1 026301 - - 5 -
Tijdens stap (c) zal bij het vergroten van het drijfvermogen de constructie in eerste instantie doorgaans niet omhoog bewogen worden. Vaak zal eerst de totale opwaartse kracht op de constructie groter moeten worden dan de neerwaartse kracht. Daarvoor moet de opwaartse i· : '5 kracht van de drijflichamen een bepaalde limiet overschrijden, I ' I ‘ ) . ! waarbij de limiet onder andere afhankelijk is van het gewicht van de '! 1 constructie.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de constructie worden in stap (b) de drijflichamen op een vooraf 10 bepaalde diepte onder het wateroppervlak gebracht.
Wanneer de drijflichamen in stap (a) drijven aan het oppervlak, zullen ze voor het omhoog bewegen van de constructie eerst naar een bepaalde diepte gebracht worden. Dit kan gebeuren door het ballasten van de drijflichamen. ,De constructie kan daarna over een afstand 15 omhoog worden bewogen die in hoofdzaak gelijk is aan de diepte waarop de drijflichamen in stap (b) worden gebracht. Daaruit volgt dat hoe dieper de drijflichamen worden gepositioneerd, hoe verder de constructie omhoog zal kunnen worden bewogen.
In een verdere uitvoeringsvorm wordt het opdrijfsamenstel ten 20 opzichte van de constructie zodanig gepositioneerd, dat de constructie tijdens stap (c) in evenwicht gehouden wordt.
Daarbij zal de oriëntatie van de constructie ten opzichte van de omgeving in hoofdzaak gelijk blijven. In veel gevallen zal het wenselijk zijn om de constructie rechtop te houden tijdens het omhoog 25 bewegen. Hiervoor kan het nodig zijn om de drijflichamen op vooraf bepaalde posities met de constructie te koppelen. Tevens kan het gunstig zijn, om tijdens stap (c) de drijfvermogens van de drijflichamen op een bestuurde wijze onafhankelijk van elkaar te variëren, zodat de constructie voortdurend rechtop gehouden wordt.
30 Het is echter ook mogelijk, dat de oriëntatie van de constructie tijdens stap (c) juist gevarieerd wordt, voor het draaien van de constructie om een in hoofdzaak horizontale as. Hierbij kan gedacht worden aan het transporteren van de constructie in een andere oriëntatie dan de oriëntatie waarin deze zich initieel in het water 35 bevindt.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm worden in stap (a) twee drijflichamen met de constructie gekoppeld op tegenovergelegen zijden van de constructie.
Wanneer de constructie symmetrisch is, zal door het op 1 02 6301 - - 6 - tegenovergelegen zijden koppelen van de drijflichamen met de constructie gemakkelijk een evenwichtssituatie bereikt kunnen worden.
Bij voorkeur worden de armen door middel van respectieve bevestigingskoppelingen met de constructie verbonden.
5 Dit heeft het voordeel dat de armen op een technisch eenvoudige en betrouwbare wijze met de constructie verbonden kunnen worden.
Bij voorkeur worden in stap (b) de ten minste twee drijflichamen met elkaar verbonden door middel van een verbindingsorgaan, voor het in een vaste positie ten opzichte van 10 elkaar houden van de drijflichamen.
Hiermee worden op een eenvoudige wijze de posities van de drijflichamen ten opzichte van de constructie gefixeerd. Verder worden op een eenvoudige wijze de posities van de drijflichamen ten opzichte van elkaar gepositioneerd. Verder heeft dit het voordeel, 15 dat onder water geen verbinding tussen het opdrijfsamenstel en de constructie gemaakt hoeft te worden.
Het is mogelijk om het verbindingsorgaan als een pendelstaaf uit te voeren. Het is ook mogelijk om het verbindingsorgaan uit te voeren als een kabel, een ketting, een draad of een snaar, of een 20 ander geschikt verbindingsorgaan. Het is mogelijk dat het verbindingsorgaan meerdere delen omvat.
Het is met betrekking tot de krachtsverdeling voordelig om het verbindingsorgaan op een substantiële afstand van de bevestigingspunten aan te brengen, bij voorkeur nabij de 25 drijflichamen. Het verbindingsorgaan zal tijdens bedrijf in hoofdzaak horizontale krachten opnemen. Wanneer de afstand tussen de bevestigingspunten en de plaats waar het verbindingsorgaan met het drijflichaam is verbonden maximaal is, heeft dit het voordeel dat de tijdens bedrijf optredende krachten in het verbindingsorgaan minimaal 30 zijn. Het is daarbij mogelijk in de het verbindingsorgaan een voorspankracht aan te brengen. Dit heeft het voordeel dat de drijflichamen strak tegen de constructie aangetrokken worden, en zeer vast gefixeerd zullen zijn ten opzichte van de constructie.
Bij voorkeur is iedere arm zwenkbaar om een zich door het 35 respectieve bevestigingspunt uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale as, waarbij in stap (b) de armen over een vooraf bepaalde hoek om de respectieve assen gedraaid worden, waarbij de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden.
Deze uitvoeringsvorm heeft het voordeel dat de respectieve 1 026301 - - 7 - armen eenvoudig van constructie kunnen zijn. De drijflichamen kunnen eenvoudig op de gewenste diepte gebracht worden door de armen ten opzichte van de constructie te roteren om de respectieve assen die lopen door de bevestigingskoppelingen.
5 Wanneer een arm op meer dan één bevestigingspunt met de constructie is gekoppeld, zal de draaiingsas zich door alle bevestigingskoppelingen uitstrekken.
Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat het ook mogelijk is om de armen niet roteerbaar, maar verlengbaar te maken.
10 Daarbij worden de armen in stap (a) in een in hoofdzaak verticale oriëntatie met de constructie verbonden. Wanneer de armen in stap (b) verlengd worden, zullen de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden. Een andere mogelijkheid is om de armen in gelede delen uit te voeren die onderling verbonden 15 zijn door middel van scharnieren, waarbij de gelede delen uitklapbaar zijn, en waarbij na het uitklappen van de gelede delen de scharnieren in een vooraf bepaalde positie vastgezet worden. Ook op deze wijze kunnen de drijflichamen op de gewenste diepte worden gebracht, terwijl ze tijdens het omhoog bewegen hun opwaartse kracht aan de 20 constructie kunnen afdragen bij de respectieve bevestigingspunten.
Een deskundige zal snel begrijpen dat er nog andere wijzen zijn waarop het drijflichaam op een gewenste diepte gebracht kan worden.
Bij voorkeur worden in stap (b) de armen ten opzichte van de constructie zodanig gedraaid, dat de drijflichamen in hoofdzaak tegen 25 de constructie aanliggen.
De drijflichamen zullen, wanneer ze tegen de constructie aan komen te liggen, niet verder kunnen draaien en door de constructie tegengehouden worden. Op deze wijze is ieder drijflichaam in één draaiingsrichting van de arm gefixeerd ten opzichte van de 30 constructie. De armen kunnen in deze stand alleen nog van de constructie vandaan roteren, waardoor de drijflichaam van de constructie vandaan bewegen. Wanneer de drijflichamen nu met elkaar worden verbonden door middel van het verbindingsorgaan, wordt ook deze beweging verhinderd. De drijflichamen zijn aldus ten opzichte 35 van de constructie volledig gefixeerd.
Bij voorkeur worden voorafgaand aan stap (b) krachtopvangmiddelen tussen het opdrijfsamenstel en de constructie aangebracht.
Het voordeel hiervan is dat de krachten die het 1 026301 - - 8 - opdrijfsamenstel en de constructie op elkaar uit kunnen oefenen, bijvoorbeeld onder invloed van golfbelasting, overgebracht kunnen worden zonder beschadigingen aan de constructie of het opdrijfsamenstel. Een verder voordeel is dat het gemakkelijker is om 5 de kracht die het opdrijfsamenstel en de constructie op elkaar t ' | uitoefenen, op een vooraf bepaalde waarde te brengen. De
i ; J
krachtopvangmiddelen kunnen fenders zijn. De krachtopvangmiddelen kunnen uitgevoerd zijn als stukken hout of als stukken van een ander materiaal dat enige veerkracht heeft.
10 Bij voorkeur wordt tijdens stap (c) het opdrijfsamenstel door
ten minste een geleider in een vooraf bepaalde horizontale positie I
ten opzichte van de constructie gehouden. Op deze wijze worden onderlinge bewegingen in de horizontale richting tussen het opdrijfsamenstel en de constructie, eenvoudig voorkomen. j 15 In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm bevinden de bevestigingspunten zich boven het wateroppervlak.
Dit is in de praktijk de plaats waar de armen het gemakkelijkst met de constructie kunnen worden gekoppeld. Er is boven het wateroppervlak een goede toegang tot de bevestigingspunten voor het 20 maken van de koppeling tussen de armen en de constructie. De nadelen die, zoals hierboven beschreven, verbonden zijn met de bekende manier van het werken onder water en het onder water koppelen van het opdrijfsamenstel met de constructie, zijn boven water afwezig.
Bij voorkeur hebben de drijflichamen tijdens stap (a) een 25 positief drijfvermogen.
Omdat de drijflichamen dan weinig of geen water bevatten, zijn zij relatief licht en zijn de drijflichamen relatief gemakkelijk ten opzichte van de constructie te manoeuvreren.
Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat de woorden 30 "positief drijfvermogen" hier betekenen dat de drijflichamen kunnen drijven en, indien onder water geplaatst, naar het wateroppervlak proberen te bewegen.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm wordt in stap (b) het drijfvermogen van de drijflichamen verminderd, voor het naar beneden 35 bewegen van de drijflichamen ten opzichte van de constructie.
Door het zwaarder worden van de drijflichamen zullen de drijflichamen een negatief drijfvermogen krijgen, en onder invloed daarvan naar beneden bewegen. De drijflichamen worden aldus zonder veel inspanning afgezonken. Omdat ze reeds met de constructie 1 026301 - - 9 - gekoppeld zijn, zullen ze op een vooraf bepaalde diepte onder het wateroppervlak tot stilstand komen. Dan kunnen de drijflichamen met elkaar verbonden worden.
Bij voorkeur omvat de werkwijze volgens de uitvinding een stap 5 (d) waarin de constructie met het daaraan bevestigde opdrijfsamenstel wordt getransporteerd van een eerste locatie naar een tweede locatie, waarna het drijfvermogen van de drijflichamen verminderd wordt, voor het afzinken van de constructie.
De drijvende constructie met het daarmee gekoppelde 10 opdrijfsamenstel wordt in dat geval in zijn geheel getransporteerd.
De constructie kan tijdens transport gesleept of geduwd worden door een sleepboot of een ander vaartuig. De drijflichamen zullen bij voorkeur onder de waterlijn blijven om de golfbelasting laag te houden. Wanneer er weinig golven zijn, kan de constructie ook 15 versleept worden met de drijflichamen dichterbij of in de waterlijn. De sleepsnelheid zal hierbij toenemen en verder kan er nu ook in ondieper water worden gesleept. Indien er hoge golven voorspeld worden kan het wenselijk zijn om de drijflichamen weer dieper onder het wateroppervlak te brengen.
20 Het is mogelijk dat de constructie wordt afgezonken op een locatie waar de diepte van het water zo groot is, dat de constructie daar permanent kan blijven, zonder overlast te veroorzaken. Daarbij is het mogelijk dat de constructie inclusief opdrijfsamenstel wordt afgezonken.
25 Bij voorkeur heeft de tweede locatie een geringere diepte dan de eerste locatie, waarbij na het verminderen van het drijfvermogen het opdrijfsamenstel wordt losgekoppeld van de constructie.
Op deze wijze komt de constructie weer op de bodem terecht, waarbij een groter deel van de constructie zich boven het 30 wateroppervlak bevindt dan op de eerste locatie. Werkzaamheden aan dit boven water gelegen deel van de constructie kunnen daarom geraakkelijker worden uitgevoerd. Bovendien kan op de tweede locatie een tweede cyclus voor het omhoog bewegen worden begonnen. Daarbij omvat de cyclus dan: het koppelen van de armen met de constructie, 35 het in een gewenste positie brengen van de drijflichamen, het omhoog bewegen van de constructie, het transporteren van de constructie naar een ondiepere locatie, het weer afzinken van de constructie totdat deze op de bodem staat, en het afbreken van een boven het wateroppervlak uitstekend deel van de constructie. Het 1 026301 - - 10 - opdrijfsamenstel wordt bij aanvang van de tweede cyclus met de constructie gekoppeld, waarbij de bevestigingspunten zich lager op de constructie bevinden dan de bevestigingspunten van de eerste cyclus. De constructie kan aldus in de tweede cyclus op een hoger niveau ? 15 worden opgedreven dan in de eerste cyclus. Deze cycli kunnen herhaald I i | * worden, totdat de constructie zich op een gewenst niveau boven het i ' ‘ . i wateroppervlak bevindt.
Bij voorkeur wordt na afloop van stap (c) de constructie ten minste gedeeltelijk afgebroken.
10 Het afbreken kan bijvoorbeeld gebeuren door demontage van de constructie, het slopen of het uit elkaar nemen van de constructie. Het bovenste deel van de constructie bevindt zich boven het wateroppervlak, en is daarom gemakkelijk toegankelijk voor werklieden en materieel. Door het afbreken van een deel van de constructie wordt 15 de constructie lichter en kan deze in een tweede cyclus gemakkelijk verder omhoog worden bewogen met het opdrijfsamenstel. Wanneer meerdere cycli van omhoog bewegen worden toegepast, kan bij iedere cyclus het bovenste deel van de constructie worden afgebroken.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm worden in stap (b) twee 20 drijflichamen door middel van ten minste twee verbindingsorganen met elkaar verbonden, waarbij rondom de constructie een gesloten lus van drijflichamen en daartussen aangebrachte verbindingsorganen gevormd wordt. Dit heeft het voordeel dat de opwaartse krachten van de drijflichamen op de constructie gelijkelijk over de omtrek van de 25 constructie verdeeld kunnen worden.
Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat de lus zich in hoofdzaak in een horizontaal vlak bevindt. Relatief kleine onderlinge hoogteverschillen tussen de drijflichamen kunnen echter wel optreden. Er kan in voorkomende gevallen een groot aantal 30 drijflichamen en verbindingsorganen worden toegepast, bijvoorbeeld bij grotere constructies.
Gebleken is dat de uitvinding zich uitstekend leent voor het omhoog bewegen van offshore-platforms.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een opdrijfsamenstel 35 voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie, het opdrijfsamenstel omvattende: - ten minste twee van een varieerbaar drijfvermogen voorziene drijflichamen; - ten minste twee armen die elk aan een bijbehorend 1 026301 - - 11 - drijflichaam bevestigd zijn, waarbij de drijflichamen door middel van de armen in respectieve bevestigingspunten koppelbaar zijn met de constructie; en - een verbindingsorgaan voor het in een vaste positie ten t ; ' 5 opzichte van elkaar houden van de drijflichamen.
t i | . Met dit opdrijfsamenstel kan op een bijzonder eenvoudige wijze ! ' een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie omhoog bewogen worden. Het opdrijfsamenstel is bovendien geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.
10 Bij voorkeur hebben de drijflichamen een langwerpige vorm, in het bijzonder een cilindrische vorm of een doosvorm.
Bij voorkeur hebben de drijflichamen respectieve longitudinale hoofdassen die zich in hoofdzaak evenwijdig aan de door de respectieve bevestigingspunten uitstrekkende, in hoofdzaak 15 horizontale assen uitstrekken. Dit levert in de praktijk een lage sleepweerstand op.
Bij voorkeur is het opdrijfsamenstel voorzien van een eerste verbindingsorgaankoppeling, en is het tweede drijflichaam voorzien van een tweede verbindingsorgaankoppeling, voor het koppelen van het 20 verbindingsorgaan met het eerste drijflichaam en het tweede drijflichaam, waarbij de eerste en de tweede verbindingsorgaankoppelingen zijn ingericht om een op afstand bestuurde verbinding tot stand te kunnen brengen tussen het eerste en het tweede drijflichaam.
25 Wanneer de koppeling vanaf een locatie boven het wateroppervlak bestuurd kan worden, heeft dit het voordeel dat er geen duiker of robot aanwezig hoeft te zijn bij het maken van de verbinding tussen het verbindingsorgaan en de drijflichamen. Dit vergemakkelijkt de operatie. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er 30 vele denkbare uitvoeringsvormen van een dergelijke verbindingsorgaankoppeling zijn.
Bij voorkeur is iedere arm op ten minste twee bevestigingspunten op de constructie koppelbaar met de constructie.
Op deze wijze kan bij een constructie met vier poten, een 35 drijflichaam met twee poten worden verbonden. Daarbij kan de arm een breedte die ten minste even groot is als de afstand tussen de twee poten. Op deze wijze kan een koppeling tot stand gebracht worden, die torsiestijf is om een zich door de lengteas van de arm uitstrekkende draaiingsas.
1 026301 - - 12 -
De uitvinding heeft tevens betrekking op een arm, omschreven als onderdeel van het opdrijfsamenstel.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een constructie, verbonden met een opdrijfsamenstel.
5 Verdere voorkeursuitvoeringsvormen van de inrichting zijn beschreven in de conclusies. De uitvinding wordt in het navolgende nader toegelicht aan de hand van de bijgaande, niet-beperkende tekening. Hierin tonen:
Figuur 1 een schematisch zijaanzicht van de constructie met een 10 daarmee gekoppeld opdrijfsamenstel;
Figuur 2 een schematisch zijaanzicht van de constructie met naar beneden bewogen drijflichamen;
Figuur 3 een schematisch zijaanzicht van de constructie met drijflichamen die door middel van een verbindingsorgaan met elkaar 15 verbonden zijn;
Figuur 4A een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met opdrijfsamenstel, waarbij de drijflichamen zich onder water bevinden;
Figuur 4B een schematisch zijaanzicht van de omhoog bewogen 20 constructie met opdrijfsamenstel, waarbij de drijflichamen zich gedeeltelijk boven water bevinden;
Figuur 5 een schematisch zijaanzicht van de afgezonken constructie met het opdrijfsamenstel;
Figuur 6 een schematisch zijaanzicht van de gedeeltelijk 25 afgebroken constructie;
Figuur 7 een schematisch zijaanzicht van de gedeeltelijk afgebroken constructie met het daarmee gekoppelde opdrijfsamenstel;
Figuur 8 een schematisch zijaanzicht van de drijvende, gedeeltelijk afgebroken constructie met het daarmee gekoppelde 30 opdrijfsamenstel;
Figuur 9 een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met het opdrijfsamenstel, gesleept door een boot;
Figuur 10 een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met het opdrijfsamenstel, gepositioneerd op een 35 afzinkbaar vaartuig;
Figuur 11 een perspectivisch aanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel;
Figs. 12a en 12b een aanzicht in detail van een uitvoeringsvorm van een bevestigingskoppeling; I 02 63 01 - - 13 -
Figuur 13 een aanzicht in detail van een uitvoeringsvorm van de drijflichamen met het verbindingsorgaan;
Figuur 14 een uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel, als een gesloten lus rondom de constructie gepositioneerd; 5 Figuur 15 een uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel, voorzien van stabilisatororganen;
Figuur 16 een uitvoeringsvorm van het opgedreven van stabilisatororganen voorziene opdrijfsamenstel;
Figuur 17 een dwarsdoorsnede in bovenaanzicht van een 10 alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel; en
Figuur 18 een aanzicht in detail volgens de lijn A-A in Figuur 17; en
Figuur 19 een aanzicht in detail volgens de lijn B-B in Figuur 17.
15 Gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar gelijke onderdelen, of onderdelen met een gelijke of vergelijkbare functie. Pijlen zonder verwijzingscijfer duiden bewegingsrichtingen van onderdelen aan.
Figuur 1 toont een schematisch zijaanzicht van een opdrijfsaraenstel volgens de uitvinding die in de getoonde 20 uitvoeringsvorm is gekoppeld met een offshore-platform 2. De constructie 2 bevindt zich op een eerste locatie 80 in water 6, rustend op een bodem 8, waarbij een bovengedeelte 12 zich boven de waterlijn 10 bevindt en een ondergedeelte 14 zich onder de waterlijn bevindt. Het opdrijfsamenstel 20 omvat twee drijflichamen 22a en 22b. 25 Het opdrijfsamenstel 20 kan ook meer dan twee drijflichamen 22a,22b omvatten. De drijflichamen 22a en 22b worden op bevestigingspunten 28a, 28b met de constructie 2 gekoppeld. De drijflichamen 22a, 22b zijn door middel van twee respectieve armen 24a en 24b met de constructie 2 gekoppeld.
30 De armen 24a, 24b zijn met respectieve eerste uiteinden 26a, 26b op respectieve bevestigingspunten 28a, 28 gekoppeld met de constructie 2. De bevestigingspunten 28a, 28b bevinden zich in de getoonde uitvoeringsvorm boven de waterlijn 10. De armen 24a, 24b zijn scharnierend met de constructie 2 gekoppeld. Bij de 35 bevestigingspunten 28a, 28b zijn respectieve scharnierkoppelingen 38a, 38b aangebracht tussen de armen 24a, 24b en de constructie 2, zodat de armen 24a,24b kunnen scharnieren om de bevestigingspunten 28a, 28b.
1 026301 - - 14 -
De armen 24a, 24b zijn met respectieve tweede uiteinden 30a, 30b verbonden met de drijflichamen 22a, 22b.
De constructie 2 heeft poten 32a, 32b. Er zijn hier twee poten 32a, 32b weergegeven. Een deskundige in de techniek zal inzien dat de • 5 constructie in de praktijk ook één poot kan omvatten. Deze poot kan I i , dan een aanzienlijke dwarsdoorsnede hebben, ter verhoging van de 1 stabiliteit van de constructie 2. De poot kan in dit geval bijvoorbeeld een holle buis zijn. Het is ook mogelijk dat de constructie drie of meer poten heeft. Ieder aantal poten is mogelijk 10 zolang de constructie 2 op de bodem kan rusten met een voldoende mate van stevigheid en stabiliteit. De constructie 2 kan vervaardigd zijn van beton of van staal, of van ieder ander geschikt constructiemateriaal. De constructie 2 kan een vakwerkconstructie zijn, zoals hier weergegeven, maar ook iedere andere constructie die 15 zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindt.
De drijflichamen 22a, 22b hebben een varieerbaar drijfvermogen. Het drijfvermogen wordt gevarieerd door de hoeveelheid water in de drijflichamen 22a, 22b te variëren. Wanneer een drijflichaam 22a,22b geheel met water gevuld is, zal het drijfvermogen minimaal zijn en 20 zal het drijflichaam 22a, 22b zinken, althans zich onder water naar beneden bewegen. Wanneer het drijflichaam 22a, 22b geheel gevuld is met water zal het drijflichaam 22a, 22b zich in een drijvende toestand bevinden of, wanneer het drijflichaam 22a, 22b zich onder water bevindt, proberen op te drijven. Het drijfvermogen wordt 25 gevarieerd door middel van een pompinrichting 34. De pompinrichting 34 bevindt zich op de constructie 2, en is door middel van verzamelleidingen 36a, 36b met de respectieve drijflichamen 22a, 22b verbonden. De verzamelleidingen 36a, 36b omvatten leidingen voor het doorvoeren van lucht (niet getoond) en leidingen voor het doorvoeren 30 van besturingssignalen van de pompinrichting 34 naar de drijflichamen 22a, 22b. De pompinrichting 34 kan op een bestuurde wijze lucht onder druk naar de drijflichamen 22a, 22b pompen. Met behulp van de besturingssignalen kunnen waterkleppen (niet getoond) in de drijflichamen 22a, 22b bestuurd worden.
35 Tijdens bedrijf zal, wanneer het drijfvermogen van de drijflichamen vergroot moet worden, de pompinrichting 34 lucht in de drijflichamen 22a, 22b pompen. Tegelijkertijd worden de waterkleppen in de drijflichamen 22a, 22b geopend. Wanneer het drijfvermogen van de drijflichamen 22a, 22b verkleind moet worden, worden de 1 02 63 01 - - 15 - waterkleppen in de drijflichamen 22a, 22b geopend, Tegelijkertijd worden in de drijflichamen 22a, 22b luchtkleppen (niet getoond) geopend om de lucht uit de drijflichamen 22a, 22b te laten t ontsnappen. Een dergelijke configuratie is uit de stand der techniek , .' 5 bekend. Het is ook mogelijk om een houder met perslucht te gebruiken , ; ! voor het toevoeren van lucht aan de drijflichamen 22a, 22b. Een ;' deskundige zal inzien dat er nog andere configuraties mogelijk zijn voor het variëren van het drijfvermogen van de drijflichamen 22a, 22b.
10 De drijflichamen 22a, 22b hebben in deze uitvoeringsvorm een vaste vorm. Daarbij zijn de drijflichamen 22a, 22b in hoofdzaak cilindrisch, met een diameter en een lengte. Het is ook mogelijk om de drijflichamen 22a, 22b als luchtzakken (Eng: 'airbags') uit te voeren (niet getoond)-. Daarbij kunnen de luchtzakken dan scharnierend 15 verbonden zijn met de uiteinden 30a, 30b van de armen 24a, 24b.
In Figs. 2-10 zal de werkwijze volgens de uitvinding nader worden toegelicht.
Figuur 2 toont het opdrijfsamenstel 20 met ten opzichte van de constructie 2 naar beneden bewogen drijflichamen 22a, 22b. De 20 drijflichamen 22a, 22b zijn om de respectieve bevestigingspunten 28a, 28b gedraaid in de richting van de respectieve pijlen 40a, 40b. In deze positie bevinden de opdrijflichamen 22a, 22b zich onder water, en zijn geheel gevuld met water. De armen 24a, 24b strekken zich in hoofdzaak parallel uit aan de respectieve poten 32a, 32b van de 25 constructie 2, of zij strekken zich onder een kleine hoek op de poten 32a, 32b uit. De drijflichamen 22a, 22b raken in deze positie de respectieve poten 32a, 32b van de constructie 2, en liggen daartegenaan.
Figuur 3 toont het opdrijfsamenstel 20, waarbij een 30 verbindingsorgaan 42 is aangebracht tussen het eerste en het tweede drijflichaam 22a, 22b. Het verbindingsorgaan 42 is verbonden met de uitsteeksels 50a, 50b van de drijflichamen 22a, 22b. Het verbindingsorgaan 42 kan een ligger zijn met een profiel, een vakwerk ligger, maar ook een slap verbindingsorgaan zoals een snaar, een 35 kabel, een ketting of een draad. Het verbindingsorgaan 42 kan van ieder geschikt materiaal zijn vervaardigd. De drijflichamen 22a, 22b bevinden zich tegen de respectieve poten 32a, 32b aan.
Een doel van het verbindingsorgaan 42 is om de drijflichamen 22a, 22b tegen de constructie 2 aan te houden. De drijflichamen 22a, 1 026301 - - 16 - 22b kunnen rechtstreeks verbonden worden met de poten 32a en 32b.
Deze verbindingen dienen echter niet de opdrijvende kracht van de drijflichamen 22a, 22b op te nemen, maar zijn alleen bedoeld om de drijftanks tegen de constructie 2 aan te houden. Het 5 verbindingsorgaan 42 houdt de drijflichamen 22a, 22b aldus in een gefixeerde positie ten opzichte van de constructie 2. De drijflichamen 22a, 22b kunnen in deze toestand niet meer roteren om de bevestigingspunten 28a, 28b.
Het is ook mogelijk om het verbindingsorgaan 42 te verbinden 10 met de respectieve armen 24a, 24b, in plaats van met de respectieve drijflichamen 22a, 22b. Daarbij zal een horizontale kracht op het verbindingsorgaan 42 groter kunnen worden naarmate de afstand tussen het verbindingorgaan 42 en de bevestigingspunten 28a, 28b kleiner wordt.
15 Figuur 4a toont de constructie 2 in een omhoog bewogen toestand. De drijflichamen 22a en 22b zijn geheel of gedeeltelijk gevuld met lucht, en bevinden zich dichter bij het wateroppervlak 10 dan in de positie volgens Figuur 3. De drijflichamen 22a, 22b bevinden zich onder water. Dit is de voorkeurstoestand voor transport 20 op zee. Deze drijvende constructie is stabiel wanneer het gewichtszwaartepunt zich onder het drukkingspunt bevindt.
Figuur 4b toont de constructie 2 in een toestand, na het verder omhoog bewegen waarbij de drijflichamen 22a, 22b zich gedeeltelijk boven de waterlijn 10 bevinden.
25 Voor zowel Figuur 4a als Figuur 4b geldt, dat de constructie 2 omhoog bewogen is ten opzichte van de initiële positie in Figuur 1, in welke positie de constructie 2 op de bodem 8 rustte. In de positie volgens Figuur 4b bevindt het geheel van constructie 2 en opdrijfsamenstel 20 zich in een drijvende toestand. De opwaartse 30 krachten van de drijflichamen 22a, 22b worden ter plaatse van de bevestigingspunten 28a, 28b op de constructie 2 uitgeoefend. In deze toestand is de constructie gereed om getransporteerd te worden, bijvoorbeeld naar een tweede locatie 82 met een geringere waterdiepte.
35 Figuur 5 toont het geheel van constructie 2 en opdrijfsamenstel 20 op een tweede locatie 82, die een geringere waterdiepte heeft dan de waterdiepte volgens Figs. 1-4. De tweede locatie kan bijvoorbeeld in een binnenwater (Eng: 'inshore') zijn of op een locatie vlakbij de kust, beschermd tegen golfslag van de zee, zoals bijvoorbeeld een 1 026301 - - 17 - fjord in Noorwegen, of achter een eiland enz. De drijflichamen 22a, 22b zijn eerst zodanig gevuld met water dat de constructie 2 niet meer drijft, maar afgezonken is naar de bodem 8. Daarna is het verbindingsorgaan 42 verwijderd, waarna het water uit de i : ' 5 drijflichamen is verwijderd, zodat ze opdrijven en de armen 24a, 24b , , zich in een enigszins gespreide stand ten opzichte van de constructie *1 1 2 bevinden. Aangezien de waterdiepte kleiner is, steekt er een groter deel van de constructie 2 boven water uit dan in de initiële toestand in Figuur 1.
10 Figuur 6 toont de constructie 2, die gedeeltelijk is afgebroken. Het opdrijfsamenstel 20 is losgemaakt van de constructie 2. Bij een demontabele constructie 2 kan demontage plaatsvinden. Wanneer de constructie 2 niet demontabel is, kan de constructie 2 door middel van in het, vakgebied gebruikelijke technieken gesloopt 15 worden. Het bovengedeelte 12 kan bijvoorbeeld integraal losgezaagd of losgeknipt worden van het ondergedeelte 14. Het is wel van belang dat indien er nog een tweede cyclus van omhoog bewegen plaats moet vinden, er nog geschikte plaatsen voor bevestigingspunten over blijven voor het bevestigen van de constructie 2 daaraan tijdens de 20 tweede cyclus.
Figuur 7 toont de gedeeltelijk afgebroken constructie 2 bij aanvang van een tweede cyclus. De drijflichamen 22a, 22b worden opnieuw met de constructie 2 gekoppeld, ter plaatse van respectieve bevestigingspunten 28a, 28b, die in de tweede cyclus dichter bij 25 voeten 44a, 44b van de constructie 2 gelegen zijn dan de bevestigingspunten 28a, 28b uit de eerste cyclus. Vervolgens zullen de armen 24a, 24b opnieuw naar de constructie 2 toe gedraaid worden, zodat de drijflichamen 22a, 22b weer tegen de constructie 2 aan komen te liggen. Vervolgens zal wederom een verbindingsorgaan 42 30 aangebracht worden om de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de constructie 2 te fixeren. Een deskundige in de techniek zal snel opmerken dat bij een offshore-platform dat aan de onderkant breder is dan aan de bovenkant de drijflichamen 22a, 22b in de tweede cyclus een grotere afstand ten opzichte van elkaar hebben dan de 35 drijflichamen 22a, 22b in de eerste cyclus, zodat het verbindingsorgaan 42 in de tweede cyclus een grotere lengte moet hebben om de drijflichamen 22a, 22b met elkaar te kunnen verbinden. Dit is niet het geval indien het offshore-platform parallelle verticale poten heeft.
1 02 63 01 - - 18 -
De drijflichamen 22a, 22b worden wederom met water gevuld worden, voor het naar beneden bewegen ten opzichte van de constructie. Na het verbinden door het verbindingsorgaan 42 zullen de drijflichamen 22a, 22b weer leeggepompt of leeggeperst worden met 5 perslucht, zodat het drijfvermogen toeneemt. Wanneer het drijfvermogen voldoende is om de constructie 2 omhoog te bewegen, zal de constructie 2 zich van de bodem 8 verheffen en omhoog bewegen.
Figuur 8 toont de gedeeltelijk afgebroken constructie 2 in een opgedreven positie. De constructie 2 is verder omhoog bewogen dan in 10 de eerste cyclus, waardoor de constructie 2 een kleinere diepgang heeft dan tijdens de eerste cyclus. De drijvers 22a, 22b bevinden zich lager ten opzichte van de constructie 2 dan tijdens de eerste cyclus. De constructie 2 kan nu opnieuw worden getransporteerd naar een derde locatie, die een geringere diepte kan hebben dan de tweede 15 locatie 82.
Figuur 9 toont een schematisch zijaanzicht van de constructie 2 met het opdrijfsamenstel 20 tijdens transport, gesleept door een boot 46. Het slepen door een boot is een veilig en beproefde wijze van transport.
20 Figuur 10 toont een schematisch zijaanzicht van het geheel van de constructie 2 met het opdrijfsamenstel 20 tijdens transport, gepositioneerd op een afzinkbaar vaartuig 48 (Eng: 'semi-submersible'). Wanneer de constructie 2 zover omhoog is bewogen, dat deze slechts een relatief geringe diepgang heeft, kan het geheel van 25 de constructie 2 en het opdrijfsamenstel 20 over een naar beneden bewogen afzinkbaar vaartuig 48 gepositioneerd worden. Vervolgens wordt van het afzinkbaar vaartuig 48 het drijfvermogen verhoogd, zodat het afzinkbaar vaartuig 48 weer omhoog komt. De constructie 2 komt op het afzinkbaar vaartuig 48 te rusten. Dit vaartuig kan een 30 droogdok zijn of een afzinkbaar schip. Ander soorten afzinkbare vaartuigen zijn ook mogelijk.
Figuur 11 toont een perspectivisch aanzicht van het opdrijfsamenstel 20, verbonden met de constructie 2. Omwille van de duidelijkheid is de constructie 2 hier slechts schematisch 35 weergegeven. De drijflichamen 22a, 22b zijn cilindervormig en hebben een vooraf bepaalde lengte. De lengte is substantieel groter dan de diameter. De cilindervormige drijflichamen 22a, 22b strekken zich in hoofdzaak horizontaal uit. Aan de respectieve uiteinden van de cilindervormige drijflichamen 22a, 22b zijn uitsteeksels 50a, 50b 1 02 63 Q1 - - 19 - bevestigd die op één lijn liggen met de respectieve centrale assen 52a, 52b van de cilindervormige drijflichamen 22a, 22b. De uitsteeksels 50a, 50b vormen de bevestigingspunten van de drijflichamen 22a, 22b en worden hiernavolgend besproken met 5 betrekking tot figuur 13. De drijflichamen 22a, 22b kunnen draaibaar aan de armen 24a, 24b bevestigd zijn, maar kunnen ook in een vaste oriëntatie gefixeerd zijn ten opzichte van de respectieve armen 24a, 24b.
De armen 24a en 24b zijn hier getoond als vakwerkconstructies.
10 Een deskundige in de techniek zal inzien dat ook andere uitvoeringsvormen van de armen 24a, 24b mogelijk zijn, zoals armen uit één stuk of in de vorm van profielliggers. De arm 24a is gekoppeld met de constructie 2 op twee bevestigingspunten, 28al en 28a2. Evenzo is de arm 24b gekoppeld met de constructie 2 op twee 15 bevestigingspunten 28bl en 28b2. Op deze wijze is een koppeling tot stand gebracht tussen de drijflichamen 22a, 22b en de constructie 2, die voorkomt dat de drijflichamen 22a, 22b zullen draaien ten opzichte van de constructie 2 om respectieve assen 54a, 54b die zich door de armen 24a, 24b uitstrekken.
20 Figs. 12a en 12b tonen aanzichten in detail van een uitvoeringsvorm van een bevestigingskoppeling 38 op een bevestigingspunt 28. De bevestigingskoppeling 38 is bevestigd aan een poot 32 van de constructie 2. Een klem 62 is aangebracht om de poot 32. Vast verbonden met de klem 62 is een scharnier 64. De arm 24 is 25 door middel van het scharnier 64 zwenkbaar bevestigd met de poot 32. In de praktijk kunnen dergelijke scharnieren om meerdere poten 32 worden aangebracht. In de uitvoeringsvorm volgens figuur 11 zullen per arm twee bevestigingskoppelingen 38 worden toegepast. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er meerdere soorten 30 koppelingen 38 kunnen worden toegepast, zolang de arm 24 zwenkbaar is om de poot 32 en zolang de opwaartse krachten van de drijflichamen 22a, 22b via de koppelingen 38 op de constructie 2 kunnen worden overgebracht.
Een voordeel van het gebruik van een bevestigingskoppeling 38 is dat 35 deze gemakkelijk met de constructie 2 verbonden kan worden, en gemakkelijk weer losgemaakt kan worden. Doordat de bevestigingskoppeling 38 aan de poot 32 word gekoppeld, wordt bij het omhoog bewegen van de constructie gebruik gemaakt van de stevigheid van de constructie 2 zelf.
1 026301 - - 20 -
Figuur 13 toont een schematisch aanzicht van de drijflichamen 22a, 22b met twee verbindingsorganen 42a, 42b. De verbindingsorganen 42a, 42b omvatten respectieve armen 66a, 66b die aan respectieve eerste uiteinden 70a, 70b scharnierbaar zijn verbonden met de • 5 uitsteeksels 50bl, 50b2 van het drijflichaam 22b. Nabij de 1 ' ! respectieve uiteinden 72a, 72b zijn er uitsparingen 68a, 68b . , aangebracht die een koppeling kunnen vormen met de uitsteeksels 50al, 50a2 van het drijflichaam 22a. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er vele andere uitvoeringsvormen van een dergelijke 10 koppeling zijn.
Figuur 14 toont een andere uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel. De constructie 2 heeft hier een groot aantal zijden 74a, 74b, 74c, 74d, enz. Een aantal drijflichamen 22a, 22b, 22c, 22d, enz. zijn als rondom de constructie 2 aangebracht. De drijflichamen 15 22a, 22b, 22c, 22d zijn verbonden met verbindingsorganen 42a, 42b, 42c, 42d, enz. voor het vormen van een gesloten lus rondom de constructie 2. Op deze wijze kunnen ook grotere constructies omhoog bewogen worden.
Figs. 15 en 16 tonen een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, 20 waarin stabilisatororganen 76a, 76b zijn toegepast ter vergroting van de stabiliteit van de omhoog te bewegen constructie 2. De stabilisatororganen 76a, 76b zijn door middel van stabilisatieverbindingen 78a, 78b verbonden met de respectieve drijflichamen 22a, 22b.
25 Tijdens het omhoog bewegen zal, wanneer de constructie 2 met het daarmee gekoppelde opdrijfsamenstel 20 naar links zal overhellen het stabilisatororgaan 76a naar benden getrokken worden via de stabilisatieverbinding 78a. Daarop zal het stabilisatororgaan 76a een opwaartse reactie kracht op het drijflichaam 22a ontwikkelen, die de 30 constructie 2 weer rechtop zal doen trekken. Bij een helling rechtsom zal via het stabilisatororgaan 76b een analoge reactie optreden. Voorwaarde voor een goede werking is dat de stabilisatieverbindingen 78a, 78b de krachten kunnen overbrengen, waardoor deze tijdens het omhoog bewegen voortdurend in lengte verkleind moeten worden.
35 Figuur 17 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel 20 en de constructie 2, waarbij de constructie 2 acht poten 32a t/m 32h heeft. Krachtopvangmiddelen, zoals stootkussens 86al, 86a2, 86a3, 86a4, 86bl, 86b2, 86b3, 86b4 (Eng: 'fenders'), zijn aangebracht tussen de drijflichamen 22a, 22b en de 1 026301 - - 21 - respectieve poten 32a, 32b, 32c, 32d, 32e, 32f, 32g, en 32h. De stootkussens kunnen verbonden zijn met de constructie 2, in het bijzonder met de poten 32a, 32b, 32c, 32d, 32e, 32f, 32g, en 32h daarvan. De stootkussens kunnen ook verbonden zijn met de respectieve ? · ; j5 drijflichamen 22a, 22b. De stootkussens hebben tot doel om een goed . ί contact tussen de drijflichamen 22a, 22b en de respectieve poten van ! ' de constructie 2 mogelijk te maken. Daarbij worden beschadigingen aan de constructie 2 of het opdrijfsamenstel 20 voorkomen.
Verder omvat het opdrijfsamenstel 20 geleiders 84al, 84a2, 10 84bl, en 84b2 (ENG: 'guides'). De geleiders hebben tot doel om horizontale bewegingen in de richtingen van de pijlen 88 en 90 tussen het opdrijfsamenstel 20 en de constructie 2 te verhinderen. Met behulp van de geleiders 84al, 84a2, 84bl, en 84b2 worden de constructie 2 en het opdrijfsamenstel 20, in het bijzonder de 15 drijflichamen 22a, 22b van het opdrijfsamenstel 20, in de horizontale richtingen ten opzichte van elkaar gefixeerd. De geleiders 84al, 84a2, 84bl, 84b2 zijn aangebracht nabij de middelste poten 32b, 32c, 32f, 32g en kunnen daarop aangrijpen. De geleiders 84al, 84a2, 84bl, 84b2 kunnen ook de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de 20 constructie 2 in de juiste positie geleiden bij het positioneren van de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de constructie 2.
Verbindingsorganen 42a, 42b verbinden de drijflichamen 22a, 22b met elkaar.
Figuur 18 toont een aanzicht van de verbinding van poot 32h van 25 de constructie 2 en het drijflichaam 22b van het opdrijfsamenstel 20. Het stootkussen 86b4 bevindt zich tussen het opdrijflichaam 22b en de poot 32h, en kan aldus krachten van het drijflichaam 22b op de poot 32h overbrengen.
Figuur 19 toont een aanzicht in detail van de verbinding tussen 30 poot 32g van de constructie 2 en het drijflichaam 22b. De geleider 84b2 strekt zich vanuit het drijflichaam 22b uit in de richting van de poot 32g tot aan de aan de van het drijflichaam afgekeerde zijde van de poot 32g.
1 02 63 01 -

Claims (19)

1. Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich tenminste gedeeltelijk onder water bevindende constructie (2), in het bijzonder een offshore-platform, de werkwijze omvattende de stappen van: (a) het koppelen van een opdrijfsamenstel (20) met de 5 constructie (2), waarbij het opdrijfsamenstel (20) tenminste twee van een varieerbaar drijfvermogen voorziene drijflichamen (22a,22b) omvat die door middel van bijbehorende armen (24a, 24b) op respectieve bevestigingspunten (28a, 28b) met de constructie (2) worden gekoppeld; 10 (b) het in een voor het omhoog bewegen van de constructie (2) geschikte positie brengen van het opdrijfsamenstel (20), waarbij de drijflichamen (22a,22b) zich in hoofdzaak onder de respectieve bevestigingspunten (28a, 28b) bevinden; en (c) het vergroten van het drijfvermogen van de drijflichamen 15 (22a, 22b), waardoor de constructie (2) omhoog wordt bewogen.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij in stap (b) de drijflichamen (22a, 22b) op een vooraf bepaalde diepte onder het wateroppervlak (10) gebracht worden. 20
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het opdrijfsamenstel (20) ten opzichte van de constructie (2) zodanig ontballast wordt, dat de constructie (2) tijdens stap (c) in evenwicht gehouden wordt. 25
4. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-3, waarbij in stap (a) twee drijflichamen (22a, 22b) met de constructie (2) worden gekoppeld op tegenovergelegen zijden van de constructie (2).
5. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-4, waarbij de armen (24a, 24b) door middel van respectieve bevestigingskoppelingen (38) met de constructie (2) worden verbonden.
6. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-5, waarbij in stap 35 (b) de tenminste twee drijflichamen (22a, 22b) met elkaar worden verbonden door middel van een verbindingsorgaan (42), voor het in een 102630 1 , * 23 vaste positie ten opzichte van elkaar houden van de drijflichamen.
7. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-6, waarbij iedere arm (24a, 24b) zwenkbaar is om een zich door het respectieve 5 bevestigingspunt (28a, 28b) uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale as, en waarbij in stap (b) de armen (24a, 24b) over een vooraf bepaalde hoek om de respectieve assen gedraaid worden, waarbij de drijflichamen (22a, 22b) ten opzichte van de constructie (2) naar beneden bewogen worden. 10
8. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-7, waarbij in stap (b) de armen (24a, 24b) ten opzichte van de constructie (2) zodanig gedraaid worden, dat de drijflichamen (22a, 22b) in hoofdzaak tegen de constructie (2) aanliggen. 15
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij voorafgaand aan stap (b) krachtopvangmiddelen (86al, 86a2, 86a3, 86a4, 86bl, 86b2, 86b3, 86b4) tussen het opdrijfsamenstel (20) en de constructie (2) worden aangebracht. 20
10. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij tijdens stap (c) het opdrijfsamenstel (20) door ten minste een geleider (84al, 84a2, 84bl, 84b2) in een vooraf bepaalde horizontale positie ten opzichte van de constructie (2) wordt gehouden. 25
11. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-10, waarbij de bevestigingspunten (28a, 28b) zich boven het wateroppervlak (10) bevinden.
12. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-11, waarbij tijdens stap (a) de drijflichamen (22a, 22b) een positief drijfvermogen hebben.
13. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-12, waarbij in 35 stap (b) het drijfvermogen van de drijflichamen (22a, 22b) wordt verminderd, voor het naar beneden bewegen van de drijflichamen (22a, 22b) ten opzichte van de constructie (2).
14. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-13, verder 1026301 „ · 24 omvattende een stap (d) waarin de constructie (2) met het daaraan bevestigde opdrijfsamenstel (20) wordt getransporteerd van een eerste locatie (80) naar een tweede locatie (82), waarna het drijfvermogen van de drijflichamen (22a, 22b) verminderd wordt, voor het afzinken /· · : 5 van de constructie (2). • ! i ) . , i
‘ ! ' 15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij de tweede locatie (82) een geringere diepte heeft dan de eerste locatie (80), en waarbij na het verminderen van het drijfvermogen het opdrijfsamenstel 10 (20) wordt losgekoppeld van de constructie (2).
16. Werkwijze vólgens een van de conclusies 1-15, waarbij na afloop van stap (c) de constructie (2) tenminste gedeeltelijk wordt afgebroken. 15
17. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-16, waarbij in stap (b) twee drijflichamen (22a, 22b) door middel van tenminste twee verbindingsorganen (42a, 42b) met elkaar worden verbonden, waarbij rondom de constructie (2) een gesloten lus van drijflichamen (22a, 20 22b, 22c, 22d) en daartussep aangebrachte verbindingsorganen (42a, 42b, 42c, 42d) gevormd wordt.
18. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-17, waarbij de constructie (2) een offshore-platform is. 25
19. Opdrijfsamenstel (20) voor het omhoog bewegen van een zich tenminste gedeeltelijk onder water bevindende constructie (2), in het bijzonder een offshore-platform, het opdrijfsamenstel (20) omvattende: 30. tenminste twee van een varieerbaar drijfvermogen voorziene drijflichamen (22a, 22b); - tenminste twee armen (24a, 24b) die elk aan een bijbehorend drijflichaam (22a, 22b) bevestigd zijn, waarbij de drijflichamen (22a, 22b) door middel van de armen in respectieve bevestigingspunten 35 (28a, 28b) koppelbaar zijn met de constructie; en - een verbindingsorgaan (42) voor het in een vaste positie ten opzichte van elkaar houden van de drijflichamen (22a, 22b), in welke positie de drijflichamen (22a, 22b) zich in hoofdzaak onder de respectieve bevestigingspunten (28a, 28b) bevinden. 1026301
NL1026301A 2004-06-01 2004-06-01 Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie. NL1026301C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026301A NL1026301C2 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie.
NO20052638A NO20052638L (no) 2004-06-01 2005-06-01 Fremgangsmate for a bevege en struktur oppover idet strukturen er i det minste delvis under vann
GB0511199A GB2414716B (en) 2004-06-01 2005-06-01 Method for moving a structure which is at least partially underwater upwards

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026301 2004-06-01
NL1026301A NL1026301C2 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1026301C2 true NL1026301C2 (nl) 2005-12-05

Family

ID=34836866

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1026301A NL1026301C2 (nl) 2004-06-01 2004-06-01 Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie.

Country Status (3)

Country Link
GB (1) GB2414716B (nl)
NL (1) NL1026301C2 (nl)
NO (1) NO20052638L (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN101857072B (zh) * 2010-06-09 2012-09-26 中国海洋石油总公司 无条件稳性整装型深吃水浮式采油平台及其海上安装方法

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2612025A (en) * 1949-07-07 1952-09-30 William A Hunsucker Prefabricated marine structure
US3429127A (en) * 1965-02-17 1969-02-25 Verschure & Co S Scheepswerf E Method and apparatus for establishing a fixed support of a buoyant body in rough water
US4007598A (en) * 1974-12-16 1977-02-15 Hans Tax Artificial island and method of assembling the same
GB2120606A (en) * 1982-05-27 1983-12-07 Babcock Anlagen Ag Lifting of support framework of offshore structures
US4534678A (en) * 1982-02-24 1985-08-13 Sumitomo Metal Industries, Ltd. Offshore structure and method of constructing same
NL1008239C2 (nl) * 1997-07-28 1999-01-29 Mercon Steel Structures Bv Offshore-platform, alsmede werkwijze voor het op zee installeren hievan.
NL1020053C1 (nl) * 2002-02-25 2003-08-27 Ver Bedrijven Van Den Berg Hee Constructie voor het stabiliseren van drijvende objecten.

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1002938C2 (nl) * 1996-04-24 1997-10-28 Allseas Group Sa Werkwijze voor het van de onderbouw lichten van een zeeplatform, en drijflichaam geschikt voor die werkwijze.
GB2348454B (en) * 1996-04-24 2000-11-22 Allseas Group Sa Flotation device for lifting a sea platform from a substructure
GB9610216D0 (en) * 1996-05-16 1996-07-24 Prosyst Limited Inflatable lifting device

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2612025A (en) * 1949-07-07 1952-09-30 William A Hunsucker Prefabricated marine structure
US3429127A (en) * 1965-02-17 1969-02-25 Verschure & Co S Scheepswerf E Method and apparatus for establishing a fixed support of a buoyant body in rough water
US4007598A (en) * 1974-12-16 1977-02-15 Hans Tax Artificial island and method of assembling the same
US4534678A (en) * 1982-02-24 1985-08-13 Sumitomo Metal Industries, Ltd. Offshore structure and method of constructing same
GB2120606A (en) * 1982-05-27 1983-12-07 Babcock Anlagen Ag Lifting of support framework of offshore structures
NL1008239C2 (nl) * 1997-07-28 1999-01-29 Mercon Steel Structures Bv Offshore-platform, alsmede werkwijze voor het op zee installeren hievan.
NL1020053C1 (nl) * 2002-02-25 2003-08-27 Ver Bedrijven Van Den Berg Hee Constructie voor het stabiliseren van drijvende objecten.

Also Published As

Publication number Publication date
NO20052638D0 (no) 2005-06-01
GB0511199D0 (en) 2005-07-06
GB2414716B (en) 2007-11-07
NO20052638L (no) 2005-12-02
GB2414716A (en) 2005-12-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0030909B1 (fr) Dispositifs et procédé de transbordement entre un bateau et une structure fixe située en pleine mer
CA1335413C (en) Method and installation for displacing a jacket of an artificial island in relation to an underwater base
NL1004682C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het lichten van een zeegaande constructie, bijvoorbeeld boorplatform.
EP2547938B1 (fr) Procede de depose d'une ligne sous-marine au fond de la mer
CN103339027A (zh) 使艇下水和收回的装置
KR100634989B1 (ko) 부유 해상 구조물 및 부유 부재
FR3017595A1 (fr) Dispositif de levage d'embarcation fluviale ou maritime
NL8301831A (nl) Inrichting voor het lichten en verwijderen van het onderstel van een niet meer gebruikte offshore-constructie.
WO2011083268A1 (fr) Ensemble de support d'au moins une conduite de transport de fluide à travers une étendue d'eau, installation et procédé associés
WO2009090321A2 (fr) Procede de mise en place d'un appareil de forage sur une plateforme et de preparation au forage
FR2665332A1 (fr) Dispositif d'elevage de poissons.
NO315112B1 (no) Offshore löftekonstruksjon for löfting av understell på offshore-installasjoner samt en fremgangsmåte for heving av slike
ITFI20090276A1 (it) Apparecchiatura di carotaggio
NL1026301C2 (nl) Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie.
WO2008099109B1 (fr) Dispositif et procede de descente ou remontee de l'extremite d'une conduite sous-marine a partir d'un navire de pose
EP2571753B1 (fr) Installation de liaison fond-surface comprenant une structure de guidage de conduite flexible
GB2359107A (en) Method for installing or removing an offshore structure
EP1675768B1 (fr) Procede et dispositif de recuperation du petrole d'un reservoir dispose sur un fond marin, notamment d'une epave
FR2545437A1 (fr) Dispositif immerge d'amarrage a un point, en particulier pour ancrer des petroliers dans les eaux arctiques
AU733117B2 (en) Method for lifting a sea platform from the substructure and flotation body suitable for this method
CA2280403C (fr) Procede d'implantation d'une installation d'exploitation
FR2545439A1 (fr) Dispositif d'amarrage
FR2518604A1 (fr) Amortisseur d'accostage pour piliers d'ouvrages marins
WO2012004478A1 (fr) Gréement de chalut et chalut
RU2737944C1 (ru) Устройство для сбора полиметаллических конкреций

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20110101