NL1026301C2

NL1026301C2 - Method for raising a structure at least partially submerged in water.

Info

Publication number: NL1026301C2
Application number: NL1026301A
Authority: NL
Inventors: Onno Ludolf De Waard
Original assignee: Heerema Marine Contractors Nl
Priority date: 2004-06-01
Filing date: 2004-06-01
Publication date: 2005-12-05
Also published as: GB0511199D0; NO20052638D0; NO20052638L; GB2414716A; GB2414716B

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich jSJ' ten minste gedeeltelijk onder water bevindende ; ; constructie '» iBrief description: Method for raising a jSJ 'at least partially submerged in water; ; construction '»i

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder 10 water bevindende constructie. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een opdrijfsamenstel voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie. Verder heeft de uitvinding betrekking op een constructie/ verbonden met een opdrijfsamenstel.The present invention relates to a method for raising an at least partially submerged structure. The invention also relates to a buoyancy assembly for raising a structure at least partially submerged in water. The invention further relates to a construction / connected to a drive assembly.

15 Werkwijzen en inrichtingen voor het omhoog bewegen van zich in het water bevindende constructies zijn bekend.Methods and devices for raising structures in the water are known.

In de praktijk hebben constructies op zee, zoals olie- of gasproductieplatforms (offshore platforms), een economische of technische levensduur, waarna de constructies vaak verplaatst en/of 20 afgebroken moeten worden. De constructie rust vaak op de (zee-)bodem, en moet voor verplaatsing vaak eerst omhoog bewogen worden.In practice, structures at sea, such as oil or gas production platforms (offshore platforms), have an economic or technical lifespan, after which the structures often have to be relocated and / or demolished. The structure often rests on the (sea) floor, and often has to be moved upwards before being moved.

Volgens een bekende werkwijze voor het omhoog bewegen van een offshore platform, wordt ten minste een drijftank onder water gekoppeld met het offshore platform. Het drijfvermogen van de 25 drijftank wordt vervolgens vergroot, en het offshore platform wordt losgemaakt van de bodem waarop deze staat. Vervolgens wordt het drijfvermogen van het geheel van de drijftank en offshore platform verder vergroot, zodat het offshore platform omhoog bewogen wordt.According to a known method for raising an offshore platform, at least one floating tank is coupled to the offshore platform under water. The buoyancy of the floating tank is then increased, and the offshore platform is detached from the bottom on which it stands. The buoyancy of the whole of the floating tank and offshore platform is then further increased, so that the offshore platform is raised.

Een belangrijk nadeel van de bekende werkwijze is, dat het 30 opdrijfsamenstel ook onder het wateroppervlak met de constructie gekoppeld moet worden. Dit betekent doorgaans dat er onder water handmatig een koppeling aangebracht moet worden tussen de drijftank en het offshore platform. Dit kan bijvoorbeeld door middel van lassen onder water gebeuren of door hydraulische klemmen (Eng: 'clamps').An important drawback of the known method is that the buoyancy assembly must also be coupled to the construction under the water surface. This usually means that a manual connection must be made under water between the floating tank and the offshore platform. This can be done, for example, by welding under water or by hydraulic clamps.

35 Echter, het onder water werken is technisch ingewikkeld. Bovendien moet rekening gehouden worden met weersomstandigheden zoals wind en stroming. Verder neemt de druk met de diepte toe, wat het werken op grotere dieptes moeilijker maakt. Wanneer duikers handelingen onder water uit moeten voeren, kan er ook sprake zijn van 1 026301 - - 2 - veiligheidsrisico's voor de duikers. Naarmate de diepte toeneemt, worden de risico's groter. Tevens is werken onder water, onder andere vanwege bovengenoemde redenen, duur. Verder is de verticale opdrijfkracht om het platform van de grond te tillen ter plaatse van 5 de bevestigingspunten van het opdrijfsamenstel aan het boorplatform aanzienlijk en het kan zeer wel mogelijk zijn dat het platform ter plaatse van de bevestigingspunten verstevigd moet worden. In ieder geval moet het offshore platform ter plaatse van de bevestigingspunten uitgebreid structureel geïnspecteerd worden.35 However, working under water is technically complicated. In addition, weather conditions such as wind and current must be taken into account. Furthermore, the pressure increases with depth, which makes working at larger depths more difficult. When divers have to perform actions under water, there can also be 1 026301 - - 2 - safety risks for the divers. As the depth increases, the risks become greater. Working under water is also expensive, partly due to the reasons mentioned above. Furthermore, the vertical driving force for lifting the platform from the ground at the mounting points of the driving assembly to the drilling platform is considerable and it may very well be possible that the platform must be reinforced at the mounting points. In any case, the offshore platform must undergo extensive structural inspection at the location of the attachment points.

10 Een ander belangrijk nadeel van de bekende werkwijze is dat de drijftank, na bevestiging aan het offshore platform, de waterlijn doorsnijdt om de constructie van de bodem te tillen en vervolgens te verslepen. Deze drijftank ondervindt op zee bij storm een zeer grote belasting door de golven en de bekende werkwijze is daarom alleen 15 geschikt om te worden toegepast bij geen of lage golven. Het verslepen kan echter vele dagen duren, in welke periode het weer slecht kan worden, waarbij een te hoge golfbelasting op het opdrijfsamenstel kan ontstaan.Another important disadvantage of the known method is that, after attachment to the offshore platform, the floating tank cuts through the water line to lift the structure from the bottom and then drag it. This floating tank experiences a very large load due to the waves at sea during a storm and the known method is therefore only suitable for use with no or low waves. However, the towing can take many days, during which the weather can get bad, whereby a too high wave load on the buoyancy assembly can arise.

Een verder nadeel van de bekende werkwijze is, dat de hoogte 20 waarover het offshore platform onhoog bewogen wordt beperkt is. Deze hoogte is kleiner dan de hoogte van de drijftanks.A further drawback of the known method is that the height over which the offshore platform is moved up is limited. This height is smaller than the height of the floating tanks.

Er is zodoende behoefte aan een werkwijze voor het omhoog bewegen van zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructies, waarbij de hoeveelheid werk die onder de waterlijn 25 verricht moet worden relatief klein is en waarbij dit werk bij voorkeur geen ingewikkelde handelingen omvat, en waarbij onder water geen grote (opdrijf)-krachten op het platform uitgeoefend worden. De uitvinding beoogt in deze behoefte te voorzien.There is therefore a need for a method for raising structures at least partially submerged in water, wherein the amount of work to be performed below the water line is relatively small and wherein this work preferably does not involve complex operations, and wherein no large (driving up) forces are exerted on the platform. The object of the invention is to meet this need.

De uitvinding verschaft daartoe in de eerste plaats een 30 werkwijze voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie, in het bijzonder een offshore platform, de werkwijze omvattende de stappen van: (a) het koppelen van een opdrijfsamenstel met de constructie, waarbij het opdrijfsamenstel ten minste twee van een varieerbaar 35 drijfvermogen voorziene drijflichamen omvat die door middel van bijbehorende armen op respectieve bevestigingspunten met de constructie worden gekoppeld; (b) het in een voor het omhoog bewegen van de constructie geschikte positie brengen van het opdrijfsamenstel; en 1 026301 - - 3 - (c) het vergroten van het drijfvermogen van de drijflichamen voor het omhoog bewegen van de constructie.To this end, the invention provides in the first place a method for raising a structure at least partially submerged in water, in particular an offshore platform, the method comprising the steps of: (a) coupling a buoyancy assembly to the structure, wherein the buoyancy assembly comprises at least two floating bodies provided with variable buoyancy, which bodies are coupled to the structure by means of associated arms at respective fixing points; (b) bringing the buoyancy assembly into a position suitable for raising the structure; and (c) increasing the buoyancy of the floats to raise the structure.

Een voordeel van de onderhavige uitvinding is dat het opdrijfsamenstel boven de waterlijn met de constructie gekoppeld kan 5 worden, en dat er onder het wateroppervlak geen verbindingen tussen het opdrijfsamenstel en de constructie gemaakt hoeven te worden. Het verdient daarbij de voorkeur dat in de voor het omhoog bewegen benodigde positie het opdrijfsamenstel een vaste positie heeft ten opzichte van de constructie, zodat de opwaartse kracht van het 10 drijflichaam op de constructie kan worden overgebracht zonder dat het opdrijfsamenstel beweegt ten opzichte van de constructie. De opwaartse kracht van het drijflichaam wordt bij de bevestigingspunten op de constructie overgebracht.An advantage of the present invention is that the buoyancy assembly above the water line can be coupled to the structure, and that no connections have to be made between the buoyancy assembly and the structure below the water surface. It is preferred here that in the position required for lifting up, the buoyancy assembly has a fixed position with respect to the construction, so that the upward force of the buoyancy body can be transferred to the construction without the buoyancy assembly moving relative to the construction. . The upward force of the floating body is transferred to the structure at the fixing points.

Een ander voordeel van de werkwijze volgens de uitvinding is 15 dat een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie op een goedkope en eenvoudige wijze omhoog bewogen kan worden.Another advantage of the method according to the invention is that an at least partially submerged structure can be raised in an inexpensive and simple manner.

De met de werkwijze volgens de uitvinding omhoog te bewegen constructie kan zeer divers zijn, doch is doorgaans een offshore-20 platform. De constructie kan rusten op de bodem van een oceaan, een zee of een meer waarin de constructie zich bevindt. De constructie kan dus ook een drijvende constructie zijn, die opgedreven moet worden. De constructie kan een olie- of gasproductie platform of boorplatform, een windmolen, een afmeerinrichting of een opslagtank 25 zijn of een andere constructie die zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindt.The construction to be raised with the method according to the invention can be very diverse, but is usually an offshore platform. The structure can rest on the bottom of an ocean, a sea or a lake in which the structure is located. The structure can therefore also be a floating structure that must be driven up. The construction can be an oil or gas production platform or drilling platform, a windmill, a mooring device or a storage tank or another construction that is at least partially submerged in water.

In stap (a) wordt het opdrijfsamenstel gekoppeld met de constructie. Het is daarbij mogelijk dat de armen door middel van respectieve bevestigingskoppelingen met de constructie worden 30 verbonden. Het is ook mogelijk dat de bevestigingskoppelingen zodanig ontworpen zijn> dat ze direct koppelbaar zijn met de constructie, of dat er voorafgaand aan stap (a) koppelstukken met de constructie verbonden zijn, waarmee de bevestigingskoppelingen verbonden worden. Dit kan bijvoorbeeld tijdens de bouw van de constructie gebeuren, 35 maar ook direct voorafgaand aan stap (a).In step (a), the buoyancy assembly is coupled to the structure. It is thereby possible for the arms to be connected to the construction by means of respective fastening couplings. It is also possible that the fastening couplings are designed such that they are directly connectable to the structure, or that prior to step (a) coupling pieces are connected to the structure, to which the fastening couplings are connected. This can be done, for example, during the construction of the structure, but also immediately prior to step (a).

Het opdrijfsamenstel omvat ten minste twee drijflichamen, waarbij aan ieder drijflichaam een respectieve arm bevestigd is. De drijflichamen zullen doorgaans als een reservoir met een vaste vorm zijn uitgevoerd. Het is echter ook mogelijk dat de drijflichamen « 026301 - - 4 - opblaasbaar zijn. De drijflichamen hebben een drijfvermogen, dat bijvoorbeeld door middel van een pomp die lucht en/of water in en uit het drijflichaam kan pompen, gevarieerd kan worden. Daarbij wordt om het drijfvermogen te vergroten, lucht onder druk in het drijflichaam ‘ ,5 gepompt. Om het drijfvermogen te verkleinen, wordt water in het 1 ' ! drijflichaam gepompt en/of gelaten. Er kan daarbij in een pomp zijn ·, ; voorzien die direct op het drijflichaam is aangebracht of boven water is gepositioneerd, zoals een deskundige in de techniek direct zal inzien. In dat geval zal zich een luchttoevoerleiding uitstrekken van 10 de pomp naar het drijflichaam. Het is ook mogelijk dat het opdrijfsamenstel een houder voor perslucht omvat, voor het vullen van het drijflichaam met lucht. Openingen met bestuurbare kleppen kunnen voorzien zijn in de drijflichamen voor het inlaten van water. Dergelijke drijflichamen zijn in het vakgebied bekend.The buoyancy assembly comprises at least two buoyancy bodies, with a respective arm attached to each buoyancy body. The floating bodies will generally be designed as a reservoir with a fixed shape. However, it is also possible that the floating bodies «026301 - - 4 - are inflatable. The floating bodies have a buoyancy, which can be varied, for example, by means of a pump that can pump air and / or water into and out of the floating body. In order to increase the buoyancy, air is pumped into the floating body under pressure. To reduce the buoyancy, water becomes 1 '! floating body pumped and / or left. There may be in a pump ·,; provided directly on the floating body or positioned above water, as a person skilled in the art will immediately see. In that case an air supply line will extend from the pump to the floating body. It is also possible that the buoyancy assembly comprises a container for compressed air, for filling the buoyancy body with air. Openings with controllable valves can be provided in the floating bodies for water inlet. Such floating bodies are known in the art.

15 Het is mogelijk dat de drijflichamen in stap (a) aan het oppervlak drijven. Het is ook mogelijk dat de drijflichamen zich gedeeltelijk onder water of geheel onder water bevinden. Tijdens stap (a) zullen de drijflichamen doorgaans naar de constructie toe gemanoeuvreerd worden in gunstige weersomstandigheden, met name met 20 betrekking tot wind, golven en stroming.It is possible that the floating bodies float on the surface in step (a). It is also possible that the floating bodies are partially submerged or submerged. During step (a) the floats will generally be maneuvered towards the structure in favorable weather conditions, in particular with regard to wind, waves and currents.

De armen van het opdrijfsamenstel kunnen recht zijn, of gekromd. De armen kunnen uitgevoerd zijn als een vakwerkligger of als een profiel, of in een andere geschikte uitvoeringsvorm. De armen kunnen vervaardigd zijn van staal of van een ander 25 constructiemateriaal. De arm en het drijflichaam kunnen vast aan elkaar bevestigd zijn. Het is echter ook mogelijk dat de arm en het drijflichaam van elkaar losgemaakt en vastgemaakt kunnen worden. In dat geval kunnen eerst de armen met de constructie worden verbonden, waarna de drijflichamen met de armen worden verbonden. Er kan per arm 30 één bevestigingskoppeling zijn voor het koppelen van de arm met de constructie, maar het is ook mogelijk dat een arm meerdere bevestigingskoppelingen heeft. Deze bevestigingskoppelingen kunnen dan op een zelfde hoogte met de constructie gekoppeld worden, waarbij de bevestigingskoppelingen op een vooraf bepaalde onderlinge 35 horizontale afstand van elkaar gepositioneerd zijn.The arms of the buoyancy assembly can be straight or curved. The arms can be designed as a lattice girder or as a profile, or in another suitable embodiment. The arms can be made of steel or another construction material. The arm and the floating body can be fixed to each other. However, it is also possible that the arm and the floating body can be detached from each other and fixed. In that case the arms can first be connected to the structure, after which the floating bodies are connected to the arms. There can be one mounting coupling per arm 30 for coupling the arm to the construction, but it is also possible that an arm has several mounting couplings. These attachment couplings can then be coupled to the structure at the same height, the attachment couplings being positioned at a predetermined mutual horizontal distance from each other.

In stap (b) wordt het opdrijfsamenstel ten opzichte van de constructie gepositioneerd in een geschikte positie. Het heeft daarbij de voorkeur dat de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden.In step (b), the buoyancy assembly is positioned relative to the structure in a suitable position. It is preferred here that the floating bodies are moved downwards relative to the structure.

1 026301 - - 5 -1 026301 - - 5 -

Tijdens stap (c) zal bij het vergroten van het drijfvermogen de constructie in eerste instantie doorgaans niet omhoog bewogen worden. Vaak zal eerst de totale opwaartse kracht op de constructie groter moeten worden dan de neerwaartse kracht. Daarvoor moet de opwaartse i· : '5 kracht van de drijflichamen een bepaalde limiet overschrijden, I ' I ‘ ) . ! waarbij de limiet onder andere afhankelijk is van het gewicht van de '! 1 constructie.During step (c), when the buoyancy is increased, the structure will generally not be raised in the first instance. Often the total upward force on the structure will first have to become greater than the downward force. For that, the upward force of the floating bodies must exceed a certain limit, I "I"). ! where the limit depends, among other things, on the weight of the '! 1 construction.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de constructie worden in stap (b) de drijflichamen op een vooraf 10 bepaalde diepte onder het wateroppervlak gebracht.According to a preferred embodiment of the method according to the construction in step (b) the floating bodies are brought to a predetermined depth below the water surface.

Wanneer de drijflichamen in stap (a) drijven aan het oppervlak, zullen ze voor het omhoog bewegen van de constructie eerst naar een bepaalde diepte gebracht worden. Dit kan gebeuren door het ballasten van de drijflichamen. ,De constructie kan daarna over een afstand 15 omhoog worden bewogen die in hoofdzaak gelijk is aan de diepte waarop de drijflichamen in stap (b) worden gebracht. Daaruit volgt dat hoe dieper de drijflichamen worden gepositioneerd, hoe verder de constructie omhoog zal kunnen worden bewogen.When the floating bodies float on the surface in step (a), they will first be brought to a certain depth for raising the structure. This can be done by ballasting the floating bodies. The structure can then be moved upwards over a distance that is substantially equal to the depth at which the floating bodies are brought into step (b). It follows that the deeper the floats are positioned, the farther the structure can be raised.

In een verdere uitvoeringsvorm wordt het opdrijfsamenstel ten 20 opzichte van de constructie zodanig gepositioneerd, dat de constructie tijdens stap (c) in evenwicht gehouden wordt.In a further embodiment, the buoyancy assembly is positioned relative to the structure such that the structure is kept in balance during step (c).

Daarbij zal de oriëntatie van de constructie ten opzichte van de omgeving in hoofdzaak gelijk blijven. In veel gevallen zal het wenselijk zijn om de constructie rechtop te houden tijdens het omhoog 25 bewegen. Hiervoor kan het nodig zijn om de drijflichamen op vooraf bepaalde posities met de constructie te koppelen. Tevens kan het gunstig zijn, om tijdens stap (c) de drijfvermogens van de drijflichamen op een bestuurde wijze onafhankelijk van elkaar te variëren, zodat de constructie voortdurend rechtop gehouden wordt.The orientation of the construction relative to the environment will thereby remain substantially the same. In many cases it will be desirable to keep the structure upright during the lifting. For this purpose, it may be necessary to connect the floats to the structure at predetermined positions. It may also be advantageous to vary the buoyancy of the floats in a controlled manner independently of each other during step (c), so that the structure is constantly held upright.

30 Het is echter ook mogelijk, dat de oriëntatie van de constructie tijdens stap (c) juist gevarieerd wordt, voor het draaien van de constructie om een in hoofdzaak horizontale as. Hierbij kan gedacht worden aan het transporteren van de constructie in een andere oriëntatie dan de oriëntatie waarin deze zich initieel in het water 35 bevindt.However, it is also possible for the orientation of the structure to be varied during step (c) just to rotate the structure about a substantially horizontal axis. In this context, consideration may be given to transporting the structure in an orientation other than the orientation in which it is initially located in the water.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm worden in stap (a) twee drijflichamen met de constructie gekoppeld op tegenovergelegen zijden van de constructie.In another preferred embodiment, in step (a), two floating bodies are coupled to the structure on opposite sides of the structure.

Wanneer de constructie symmetrisch is, zal door het op 1 02 6301 - - 6 - tegenovergelegen zijden koppelen van de drijflichamen met de constructie gemakkelijk een evenwichtssituatie bereikt kunnen worden.When the structure is symmetrical, it will be easy to achieve a balance situation by coupling the floating bodies on the opposite sides to the structure.

Bij voorkeur worden de armen door middel van respectieve bevestigingskoppelingen met de constructie verbonden.The arms are preferably connected to the structure by means of respective fastening couplings.

5 Dit heeft het voordeel dat de armen op een technisch eenvoudige en betrouwbare wijze met de constructie verbonden kunnen worden.This has the advantage that the arms can be connected to the structure in a technically simple and reliable manner.

Bij voorkeur worden in stap (b) de ten minste twee drijflichamen met elkaar verbonden door middel van een verbindingsorgaan, voor het in een vaste positie ten opzichte van 10 elkaar houden van de drijflichamen.In step (b), the at least two floating bodies are preferably connected to each other by means of a connecting member, for holding the floating bodies in a fixed position relative to each other.

Hiermee worden op een eenvoudige wijze de posities van de drijflichamen ten opzichte van de constructie gefixeerd. Verder worden op een eenvoudige wijze de posities van de drijflichamen ten opzichte van elkaar gepositioneerd. Verder heeft dit het voordeel, 15 dat onder water geen verbinding tussen het opdrijfsamenstel en de constructie gemaakt hoeft te worden.The positions of the floating bodies relative to the structure are hereby fixed in a simple manner. Furthermore, the positions of the floating bodies are positioned relative to each other in a simple manner. Furthermore, this has the advantage that under water no connection has to be made between the buoyancy assembly and the structure.

Het is mogelijk om het verbindingsorgaan als een pendelstaaf uit te voeren. Het is ook mogelijk om het verbindingsorgaan uit te voeren als een kabel, een ketting, een draad of een snaar, of een 20 ander geschikt verbindingsorgaan. Het is mogelijk dat het verbindingsorgaan meerdere delen omvat.It is possible to design the connecting member as a shuttle rod. It is also possible to design the connecting member as a cable, a chain, a wire or a string, or another suitable connecting member. It is possible that the connecting member comprises several parts.

Het is met betrekking tot de krachtsverdeling voordelig om het verbindingsorgaan op een substantiële afstand van de bevestigingspunten aan te brengen, bij voorkeur nabij de 25 drijflichamen. Het verbindingsorgaan zal tijdens bedrijf in hoofdzaak horizontale krachten opnemen. Wanneer de afstand tussen de bevestigingspunten en de plaats waar het verbindingsorgaan met het drijflichaam is verbonden maximaal is, heeft dit het voordeel dat de tijdens bedrijf optredende krachten in het verbindingsorgaan minimaal 30 zijn. Het is daarbij mogelijk in de het verbindingsorgaan een voorspankracht aan te brengen. Dit heeft het voordeel dat de drijflichamen strak tegen de constructie aangetrokken worden, en zeer vast gefixeerd zullen zijn ten opzichte van de constructie.With regard to the distribution of forces, it is advantageous to arrange the connecting member at a substantial distance from the fixing points, preferably near the floating bodies. The connecting member will absorb substantially horizontal forces during operation. When the distance between the attachment points and the place where the connecting member is connected to the floating body is maximum, this has the advantage that the forces occurring during operation in the connecting member are minimal. It is thereby possible to provide a biasing force in the connecting member. This has the advantage that the floats are pulled tightly against the structure, and will be very fixedly fixed with respect to the structure.

Bij voorkeur is iedere arm zwenkbaar om een zich door het 35 respectieve bevestigingspunt uitstrekkende, in hoofdzaak horizontale as, waarbij in stap (b) de armen over een vooraf bepaalde hoek om de respectieve assen gedraaid worden, waarbij de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden.Preferably, each arm is pivotable about a substantially horizontal axis extending through the respective attachment point, wherein in step (b) the arms are rotated through a predetermined angle about the respective axes, the buoyancy bodies relative to the structure be moved below.

Deze uitvoeringsvorm heeft het voordeel dat de respectieve 1 026301 - - 7 - armen eenvoudig van constructie kunnen zijn. De drijflichamen kunnen eenvoudig op de gewenste diepte gebracht worden door de armen ten opzichte van de constructie te roteren om de respectieve assen die lopen door de bevestigingskoppelingen.This embodiment has the advantage that the respective arms can be of simple construction. The floating bodies can easily be brought to the desired depth by rotating the arms with respect to the structure about the respective axes that run through the fastening couplings.

5 Wanneer een arm op meer dan één bevestigingspunt met de constructie is gekoppeld, zal de draaiingsas zich door alle bevestigingskoppelingen uitstrekken.When an arm is coupled to the structure at more than one mounting point, the axis of rotation will extend through all mounting couplings.

Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat het ook mogelijk is om de armen niet roteerbaar, maar verlengbaar te maken.A person skilled in the art will quickly understand that it is also possible to make the arms not rotatable, but extendable.

10 Daarbij worden de armen in stap (a) in een in hoofdzaak verticale oriëntatie met de constructie verbonden. Wanneer de armen in stap (b) verlengd worden, zullen de drijflichamen ten opzichte van de constructie naar beneden bewogen worden. Een andere mogelijkheid is om de armen in gelede delen uit te voeren die onderling verbonden 15 zijn door middel van scharnieren, waarbij de gelede delen uitklapbaar zijn, en waarbij na het uitklappen van de gelede delen de scharnieren in een vooraf bepaalde positie vastgezet worden. Ook op deze wijze kunnen de drijflichamen op de gewenste diepte worden gebracht, terwijl ze tijdens het omhoog bewegen hun opwaartse kracht aan de 20 constructie kunnen afdragen bij de respectieve bevestigingspunten.The arms are then connected to the structure in a substantially vertical orientation in step (a). When the arms are extended in step (b), the floats will be lowered relative to the structure. Another possibility is to construct the arms in articulated parts which are mutually connected by means of hinges, wherein the articulated parts are foldable, and wherein after hinging the articulated parts the hinges are fixed in a predetermined position. Also in this way the floating bodies can be brought to the desired depth, while during their upward movement they can transfer their upward force to the structure at the respective fixing points.

Een deskundige zal snel begrijpen dat er nog andere wijzen zijn waarop het drijflichaam op een gewenste diepte gebracht kan worden.A person skilled in the art will quickly understand that there are other ways in which the floating body can be brought to a desired depth.

Bij voorkeur worden in stap (b) de armen ten opzichte van de constructie zodanig gedraaid, dat de drijflichamen in hoofdzaak tegen 25 de constructie aanliggen.Preferably, in step (b), the arms are rotated relative to the structure such that the floating bodies lie substantially against the structure.

De drijflichamen zullen, wanneer ze tegen de constructie aan komen te liggen, niet verder kunnen draaien en door de constructie tegengehouden worden. Op deze wijze is ieder drijflichaam in één draaiingsrichting van de arm gefixeerd ten opzichte van de 30 constructie. De armen kunnen in deze stand alleen nog van de constructie vandaan roteren, waardoor de drijflichaam van de constructie vandaan bewegen. Wanneer de drijflichamen nu met elkaar worden verbonden door middel van het verbindingsorgaan, wordt ook deze beweging verhinderd. De drijflichamen zijn aldus ten opzichte 35 van de constructie volledig gefixeerd.The floating bodies, when they come to lie against the structure, will not be able to rotate further and be retained by the structure. In this way, each floating body is fixed in one direction of rotation of the arm relative to the structure. In this position the arms can only rotate away from the structure, whereby the floating body moves away from the structure. When the floating bodies are now connected to each other by means of the connecting member, this movement is also prevented. The floating bodies are thus completely fixed relative to the structure.

Bij voorkeur worden voorafgaand aan stap (b) krachtopvangmiddelen tussen het opdrijfsamenstel en de constructie aangebracht.Preferably, prior to step (b), force collection means are provided between the buoyancy assembly and the structure.

Het voordeel hiervan is dat de krachten die het 1 026301 - - 8 - opdrijfsamenstel en de constructie op elkaar uit kunnen oefenen, bijvoorbeeld onder invloed van golfbelasting, overgebracht kunnen worden zonder beschadigingen aan de constructie of het opdrijfsamenstel. Een verder voordeel is dat het gemakkelijker is om 5 de kracht die het opdrijfsamenstel en de constructie op elkaar t ' | uitoefenen, op een vooraf bepaalde waarde te brengen. DeThe advantage of this is that the forces which the buoyancy assembly and the construction can exert on each other, for example under the influence of wave load, can be transmitted without damage to the construction or the buoyancy assembly. A further advantage is that it is easier to apply the force that the buoyancy assembly and the structure to each other to a predetermined value. The

i ; Ji; J

krachtopvangmiddelen kunnen fenders zijn. De krachtopvangmiddelen kunnen uitgevoerd zijn als stukken hout of als stukken van een ander materiaal dat enige veerkracht heeft.force receptors can be fenders. The force receiving means can be designed as pieces of wood or as pieces of another material that has some resilience.

10 Bij voorkeur wordt tijdens stap (c) het opdrijfsamenstel doorPreferably the buoyancy assembly is continued during step (c)

ten minste een geleider in een vooraf bepaalde horizontale positie Iat least one conductor in a predetermined horizontal position I

ten opzichte van de constructie gehouden. Op deze wijze worden onderlinge bewegingen in de horizontale richting tussen het opdrijfsamenstel en de constructie, eenvoudig voorkomen. j 15 In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm bevinden de bevestigingspunten zich boven het wateroppervlak.held in relation to the structure. In this way mutual movements in the horizontal direction between the buoyancy assembly and the structure are simply prevented. In a further preferred embodiment, the attachment points are located above the water surface.

Dit is in de praktijk de plaats waar de armen het gemakkelijkst met de constructie kunnen worden gekoppeld. Er is boven het wateroppervlak een goede toegang tot de bevestigingspunten voor het 20 maken van de koppeling tussen de armen en de constructie. De nadelen die, zoals hierboven beschreven, verbonden zijn met de bekende manier van het werken onder water en het onder water koppelen van het opdrijfsamenstel met de constructie, zijn boven water afwezig.In practice, this is the place where the arms can most easily be coupled to the structure. There is good access above the water surface to the attachment points for making the coupling between the arms and the structure. The drawbacks associated with the known method of working under water and coupling the float assembly with the structure under water are, as described above, absent above water.

Bij voorkeur hebben de drijflichamen tijdens stap (a) een 25 positief drijfvermogen.The floating bodies preferably have a positive buoyancy during step (a).

Omdat de drijflichamen dan weinig of geen water bevatten, zijn zij relatief licht en zijn de drijflichamen relatief gemakkelijk ten opzichte van de constructie te manoeuvreren.Because the floats then contain little or no water, they are relatively light and the floats are relatively easy to maneuver relative to the structure.

Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat de woorden 30 "positief drijfvermogen" hier betekenen dat de drijflichamen kunnen drijven en, indien onder water geplaatst, naar het wateroppervlak proberen te bewegen.A person skilled in the art will soon understand that the words "positive buoyancy" here mean that the buoyancy bodies can float and, when placed under water, try to move to the surface of the water.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm wordt in stap (b) het drijfvermogen van de drijflichamen verminderd, voor het naar beneden 35 bewegen van de drijflichamen ten opzichte van de constructie.In a further preferred embodiment, the buoyancy of the floating bodies is reduced in step (b) for moving the floating bodies downwards relative to the structure.

Door het zwaarder worden van de drijflichamen zullen de drijflichamen een negatief drijfvermogen krijgen, en onder invloed daarvan naar beneden bewegen. De drijflichamen worden aldus zonder veel inspanning afgezonken. Omdat ze reeds met de constructie 1 026301 - - 9 - gekoppeld zijn, zullen ze op een vooraf bepaalde diepte onder het wateroppervlak tot stilstand komen. Dan kunnen de drijflichamen met elkaar verbonden worden.As the buoyancy bodies become heavier, the buoyancy bodies will have a negative buoyancy and will move down under the influence thereof. The floating bodies are thus sunk without much effort. Because they are already linked to the construction 1 026301 - - 9 - they will come to a standstill at a predetermined depth below the water surface. Then the floating bodies can be connected to each other.

Bij voorkeur omvat de werkwijze volgens de uitvinding een stap 5 (d) waarin de constructie met het daaraan bevestigde opdrijfsamenstel wordt getransporteerd van een eerste locatie naar een tweede locatie, waarna het drijfvermogen van de drijflichamen verminderd wordt, voor het afzinken van de constructie.The method according to the invention preferably comprises a step 5 (d) in which the structure with the buoyancy assembly attached thereto is transported from a first location to a second location, after which the buoyancy of the floating bodies is reduced, for the immersion of the construction.

De drijvende constructie met het daarmee gekoppelde 10 opdrijfsamenstel wordt in dat geval in zijn geheel getransporteerd.In that case the floating construction with the driving assembly coupled thereto is transported in its entirety.

De constructie kan tijdens transport gesleept of geduwd worden door een sleepboot of een ander vaartuig. De drijflichamen zullen bij voorkeur onder de waterlijn blijven om de golfbelasting laag te houden. Wanneer er weinig golven zijn, kan de constructie ook 15 versleept worden met de drijflichamen dichterbij of in de waterlijn. De sleepsnelheid zal hierbij toenemen en verder kan er nu ook in ondieper water worden gesleept. Indien er hoge golven voorspeld worden kan het wenselijk zijn om de drijflichamen weer dieper onder het wateroppervlak te brengen.The structure can be towed or pushed during transport by a tugboat or another vessel. The floating bodies will preferably remain below the water line in order to keep the wave load low. When there are few waves, the structure can also be dragged with the floats closer to or in the water line. The towing speed will hereby increase and it is now also possible to drag in shallower water. If high waves are predicted, it may be desirable to bring the floating bodies deeper below the surface of the water.

20 Het is mogelijk dat de constructie wordt afgezonken op een locatie waar de diepte van het water zo groot is, dat de constructie daar permanent kan blijven, zonder overlast te veroorzaken. Daarbij is het mogelijk dat de constructie inclusief opdrijfsamenstel wordt afgezonken.It is possible that the structure is sunk at a location where the depth of the water is so large that the structure can remain there permanently, without causing a nuisance. In addition, it is possible that the structure including the float assembly is sunk.

25 Bij voorkeur heeft de tweede locatie een geringere diepte dan de eerste locatie, waarbij na het verminderen van het drijfvermogen het opdrijfsamenstel wordt losgekoppeld van de constructie.Preferably, the second location has a smaller depth than the first location, wherein after the buoyancy has been reduced, the buoyancy assembly is disconnected from the structure.

Op deze wijze komt de constructie weer op de bodem terecht, waarbij een groter deel van de constructie zich boven het 30 wateroppervlak bevindt dan op de eerste locatie. Werkzaamheden aan dit boven water gelegen deel van de constructie kunnen daarom geraakkelijker worden uitgevoerd. Bovendien kan op de tweede locatie een tweede cyclus voor het omhoog bewegen worden begonnen. Daarbij omvat de cyclus dan: het koppelen van de armen met de constructie, 35 het in een gewenste positie brengen van de drijflichamen, het omhoog bewegen van de constructie, het transporteren van de constructie naar een ondiepere locatie, het weer afzinken van de constructie totdat deze op de bodem staat, en het afbreken van een boven het wateroppervlak uitstekend deel van de constructie. Het 1 026301 - - 10 - opdrijfsamenstel wordt bij aanvang van de tweede cyclus met de constructie gekoppeld, waarbij de bevestigingspunten zich lager op de constructie bevinden dan de bevestigingspunten van de eerste cyclus. De constructie kan aldus in de tweede cyclus op een hoger niveau ? 15 worden opgedreven dan in de eerste cyclus. Deze cycli kunnen herhaald I i | * worden, totdat de constructie zich op een gewenst niveau boven het i ' ‘ . i wateroppervlak bevindt.In this way the construction lands on the bottom again, with a larger part of the construction being above the water surface than at the first location. Work on this part of the structure above water can therefore be carried out more easily. Moreover, a second raising cycle can be started at the second location. The cycle then comprises: coupling the arms to the structure, bringing the floating bodies into a desired position, raising the structure, transporting the structure to a shallower location, sinking the structure again until it stands on the bottom, and the demolition of a part of the structure protruding above the water surface. The buoyancy assembly is coupled to the structure at the start of the second cycle, the attachment points being lower on the structure than the attachment points of the first cycle. The construction can thus be at a higher level in the second cycle? 15 are then increased in the first cycle. These cycles can be repeated * until the construction is at a desired level above the i "". i water surface.

Bij voorkeur wordt na afloop van stap (c) de constructie ten minste gedeeltelijk afgebroken.Preferably, the construction is at least partially demolished after the end of step (c).

10 Het afbreken kan bijvoorbeeld gebeuren door demontage van de constructie, het slopen of het uit elkaar nemen van de constructie. Het bovenste deel van de constructie bevindt zich boven het wateroppervlak, en is daarom gemakkelijk toegankelijk voor werklieden en materieel. Door het afbreken van een deel van de constructie wordt 15 de constructie lichter en kan deze in een tweede cyclus gemakkelijk verder omhoog worden bewogen met het opdrijfsamenstel. Wanneer meerdere cycli van omhoog bewegen worden toegepast, kan bij iedere cyclus het bovenste deel van de constructie worden afgebroken.The demolition can for instance take place by dismantling the structure, demolishing or dismantling the structure. The upper part of the structure is above the water surface, and is therefore easily accessible to workers and equipment. By breaking off a part of the structure, the structure becomes lighter and can easily be moved further upwards with the drive assembly in a second cycle. If several cycles of upward movement are used, the upper part of the structure can be broken off with each cycle.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm worden in stap (b) twee 20 drijflichamen door middel van ten minste twee verbindingsorganen met elkaar verbonden, waarbij rondom de constructie een gesloten lus van drijflichamen en daartussen aangebrachte verbindingsorganen gevormd wordt. Dit heeft het voordeel dat de opwaartse krachten van de drijflichamen op de constructie gelijkelijk over de omtrek van de 25 constructie verdeeld kunnen worden.In a further preferred embodiment, in step (b), two floating bodies are connected to each other by means of at least two connecting members, wherein a closed loop of floating members and connecting members arranged between them is formed around the structure. This has the advantage that the upward forces of the floating bodies on the structure can be evenly distributed over the circumference of the structure.

Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat de lus zich in hoofdzaak in een horizontaal vlak bevindt. Relatief kleine onderlinge hoogteverschillen tussen de drijflichamen kunnen echter wel optreden. Er kan in voorkomende gevallen een groot aantal 30 drijflichamen en verbindingsorganen worden toegepast, bijvoorbeeld bij grotere constructies.A person skilled in the art will quickly understand that the loop is substantially in a horizontal plane. However, relatively small differences in height between the floating bodies can occur. A large number of floating bodies and connecting members can be used in appropriate cases, for example with larger structures.

Gebleken is dat de uitvinding zich uitstekend leent voor het omhoog bewegen van offshore-platforms.It has been found that the invention is excellent for raising offshore platforms.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een opdrijfsamenstel 35 voor het omhoog bewegen van een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie, het opdrijfsamenstel omvattende: - ten minste twee van een varieerbaar drijfvermogen voorziene drijflichamen; - ten minste twee armen die elk aan een bijbehorend 1 026301 - - 11 - drijflichaam bevestigd zijn, waarbij de drijflichamen door middel van de armen in respectieve bevestigingspunten koppelbaar zijn met de constructie; en - een verbindingsorgaan voor het in een vaste positie ten t ; ' 5 opzichte van elkaar houden van de drijflichamen.The invention also relates to a buoyancy assembly 35 for raising a structure at least partially submerged in water, the buoyancy assembly comprising: - at least two buoyancy bodies provided with variable buoyancy; - at least two arms which are each attached to an associated floating body, wherein the floating bodies can be coupled to the structure by means of the arms at respective fixing points; and - a connecting member for t in a fixed position; Keeping the floating bodies relative to each other.

t i | . Met dit opdrijfsamenstel kan op een bijzonder eenvoudige wijze ! ' een zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindende constructie omhoog bewogen worden. Het opdrijfsamenstel is bovendien geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.t i | . This upset assembly can be used in a particularly simple way! a structure at least partially submerged in water is raised. The buoyancy assembly is furthermore suitable for carrying out the method according to the invention.

10 Bij voorkeur hebben de drijflichamen een langwerpige vorm, in het bijzonder een cilindrische vorm of een doosvorm.The floating bodies preferably have an elongated shape, in particular a cylindrical shape or a box shape.

Bij voorkeur hebben de drijflichamen respectieve longitudinale hoofdassen die zich in hoofdzaak evenwijdig aan de door de respectieve bevestigingspunten uitstrekkende, in hoofdzaak 15 horizontale assen uitstrekken. Dit levert in de praktijk een lage sleepweerstand op.Preferably, the floating bodies have respective longitudinal major axes which extend substantially parallel to the substantially horizontal axes extending through the respective attachment points. In practice, this results in a low drag resistance.

Bij voorkeur is het opdrijfsamenstel voorzien van een eerste verbindingsorgaankoppeling, en is het tweede drijflichaam voorzien van een tweede verbindingsorgaankoppeling, voor het koppelen van het 20 verbindingsorgaan met het eerste drijflichaam en het tweede drijflichaam, waarbij de eerste en de tweede verbindingsorgaankoppelingen zijn ingericht om een op afstand bestuurde verbinding tot stand te kunnen brengen tussen het eerste en het tweede drijflichaam.The buoyancy assembly is preferably provided with a first connecting means coupling, and the second floating body is provided with a second connecting means coupling, for coupling the connecting means to the first floating means and the second floating means, the first and the second connecting means couplings being arranged to be able to establish a distance-controlled connection between the first and the second floating body.

25 Wanneer de koppeling vanaf een locatie boven het wateroppervlak bestuurd kan worden, heeft dit het voordeel dat er geen duiker of robot aanwezig hoeft te zijn bij het maken van de verbinding tussen het verbindingsorgaan en de drijflichamen. Dit vergemakkelijkt de operatie. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er 30 vele denkbare uitvoeringsvormen van een dergelijke verbindingsorgaankoppeling zijn.When the coupling can be controlled from a location above the water surface, this has the advantage that no diver or robot needs to be present when making the connection between the connecting member and the floating bodies. This facilitates the operation. A person skilled in the art will quickly understand that there are many conceivable embodiments of such a connector coupling.

Bij voorkeur is iedere arm op ten minste twee bevestigingspunten op de constructie koppelbaar met de constructie.Preferably, each arm can be coupled to the structure at at least two fixing points on the structure.

Op deze wijze kan bij een constructie met vier poten, een 35 drijflichaam met twee poten worden verbonden. Daarbij kan de arm een breedte die ten minste even groot is als de afstand tussen de twee poten. Op deze wijze kan een koppeling tot stand gebracht worden, die torsiestijf is om een zich door de lengteas van de arm uitstrekkende draaiingsas.In this way, with a four-leg construction, a floating body with two legs can be connected. The arm can herein have a width that is at least as large as the distance between the two legs. In this way a coupling can be established which is torsionally rigid about an axis of rotation extending through the longitudinal axis of the arm.

1 026301 - - 12 -1 026301 - - 12 -

De uitvinding heeft tevens betrekking op een arm, omschreven als onderdeel van het opdrijfsamenstel.The invention also relates to an arm, described as part of the buoyancy assembly.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een constructie, verbonden met een opdrijfsamenstel.The invention also relates to a construction connected to a drive assembly.

5 Verdere voorkeursuitvoeringsvormen van de inrichting zijn beschreven in de conclusies. De uitvinding wordt in het navolgende nader toegelicht aan de hand van de bijgaande, niet-beperkende tekening. Hierin tonen:Further preferred embodiments of the device are described in the claims. The invention is explained in more detail below with reference to the accompanying, non-limiting drawing. Show here:

Figuur 1 een schematisch zijaanzicht van de constructie met een 10 daarmee gekoppeld opdrijfsamenstel;Figure 1 shows a schematic side view of the construction with a drive assembly coupled thereto;

Figuur 2 een schematisch zijaanzicht van de constructie met naar beneden bewogen drijflichamen;Figure 2 shows a schematic side view of the construction with floating bodies moved downwards;

Figuur 3 een schematisch zijaanzicht van de constructie met drijflichamen die door middel van een verbindingsorgaan met elkaar 15 verbonden zijn;Figure 3 shows a schematic side view of the construction with floating bodies which are connected to each other by means of a connecting member;

Figuur 4A een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met opdrijfsamenstel, waarbij de drijflichamen zich onder water bevinden;Figure 4A shows a schematic side view of the floating construction with floating assembly, the floating bodies being under water;

Figuur 4B een schematisch zijaanzicht van de omhoog bewogen 20 constructie met opdrijfsamenstel, waarbij de drijflichamen zich gedeeltelijk boven water bevinden;Figure 4B shows a schematic side view of the raised construction with buoyancy assembly, the buoyancy bodies being partially above water;

Figuur 5 een schematisch zijaanzicht van de afgezonken constructie met het opdrijfsamenstel;Figure 5 is a schematic side view of the sunken structure with the buoyancy assembly;

Figuur 6 een schematisch zijaanzicht van de gedeeltelijk 25 afgebroken constructie;Figure 6 is a schematic side view of the partially broken structure;

Figuur 7 een schematisch zijaanzicht van de gedeeltelijk afgebroken constructie met het daarmee gekoppelde opdrijfsamenstel;Figure 7 is a schematic side view of the partially broken construction with the drive assembly coupled thereto;

Figuur 8 een schematisch zijaanzicht van de drijvende, gedeeltelijk afgebroken constructie met het daarmee gekoppelde 30 opdrijfsamenstel;Figure 8 is a schematic side view of the floating, partially broken construction with the driving assembly coupled thereto;

Figuur 9 een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met het opdrijfsamenstel, gesleept door een boot;Figure 9 is a schematic side view of the floating structure with the buoyancy assembly, towed by a boat;

Figuur 10 een schematisch zijaanzicht van de drijvende constructie met het opdrijfsamenstel, gepositioneerd op een 35 afzinkbaar vaartuig;Figure 10 is a schematic side view of the floating structure with the buoyancy assembly, positioned on a submersible vessel;

Figuur 11 een perspectivisch aanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel;Figure 11 is a perspective view of an alternative embodiment of the buoyancy assembly;

Figs. 12a en 12b een aanzicht in detail van een uitvoeringsvorm van een bevestigingskoppeling; I 02 63 01 - - 13 -FIGs. 12a and 12b a detail view of an embodiment of a mounting coupling; I 02 63 01 - - 13 -

Figuur 13 een aanzicht in detail van een uitvoeringsvorm van de drijflichamen met het verbindingsorgaan;Figure 13 shows a detail view of an embodiment of the floating bodies with the connecting member;

Figuur 14 een uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel, als een gesloten lus rondom de constructie gepositioneerd; 5 Figuur 15 een uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel, voorzien van stabilisatororganen;Figure 14 shows an embodiment of the buoyancy assembly positioned as a closed loop around the structure; Figure 15 shows an embodiment of the buoyancy assembly provided with stabilizer members;

Figuur 16 een uitvoeringsvorm van het opgedreven van stabilisatororganen voorziene opdrijfsamenstel;Figure 16 shows an embodiment of the driven up assembly provided with stabilizer members;

Figuur 17 een dwarsdoorsnede in bovenaanzicht van een 10 alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel; enFigure 17 is a cross-sectional top view of an alternative embodiment of the buoyancy assembly; and

Figuur 18 een aanzicht in detail volgens de lijn A-A in Figuur 17; enFigure 18 is a detail view along the line A-A in Figure 17; and

Figuur 19 een aanzicht in detail volgens de lijn B-B in Figuur 17.Figure 19 shows a view in detail along the line B-B in Figure 17.

15 Gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar gelijke onderdelen, of onderdelen met een gelijke of vergelijkbare functie. Pijlen zonder verwijzingscijfer duiden bewegingsrichtingen van onderdelen aan.15 Reference numbers refer to identical parts, or parts with an equal or comparable function. Arrows without reference numerals indicate movement directions of parts.

Figuur 1 toont een schematisch zijaanzicht van een opdrijfsaraenstel volgens de uitvinding die in de getoonde 20 uitvoeringsvorm is gekoppeld met een offshore-platform 2. De constructie 2 bevindt zich op een eerste locatie 80 in water 6, rustend op een bodem 8, waarbij een bovengedeelte 12 zich boven de waterlijn 10 bevindt en een ondergedeelte 14 zich onder de waterlijn bevindt. Het opdrijfsamenstel 20 omvat twee drijflichamen 22a en 22b. 25 Het opdrijfsamenstel 20 kan ook meer dan twee drijflichamen 22a,22b omvatten. De drijflichamen 22a en 22b worden op bevestigingspunten 28a, 28b met de constructie 2 gekoppeld. De drijflichamen 22a, 22b zijn door middel van twee respectieve armen 24a en 24b met de constructie 2 gekoppeld.Figure 1 shows a schematic side view of a drive-up gear unit according to the invention which in the embodiment shown is coupled to an offshore platform 2. The construction 2 is located at a first location 80 in water 6, resting on a bottom 8, with an upper part 12 is above the waterline 10 and a lower portion 14 is below the waterline. The buoyancy assembly 20 comprises two buoyancy bodies 22a and 22b. The buoyancy assembly 20 can also comprise more than two buoyancy bodies 22a, 22b. The floating bodies 22a and 22b are coupled to the structure 2 at attachment points 28a, 28b. The floating bodies 22a, 22b are coupled to the structure 2 by means of two respective arms 24a and 24b.

30 De armen 24a, 24b zijn met respectieve eerste uiteinden 26a, 26b op respectieve bevestigingspunten 28a, 28 gekoppeld met de constructie 2. De bevestigingspunten 28a, 28b bevinden zich in de getoonde uitvoeringsvorm boven de waterlijn 10. De armen 24a, 24b zijn scharnierend met de constructie 2 gekoppeld. Bij de 35 bevestigingspunten 28a, 28b zijn respectieve scharnierkoppelingen 38a, 38b aangebracht tussen de armen 24a, 24b en de constructie 2, zodat de armen 24a,24b kunnen scharnieren om de bevestigingspunten 28a, 28b.The arms 24a, 24b are coupled with respective first ends 26a, 26b at respective attachment points 28a, 28 to the structure 2. In the embodiment shown, the attachment points 28a, 28b are located above the water line 10. The arms 24a, 24b are hinged with the structure 2 coupled. At the attachment points 28a, 28b, respective hinge couplings 38a, 38b are arranged between the arms 24a, 24b and the structure 2 so that the arms 24a, 24b can pivot about the attachment points 28a, 28b.

1 026301 - - 14 -1 026301 - - 14 -

De armen 24a, 24b zijn met respectieve tweede uiteinden 30a, 30b verbonden met de drijflichamen 22a, 22b.The arms 24a, 24b are connected with respective second ends 30a, 30b to the floating bodies 22a, 22b.

De constructie 2 heeft poten 32a, 32b. Er zijn hier twee poten 32a, 32b weergegeven. Een deskundige in de techniek zal inzien dat de • 5 constructie in de praktijk ook één poot kan omvatten. Deze poot kan I i , dan een aanzienlijke dwarsdoorsnede hebben, ter verhoging van de 1 stabiliteit van de constructie 2. De poot kan in dit geval bijvoorbeeld een holle buis zijn. Het is ook mogelijk dat de constructie drie of meer poten heeft. Ieder aantal poten is mogelijk 10 zolang de constructie 2 op de bodem kan rusten met een voldoende mate van stevigheid en stabiliteit. De constructie 2 kan vervaardigd zijn van beton of van staal, of van ieder ander geschikt constructiemateriaal. De constructie 2 kan een vakwerkconstructie zijn, zoals hier weergegeven, maar ook iedere andere constructie die 15 zich ten minste gedeeltelijk onder water bevindt.The structure 2 has legs 32a, 32b. Two legs 32a, 32b are shown here. A person skilled in the art will recognize that in practice the construction can also comprise one leg. This leg can then have a considerable cross-section, in order to increase the stability of the structure 2. In this case, the leg can for instance be a hollow tube. It is also possible that the structure has three or more legs. Any number of legs is possible as long as the construction 2 can rest on the bottom with a sufficient degree of strength and stability. The construction 2 can be made of concrete or steel, or of any other suitable construction material. The structure 2 can be a framework structure, as shown here, but also any other structure that is at least partially submerged in water.

De drijflichamen 22a, 22b hebben een varieerbaar drijfvermogen. Het drijfvermogen wordt gevarieerd door de hoeveelheid water in de drijflichamen 22a, 22b te variëren. Wanneer een drijflichaam 22a,22b geheel met water gevuld is, zal het drijfvermogen minimaal zijn en 20 zal het drijflichaam 22a, 22b zinken, althans zich onder water naar beneden bewegen. Wanneer het drijflichaam 22a, 22b geheel gevuld is met water zal het drijflichaam 22a, 22b zich in een drijvende toestand bevinden of, wanneer het drijflichaam 22a, 22b zich onder water bevindt, proberen op te drijven. Het drijfvermogen wordt 25 gevarieerd door middel van een pompinrichting 34. De pompinrichting 34 bevindt zich op de constructie 2, en is door middel van verzamelleidingen 36a, 36b met de respectieve drijflichamen 22a, 22b verbonden. De verzamelleidingen 36a, 36b omvatten leidingen voor het doorvoeren van lucht (niet getoond) en leidingen voor het doorvoeren 30 van besturingssignalen van de pompinrichting 34 naar de drijflichamen 22a, 22b. De pompinrichting 34 kan op een bestuurde wijze lucht onder druk naar de drijflichamen 22a, 22b pompen. Met behulp van de besturingssignalen kunnen waterkleppen (niet getoond) in de drijflichamen 22a, 22b bestuurd worden.The floating bodies 22a, 22b have a variable buoyancy. The buoyancy is varied by varying the amount of water in the floats 22a, 22b. When a floating body 22a, 22b is completely filled with water, the buoyancy will be minimal and the floating body 22a, 22b will sink, or at least move down under water. When the floating body 22a, 22b is completely filled with water, the floating body 22a, 22b will be in a floating state or, when the floating body 22a, 22b is under water, try to float up. The buoyancy is varied by means of a pumping device 34. The pumping device 34 is located on the structure 2, and is connected to the respective floating bodies 22a, 22b by means of manifolds 36a, 36b. The manifolds 36a, 36b include conduits for passing air (not shown) and conduits for passing control signals from the pump device 34 to the floating bodies 22a, 22b. The pumping device 34 can pump air under pressure to the floating bodies 22a, 22b in a controlled manner. Using the control signals, water valves (not shown) in the floating bodies 22a, 22b can be controlled.

35 Tijdens bedrijf zal, wanneer het drijfvermogen van de drijflichamen vergroot moet worden, de pompinrichting 34 lucht in de drijflichamen 22a, 22b pompen. Tegelijkertijd worden de waterkleppen in de drijflichamen 22a, 22b geopend. Wanneer het drijfvermogen van de drijflichamen 22a, 22b verkleind moet worden, worden de 1 02 63 01 - - 15 - waterkleppen in de drijflichamen 22a, 22b geopend, Tegelijkertijd worden in de drijflichamen 22a, 22b luchtkleppen (niet getoond) geopend om de lucht uit de drijflichamen 22a, 22b te laten t ontsnappen. Een dergelijke configuratie is uit de stand der techniek , .' 5 bekend. Het is ook mogelijk om een houder met perslucht te gebruiken , ; ! voor het toevoeren van lucht aan de drijflichamen 22a, 22b. Een ;' deskundige zal inzien dat er nog andere configuraties mogelijk zijn voor het variëren van het drijfvermogen van de drijflichamen 22a, 22b.During operation, when the buoyancy of the floating bodies is to be increased, the pumping device 34 will pump air into the floating bodies 22a, 22b. At the same time, the water valves in the floating bodies 22a, 22b are opened. When the buoyancy of the floating bodies 22a, 22b is to be reduced, the water valves in the floating bodies 22a, 22b are opened. At the same time, air valves (not shown) are opened in the floating bodies 22a, 22b to release the air. allowing the floating bodies 22a, 22b to escape. Such a configuration is from the state of the art. 5 known. It is also possible to use a container with compressed air; ! for supplying air to the floating bodies 22a, 22b. A ;' those skilled in the art will recognize that other configurations are possible for varying the buoyancy of the floats 22a, 22b.

10 De drijflichamen 22a, 22b hebben in deze uitvoeringsvorm een vaste vorm. Daarbij zijn de drijflichamen 22a, 22b in hoofdzaak cilindrisch, met een diameter en een lengte. Het is ook mogelijk om de drijflichamen 22a, 22b als luchtzakken (Eng: 'airbags') uit te voeren (niet getoond)-. Daarbij kunnen de luchtzakken dan scharnierend 15 verbonden zijn met de uiteinden 30a, 30b van de armen 24a, 24b.The floating bodies 22a, 22b have a fixed shape in this embodiment. The floating bodies 22a, 22b are then substantially cylindrical, with a diameter and a length. It is also possible to design the floating bodies 22a, 22b as air bags (not shown). The air bags can then be hingedly connected to the ends 30a, 30b of the arms 24a, 24b.

In Figs. 2-10 zal de werkwijze volgens de uitvinding nader worden toegelicht.In FIGs. 2-10, the method according to the invention will be further explained.

Figuur 2 toont het opdrijfsamenstel 20 met ten opzichte van de constructie 2 naar beneden bewogen drijflichamen 22a, 22b. De 20 drijflichamen 22a, 22b zijn om de respectieve bevestigingspunten 28a, 28b gedraaid in de richting van de respectieve pijlen 40a, 40b. In deze positie bevinden de opdrijflichamen 22a, 22b zich onder water, en zijn geheel gevuld met water. De armen 24a, 24b strekken zich in hoofdzaak parallel uit aan de respectieve poten 32a, 32b van de 25 constructie 2, of zij strekken zich onder een kleine hoek op de poten 32a, 32b uit. De drijflichamen 22a, 22b raken in deze positie de respectieve poten 32a, 32b van de constructie 2, en liggen daartegenaan.Figure 2 shows the buoyancy assembly 20 with buoyancy bodies 22a, 22b moved downwards relative to the structure 2. The floating bodies 22a, 22b are rotated about the respective attachment points 28a, 28b in the direction of the respective arrows 40a, 40b. In this position the buoyancy bodies 22a, 22b are under water and are completely filled with water. The arms 24a, 24b extend substantially parallel to the respective legs 32a, 32b of the structure 2, or they extend at a small angle on the legs 32a, 32b. The floating bodies 22a, 22b touch the respective legs 32a, 32b of the structure 2 in this position and lie against it.

Figuur 3 toont het opdrijfsamenstel 20, waarbij een 30 verbindingsorgaan 42 is aangebracht tussen het eerste en het tweede drijflichaam 22a, 22b. Het verbindingsorgaan 42 is verbonden met de uitsteeksels 50a, 50b van de drijflichamen 22a, 22b. Het verbindingsorgaan 42 kan een ligger zijn met een profiel, een vakwerk ligger, maar ook een slap verbindingsorgaan zoals een snaar, een 35 kabel, een ketting of een draad. Het verbindingsorgaan 42 kan van ieder geschikt materiaal zijn vervaardigd. De drijflichamen 22a, 22b bevinden zich tegen de respectieve poten 32a, 32b aan.Figure 3 shows the buoyancy assembly 20, wherein a connecting member 42 is arranged between the first and the second buoyancy body 22a, 22b. The connecting member 42 is connected to the protrusions 50a, 50b of the floating bodies 22a, 22b. The connecting member 42 can be a beam with a profile, a lattice girder, but also a slack connecting member such as a string, a cable, a chain or a wire. The connecting member 42 can be made of any suitable material. The floating bodies 22a, 22b abut against the respective legs 32a, 32b.

Een doel van het verbindingsorgaan 42 is om de drijflichamen 22a, 22b tegen de constructie 2 aan te houden. De drijflichamen 22a, 1 026301 - - 16 - 22b kunnen rechtstreeks verbonden worden met de poten 32a en 32b.An object of the connecting member 42 is to hold the floating bodies 22a, 22b against the structure 2. The floating bodies 22a, 026301 - 16 - 22b can be directly connected to the legs 32a and 32b.

Deze verbindingen dienen echter niet de opdrijvende kracht van de drijflichamen 22a, 22b op te nemen, maar zijn alleen bedoeld om de drijftanks tegen de constructie 2 aan te houden. Het 5 verbindingsorgaan 42 houdt de drijflichamen 22a, 22b aldus in een gefixeerde positie ten opzichte van de constructie 2. De drijflichamen 22a, 22b kunnen in deze toestand niet meer roteren om de bevestigingspunten 28a, 28b.These connections, however, do not have to absorb the driving force of the floating bodies 22a, 22b, but are only intended to hold the floating tanks against the structure 2. The connecting member 42 thus keeps the floating bodies 22a, 22b in a fixed position relative to the structure 2. In this state, the floating bodies 22a, 22b can no longer rotate about the fixing points 28a, 28b.

Het is ook mogelijk om het verbindingsorgaan 42 te verbinden 10 met de respectieve armen 24a, 24b, in plaats van met de respectieve drijflichamen 22a, 22b. Daarbij zal een horizontale kracht op het verbindingsorgaan 42 groter kunnen worden naarmate de afstand tussen het verbindingorgaan 42 en de bevestigingspunten 28a, 28b kleiner wordt.It is also possible to connect the connecting member 42 with the respective arms 24a, 24b, instead of with the respective floating bodies 22a, 22b. A horizontal force on the connecting member 42 can thereby become larger as the distance between the connecting member 42 and the fixing points 28a, 28b becomes smaller.

15 Figuur 4a toont de constructie 2 in een omhoog bewogen toestand. De drijflichamen 22a en 22b zijn geheel of gedeeltelijk gevuld met lucht, en bevinden zich dichter bij het wateroppervlak 10 dan in de positie volgens Figuur 3. De drijflichamen 22a, 22b bevinden zich onder water. Dit is de voorkeurstoestand voor transport 20 op zee. Deze drijvende constructie is stabiel wanneer het gewichtszwaartepunt zich onder het drukkingspunt bevindt.Figure 4a shows the structure 2 in an elevated position. The floating bodies 22a and 22b are fully or partially filled with air, and are closer to the water surface 10 than in the position according to Figure 3. The floating bodies 22a, 22b are under water. This is the preferred state for transport at sea. This floating structure is stable when the weight center of gravity is below the pressure point.

Figuur 4b toont de constructie 2 in een toestand, na het verder omhoog bewegen waarbij de drijflichamen 22a, 22b zich gedeeltelijk boven de waterlijn 10 bevinden.Figure 4b shows the structure 2 in a state, after further raising, wherein the floating bodies 22a, 22b are partially above the water line 10.

25 Voor zowel Figuur 4a als Figuur 4b geldt, dat de constructie 2 omhoog bewogen is ten opzichte van de initiële positie in Figuur 1, in welke positie de constructie 2 op de bodem 8 rustte. In de positie volgens Figuur 4b bevindt het geheel van constructie 2 en opdrijfsamenstel 20 zich in een drijvende toestand. De opwaartse 30 krachten van de drijflichamen 22a, 22b worden ter plaatse van de bevestigingspunten 28a, 28b op de constructie 2 uitgeoefend. In deze toestand is de constructie gereed om getransporteerd te worden, bijvoorbeeld naar een tweede locatie 82 met een geringere waterdiepte.For both Figure 4a and Figure 4b, it holds that the structure 2 has been moved upwards relative to the initial position in Figure 1, in which position the structure 2 rested on the bottom 8. In the position according to Figure 4b, the whole of structure 2 and buoyancy assembly 20 is in a floating state. The upward forces of the floating bodies 22a, 22b are exerted on the structure 2 at the points of attachment 28a, 28b. In this state, the structure is ready to be transported, for example, to a second location 82 with a lower water depth.

35 Figuur 5 toont het geheel van constructie 2 en opdrijfsamenstel 20 op een tweede locatie 82, die een geringere waterdiepte heeft dan de waterdiepte volgens Figs. 1-4. De tweede locatie kan bijvoorbeeld in een binnenwater (Eng: 'inshore') zijn of op een locatie vlakbij de kust, beschermd tegen golfslag van de zee, zoals bijvoorbeeld een 1 026301 - - 17 - fjord in Noorwegen, of achter een eiland enz. De drijflichamen 22a, 22b zijn eerst zodanig gevuld met water dat de constructie 2 niet meer drijft, maar afgezonken is naar de bodem 8. Daarna is het verbindingsorgaan 42 verwijderd, waarna het water uit de i : ' 5 drijflichamen is verwijderd, zodat ze opdrijven en de armen 24a, 24b , , zich in een enigszins gespreide stand ten opzichte van de constructie *1 1 2 bevinden. Aangezien de waterdiepte kleiner is, steekt er een groter deel van de constructie 2 boven water uit dan in de initiële toestand in Figuur 1.Figure 5 shows the whole of construction 2 and buoyancy assembly 20 at a second location 82, which has a lower water depth than the water depth according to Figs. 1-4. The second location can be, for example, in an inland waterway (Eng: 'inshore') or at a location close to the coast, protected against waves from the sea, such as a fjord in Norway, behind an island, etc. The floating bodies 22a, 22b are first filled with water such that the structure 2 no longer floats, but is sunk to the bottom 8. The connecting member 42 is then removed, whereafter the water is removed from the floating bodies, so that they float up and the arms 24a, 24b are in a slightly staggered position with respect to the structure * 1 1 2. Since the water depth is smaller, a larger part of the structure 2 projects above water than in the initial state in Figure 1.

10 Figuur 6 toont de constructie 2, die gedeeltelijk is afgebroken. Het opdrijfsamenstel 20 is losgemaakt van de constructie 2. Bij een demontabele constructie 2 kan demontage plaatsvinden. Wanneer de constructie 2 niet demontabel is, kan de constructie 2 door middel van in het, vakgebied gebruikelijke technieken gesloopt 15 worden. Het bovengedeelte 12 kan bijvoorbeeld integraal losgezaagd of losgeknipt worden van het ondergedeelte 14. Het is wel van belang dat indien er nog een tweede cyclus van omhoog bewegen plaats moet vinden, er nog geschikte plaatsen voor bevestigingspunten over blijven voor het bevestigen van de constructie 2 daaraan tijdens de 20 tweede cyclus.Figure 6 shows the structure 2, partially broken off. The buoyancy assembly 20 is detached from the structure 2. With a demountable structure 2, disassembly can take place. If the structure 2 is not demountable, the structure 2 can be demolished by techniques customary in the art. The upper part 12 can, for example, be integrally sawn or cut loose from the lower part 14. It is important that if a second upward cycle is to take place, there are still suitable places for fixing points for fixing the structure 2 to it during the second cycle.

Figuur 7 toont de gedeeltelijk afgebroken constructie 2 bij aanvang van een tweede cyclus. De drijflichamen 22a, 22b worden opnieuw met de constructie 2 gekoppeld, ter plaatse van respectieve bevestigingspunten 28a, 28b, die in de tweede cyclus dichter bij 25 voeten 44a, 44b van de constructie 2 gelegen zijn dan de bevestigingspunten 28a, 28b uit de eerste cyclus. Vervolgens zullen de armen 24a, 24b opnieuw naar de constructie 2 toe gedraaid worden, zodat de drijflichamen 22a, 22b weer tegen de constructie 2 aan komen te liggen. Vervolgens zal wederom een verbindingsorgaan 42 30 aangebracht worden om de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de constructie 2 te fixeren. Een deskundige in de techniek zal snel opmerken dat bij een offshore-platform dat aan de onderkant breder is dan aan de bovenkant de drijflichamen 22a, 22b in de tweede cyclus een grotere afstand ten opzichte van elkaar hebben dan de 35 drijflichamen 22a, 22b in de eerste cyclus, zodat het verbindingsorgaan 42 in de tweede cyclus een grotere lengte moet hebben om de drijflichamen 22a, 22b met elkaar te kunnen verbinden. Dit is niet het geval indien het offshore-platform parallelle verticale poten heeft.Figure 7 shows the partially broken structure 2 at the start of a second cycle. The floating bodies 22a, 22b are again coupled to the structure 2 at the location of respective fixing points 28a, 28b, which in the second cycle are closer to feet 44a, 44b of the structure 2 than the fixing points 28a, 28b of the first cycle . Subsequently, the arms 24a, 24b will again be turned towards the structure 2, so that the floating bodies 22a, 22b again come to lie against the structure 2. Subsequently, a connecting member 42 will again be provided to fix the floating bodies 22a, 22b relative to the structure 2. A person skilled in the art will quickly notice that with an offshore platform wider at the bottom than at the top, the floating bodies 22a, 22b in the second cycle have a greater distance from each other than the floating bodies 22a, 22b in the first cycle, so that the connecting member 42 must have a greater length in the second cycle in order to be able to connect the floating bodies 22a, 22b to each other. This is not the case if the offshore platform has parallel vertical legs.

1 02 63 01 - - 18 -1 02 63 01 - - 18 -

De drijflichamen 22a, 22b worden wederom met water gevuld worden, voor het naar beneden bewegen ten opzichte van de constructie. Na het verbinden door het verbindingsorgaan 42 zullen de drijflichamen 22a, 22b weer leeggepompt of leeggeperst worden met 5 perslucht, zodat het drijfvermogen toeneemt. Wanneer het drijfvermogen voldoende is om de constructie 2 omhoog te bewegen, zal de constructie 2 zich van de bodem 8 verheffen en omhoog bewegen.The floating bodies 22a, 22b are again filled with water for moving downwards relative to the structure. After being connected by the connecting member 42, the floating bodies 22a, 22b will again be pumped empty or pressed with compressed air, so that the buoyancy increases. When the buoyancy is sufficient to raise the structure 2, the structure 2 will rise from the bottom 8 and move upwards.

Figuur 8 toont de gedeeltelijk afgebroken constructie 2 in een opgedreven positie. De constructie 2 is verder omhoog bewogen dan in 10 de eerste cyclus, waardoor de constructie 2 een kleinere diepgang heeft dan tijdens de eerste cyclus. De drijvers 22a, 22b bevinden zich lager ten opzichte van de constructie 2 dan tijdens de eerste cyclus. De constructie 2 kan nu opnieuw worden getransporteerd naar een derde locatie, die een geringere diepte kan hebben dan de tweede 15 locatie 82.Figure 8 shows the partially broken structure 2 in a raised position. The construction 2 is moved further upwards than in the first cycle, so that the construction 2 has a smaller draft than during the first cycle. The floats 22a, 22b are lower with respect to the structure 2 than during the first cycle. The structure 2 can now be transported again to a third location, which can have a smaller depth than the second location 82.

Figuur 9 toont een schematisch zijaanzicht van de constructie 2 met het opdrijfsamenstel 20 tijdens transport, gesleept door een boot 46. Het slepen door een boot is een veilig en beproefde wijze van transport.Figure 9 shows a schematic side view of the structure 2 with the buoyancy assembly 20 during transport, towed by a boat 46. Towing through a boat is a safe and proven method of transport.

20 Figuur 10 toont een schematisch zijaanzicht van het geheel van de constructie 2 met het opdrijfsamenstel 20 tijdens transport, gepositioneerd op een afzinkbaar vaartuig 48 (Eng: 'semi-submersible'). Wanneer de constructie 2 zover omhoog is bewogen, dat deze slechts een relatief geringe diepgang heeft, kan het geheel van 25 de constructie 2 en het opdrijfsamenstel 20 over een naar beneden bewogen afzinkbaar vaartuig 48 gepositioneerd worden. Vervolgens wordt van het afzinkbaar vaartuig 48 het drijfvermogen verhoogd, zodat het afzinkbaar vaartuig 48 weer omhoog komt. De constructie 2 komt op het afzinkbaar vaartuig 48 te rusten. Dit vaartuig kan een 30 droogdok zijn of een afzinkbaar schip. Ander soorten afzinkbare vaartuigen zijn ook mogelijk.Figure 10 shows a schematic side view of the whole of the construction 2 with the buoyancy assembly 20 during transport, positioned on a submersible vessel 48 (Eng: 'semi-submersible'). When the structure 2 has been raised to such an extent that it has only a relatively small draft, the whole of the structure 2 and the buoyancy assembly 20 can be positioned over a lowered, sinkable vessel 48. The buoyancy of the submersible vessel 48 is then increased, so that the submersible vessel 48 rises again. The structure 2 comes to rest on the submersible vessel 48. This vessel can be a dry dock or a submersible ship. Other types of submersible vessels are also possible.

Figuur 11 toont een perspectivisch aanzicht van het opdrijfsamenstel 20, verbonden met de constructie 2. Omwille van de duidelijkheid is de constructie 2 hier slechts schematisch 35 weergegeven. De drijflichamen 22a, 22b zijn cilindervormig en hebben een vooraf bepaalde lengte. De lengte is substantieel groter dan de diameter. De cilindervormige drijflichamen 22a, 22b strekken zich in hoofdzaak horizontaal uit. Aan de respectieve uiteinden van de cilindervormige drijflichamen 22a, 22b zijn uitsteeksels 50a, 50b 1 02 63 Q1 - - 19 - bevestigd die op één lijn liggen met de respectieve centrale assen 52a, 52b van de cilindervormige drijflichamen 22a, 22b. De uitsteeksels 50a, 50b vormen de bevestigingspunten van de drijflichamen 22a, 22b en worden hiernavolgend besproken met 5 betrekking tot figuur 13. De drijflichamen 22a, 22b kunnen draaibaar aan de armen 24a, 24b bevestigd zijn, maar kunnen ook in een vaste oriëntatie gefixeerd zijn ten opzichte van de respectieve armen 24a, 24b.Figure 11 shows a perspective view of the buoyancy assembly 20, connected to the structure 2. For the sake of clarity, the structure 2 is shown here only schematically. The floating bodies 22a, 22b are cylindrical and have a predetermined length. The length is substantially larger than the diameter. The cylindrical floating bodies 22a, 22b extend substantially horizontally. At the respective ends of the cylindrical floating bodies 22a, 22b, protrusions 50a, 50b are attached which are aligned with the respective central axes 52a, 52b of the cylindrical floating bodies 22a, 22b. The protrusions 50a, 50b form the attachment points of the floating bodies 22a, 22b and are discussed below with respect to Figure 13. The floating bodies 22a, 22b can be rotatably attached to the arms 24a, 24b, but can also be fixed in a fixed orientation relative to the respective arms 24a, 24b.

De armen 24a en 24b zijn hier getoond als vakwerkconstructies.The arms 24a and 24b are shown here as lattice structures.

10 Een deskundige in de techniek zal inzien dat ook andere uitvoeringsvormen van de armen 24a, 24b mogelijk zijn, zoals armen uit één stuk of in de vorm van profielliggers. De arm 24a is gekoppeld met de constructie 2 op twee bevestigingspunten, 28al en 28a2. Evenzo is de arm 24b gekoppeld met de constructie 2 op twee 15 bevestigingspunten 28bl en 28b2. Op deze wijze is een koppeling tot stand gebracht tussen de drijflichamen 22a, 22b en de constructie 2, die voorkomt dat de drijflichamen 22a, 22b zullen draaien ten opzichte van de constructie 2 om respectieve assen 54a, 54b die zich door de armen 24a, 24b uitstrekken.A person skilled in the art will recognize that other embodiments of the arms 24a, 24b are also possible, such as one-piece arms or in the form of profile girders. The arm 24a is coupled to the structure 2 at two mounting points, 28a1 and 28a2. Likewise, the arm 24b is coupled to the structure 2 at two attachment points 28bl and 28b2. In this way a coupling is established between the floats 22a, 22b and the structure 2, which prevents the floats 22a, 22b from rotating relative to the structure 2 about respective axes 54a, 54b passing through the arms 24a, 24b extend.

20 Figs. 12a en 12b tonen aanzichten in detail van een uitvoeringsvorm van een bevestigingskoppeling 38 op een bevestigingspunt 28. De bevestigingskoppeling 38 is bevestigd aan een poot 32 van de constructie 2. Een klem 62 is aangebracht om de poot 32. Vast verbonden met de klem 62 is een scharnier 64. De arm 24 is 25 door middel van het scharnier 64 zwenkbaar bevestigd met de poot 32. In de praktijk kunnen dergelijke scharnieren om meerdere poten 32 worden aangebracht. In de uitvoeringsvorm volgens figuur 11 zullen per arm twee bevestigingskoppelingen 38 worden toegepast. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er meerdere soorten 30 koppelingen 38 kunnen worden toegepast, zolang de arm 24 zwenkbaar is om de poot 32 en zolang de opwaartse krachten van de drijflichamen 22a, 22b via de koppelingen 38 op de constructie 2 kunnen worden overgebracht.FIGs. 12a and 12b show detail views of an embodiment of an attachment coupling 38 at an attachment point 28. The attachment coupling 38 is attached to a leg 32 of the structure 2. A clamp 62 is arranged around the leg 32. Fixedly connected to the clamp 62 is a hinge 64. The arm 24 is pivotally secured with the leg 32 by means of the hinge 64. In practice, such hinges can be arranged around a plurality of legs 32. In the embodiment according to Figure 11, two fastening couplings 38 will be applied per arm. A person skilled in the art will quickly understand that multiple types of couplings 38 can be applied, as long as the arm 24 is pivotable about the leg 32 and as long as the upward forces of the floating bodies 22a, 22b can be applied to the structure 2 via the couplings 38. transferred.

Een voordeel van het gebruik van een bevestigingskoppeling 38 is dat 35 deze gemakkelijk met de constructie 2 verbonden kan worden, en gemakkelijk weer losgemaakt kan worden. Doordat de bevestigingskoppeling 38 aan de poot 32 word gekoppeld, wordt bij het omhoog bewegen van de constructie gebruik gemaakt van de stevigheid van de constructie 2 zelf.An advantage of using a fastening coupling 38 is that it can be easily connected to the structure 2 and can easily be released again. Because the fastening coupling 38 is coupled to the leg 32, use is made of the rigidity of the construction 2 itself when the construction is raised.

1 026301 - - 20 -1 026301 - - 20 -

Figuur 13 toont een schematisch aanzicht van de drijflichamen 22a, 22b met twee verbindingsorganen 42a, 42b. De verbindingsorganen 42a, 42b omvatten respectieve armen 66a, 66b die aan respectieve eerste uiteinden 70a, 70b scharnierbaar zijn verbonden met de • 5 uitsteeksels 50bl, 50b2 van het drijflichaam 22b. Nabij de 1 ' ! respectieve uiteinden 72a, 72b zijn er uitsparingen 68a, 68b . , aangebracht die een koppeling kunnen vormen met de uitsteeksels 50al, 50a2 van het drijflichaam 22a. Een deskundige in de techniek zal snel begrijpen dat er vele andere uitvoeringsvormen van een dergelijke 10 koppeling zijn.Figure 13 shows a schematic view of the floating bodies 22a, 22b with two connecting members 42a, 42b. The connecting members 42a, 42b include respective arms 66a, 66b pivotally connected at respective first ends 70a, 70b to the protrusions 50b1, 50b2 of the floating body 22b. Near the 1 '! respective ends 72a, 72b, there are recesses 68a, 68b. , which can be coupled to the projections 50a1, 50a2 of the floating body 22a. A person skilled in the art will quickly understand that there are many other embodiments of such a coupling.

Figuur 14 toont een andere uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel. De constructie 2 heeft hier een groot aantal zijden 74a, 74b, 74c, 74d, enz. Een aantal drijflichamen 22a, 22b, 22c, 22d, enz. zijn als rondom de constructie 2 aangebracht. De drijflichamen 15 22a, 22b, 22c, 22d zijn verbonden met verbindingsorganen 42a, 42b, 42c, 42d, enz. voor het vormen van een gesloten lus rondom de constructie 2. Op deze wijze kunnen ook grotere constructies omhoog bewogen worden.Figure 14 shows another embodiment of the buoyancy assembly. The structure 2 here has a large number of sides 74a, 74b, 74c, 74d, etc. A number of floating bodies 22a, 22b, 22c, 22d, etc. are arranged around the structure 2. The floating bodies 22a, 22b, 22c, 22d are connected to connecting members 42a, 42b, 42c, 42d, etc. for forming a closed loop around the structure 2. In this way, larger structures can also be raised.

Figs. 15 en 16 tonen een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, 20 waarin stabilisatororganen 76a, 76b zijn toegepast ter vergroting van de stabiliteit van de omhoog te bewegen constructie 2. De stabilisatororganen 76a, 76b zijn door middel van stabilisatieverbindingen 78a, 78b verbonden met de respectieve drijflichamen 22a, 22b.FIGs. 15 and 16 show an embodiment according to the invention, in which stabilizer members 76a, 76b are used to increase the stability of the structure to be raised 2. The stabilizer members 76a, 76b are connected to the respective floating bodies 22a by means of stabilizing connections 78a, 78b. , 22b.

25 Tijdens het omhoog bewegen zal, wanneer de constructie 2 met het daarmee gekoppelde opdrijfsamenstel 20 naar links zal overhellen het stabilisatororgaan 76a naar benden getrokken worden via de stabilisatieverbinding 78a. Daarop zal het stabilisatororgaan 76a een opwaartse reactie kracht op het drijflichaam 22a ontwikkelen, die de 30 constructie 2 weer rechtop zal doen trekken. Bij een helling rechtsom zal via het stabilisatororgaan 76b een analoge reactie optreden. Voorwaarde voor een goede werking is dat de stabilisatieverbindingen 78a, 78b de krachten kunnen overbrengen, waardoor deze tijdens het omhoog bewegen voortdurend in lengte verkleind moeten worden.During the upward movement, when the structure 2 with the upset assembly 20 coupled thereto will tilt to the left, the stabilizer member 76a will be pulled downwards via the stabilization connection 78a. The stabilizer member 76a will then develop an upward reaction force on the floating body 22a, which will cause the structure 2 to pull upright again. With a slope to the right, an analogous reaction will occur via the stabilizer member 76b. A prerequisite for proper operation is that the stabilizing connections 78a, 78b can transmit the forces, so that they must be continuously reduced in length during the upward movement.

35 Figuur 17 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van het opdrijfsamenstel 20 en de constructie 2, waarbij de constructie 2 acht poten 32a t/m 32h heeft. Krachtopvangmiddelen, zoals stootkussens 86al, 86a2, 86a3, 86a4, 86bl, 86b2, 86b3, 86b4 (Eng: 'fenders'), zijn aangebracht tussen de drijflichamen 22a, 22b en de 1 026301 - - 21 - respectieve poten 32a, 32b, 32c, 32d, 32e, 32f, 32g, en 32h. De stootkussens kunnen verbonden zijn met de constructie 2, in het bijzonder met de poten 32a, 32b, 32c, 32d, 32e, 32f, 32g, en 32h daarvan. De stootkussens kunnen ook verbonden zijn met de respectieve ? · ; j5 drijflichamen 22a, 22b. De stootkussens hebben tot doel om een goed . ί contact tussen de drijflichamen 22a, 22b en de respectieve poten van ! ' de constructie 2 mogelijk te maken. Daarbij worden beschadigingen aan de constructie 2 of het opdrijfsamenstel 20 voorkomen.Figure 17 shows an alternative embodiment of the buoyancy assembly 20 and the structure 2, wherein the structure 2 has eight legs 32a to 32h. Force-receiving means, such as pads 86a1, 86a2, 86a3, 86a4, 86b1, 86b2, 86b3, 86b4, are arranged between the floating bodies 22a, 22b and the respective legs 32a, 32b, 32c , 32d, 32e, 32f, 32g, and 32h. The pads can be connected to the structure 2, in particular to the legs 32a, 32b, 32c, 32d, 32e, 32f, 32g, and 32h thereof. The pads can also be connected to the respective? ·; floating bodies 22a, 22b. The pads aim to be a good one. contact between the floating bodies 22a, 22b and the respective legs of! make the construction 2 possible. Damage to the structure 2 or the buoyancy assembly 20 is thereby prevented.

Verder omvat het opdrijfsamenstel 20 geleiders 84al, 84a2, 10 84bl, en 84b2 (ENG: 'guides'). De geleiders hebben tot doel om horizontale bewegingen in de richtingen van de pijlen 88 en 90 tussen het opdrijfsamenstel 20 en de constructie 2 te verhinderen. Met behulp van de geleiders 84al, 84a2, 84bl, en 84b2 worden de constructie 2 en het opdrijfsamenstel 20, in het bijzonder de 15 drijflichamen 22a, 22b van het opdrijfsamenstel 20, in de horizontale richtingen ten opzichte van elkaar gefixeerd. De geleiders 84al, 84a2, 84bl, 84b2 zijn aangebracht nabij de middelste poten 32b, 32c, 32f, 32g en kunnen daarop aangrijpen. De geleiders 84al, 84a2, 84bl, 84b2 kunnen ook de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de 20 constructie 2 in de juiste positie geleiden bij het positioneren van de drijflichamen 22a, 22b ten opzichte van de constructie 2.Furthermore, the buoyancy assembly 20 comprises conductors 84a1, 84a2, 84b1, and 84b2 (ENG: 'guides'). The purpose of the guides is to prevent horizontal movements in the directions of the arrows 88 and 90 between the buoyancy assembly 20 and the structure 2. With the help of the guides 84a1, 84a2, 84bl, and 84b2, the structure 2 and the buoyancy assembly 20, in particular the buoyancy bodies 22a, 22b of the buoyancy assembly 20, are fixed in the horizontal directions relative to each other. The conductors 84a1, 84a2, 84bl, 84b2 are arranged near the middle legs 32b, 32c, 32f, 32g and can engage with them. The conductors 84a1, 84a2, 84bl, 84b2 can also guide the floating bodies 22a, 22b in relation to the structure 2 when positioning the floating bodies 22a, 22b in relation to the structure 2.

Verbindingsorganen 42a, 42b verbinden de drijflichamen 22a, 22b met elkaar.Connecting members 42a, 42b connect the floating bodies 22a, 22b to each other.

Figuur 18 toont een aanzicht van de verbinding van poot 32h van 25 de constructie 2 en het drijflichaam 22b van het opdrijfsamenstel 20. Het stootkussen 86b4 bevindt zich tussen het opdrijflichaam 22b en de poot 32h, en kan aldus krachten van het drijflichaam 22b op de poot 32h overbrengen.Figure 18 shows a view of the connection of leg 32h of the structure 2 and the floating body 22b of the driving assembly 20. The fender 86b4 is located between the driving body 22b and the leg 32h, and thus can exert forces of the floating body 22b on the leg 32h transfer.

Figuur 19 toont een aanzicht in detail van de verbinding tussen 30 poot 32g van de constructie 2 en het drijflichaam 22b. De geleider 84b2 strekt zich vanuit het drijflichaam 22b uit in de richting van de poot 32g tot aan de aan de van het drijflichaam afgekeerde zijde van de poot 32g.Figure 19 shows a detail view of the connection between the leg 32g of the structure 2 and the floating body 22b. The conductor 84b2 extends from the floating body 22b in the direction of the leg 32g up to the side of the leg 32g remote from the floating body.

1 02 63 01 -1 02 63 01 -

Claims

Method for raising a structure (2) that is at least partially submerged in water, in particular an offshore platform, the method comprising the steps of: (a) coupling a buoyancy assembly (20) to the structure (2), wherein the buoyancy assembly (20) comprises at least two buoyant bodies (22a, 22b) provided with variable buoyancy which are secured by means of associated arms (24a, 24b) to respective mounting points (28a, 28b) with the structure (2) linked; (B) bringing the buoyancy assembly (20) into a position suitable for raising the structure (2), the buoyancy bodies (22a, 22b) being substantially below the respective attachment points (28a, 28b); and (c) increasing the buoyancy of the floating bodies 15 (22a, 22b), thereby raising the structure (2).

Method according to claim 1, wherein in step (b) the floats (22a, 22b) are brought to a predetermined depth below the water surface (10). 20

Method according to claim 1 or 2, wherein the buoyancy assembly (20) is unbalanced relative to the structure (2) such that the structure (2) is kept in balance during step (c). 25

A method according to any one of claims 1-3, wherein in step (a) two floating bodies (22a, 22b) are coupled to the structure (2) on opposite sides of the structure (2).

Method according to any of claims 1-4, wherein the arms (24a, 24b) are connected to the structure (2) by means of respective fastening couplings (38).

A method according to any one of claims 1-5, wherein in step 35 (b) the at least two floating bodies (22a, 22b) are connected to each other by means of a connecting member (42), for connecting into a 102630 1, * 23 fixed position of the floating bodies relative to each other.

7. Method as claimed in any of the claims 1-6, wherein each arm (24a, 24b) is pivotable about a substantially horizontal axis extending through the respective fixing point (28a, 28b), and wherein in step (b) the arms (24a, 24b) are rotated through a predetermined angle about the respective axes, the floating bodies (22a, 22b) being moved downwards relative to the structure (2). 10

A method according to any of claims 1-7, wherein in step (b) the arms (24a, 24b) are rotated relative to the structure (2) such that the floating bodies (22a, 22b) are substantially against the structure (2) abut. 15

A method according to claim 8, wherein prior to step (b), force receiving means (86a1, 86a2, 86a3, 86a4, 86b1, 86b2, 86b3, 86b4) are arranged between the uplift assembly (20) and the structure (2). 20

A method according to any one of the preceding claims, wherein during step (c) the buoyancy assembly (20) is moved through at least one guide (84a1, 84a2, 84bl, 84b2) into a predetermined horizontal position relative to the structure (2) taken into account. 25

The method of any one of claims 1-10, wherein the attachment points (28a, 28b) are above the water surface (10).

The method of any one of claims 1 to 11, wherein during step (a) the floats (22a, 22b) have a positive buoyancy.

13. Method as claimed in any of the claims 1-12, wherein in step (b) the buoyancy of the floating bodies (22a, 22b) is reduced, for moving the floating bodies (22a, 22b) downwards relative to the structure (2).

The method of any one of claims 1-13, further comprising 1026301, comprising a step (d) in which the structure (2) with the upset assembly (20) attached thereto is transported from a first location (80) to a second location (82), after which the buoyancy of the floating bodies (22a, 22b) is reduced, prior to the sinking of the structure (2). •! i). , i

"! The method of claim 14, wherein the second location (82) has a lower depth than the first location (80), and wherein after the buoyancy reduction, the buoyancy assembly 10 (20) is disconnected from the structure (2).

A method according to any of claims 1-15, wherein at the end of step (c) the structure (2) is at least partially demolished. 15

A method according to any one of claims 1-16, wherein in step (b) two floating bodies (22a, 22b) are connected to each other by means of at least two connecting members (42a, 42b), a closed enclosure around the structure (2) loop of floating bodies (22a, 22b, 22c, 22d) and connecting members (42a, 42b, 42c, 42d) arranged between them.

The method of any one of claims 1-17, wherein the structure (2) is an offshore platform. 25

A buoyancy assembly (20) for raising a structure (2) that is at least partially submerged in water, in particular an offshore platform, the buoyancy assembly (20) comprising: 30. at least two buoyancy bodies (22a provided with a variable buoyancy) , 22b); - at least two arms (24a, 24b) which are each attached to an associated floating body (22a, 22b), the floating bodies (22a, 22b) being connectable to the structure by means of the arms at respective fixing points 35 (28a, 28b) ; and - a connecting member (42) for holding the floating bodies (22a, 22b) in a fixed position relative to each other, in which position the floating bodies (22a, 22b) are substantially below the respective fixing points (28a, 28b) . 1026301