NL8400913A

NL8400913A - Houder.

Info

Publication number: NL8400913A
Application number: NL8400913A
Authority: NL
Original assignee: Haustrup Plastic As
Priority date: 1983-03-22
Filing date: 1984-03-22
Publication date: 1984-10-16
Also published as: AU566093B2; IN161767B; US4529100A; AU2586684A; FI76755C; GB8407511D0; JPS59209550A; DE3410004A1; FR2543114A1; DK161584D0; SE453820B; BE899213A; NO159989B; GB2136783A; NO159989C; FR2543114B1; FI76755B; CA1253460A; IT8453158V0; IT1178899B

Description

Μ ί

Houder.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een houder, daaronder begrepen een houderromp en een deksellid, waarbij zowel de houderromp als het deksellid voornamelijk uit thermoplastisch materiaal bestaan, en betreft meer in het bijzonder 5 het voorzien van de houder van een lijstvormig orgaan dat een verbindingsorgaan vormt tussen het deksellid en de houderromp van de aanvankelijk afgedichte houder.

Bij veel toepassingen streeft men naar een hermetische verbinding tussen het deksellid en de houderromp in 10 een aanvankelijk afgedichte houder. Combinaties van een houderromp en deksellid waren ook eerder bekend, waarbij het deksellid aan de houderromp vastgehecht is door middel van een lasprocedure, bijvoorbeeld door middel van ultrasonisch lassen. Dergelijke oplossingen zijn beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 15 k.207.989 en 332*332. Het laatste laat zien hoe de houderromp voorzien is van een bovenste flens voor samenwerking met een corresponderende flens in het deksellid. De flens van of de houderromp of het deksellid is daarbij voorzien van een lasaanduiding die een aanvangsgebied vormt bij het bevestigen van de houderromp aan 20 bet deksellid. In het bijzonder bij de toepassing van thermovormende technologie treden er echter bepaalde problemen op bij het zo duidelijk maken van de lasaanduiding dat de gewenste mate van opper-vlakdruk verkregen wordt gedurende het lasproces. De oppervlaköruk is nodig ten einde te verzekeren dat een continue en dicht 25 gelaste voegverbinding gevormd wordt, hetgeen op zijn beurt een eerste vereiste is voor de hermetische verbinding tussen de houderromp en het deksellid. Daarhet de thermovormende technologie is die onder andere factoren beter is uit het oogpunt van kosten bij de productie van lange series van houders, bestaat er een belang-30 rijke eis voor eentechnologie die de voordelen van thermovormende technologie met de vereiste duidelijke vorming van de lasaanduiding combineert.

______- 8400913 s - 2 -

Het is zeer gebruikelijk dat houders, die van sterk afsluitmateriaal voorzien zijn, geproduceerd worden onder toepassing van thermovormende technologie. In samenhang geëxtrudeerde films worden zodoende gevormd in houders die in 5 meer of mindere mate stabiel in vorm zijn. Dergelijke houders zijn bekend die aanvankelijk afgedicht worden door warmtedichting, bijvoorbeeld warmtelassen of lijmen (bijvoorbeeld warm smelten) of ultrasonisch lassen. Bij warmtedichting is de wanddikte van of het deksellid of de houderromp zeer gering ten einde de vereiste 10 warmtegeleiding naar het voegverbindingsgebied te verkrijgen.

Eerder bekende houders met sterk afsluitmateriaal worden gewoonlijk geopend met een gereedschap, bijvoorbeeld een mes, waarbij het deksellid bij het openen vervormd wordt en niet gebruikt kan worden om de houder weer af te dichten.

15 Bovendien is het zo dat geen van de bekende houders met sterke afsluiteigenschappen voorzien zijn van een deksellid voor hernieuwde afdichting na een eerste opening.

De onderhavige uitvinding geeft een oplossing voor de in het voorgaande vermelde problemen aan en ondervangt de 20 in het voorgaande vermelde bezwaren. Volgens de uitvinding is een houderromp voorzien van een naar buiten gekeerde flens waartegen de aanvankelijke sluiting van de houder plaats vindt doordat een lij stvormig verbindingsorgaan een eerste lij stgedeelte heeft,' dat hier in het volgende ook eerste bevestigingsgedeelte genoemd 25 wordt, dat geheel rondloopt, welk gedeelte voor bevestiging aan de flens bestemd is, en een tweede lijstgedeelte, dat hier in het volgende ook tweede bevestigingsgedeelte genoemd wordt, dat geheel rondloopt, welk gedeelte voor bevestiging aan het deksellid bestemd is, waarbij het lijstvormige orgaan een verbindingsorgaan 30 tussen de houderromp en het deksellid vormt. In de verdere beschrijving wordt het lijstvormige verbindingsorgaan vaak afgekort tot verbindingsorgaan. In de buurt van elk bevestigingsgedeelte •is het verbindingsorgaan bij een voorkeursuitvoering voorzien van een of meer lasaanduidingen, waarbij gedurende de aanvankelijke 35 afdichting van de houder gelaste wegverbindingen ingeleid worden <3 4 -V 0 3 1 ? Λ * * i - 3 - tussen het verbindingsorgaan en de flens van de houderromp, en tussen het orgaan en het deksellid, respectievelijk. De las-aanduidingen worden zodoende aangebracht op bevestigingsgedeelten van het verbindingsorgaan, op de flens van de houderromp en/of op 5 het deksellid.

De toepassing van een afzonderlijk orgaan als een verbindingsorgaan tussen de houderromp en het deksellid laat grote vrijheid toe bij het ontwerp van de houderromp, het verbindingsorgaan en het deksellid en ook de wederzijdse contact-10 oppervlakken daartussen zowel voor de aanvankelijke afdichting als daarna. Deze constructie maakt het zodoende mogelijk om aan de contactoppervlakken een optimale opzet te verlenen ten einde een dichte en betrouwbare hernieuwde afdichting te verkrijgen, die bij bepaalde uitvoeringen ook een snapfunctie omvat. Bij deze 15 uitvoeringen van de uitvinding, waarbij het openen van de aanvankelijk afgedichte houder plaats vindt door middel van een open-rijtprocedure heeft de houder een verzwakkingszone. Wanneer de verzwakkingszone in het verbindingsorgaan aangebracht is, bevindt deze zich in een gebied tussen de twee bevestigingsgedeelten.

20 Bij een voorkeursuitvoering is het verbin dingsorgaan voorzien van een flens die naar beneden gericht is vanaf de onderzijde van het orgaan, waarbij het buitenste begren-zingsoppervlak van de flens nauwsluitend past tegen een binnenste openingscopervlak van de mondingswand van de houderromp wanneer 25 de houder afgedicht is.

Bij de uitvoering van de uitvinding waarbij een verzwakkingszone in het gebied tussen het eerste bevestigings-gedeelte en het tweede bevestigingsgedeelte aangebracht is, worden de twee bevestigingsgedeelten van elkaar bevrijd in samenhang 30 met de opening van de houder en maken deze na het openen deel uit van het openingsgedeelte van de houder en van het deksel, respectievelijk.

Bij nog een andere voorkeursuitvoering zijn de twee bevestigingsgedeelten van het verbindingsorgaan zowel 35 axiaal als met betrekking tot de hartlijn van het verbindings- 84 0 0 9 1 3 >· ^ - k - orgaan ten opzichte van elkaar verschoven , waarbij een omlaag gekeerd materiaalgedeelte in de overgang tussen de twee hevestigingsgedeelten opgenomen is. Het omlaaggekeerde materiaalgedeelte maakt een scherpe hoek met de hartlijn van het verbin-5 dingsorgaan, in aanvulling waarop het tweede bevestigingsgedeelte bij voorkeur op lager niveau aangebracht is dan het eerste bevestigingsgedeelte. Het deksellid is als regel voorzien van een omhooggekeerde flens, die het onderste deel van het omlaaggekeerde materiaalgedeelte omsluit en een scherpe, bij voorkeur iets grote-10 re hoek met de hartlijn van de houder (verbindingsorgaan) maakt dan het omlaaggekeerde materiaalgedeelte. Het deksellid is bovendien zo aangebracht dat wanneer de houderromp niet afgedicht is de omhooggekeerde flens van het deksellid een maximum omtrek iets groter dan de omtrek van het binnenste openingsoppervlak van de 15 houderromp heeft. Wanneer het deksellid in de houder aangebracht is, ligt de omhooggekeerde flens zodoende verend tegen het binnenste openingsoppervlak aan en vormt deze zodoende een doeltreffende afdichting daartegen. Bij deze uitvoering worden ook alle dimensionele afwijkingen in de houderromp vereffend en wordt 2o zodoende de noodzaak voor precisie bij de productie van de houderromp, het verbindingsgedeelte en het deksellid teruggebracht.

De in de voorgaande alinea beschreven uitvoeringen worden bij bepaalde toepassingsvoorbeelden aangevuld door een schuin verlopend materiaalgedeelte in de houderromp in de 25 overgang tussen het voornamelijk verticale openingsgedeelte van de opening en de naar buiten gekeerde flens van de houderromp.

De verzwakkingszone van het verbindingsorgaan wordt zodoende aangebracht in het gebied boven het schuin verlopende materiaalgedeelte,· door welk middel in het geval van een weer afgedichte houder 30 het deksellid een positie dichter bij de bodem van de houder inneemt dan bij de aanvankelijk afgedichte houder. De wijziging in positie geeft aan dat een aanvankelijk afgedichte houder geopend en dan weer afgedicht is.

Bij nog een andere uitvoering is het deksel-35 lid voorzien van een voornamelijk verticaal wandgedeelte dat in 8400913 - 5 - een af gedichte houder nauwsluitend tegen de omlaaggekeerde flens van het verbindingsorgaan past. De verzwakkingszone is in het verbindingsorgaan en buiten het gebied voor het vasthechten daarvan aan de omlaaggekeerde flens (openingsflens) van de houderromp 5 aangebracht. Wanneer een aanvankelijk afgedichte houder geopend wordt, wordt het deksellid door het verticale gedeelte daarvan gescheiden van het deel van het verbindingsorgaan dat aan de houderromp vastgehecht is, en zodoende ook van de omlaaggekeerde flens van het verbindingsorgaan. Bij het weer afdichten van de 10 houder ligt het verticale gedeelte van het deksellid op afdichtende wijze tegen de omlaaggekeerde flens van het verbindingsorgaan aan.

Bij nog een andere uitvoering, waarbij een snapfunctie nagestreefd wordt, is de in de voorgaande alinea beschreven houder voorzien van een deksellid dat een voornamelijk 15 verticaal wandgedeelte heeft, dat in het onderste gedeelte daarvan van een uitstulping voorzien is. In het geval van de aanvankelijk afgedichte en weer afgedichte houder snapt de uitstulping naar binnen onder de omlaaggekeerde flens van het verbindingsorgaan, door welk middel de gewenste snapfunctie verkregen wordt.

2o Bij nog een andere uitvoering van de uitvin ding is het openingsgedeelte van de houderromp naar buiten aangebracht in vergelijking met de wand van de houderromp die zich daaronder bevindt in een gebied dat het dichtst bij de naar buiten gekeerde flens van de houderromp gelegen is. Door dit 25 middel wordt er een inwendige richel vlak onder de openingsflens van de houderromp gevormd. Het deksellid heeft een komvormige contour en wordt zo aan het verbindingsorgaan gevoegd dat het deksellid met zijn rand omhoog of omlaag gekeerd wordt in de aanvankelijk afgedichte houder. De verzwakkingszone van het ver-30 bindingsorgaan bevindt zich buiten de rand van het deksellid. Bovendien is het zo dat het deksellid een vorm heeft die aangepast is aan de vorm van en/of de plaats van de in het voorgaande vermelde richel, wat betekent dat het deksellid tegen de richel rust in zowel het geval van een aanvankelijk afgedichte houder 35 als van een weer afgedichte houder. Het is vooral in het geval 8400913 - 6 - van een aanvankelijk afgedichte houder dat hierdoor veiligheid . het tegen ongewenst openen verzekerd wordt in'geval van omlaag werkende krachten op het centrale gedeelte van het deksellid, bijvoorbeeld wanneer een aantal houder op elkaar gestapeld moet 5 worden gedurende het transport, in opslag enz.

Bij die uitvoeringen waarbij het verbindingsorgaan en het deksellid wederzijdse posities hebben die er toe leiden dat het verbindingsorgaan een buitenste afbakening vormt voor de combinatie van verbindingsorgaan en deksellid in de aan-10 vankelijk afgedichte houder, is het verbindingsorgaan als regel voorzien van een speciaal aanvatorgaan. Aan het aanvatorgaan wordt zodoende een plaats dicht bij de verzwakkingszone van het verbindingsorgaan verleend en de openingskrachten worden voornamelijk alleen opgenomen door het materiaal in het verbindingsorgaan dat 15 °P grond van de andere functies daarvan reeds van betrekkelijk stevige afmetingen is. De keuze van het materiaal en de afmetingen van het deksellid kan zodoende als regel onafhankelijk uitgevoerd worden van de spanningen die bij het openen van de houder ontstaan.

20 De uitvinding is vooral geschikt om toege past te worden voor uitvoeringen waarbij een houderromp en/of deksellid thermo-gevormd wordt uit een laminaat dat een sterk afsluitmateriaal bevat. De combinatie van een houderromp, verbindingsorgaan en deksellid wordt daarbij uitgevoerd in overeen-25 stemming met een van de in het voorgaande vermelde voorbeelden.

De afsluitlagen omsluiten daarbij voornamelijk de gehele holte die in een gesloten houder gevormd is. In die gebieden, welke een afsluitlaag missen, zijn de afstanden tussen heb binnen- en buitenoppervlak van de houder vooral groot, wat het mogelijk 30 maakt om de gewenste afsluiteigenschappen van de houder te verkrijgen. Door het bekleden van bijvoorbeeld die zijden van het verbindingsorgaan, welke geen enkel contact hebben met de inhoud van de houder, met speciale afsluitlagen kunnen de afsluiteigen-schappen van de gesloten houder verder verbeterd worden.

35 De uitvinding wordt meer in detail beschre- 84 0 0 9 1 3 - 7 - « * ven in samenhang met een aantal figuren, die axiale gedeeltelijke doorsneden over het openingsgebied van de houder bij verscheidene uitvoeringen van de uitvinding weergeven.

Fig. 1 a-i tonen een uitvoering waarbij het 5 verbindingsorgaan een omlaaggekeerde flens heeft die de binnenomtrek van het verbindingsorgaan afbakent; fig. 2 a-j tonen een uitvoering waarbij de omlaaggekeerde flens van het verbindingsorgaan zich tussen beide bevestigingsgedeelten van het verbindingsorgaan bevindt; 10 fig· 3 a-k tonen een uitvoering waarbij de bevestigingsgedeelten van het verbindingsorgaan axiaal verschoven flenzen vormen, die geheel rondlopen; fig. 4 a-b tonen een uitvoering met een schuin verlopende overgang tussen de naar buiten gekeerde flens 15 van de houderromp en de voornamelijk verticale openingswand daarvan; fig. 5 a-d tonen een uitvoering waarbij de verzwakkingszone zich buiten het gebied voor het vasthechten van t het eerste bevestigingsgedeelte aan de openingsflens van de 20 houder bevindt; fig. 5 e-j tonen uitvoeringen waarbij het deksellid voorzien is van een uitstulping voor de vorming van een snapfunctie met de verticale flens van het verbindingsgedeelte; fig. 6 a-f tonen uitvoeringen waarbij de 25 houderromp in het openingsgedeelte daarvan voorzien is van een richel voor de ondersteuning van het deksellid wanneer een houder afgedicht is; en fig. 7 a-c tonen toepassingsvoorbeelden van een afsluitlaag bij uitvoeringen van de uitvinding.

30 De figuren 1 a-i bevatten een deksellid kO

dat als een voornamelijk platte schijf ontworpen is, een houderromp 10 met het openingsgedeelte 11 daarvan, waarvan de openingswand 1k in het bovenste gedeelte daarvan uitloopt in een naar buiten gekeerde flens 12. Een lijstvormig verbindingsorgaan 20 (dat 35 hier in het volgende algemeen aangeduid wordt als het verbindings- 8400913 - 8 - orgaan) is voorzien van een flens 28 die geheel rondloopt en een buitenomtrek heeft, die voornamelijk correspondeert met de naar buiten gekeerde flens 12 van de houderromp, waarbij het onderste materiaalgebied van deze flens een eerste bevestigingsgedeelte 5 21 vormt en het bovenste materiaalgebied daarvan een tweede beves tigingsgedeelte 22 vormt voor samenwerking met de flens 12 en het deksellid ^0 respectievelijk. Het eerste verbindingsgedeelte heeft een onderoppervlak 23 dat van een lasaanduiding 31 voorzien is en het tweede bevestigingsgedeelte heeft een bovenoppervlak 10 dat van een lasaanduiding 32 voorzien is. De centrale opening van het verbindingsorgaan is afgebakend door een omlaaggekeerde flens 25 waarvan de buitenomtrek en vorm voornamelijk corresponderen met de omtrek en vorm van het binnenomtreksoppervlak 13 van het openingsgedeelte.

15 . Fig. 1 a toont het deksel Uo, het verbindings orgaan 20 en de houderromp 10 gescheiden van elkaar, terwijl fig.

1 b de genoemde delen in aanliggend verband tegen elkaar weergeeft. De lasaanduidingen 32, 31 hemen zodoende een positie in waarbij zij respectievelijk tegen de flens HO en de flens 12 van de houder-20 romp aan liggen. Wanneer ultrasonische trillingen op het gebied uitgeoefend worden, bijvoorbeeld door middel van een zogenaamde sonotrode bij gelijktijdige samendrukking van het deksellid en de flens tegen elkaar, worden het deksellid ^0, het verbindingsorgaan 20 en de flens 12 (zie fig. 1 c) aaneengelast, te beginnen 25 bij de lasaanduidingen, waarbij een lasvoegverbinding 62 gevormd wordt tussen het deksel en het verbindingsorgaan en een lasvoegverbinding 61 tussen de flens en het verbindingsorgaan.

Bij bepaalde uitvoeringen is zoals in fig.

1 d-h een verzwakkingszone 1T in de houderromp aangebracht ten einde 30 het openen van de aanvankelijk afgedichte houder te vergemakkelijken. De verzwakkingszone wordt bij voorkeur gevormd door middel van een materiaalverdunning die verkregen wordt door middel van een groef 18 welke als regel alleen gevormd wordt in een van de afbakeningsoppervlakken van de houderromp. Bij de weergegeven 35 uitvoeringen bevindt de groef zich in het buitenoppervlak van de 8400913 • ** * η - 9 - 'nouderromp en in een gebied binnen het gebied van de flens 12 waarin de onderlinge voegverbinding van het verbindingsorgaan 20 en de flens 12 plaats vindt, De verzwakkingszone wordt bij sommige uitvoeringen uitgevoerd in de vorm van materiaalgebieden van 5 geringere sterkte, bijvoorbeeld verkregen door middel van materi-aalkristallisatie.

Bij de plaatsing van de verzwakkingszone 17 zoals weergegeven in de figuren 1 d-h vormen het deksellid k0, het verbindingsorgaan 20 en het openingsgedeelte van de houder-10 romp na de aanvankelijke afdichting van de houder een eenheid (zie fig. 1 f). Bij het openen van een aanvankelijk afgedichte houder beweegt het buitenste gedeelte van de flens 12 omhoog, waarbij de verbinding tussen de flens en de houderromp in het verzwakte gedeelte 17 scheurt (zie fig. 1 g). De plaatsing van de verzwak-15 kingszone zoals weergegeven, d.w.z. een plaatsing in de flens 12 en binnen het gebied waar de flens aan het verbindingsorgaan 20 vastgehecht is, verzekert dat wanneer de houder weer afgedicht wordt (zie fig. 1 h), de openingsrand 19 die gevormd wordt tussen het deel van de flens 12 dat verbonden is aan het verbindings-20 orgaan 20 en de omlaaggekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan, wanneer een aanvankelijk afgedichte houder geopend wordt, stevig aangevat wordt. Het herafdichtingsorgaan,dat bestaat uit het deksellid ho en het verbindingsorgaan 20 met het daaraan verbonden deel van de flens 12, is uiterst stabiel in vorm, door welk middel 25. het risico van ongewilde vervorming, die tot bijvoorbeeld het ongewenst openen of ongewenste lekkage in de weer afgedichte houder leidt,tot een minimum beperkt wordt. De omlaaggekeerde flens 25 ligt gedurende de aanvankelijke fase van het openen van de houder tegen het binnenoppervlak van de openingsrand aan en 30 voorkomt vervorming van het openingsrandgedeelte van de houder.

Dit vermindert het risico van vermorsing wanneer de houder bijvoorbeeld vloeistof bevat,

Fig. 1 i toont een uitvoering van het lijst-vormige verbindingsorgaan 20, bij welke uitvoering de lasaandui-35 dingen 31, 32 relatief ten opzichte van elkaar verschoven zijn 8400913 - 10 - ii' ΐ' met betrekking tot de hartlijn van de houder. In de figuur is de bovenste lasaanduiding 32 zoals verder weergegeven aangebracht aan de binnenzijde van de onderste lasaanduiding 31, maar bij bepaalde uitvoeringen is de plaatsing tegengesteld. Het aaneen-5 lassen van het verbindingsorgaan met de flens 12 en het deksellid ko vindt in twee fasen plaats, waarbij het verbindingsorgaan 20 en de openingsflens 12 van de houderromp in een afzonderlijke fase gevoegd worden en het verbindingsorgaan en het deksellid Ho in een afzonderlijke fase. De volgorde van de twee fasen kan vol-10 gens de uitvinding willekeurig gekozen worden.

Fig. 1 a-i tonen in hoofdlijnen aangegeven uitvoeringen van de uitvinding die geschikt zijn voor toepassing wanneer de aanvankelijk afgedichte houder naar verwacht wordt blootgesteld wordt aan een ongewoon grote spanning, bijvoorbeeld 15 mechanische spanning. Een aanvankelijk afgedichte houder van het hier aangegeven type wordt bij voorkeur geopend met gebruik van speciaal gereedschap dat aan de vorm en opzet van de houder aangepast is, maar het zal zonder meer beseft worden dat een dergelijke houder ook geopend kan worden door het gebruik van een mes of 20 ander scherp voorwerp.

Fig. 2 a-j tonen een uitvoering waarbij het eerste bevestigingsgedeelte 21 van het verbindingsorgaan 20a een buitenste rondgaand gebied vormt en het tweede bevestigingsgedeelte 22 daarvan een binnenste rondgaand gebied dat gescheiden wordt door 25 de omlaaggekeerde flens 25. Een verzwakt gedeelte 27, dat bij voorkeur gevormd wordt door een groef 33, is aangebracht tussen de lasaanduiding 31 van het eerste bevestigingsgedeelte en de omlaaggekeerde flens 25. De figuren tonen voorts de lasaanduidingen 31, 32 die aan de onderzijden 23a, b van de twee bevestigingsge-30 deelten aangebracht zijn. Bij bepaalde toepassingsvoorbeelden is de lasaanduiding 32 van het tweede bevestigingsgedeelte 22 echter in de buurt van de bovenzijde 2k van het verbindingsorgaan aangebracht. Een aanvatorgaan 23 is aan het verbindingsorgaan 20 vastgehecht ten einde het openen van de houder te vergemakkelijken.

35 Fig. 2 h toont een afbeelding van boven van 8400913 * ** - 11 - het gebied rond een deel van dê openingsrand van de gesloten houder. De plaatsing van het aanvatorgaan 53 en de verbinding daarvan aan het verbindingsorgaan 20a zijn duidelijk in de figuur weergegeven. De figuren 2 i-j laten zien hoe de houder geopend 5 wordt.

Voordat de houder gevuld wordt zit het verbindingsorgaan 20a aan het deksellid 40 gevoegd doordat het orgaan en het deksellid naar elkaar toe bewogen en tegen elkaar gedrukt worden tussen de ultrasonische overdrager 50 en de tegensteun 51 10 (zie fig. 2b). Door dit middel wordt de lasvoegverbinding 62 gevormd en het verbindingsorgaan en het deksellid samengevoegd in een dichte voegverbinding om een eenheid te vormen (zie fig. 2c).

Ten einde de houder te sluiten wordt de eenheid, bestaande uit het verbindingsorgaan en het deksellid, zo bewogen dat deze aan-15 ligt tegen de flens 12 van de houderopening waarbij de omlaag-gekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan omlaag uitsteekt in het openingsgedeelte van de houderromp. Door middel van een ultrasonische overdrager en een tegensteun wordt de buitenste rondgaande flens van het verbindingsorgaan dan gevoegd aan de flens 20 12 van het openingsgedeelte door een lasprocedure overeenkomstig aan die welke in samenhang met fig. 2 b beschreven is. Dit vormt zodoende de lasvoegverbinding 61 die in een dichte voegverbinding het verbindingsorgaan 20a in samenhang met het deksellid 1+0 dat aan het verbindingsorgaan verbonden is, aan de houderromp voegt, 25 waarmee de aanvankelijke afdichting van de houder beëindigd wordt.

In fig. 2 a-g is het deksellid it-0 weergegeven als een platte schijf, maar het is voor de terzake deskundige duidelijk dat het enige vereiste dat aan het deksellid gesteld wordt ten aanzien van de in deze alinea beschreven technologie is dat de vorm van het 30 deksellid het vereiste contact tussen het verbindingsorgaan 20a en deksellid verschaffen moet ten einde het vereiste aaneenlassen te verkrijgen.

Wanneer een aanvankelijk afgedichte houder open is, is de houder opengereten in de verzwakkingszone 27, 35 waardoor het verbindingsorgaan 20a verdeeld wordt in het eerste 8400913 > t - 12 - bevestigingsgedeelte 21, dat aan de flens 12 van de houderromp 10 vastgehecht blijft en daarna deel uitmaakt van het openingsrand-gedeelte (openingsflens) van de geopende houder, en in het tweede bevestigingsgedeelte 22 met daarmee samenhangende omlaaggekeerde 5 flens 25 waarbij het bevestigingsgedeelte 22 aan het deksellid Uo vastgehecht blijft (zie fig. 2 f) en daarna deel uitmaakt van het herafdichtingsorgaan (deksellid) van de geopende houder.

Wanneer de houder weer afgedicht is, wordt het herafdichtings-orgaan HO, 22, 25,gevormd door het deksellid bo, het bevestigings-10 gedeelte 22 en de omlaaggekeerde flens 25, terugbewogen naar de positie voor het openen van de houder. Het buitenoppervlak 26 van de omlaaggekeerde flens 25 past daarbij nauwsluitend tegen het binnenste openingsoppervlak 13 van de openingswand ïk en ligt zodoende op afdichtende wijze daartegenaan (zie fig. 2 g).

15 Fig. 3 a-i tonen een uitvoering waarbij het verbindingsorgaan 20b voorzien is van een buitenste flens 28 en een binnenste flens 29 die beide geheel rondlopen en door een omlaaggekeerd gedeelte 30 gevoegd zijn met een naar buiten gekeerd oppervlak 37 dat geheel rondloopt. Het omlaaggekeerde gedeelte 20 30 maakt een scherpe hoek A met de hartlijn van de houder. De buitenste flens heeft zodoende het equivalent daarvan in het eerder beschreven eerste bevestigingsgedeelte 21, en de binnenste flens heeft het equivalent daarvan in het eerder beschreven bevestigingsgedeelte 22 van het verbindingsorgaan. Het deksellid 25 ^0b is in de buurt van de buitenomtrek daarvan uitgevoerd met een naar binnen gekeerde flens Ui met een naar buiten gekeerd oppervlak kQ dat geheel rondloopt. De flens Ui maakt een scherpe hoek B met de hartlijn van de houder. De hoek B is bij een voorkeursuitvoering groter dan de hoek A.

30 Door middel van de ultrasonische overdrager 50 wordt de binnenste flens 29 (het tweede bevestigingsgedeelte), die geheel rondloopt, aan het deksel U0 gevoegd in de buurt van het bovenoppervlak daarvan (zie fig. 3 b-c). De eenheid,gevormd door het verbindingsorgaan en het. deksellid,wordt dan omlaag bewogen 35 in het openingsgedeelte 11 van de houder, waarna de buitenste flens 8400913 «fc ·* - 13 - 28, die geheel rondloopt, aan de naar buiten gekeerde flens 12 van het openingsgêdeelte 11 gevoegd wordt door middel van ultrasonisch lassen op een wijze gelijkwaardig aan hetgeen zojuist beschreven is. In de aanvankelijk afgedichte houder is de omhoog-5 gekeerde flens Vi van het deksellid zodoende verend tegen het omlaaggekeerde gedeelte 30 tussen de cirkelvormige flens 28 en de binnenste flens 29 bewogen, door welk middel de omhooggekeerde flens op af dichtende wijze tegen het binnenoppervlak 13 van het openingsgedeelte aanligt (zie fig. 3 d-f).

10 Bij het openen van een aanvankelijk afge dichte houder wordt het centrale deel van het deksellid opgelicht met behulp van het tongvormige aanvatorgaan 52 op een wijze gelijkwaardig aan hetgeen in fig. 2 i en j weergegeven is, waarbij de verbinding tussen het centrale deel van het deksellid en de 15 houderromp in de verzwakkingszone 27 gescheurd wordt (zie fig. 3g).

Een buitenste deel 3k van de buitenste flens (het eerste bevesti-gingsgedeelte 21) van het verbindingsorgaan blijft zodoende vastgehecht aan de naar buiten gekeerde flens 12 van het openingsgedeelte en vormt zodoende een afmeting-stabiliserende versterking 20 daarvan. Bij het weer afdichten van de houder wordt het deksellid weer omlaag bewogen in de opening waarbij de omhooggekeerde flens lil van het deksellid veer naar binnen veert tegen het omtreks-oppervlak 37 van het omlaaggekeerde gedeelte 30 en zodoende op afdichtende wijze tegen het binnenste openingsoppervlak 13 aan-25 ligt door middel van het naar buiten gekeerde oppervlak b8 daarvan.

Fig· 3 j-k tonen een alternatieve uitvoering van het verbindingsorgaan 20c waarbij het laatste voorzien is van een buitenste flens 28 en een binnenste flens 29 s die beide geheel 30 rondlopen en gevoegd zijn door een omlaaggekeerd gedeelte 30 waartegen het deksellid kOc vastgehecht wordt door middel van de lasvoegverbinding 62. Het verbindingsorgaan 20c is zo gedimensioneerd dat het in het geval van een gesloten houder bij voorkeur nauwsluitend met zijn buitenomtreksoppervlak 37 van het omlaag-35 gekeerde materiaalgedeelte 30 tegen het binnenoppervlak 13 van de 3400913 - 1U - openingswand 1H van de houderromp past. Dë openingswand 1U is aan de wand 60 van de houderromp verbonden door middel van een richel 63 die het deksellid i*0c ondersteunt en onbevoegd scheuren van een aanvankelijk afgedichte houder in het geval van omlaag werken-5 de krachten op een deksellid of verbindingsorgaan voorkomt.

Andere verwijzingscijfers geven organen aan die directe equivalenten hebben in fig. 3 a-g.

Fig. 3 j toont een aanvankelijk afgedichte houder. De aanvankelijke afdichting van de houder vindt plaats 10 volgens de technologie die eerder beschreven is in samenhang met fig. 3 a-g. Fig. 3 k toont een houder bij het openen. Door middel van een greep in een aanvatorgaan 53 (dat niet in de figuren weergegeven is) wordt het centrale deel van het verbindingsorgaan 20c samen met het daaraan vastgehechte deksellid ^0c opgelicht. In de 15 aanvankelijk afgedichte houder wordt de verbinding zodoende in het verzwakte gedeelte 27 gescheurd. In fig. 3 k kan gezien worden dat een geopende houder weer afgedicht kan worden. Bij die uitvoe-, ringen waarbij het buitenoppervlak 27 van het omlaaggekeerde materiaalgedeelte 30 nauwsluitend tegen het binnenoppervlak 13 20 van het openingsgedeelte past, verzekert de elasticiteit van het matèriaal een dicht aanliggend verband tussen de oppervlakken 37 en 13 respectievelijk, door middel waarvan de hernieuwde afdichting ook dicht is. De dichte passing tegen het binnenoppervlak 13 van het openingsgedeelte verzekert voorts een goede aanhechting 25 tussen het verbindingsorgaan 20c en het openingsoppervlak van de houderromp, wat de vereiste stabiliteit en beveiliging tegen ongewild openen van de weer afgedichte houder verschaft. De richel 63 draagt hiertoe bij, en verzekert in combinatie met het deksellid l*0c de hoge mechanische stabiliteit. Het resterende bevesti-30 gingsgedeelte 21 draagt tot het aan het openingsgedeelte van de geopende houder verlenen van een hoge stabiliteit bij.

Fig. b a-b tonen een uitvoering waarbij het verbindingsorgaan 20 een opzet heeft die overeenstemt met hetgeen in samenhang met fig. 3 a-i beschreven is en waarbij het deksellid 35 daarmee corresponderende vormen heeft en waarbij de overgang 1400913 - 15 - 9 % tussen de voornamelijk verticale openingswand 1^ van het openings-gedeelte 1'U en de naar "buiten gekeerde flens 12 uit een schuin verlopend materiaalgedeelte 15 bestaat. Het verzwakte gedeelte 27 bevindt zich in de aanvankelijk afgedichte houder in een gebied 5 boven het schuin verlopende materiaalgedeelte 15» waardoor het deksellid een lagere positie inneemt wanneer de houder weer afgedicht is dan in het geval van de aanvankelijk afgedichte houder.

De gaping tussen de buitenste omtreksflens 28a in het gebied 28b binnen het verzwakte gedeelte 27 en het daaronder liggende schuin 10 verlopende materiaalgebied 15 betekent bovendien dat het openen van een aanvankelijk afgedichte houder ook ingeleid kan worden doordat een druk uitgeoefend wordt op het gebied binnen het verzwakte gedeelte 27, door welk middel het deksellid in het verzwakte gedeelte scheurt en geleidelijk omlaag bewogen wordt naar 15 een positie waarin het tegen het schuin verlopende materiaalgedeelte 15 aan ligt.

De figuren 5 a-j tonen uitvoeringen waarbij het verbindingsorgaan 20 d ontworpen is met het tweede bevestigings-gedeelte 22 buiten het eerste bevestigingsgedeelte 21 aangebracht 20 en voorbij de naar buiten gekeerde flens 12 van het openings- gedeelte uitstekend. Het verzwakte gedeelte 27 is bovendien voornamelijk in êén lijn met het buitenste afbakeningsoppervlak 16 van de naar buiten gekeerde flens aangebracht. De omlaaggekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan bevindt zich aan de binnenzijde 25 van zowel het verzwakte gedeelte 27 als de lasaanduiding 31 voor samenwerking met hét binnenoppervlak 13 van het openingsgedeelte.

De in het voorgaande vermelde lasaanduiding bevindt zich tussen het verzwakte gedeelte 27 en de omlaaggekeerde flens 25.

Een eerste toepassing van de uitvoeringen 30 volgens fig. 5 a-i is in fig. 5 a-d weergegeven. De volgorde van de combinatie van het deksellid U0, het verbindingsorgaan 20 en de houderromp 10 met elkaar is nu bij/voorkeurstoepassing het tegenovergestelde van hetgeen eerder beschreven is. In een eerste fase wordt het verbindingsorgaan 20d met het eerste bevestigings-35 gedeelte 21 daarvan in aanliggend verband met de naar buiten 840091? S' * - 16 - gekeerde flens 12 aangebracht en met het verbindingsgedeelte en de flens tussen de ultrasonische overdrager 50 en de tegensteun 51 opgenomen. Wanneer ultra-geluid op het materiaal uitgeoefend wordt in het eerste bevestigingsgedeelte onder gelijktijdige be-5 weging van de ultrasonische generator en de tegensteun naar elkaar toe, wordt de lasvoegverbinding 61 gevormd en het verbindings-orgaan 20d aan de houderromp 10 vastgehecht (zie fig. 5c). Het deksellid 1+0 wordt dan in aanliggend verband tegen de buitenste omtreksflens aan gebracht d.w.z, tegen het tweede bevestigings-10 gedeelte 22 en wordt daaraan gelast in het gebied van de las- aanduiding 32, waarbij de lasvoegverbinding 62 gevormd wordt (zie fig. 5 d).

Bij een voorkeurstoepassing is het deksellid UO d (zie fig. 5 e-j) ontworpen met een naar buiten gekeerde 15 flens k2 en een centraal deksellidgedeelte U3 aan de binnenzijde daarvan aangebracht. In het gebied tussen de naar buiten gekeerde flens b2 en het centrale deksellidgedeelte U3 is het deksellid voorzien van een voornamelijk verticaal wandgedeelte met een naar buiten gekeerd afbakeningsoppervlak 56. Een naar buiten 20 gekeerde uitstulping k6 is ook te vinden in het verticale wandgedeelte in de buurt van het naar buiten gekeerde afbakeningsoppervlak 56 daarvan. De afstand tussen het onderoppervlak van de naar buiten gekeerde flens b2 en de uitstulping b6 komt in beginsel overeen met de afstand tussen de bovenzijde 38 van het eerste 25 bevestigingsgedeelte 21 en het onderste afbakeningsoppervlak 36 van de omlaaggekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan (zie fig. 5 f-i). Bij de in fig. 5 j weergegeven uitvoering is het verbindingsorgaan 20 f voorzien van een uitholling 86 waarin de dekselliduitstulping b6 in het verticale wandgedeelte ^5 snapt 30 in het geval van een gesloten houder. De houderromp heeft een corresponderende uitstulping 8j in de wand 1U daarvan. Als alternatief worden de naar binnen naar het midden van de houder gerichte uitsparingen in de houderwand 1b, het verbindingsorgaan 20f en het verticale wandgedeelte ^5. van het deksellid aangebracht ten 35 einde een snapwerking te verkrijgen corresponderende met hetgeen 84 0 0 9 1 3 * * - 17 - beschreven is. Het is duidelijk dat de uitstulpingen en uitsparingen respectievelijk bij bepaalde uitvoeringen alleen langs begrensde gedeelten van de omtrek in bijvoorbeeld het verticale wandgedeelte k-5 van het deksellid aangebracht zijn. Het verticale 5 vandgedeelte 1+5 bestaat bij een voorkeursuitvoering uit de buitenste afbakening van een U-vormige overgang 57 tussen het centrale deksellidgedeelte 1+3 en de flens 1+2 van het deksellid, waarbij de binnenste afbakening van de overgang gevormd wordt door een binnenste verticaal vandgedeelte 58.

10 Het deksellid 1+0 wordt vastgehecht aan de houderromp die voorzien is van het verbindingsorgaan 20 (zie fig. 5 f-g) doordat de onderzijde van het tweede bevestigings-gedeelte 22 in aanliggend verband tegen een daaronder liggend oppervlak 51 aan gebracht wordt waarna het deksellid 1+0c in aan-15 liggend verband tegen de lasaanduiding 32 van het tweede beves-tigingsgedeelte 22 aan gebracht wordt. De ultrasonische overdrager 50 drukt de naar buiten gekeerde flens 1+2 van het deksellid met de onderzijde 1+7 daarvan tegen de lasaanduiding 32 waarbij * het tweede bevestigingsgedeelte 22 aan het deksellid 1+Qc gevoegd 20 wordt (zie fig. 5 f-g), doordat de lasvoegverbinding 61 gevormd wordt. Het deksellid wordt bij het lassen aan het verbindingsorgaan 20d enigszins omlaag bewogen en de uitstulping 1+6 snapt naar binnen achter het onderste afbakeningsoppervlak 36 van de omlaag-gekeerde flens 25. Bij het openen van een aanvankelijk afgedichte 25 houder wordt het tweede bevestigingsgedeelte 22 omhoog bewogen waarbij de verbinding tussen het tweede bevestigingsgedeelte en het eerste bevestigingsgedeelte 21 gescheurd wordt in het verzwakte gedeelte 27 en het deksellid 1+0d met het tweede bevestigingsgedeelte 22 daaraan vastgehecht uit de houder bewogen kan 30 worden (fig. 5 h). Bij het weer afdichten van de houder wordt het deksellid omlaag bewogen in de opening van de houderromp, waarbij de uitstulping 1+6 weer naar binnen snappen kan achter het onderste afbakeningsoppervlak 36 van de omlaaggekeerde flens 25 en daarbij het deksellid aan de houderromp vasthecht. Dank^-zij de 35 veerkracht in het materiaal van het deksellid wordt het verticale 8400913 Λ - 18 -

2 'V

wandgedeelte b5 van het deksellid in eenrichting van de houder-romp toe gedrukt, waarbij het naar buiten gekeerde afbakenings-oppervlak 56 van het verticale wandgedeelte op afdichtende wijze tegen het binnenste afbakeningsoppervlak 39 van de omlaaggekeerde 5 flens 25 aan ligt.

De weergegeven constructie, waarbij een deel van een verbindingsorgaan 20d (het tweede bevestigingsgedeelte 22) aan het deksellid gevoegd blijft in de naar buiten gekeerde flens k2 daarvan en het eerste bevestigingsgedeelte 21 en ook de omlaag-10 gekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan aan de naar buiten gekeerde flens 12 van het openingsgedeelte gevoegd blijft, verze- • · 0Π · kert dat zowel het deksellid als de afmeting' van het openingsgedeelte gestabiliseerd zijn bij de geopende houder, waardoor een dichte en betrouwbare hernieuwde afdichting van de houder tot 15 stand komt.

Fig. 6 a-f tonen uitvoeringen van de uitvinding waarbij het houderrompopeningsgedeelte, dat zich het dichtst bij de naar buiten gekeerde flens 12 bevindt, de openingswand 1^ daarvan naar buiten verschoven heeft in vergelijking met de wand 20 6θ van de houderromp UOa die zich daaronder bevindt.

Een eerste uitvoering is in fig. 6 a-c weergegeven waarbij in de overgang tussen de openingswand 1¼ en de zich daaronder bevindende wand 60 een voornamelijk horizontaal wandgedeelte 59 aangetroffen wordt, waarvan het bovenste afbake-25 ningsöppervlak een binnenste richel 63 in de houderromp vormt.

De richel wordt zodoende aan het binnenste afbakeningsoppervlak 13 van de openingswand gevoegd.

Het verbindingsorgaan 20a heeft een opzet welke voornamelijk overeen komt met de opzet die in samenhang met 30 fig. 2 a-g beschreven is. Het orgaan heeft een buitenste afbakeningsoppervlak dat geheel rond>Loopt en heeft de verwijzigns-aanduiding 26. Het deksellid 1*0 e is aan de andere kant voorzien van een omlaaggekeerde flens 65 die aan het deksellid een kom-. vormig uiterlijk verleent. Het buitenste afbakeningsoppervlak 35 van de omlaaggekeerde flens heeft in de figuren de verwijzings- 8400913 - 19 - aanduiding 66 en het onderrandoppervlak van de flens de aanduiding 6¼.

Bij toepassing van de technologie die eerder beschreven werd wordt het verbindingsorgaan 20a aan het deksellid 5 40e gevoegd wanneer de omlaaggekeerde flens 65 zich naast en aan de binnenzijde van de omlaaggekeerde flens 25 van het verbindingsorgaan 20a bevindt, Het buitenste afbakeningsoppervlak 66 van de omlaaggekeerde flens ligt daarbij bij voorkeur tegen het binnenste afbakeningsoppervlak van de omlaaggekeerde flens 25 van het verbinto dingsorgaan 20a aan. De combinatie van verbindingsorgaan en deksellid wordt dan in de opening van de houderromp geplaatst waarna door middel van bijvoorbeeld een hernieuwde lasprocedure de in het voorgaande vermelde combinatie aan de flens 12 van de houderromp 12 gevoegd wordt door de vorming van de lasvoegverbinding 61. 15 De afmetingen van de houderromp 10a en van de combinatie van het verbindingsorgaan 20a en het deksellid HOe respectievelijk worden zo gekozen dat na het samenvoegen van het eerste bevestigingsgedeelte 214van het verbindingsorgaan en de naar buiten gekeerde flens 12 van de houderromp het onderrandopper-20 vlak 6k van de omlaaggekeerde flens 65 van het verbindingsorgaan tegen de richel 63 aan ligt. Dit verzekert dat de aanvankelijk afgedichte verpakking beschermd wordt tegen het onbevoegd openen indien omlaag werkende krachten op het deksellid ^0e uitgeoefend worden in een door het verzwakte gedeelte 27 omsloten gebied 25 daar (bijvoorbeeld bij het op elkaar stapelen van gevulde houders) de krachten door de richel 63 opgenomen zullen worden.

Bij het openen van de aanvankelijk afgedichte houder wordt de verbinding in de verzwakkingszone 27 gescheurd doordat het verbindingsorgaan binnen de verzwakkingszone opgelicht 30 wordt. Zoals reeds weergegeven is in bijvoorbeeld fig. 2 i-j is gewoonlijk een aanvatorgaan, bijvoorbeeld een lip» een oog enz., aan het verbindingsorgaan bevestigd ten einde het oplichten te vergemakkeli j ken.

Bij het weer afdichten van de geopende houder 35 wordt het deksellid kOe samen met een deel van het verbindings- 84 00 9-1 3 - 20 - orgaan 20a, dat aan het deksellid vastgehecht is, in de opening van de houder gestoken tot het onderrandoppervlak 6b van het deksellid veer tegen de richel 63 aan ligt. De omlaaggekeerde flens 65 van het deksellid verschaft in samenhang met het deel 5 van het verbindingsorgaan 20a, dat aan het deksellid vastgehecht is, een voldoende mechanische stabiliteit ten einde een afdichtend aanliggend verband tussen het buitenomtreksoppervlak 26 van de omlaaggekeerde flens 25 van het verbindingsgedeelte en het binnen-oppervlak 13 van de openingsvand van de houderromp te verzeke-10 ren. De vrijvingskrachten tussen de in het voorgaande vermelde oppervlakken verzekeren in aanvulling hierop dat de veer afgedichte houder niet ongevild geopend kan vorden.

Fig. 6 d-f tonen een deksellid kof met een omhooggekeerde flens 67 corresponderende met de omlaaggekeerde 15 flens 65 die in samenhang met fig. 6 a-c beschreven is. Het boven-randoppervlak van de flens heeft in de figuren de vervijzings-aanduiding 70 en het buitenste afbakeningsoppervlak de vervijzings-aanduiding 68. Ook hier heeft het deksèllid kOf een komvormig 4 ui terlijk.

20 Het verbindingsorgaan 20e heeft een opzet die voornamelijk overeenkomt met de opzet die in samenhang met fig. 3 - b beschreven is.

De houderromp 10a heeft een overgangsgebied 69 tussen de naar buiten verschoven openingsvand 1U van de houder-25 romp en de zich daaronder bevindende vand 60 vaarbij de vorm en afmetingen van het gebied aangepast zijn aan de corresponderende vorm en afmetingen van het deksellid UOf in het gebied van de overgang naar de omhooggekeerde flens 67. Het verbindingsorgaan 20e is vastgehecht aan het deksellid ^0f en de flens 12 van de 30 houderromp respectievelijk volgens een technologie gelijkwaardig aan hetgeen eerder beschreven is. Na het aanvankelijk afdichten nemen de genoemde organen vederzijdse posities in zoals in fig.

6 f veergegeven. De afmetingen van de houderromp, het deksellid en het verbindingsorgaan vorden daarbij zo gekozen dat het deksel-35 lid ^0f tegen het overgangsgebied 69 tussen de openingsvand 1^ 8400913 * c - 21 - van de houderromp en de wand 60 van de houderromp, die zich daaronder bevindt, aan ligt. Door dit middel wordt een veiligheid verkregen gelijkwaardig aan hetgeen in het voorgaande in samenhang met fig. 6 a-c beschreven is tegen het ongewild openen van een 5 aanvankelijk afgedichte houder en ook een corresponderende mechanische stabiliteit van het ontwerp dat een dichte en betrouwbare hernieuwde afdichting verzekert.

Pig. 7 a-c tonen uitvoeringen waarbij de uitvinding toegepast is op houders die voorzien zijn van materiaal-10 lagen ten einde de afsluit eigenschappen van de houder te verbeteren d.w.z. de doordringing van zuurstof, koolzuur, waterdamp, U V-straling, enz. terug te brengen. De houderwand en het deksel-lid zijn hier voorzien van omsloten lagen 72 en 73 respectievelijk van afsluitmateriaal. Bovendien is het verbindingsorgaan 20a 15 voorzien van een oppervlaklaag 7^ van afsluitmateriaal die in de gesloten houder een buitenste afbakening daarvan vormt. De combinatie van houderromp, verbindingsorgaan en deksellid is hier weergegeven in uitvoeringen die voornamelijk corresponderen met die 4 welke eerder onthuld zijn in samenhang met de figuren 2, 5 en 6, 20 in aanvulling waarop de gewijzigde verwijzingsaanduidingen corresponderen met die welke in deze figuren gebruikt zijn. De verkozen uitvoeringen omvatten alleen uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding die voorzien zijn van lagen afsluitmateriaal. Alle eerder weergegeven uitvoeringen kunnen natuurlijk met gebruikmaking van 25 afsluitlagen gerealiseerd worden.

Door middel van de figuren is onthuld dat de afsluitlagen voornamelijk de gehele holte omsluiten, die in een gesloten houder gevormd wordt. In die gebieden waar geen afsluit-laag optreedt, zijn de doordringingswegen tussen de binnen- en 3Q buitenoppervlakken van de houder bijzonder lang, hetgeen een aanvaardbare compensatie vormt voor het niet optreden van een af-sluitlaag.

Bij bepaalde van de toepassingen is het verbindingsorgaan 20 weergegeven met een bekledingslaag van afsluit-35 materiaal. Het is voor de terzake deskundige duidelijk dat een 8400913 - 22 - -5 9 dergelijke bekledingslaag zonder problemen op een verbindings-orgaan aangebracht kan worden wanneer het laatste eenmaal geproduceerd is en dat de toepassing van een buitenste afsluitlaag niet van invloed is op de productieprocedure voor het verbindings-5 orgaan ongeacht of het laatste geproduceerd wordt door middel van spuitgieten of thermovorming.

Houders met afsluitlagen worden geproduceerd in overeenstemming met een algemeen toegepaste technologie, gewoonlijk' door het thermovormen van in samenhang geëxtrudeerde 10 gelamineerde films waarbij de afsluitlaag een laag vormt. Het is duidelijk dat er moeilijkheden optreden bij het realiseren van middelen gelijkwaardig aan de in het voorgaande beschreven ver-zwakkingszones 27 in samenhang met het thermovormen van een houderromp of een deksellid. Een speciaal probleem is het vormen 15 van dergelijke verzwakkingszones wanneer het uitgangsmateriaal voor de gevormde producten uit een laminaat bestaat, dat een afsluitlaag bevat. Door de toepassing van het verbindingsorgaan en door het verbindingsorgaan de verzwakkingszone 27 te laten bevatten, wordt het zodoende mogelijk om de vereiste houders tot stand 20 te brengen met wanden die een afsluitlaag bevatten.

Bij bepaalde toepassingen is het niet wenselijk dat de inhoud in direct contact komt met het materiaal van de afsluitlagen. Ook hier geeft de uitvinding voorbeelden van oplossingen (zie fig. 7 b-c) waarbij het risico van het veront-25 reinigen van de inhoud geheel ondervangen of tot een aanvaardbaar niveau teruggebracht is.

Het is uit de voorgaande beschrijving duidelijk dat de toepassing van een derde bestanddeel, d.w.z. het verbindingsorgaan, een aanzienlijke verbetering van de eerder toe-30 gepaste technologie inhoudt, een verbetering die in het kort als volgt gekenmerkt kan worden.

1. Optimum lasgesteldheden bijvoorbeeld bij ultrasonisch lassen.

2, Optimum ontwerp van de verzwakkingszone 27 35 wanneer de laatste door middel van een verzwakkingskeep gevormd 84 0 0 9 1 3 - 23 - wordt.

3· Optimum openingsfunctie wanneer het verbindingsorgaan voorzien is van een als een geheel daarmee gevormde vingergreep of ander openingsorgaan.

5 k. Optimum herafdichtingsfunctie daar het verbindingsorgaan na het openen van de aanvankelijk afgedichte houder onnauwkeurige toleranties, onvoldoende wanddikte enz., compenseert en zodoende een stevige hernieuwde afdichting verzekert.

10 5. Grote vrijheid in het ontwerp van zowel het deksellid als de houderromp daar het verbindingsorgaan alle eventuele problemen ondervangt, die ontstaan mochten bij het aanvankelijk afdichten en/of bij het weer afdichten van de houder met de verkozen opzet van het deksellid en de houderromp.

15 Tot besluit wordt opgemerkt dat de uitvin ding een houder realiseert, die hermetisch afgedicht, tegen onbevoegd openen bestand, gemakkelijk zonder gebruikmaking van gereed-schapnen te openen en gemakkelijk weer stevig af te dichten is en die het gebruik van een thermovormingstechnologie zelfs in 20 combinatie met sterk afsluitmateriaal veroorlooft»

Zoals reeds vermeld is de uitvinding aan de hand van een aantal gedeeltelijke doorsneden in de buurt van ope-ningsgebieden van de houder bij verscheidene uitvoeringen van de uitvinding beschreven. Het is duidelijk dat de weergegeven toe- 25 passingsvoorbeelden op geen enkele wijze afhankelijk zijn van de vorm van de houder maar toepasbaar zijn voor houders die bijvoorbeeld rond, ovaal, rechthoekig, veelhoekig, enz. zijn. Het is ook duidelijk dat de verzwakkingszones 17, 27, die voor het openen van de houder aangebracht zijn,bij bepaalde uitvoeringen niet 30 langs de gehele omtrek van het openingsgedeelte aangebracht zijn. Bij vierkante doorsneden bijvoorbeeld zijn de verzwakkingszones zodoende bij bepaalde uitvoeringen alleen rond de halve omtrek en daarbij bij voorkeur tussen twee diagonaalsgewijs gelegen hoeken aangebracht.

35 Kort samengevat is in het voorgaande beschre- 8400913 0 - 2k - na ven dat een houder opgebouwd is uit een deksel7 40 en een houder-romp 10 met een flens 12, waarbij het deksellid en de flens zo aangebracht zijn dat deze vast posities innemen ten opzichte van elkaar in een aanvankelijk afgedichte houder en zodoende een dichte 5 sluiting van de houder tot stand brengen. De houder omvat volgens de uitvinding een lijstvormig verbindingsorgaan 20a dat voorzien is van een eerste bevestigingsgedeelte 21 en een tweede bevesti-gingsgedeelte 22 die door middel van dichte voegverbindingen 61, 62 respectievelijk aan de flens 12 en aan het deksellid HO vast-10 gehecht worden waardoor het verbindingsorgaan in combinatie met het deksellid een dichte sluiting van de houderromp vormen kan.

. . . de ...

Bij een voorkeursuitvoering bestaan'voegverbindingen uit lasvoeg- verbindingen.

Bij een voorkeursuitvoering is een verzwak-15 kingszone 27 tussen de twee bevestigingsgedeelten 21, 22 aangebracht, in aanvulling waarop een omlaaggekeerde flens 25 ook in dit gebied aangebracht is. In een weer afgedichte houder ligt het buitenoppervlak van de flens op afdichtende wijze tegen het binnenoppervlak 13 van de openingswand 1U van de houder aan. Bij 20 bepaalde uitvoeringen zijn de wanden van de houder, het deksellid en het verbindingsorgaan voorzien van lagen van sterk afsluit-materiaal 72, 73, 7^+·

Met name fig. 7a verschaft een goed begrip van de uitvinding.

25 In aanvulling op de voorgaande beschrijving is de uitvinding ook omschreven in de volgende conclusies.

8400913

Claims

1. Sen houder, daaronder begrepen een deksel-lid (kO) en een houderromp (10) met een flens (12), waarbij het deksellid en de flens 20 aangebracht zijn dat zij vaste posities 5 ten opzichte van elkaar innemen in een aanvankelijk afgedichte houder en zodoende een dichte sluiting van de houder tot stand brengen, gekenmerkt doordat de houder voorts een lijstvormig ver-bindingsorgaan (20) omvat, dat voorzien is van een eerste bevestigingsgedeelte (21), dat bestemd is voor vasthechting aan de 10 flens (12), en een tweede bevestigingsgedeelte (22), dat bestemd is voor vasthechting aan het deksellid (ko), waarbij in een aanvankelijk afgedichte houder het eerste bevestigingsgedeelte (21) van het verbindingsorgaan (20) aan de flens (12) gevoegd is door middel van een dichte voegverbinding (61) en het tweede bevesti-15 gingsgedeelte van het bevestigingsorgaan aan het deksellid (Ho) gevoegd is door middel van een dichte voegverbinding (62) door middel waarvan het verbindingsorgaan (20) het deksellid op afdichtende wijze aan de houderromp vasthecht. > .

2. Houder volgens conclusie 1, gekenmerkt 20 doordat het verbindingsorgaan (20) tussen het eerste bevestigingsgedeelte (21) en het tweede bevestigingsgedeelte (22) voorzien is van een verzwakkingszone (27) die opengereten wordt bij het openen van de aanvankelijk afgedichte houder, waarbij de verbindingsge-deelten van elkaar gescheiden worden.

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, geken merkt doordat voor het aanvankelijke afdichten van de houder de twee bevestigingsgedeelten (21, 22) voorzien zijn van randvormige uitstulpingen die respectievelijk naar de flens (12) en het deksellid (U0) toegekeerd zijn voor de vorming van lasaanduidingen 30 (31, 32) die aanvangsgebieden voor lasvoegverbindingen (6l, 62) omvatten, door middel waarvan bij de uitoefening van ultrasonisch lassen het verbindingsorgaan (20) respectievelijk aan de flens (12) en aan het deksellid (Uo) vastgehecht wordt.

4. Houder volgens een der conclusies 1-3, 35 gekenmerkt doordat het verbindingsorgaan (20) voorzien is van een 8400911 i * . - 2 éi n omlaaggekeerde flens (25) waarvan het oppervlak (26) dat van de hartlijn van de houder afgekeerd is in een gesloten houder hij voorkeur nauwsluitend tegen een binnenste openingsoppervlak (13) van de openingswand (1^) van de houderromp past.

5 5· Houder volgens een der conclusies 1-^, gekenmerkt doordat het eerste bevestigingsgedeelte (21) en het tweede bevestigingsgedeelte (22) van het verbindingsorgaan (20) strookvormige gedeelten vormen die binnen elkaar en relatief ten opzichte van de houder aangebracht zijn en waarbij de lasaandui-10 ding (31) voor het vasthechten van het eerste bevestigingsgedeelte (21) aan de flens (12) van de houderromp aan de onderzijde (23a) van het eerste bevestigingsgedeelte aangebracht is terwijl de lasaanduiding (32) voor de vasthechting van het tweede bevestigingsgedeelte (22) aan het deksellid (Uo) zich of aan de onder-15 zijde (23b) of aan de bovenzijde <£to>) van het tweede bevestigingsgedeelte bevindt.

6. Houder volgens een der conclusies 1-3 of conclusie 5, gekenmerkt doordat het verbindingsorgaan (20) voor-* * zien is van een buitenste flens (28) en een binnenste flens (29) 20 die door middel van een omlaaggekeerd materiaalgedeelte (30) gevoegd zijn, waarbij het deksellid (UOb) voorzien is van een omhooggekeerde flens (1+1) die de binnenste flens (29) en ook tenminste delen van het omlaaggekeerde materiaalgedeelte (30), dat zich naast de binnenste flens bevindt, omsluit en waarbij de 25 omhooggekeerde flens (^1) van het deksellid een oppervlak (i*8) heeft, dat van de hartlijn van de houder afgekeèrd is, welk oppervlak in een gesloten houder tegen het binnenste openingsoppervlak (13) van de wand (ik) van de houderromp aan ligt.

7. Houder volgens een der voorgaande conclu-30 sies, gekenmerkt doordat de verzwakkingszone (27) aangebracht is tussen het gebied voor de vasthechting van het bevestigingsorgaan (20) aan de flens (12) en de omlaaggekeerde flens (25) en het omlaaggekeerde materiaalgedeelte (30) respectievelijk.

8. Houder volgens conclusie 6 of 7, gekenmerkt 35 doordat de houderromp tussen de naar buiten gekeerde openingsflens 8400913 « -if- (12) en de voornamelijk verticale openingswand (14) van de houderromp voorzien is van een schuin verlopend materiaalgedeelte (15) waarvan de binnenomtrek het grootst is naast de naar buiten gekeerde flens (12) en waarbij de verzwakkingszone (27) van het 5 verbindingsorgaan aangebracht is in een gebied boven het schuin verlopende materiaalgedeelte, door welk middel in een weer afgedichte houder het deksellid (UOa) een positie dichter bij de bodem van de houder inneemt dan in het geval van de aanvankelijk afgedichte houder.

9. Houder volgens een der conclusies 1-5, gekenmerkt doordat de ver zwakkingszone (27) zich verder van de hartlijn van de houder af bevindt dan de voegverbinding (61) tussen het verbindingsorgaan (20) en de flens (12) van de houderromp, waarbij het deksellid (l)0d) voorzien is van een buitenste 15 naar buiten gekeerde flens (1)2) en een centraal deksellidgedeelte (1)-3) en waarbij in het overgangsgebied (57) tussen de naar buiten gekeerde flens van het deksellid en het centrale deksellidgedeelte het deksellid voorzien is van een voornamelijk verticaal wand-> » gedeelte (1)-5), dat in een af gedichte houder nauwsluitend tegen de 20 omlaaggekeerde flens (25) van het verbindingsorgaan past, en bij voorkeur in het onderste deel daarvan voorzien is van een uitstulping (46) om naar binnen te snappen onder de omlaaggekeerde flens (25) van het verbindingsorgaan of in een uitsparing (86) in de flens.

10. Houder volgens een der conclusies 1-3 of 5, gekenmerkt doordat de houderromp (10) onder de naar buiten gekeerde flens (12) voorzien is van een binnenste richel (63) waartegen het deksellid (1)0e, hof) en/of het verbindingsorgaan (20a, 20e) in de aanvankelijk afgedichte houder aanliggen voor 30 het opnemen van omlaagÏerkende krachten op het deksellid binnen het verzwakte gedeelte (27).

11. Houder volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de houderromp (10) en/of het deksellid (kO) bestaan uit een meervoudig gelaagd materiaal waarbij ten- 35 minste een laag (72, 73) uit sterk afsluitmateriaal bestaat en 5400913 I -JA ' β Δ waarbij bij voorkeur het verbindingsorgaan (20) bekleed is met een laag van sterk afsluitmateriaal, bij voorkeur op die oppervlakken die van de opslagruimte van de houder afgekeerd zijn.

12. Houder volgens een der voorgaande con-5 clusies, gekenmerkt doordat een aanvatorgaan (53) vastgehecht is nabij de verzwakkingszone (27) van het verbindingsorgaan (20) ten einde het openrijten van de zone te vergemakkelijken.

13· Houder, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen. 1400913