NL8400515A

NL8400515A - Inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een flexibele drager.

Info

Publication number: NL8400515A
Application number: NL8400515A
Authority: NL
Original assignee: Fuji Photo Film Co Ltd
Priority date: 1983-02-18
Filing date: 1984-02-17
Publication date: 1984-09-17
Also published as: US4577362A; NL191882B; DE3405814C2; DE3405814A1; NL191882C; JPH0337988B2; JPS59150571A

Description

» * i VO 6106

Titel: Inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een flexibele drager.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van het oppervlak van een flexibele drager.

Met de uitdrukking "drager" wordt hier een flexibele bandvormige 5 drager bedoeld, die is vervaardigd uit een kunststof film met een breedte van een aantal centimeters tot een aantal meters, een lengte van meer dan enkele tientallen meters en een dikte van een aantal micrometer tot een aantal honderden micrometer. Voorbeelden van het materiaal van de band omvatten polyethyleentereftalaat, polyethyleen-2,6-naftalaat, 10 cellulosediacetaat, cellulosetriacetaat, celluloseacetaatpropionaat, polyvinylchlorde, polyvinylideenchloride, polycarbonaat, polyimide, en polyamiden; banen papier waarop een laag is aangebracht die is gevormd uit α-polyalkenen met 2-10 koolstofatomen, zoals polyetheen polypropeen en copolymeren van etheen en buteen; metaalfoelies van 15 aluminium,koper en tin; en bandvormige dragers die zijn vervaardigd door voorbehandeling van de oppervlakken van de diverse hierboven beschreven bandvormige dragers.

De drager wordt bekleed met een of meer oplossingen, zoals een lichtgevoelige oplossing, een magnetische oplossing, een oplossing 20 om het oppervlak te beschermen, een oplossing om opladen 'te verhinderen en een oplossing om glad te maken, een en ander afhankelijk van de beoogde toepassing. De aldus beklede drager wordt gedroogd en in de gewenste afmetingen gesneden teneinde het gewenste produkt te verkrijgen. Typische produkten zijn diverse fotografische films, stukken fotogra-25 fisch papier en spoelen magneetband.

De hierna volgende methoden voor het verwijderen van vreemde ’ bestanddelen van het oppervlak van een dergelijke drager zijn in. de techniek wel bekend. Volgens een eerste methode wordt een stuk ongeweven doek of een blad op geschikte wijze tegen de drager gehouden 30 om vreemde bestanddelen van de drager te verwijderen. Volgens een tweede methode wordt schone lucht met grote snelheid over de bandvormige drager geblazen teneinde de vreemde bestanddelen van de drager te verwijderen en worden de aldus verwijderde vreemde bestanddelen afgevoerd via een afzuiggat, dat zich nabij de drager bevindt. Deze 35 methoden zijn methoden van een "droog" type. Naast deze methoden van het 8400515 Λ * -2- droge type zijn in de techniek eveneens methoden van .het "natte” type bekend. Volgens een van de methoden van het natte type wordt een band-vormige drager in een tank met een reinigingsoplossing gevoerd, waar de vreemde bestanddelen door ultrasone trilling van de drager worden 5 verwijderd. Volgens een andere methode wordt, nadat een reinigingsoplossing op de drager is aangebracht, lucht over de drager geblazen met grote snelheid (zie de Japanse octrooipublikatie No.13020/1974).

Al deze methoden gaan gepaard met bijzondere problemen.

Bij voorbeeld heeft de methode voor het verwijderen van vreemde be-10 standdelen met een stuk doek of met een blad het nadeel, dat de drager door de doek of het blad kan worden gekrast of door wrijving elektrostatisch wordt geladen. Ingeval een niet geweven doek wordt gebruikt om de vreemde bestanddelen te verwijderen, kunnen vezels van de niet geweven doek op het oppervlak van de drager vallen en aan de 15 drager vastkleven.

De methode voor het verwijderen van vreemde bestanddelen door het blazen van lucht met.grote snelheid is doelmatig voor het verwijderen van vreemde bestanddelen met tamelijk grote afmetingen, namelijk groter dan ongeveer 20 of 30 ^,um; die methode is evenwel 20 ^niêt doelmatig voor het verwijderen van vreemde bestanddelen met tamelijk kleine afmetingen of vreemde bestanddelen die sterk aan de drager vasthechten. De hierboven beschreven methode van het natte type voor het verwijderen van vreemde bestanddelen heeft het nadeel dat een inrichting voor het uitvoeren van die methode behoorlijk grote 25 afmetingen heeft. Wanneer de vreemde bestanddelen bovendien worden verwijderd van een drager die met grote snelheid wordt getransporteerd, wordt een grote hoeveelheid mist gevormd, die niet alleen de neiging heeft om zich af te zetten op de omringende inrichtingselementen, maar ook op de drager van dewelke de vreemde bestanddelen zijn verwijderd.

30 Het is derhalve een doel van de uitvinding een inrichting te ver schaffen voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van het oppervlak van een drager, waarbij de hierboven beschreven moeilijkheden, die gepaard gaan .met de gebruikelijke methoden, niet meer voorkomen.

De hierboven genoemde doelstelling en andere doelstellingen · 35 volgens de uitvinding worden bereikt door het. verschaffen van een inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een 8400515 » i -3- flexibele drager waarbij, nadat de nodige hoeveelheid oplosmiddel is aangebracht op een flexibele drager, aan het oppervlak waarvan te verwijderen vreemde bestanddelen vasthechten, het oppervlak wordt gevoerd over ten minste twee platen, die zijn opgesteld in de bewegingsrichting van 5 de drager op een plaats ten opzichte van de drager voordat het oplosmiddel verdampt, waarbij de.twee platen aan de volgende voorwaarden dienen te voldoen: (1) de twee platen grenzen aan elkaar en zijn evenwijdig aan elkaar en strekken zich uit over de breedterichting van de drager, 10 (2) elk van de twee platen heeft een oppervlak dat staat tegenover de drager, waarbij dat oppervlak langer is dan de breedte van de drager in de breedterichting van de drager en korter in de bewegingsrichting; (3) ten minste het oppervlak van de plaat die aan de zijde stroomafwaarts in de bewegingsrichting van de drager is gelegen, welk opper- 15 vlak staat tegenover de drager, is scherp gesneden door een aangrenzend oppervlak daarvan, zodat het een snijrand heeft aan het stroomopwaarts gelegen einde daarvan; (4) ten minste het oppervlak van de plaat, die aan de zijde stroomopwaarts in de bewegingsrichting van de drager is gelegen,en de drager hebben een spleet daartussen, waarbij de spleet aan het uit-20 einde stroomopwaarts daarvan voldoende dun is, zodat de te verwijderen vreemde bestanddelen niet in de spleet kunnen binnenkomen; en (5) de spleet is breed genoeg om een oplosmiddelfilm met een dikte van ten minste 0,2 ^um achter te laten op de drager, die over de platen is gevoerd.

25 De eerder beschreven gebruikelijke methode, waarbij een blad wordt gebruikt,is de meest doelmatige van de gebruikelijke technieken voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een drager.

De methode is evenwel niet praktisch, omdat de drager in een droge toestand onderhevig is aan krassen, als hierboven beschreven, en 30 vreemde bestanddelen, die zijn verwijderd, tengevolge van statische elektriciteit aan de rand van het blad kunnen vastkleven. Daarentegen worden bij de methode volgens de uitvinding, nadat een oplosmiddelfilm op de drager is gevormd, de vreemde bestanddelen verwijderd tezamen met de oplosmiddelfilm. Bijgevolg bestaat bij de methode volgens de uit-35 vinding weinig kans dat de drager zal worden gekrast vanwege de smerende werking van de oplosmiddelfilm, en bovendien wordt om dezelfde reden 8400515 -4- ί 4 slechts zeer weinig statische elektriciteit opgewekt in de drager. Aangezien de vreemde .bestanddelen worden afgeschrapt tezamen met de oplosmiddelfilm als hierboven beschreven, zullen de met het blad af-geschrapte vreemde bestandelen .niet aan de rand van het blad vast-5 kleven. De vreemde bestanddelen worden namelijk in de oplosmiddelfilm gedispergeerd en verwijderen zich van de rand van het blad wanneer de oplosmiddelfilm van het blad vandaan gaat. Voor het verwijderen van de vreemde bestanddelen zijn de hierboven genoemde omstandigheden (1) - (5) essentieel.

10 Fig. 1 is een aanzicht, dat de totale opstelling toont van een inrichting voor het uitvoeren van een werkwijze voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een flexibele drager volgens de uitvinding; fig. 2 is een zijaanzicht in doorsnede, dat in detail essentiële componenten van de inrichting van fig. 1 toont; 15 fig. 3 is een zijaanzicht in doorsnede, dat in detail een modi ficatie toont van de essentiele componenten van de inrichting volgens ' de uitvinding; fig. 4 is een aanzicht in doorsnede, dat bij benadering de afmetingen toont van de essentiele componenten van een inrichting voor 20 het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding, zoals beschreven in een specifiek voorbeeld; en fig. 5 is een toelichtend diagram, dat een in het specifieke voorbeeld gebruikte inrichting voor het vormen van een magnetische laag toont.

25 De uitvinding zal thans uitvoerig worden beschreven onder verwijzing naar de figuren 1-3. Fig. 1 toont de totale opstelling van een inrichting volgens de uitvinding- Zoals getoond in fig. 1, wordt een flexibele drager 2* waaraan vrsarde bestanddelen 1 vastkleven, getransporteerd langs rollen 4 en 5 door een transportinrichting voor 30 een drager, nadat een oplosmiddelfilm 3 daarop is aangebracht.

Een plaat 6, die is voorzien aan de zijde stroomopwaarts, en een plaat 7, die is voorzien aan de zijde stroomafwaarts, worden tussen de rollen 4 en 5 geplaatst op zodanige wijze, dat zij evenwijdig zijn aan elkaar en zich uitstrekken dwars over de drager. De platen 6 en 7 komen in de na-35 bijheid van de drager 2 op een plaats voordat de oplosmiddelfilm 3 84 0 0 5 1 5 « » -5- verdampt zodat een deel van of nagenoeg de gehele oplosmiddelfilm 3 wordt verwijderd. Bij deze behandeling worden de vreemde bestanddelen I# die aan de drager kleven, eveneens daarvan verwijderd tezamen met de oplosmiddelfilm 3, gedispergeerd in de naar beneden lopende oplos-5 middel.8, en tenslotte uit het systeem afgevoerd via een bak 9 voor het opvangen van oplosmiddel.

Pig. 2 toont de platen op meer gedetailleerde wijze.

De plaat 6 stroomopwaarts gelegen en de plaat 7 stroomafwaarts gelegen zijn naast elkaar opgesteld als eerder beschreven. Van deze platen is 10 alleen maar de plaat 7 stroomafwaarts gelegen absoluut noodzakelijk om de vreemde bestanddelen van de drager te verwijderen. Het toevoegen van de plaat 6 stroomopwaarts gelegen onmiddellijk voor de plaat 7 stroomafwaarts gelegen levert evenwel een voordeel op doordat de spleet tussen de drager 2 en de bovenrand 10 van de plaat δ t die tegenover de dra-15 ger 2 staat,uniform wordt gemaakt in de breedterichting.Ingeval de oplosmiddelfilm. 3 wordt verwijderd door alleen maar de plaat 7 stroomafwaarts gelegen te gebruiken, is het moeilijk om longitudinale piooivormige onregelmatigheden tussen de rol 4 en de plaat 7 te verminderen.

Dit is in het bijzonder moeilijk ingeval van een zeer dunne drager , 20 zoals een fotografische film of een magneetband. Wanneer de spleet niet gelijkmatig is vanwege de aanwezigheid van longitudinale piooivormige onregelmatigheden, is het onmogelijk om de. vreemde bestanddelen gelijkmatig van de drager te verwijderen en kan de spleet tussen de plaat en de drager plaatselijk smal worden, waardoor de drager kan worden gekrast.

25 Wanneer anderzijds twee platen worden gebruikt^zoals in het geval van de uitvinding, zal de drager geen longitudinale piooivormige onregelmatigheden hebben tussen de twee platen. Dat betekent dat de drager vlak wordt gemaakt tussen de twee platen. Dienovereenkomstig is de spleet aan de stroomopwaarts gelegen rand van de stroomaf-30 waarts ..gelegen plaat gelijkmatig in de-breedterichting.

Teneinde de spleet gelijkmatig te maken is het wenselijk dat de afstand tussen de stroomopwaarts gelegen plaat 6 en de stroomafwaarts gelegen plaat 7.20 mm bedraagt of minder. Het is evenwel essentieel dat de afstand lang genoeg is om het oplosmiddel, dat door 35 de stroomopwaarts gelegen rand van de stroomafwaarts gelegen plaat 7 is afgeschrapt, gemakkelijk naar beneden te laten .stromen langs de stroomafwaarts gelegen plaat. Het verdient de voorkeur de^ze afstand proefondervindelijk te bepalen, omdat talrijke factoren, zoals 8400515 -6- c c de gehele uitvoering en een voorafgaand afschrappen in rekening moeten worden genomen.

De stroomopwaarts gelegen plaat 6 en de stroomafwaarts gelegen plaat 7 hebben oppervlakken 10 en 11, respectievelijk, die elk langer 5 zijn dan de breedte van de drager in de breedterichting van de drager en korter in de looprichting. Elk van de oppervlakken 10 en 11 kan een vlak oppervlak zijn of een gekromd oppervlak, of kan zijn samengesteld uit vlakke oppervlakken of een vlak oppervlak en een gekromd oppervlak. Voor het verkrijgen van een stabiel voortbewegen van de 10 drager 2 en een verwijdering van de vreemde bestanddelen over de breedte van de drager, is het essentieel dat de lengte van de platen 6 en 7 langer is dan de breedte van de drager 2.

Wanneer de platen langer worden gemaakt in de looprichting, namelijk wanneer de oppervlakken 10 en 11 in de breedte worden 15 vergroot, volgt daaruit een toename van de wrijving. Bijgevolg worden de breedten van de oppervlakken 10 en 11 bij voorkeur zo klein mogelijk gekozen. De oppervlakken mogen evenwel niet te kort zijn omdat, wanneer de platen mesranden hebben., de oppervlaktedruk overmatig groot zal zijn op de plaats waar de platen in aanraking komen met de drager. De lengte .20 van de rand bedraagt bij voorkeur 0,5 - 20 mm, liefst 1-15 mm.

In-fig. 2 is het oppervlak 11 van de stroomafwaarts gelegen plaat 7, die staat tegenover de drager 2, scherp gesneden door het aangrenzende oppervlak, zodat het stroomopwaarts gelegen uiteinde daarvan soortgelijk is aan een snijrand. Voor het uiteindelijk verwijderen van nagenoeg al de 25 · ‘ vreemde bestanddelen, is het essentieel dat de spleet tussen de drager 2 en de stroomopwaarts gelegen rand van de stroomafwaarts gelegen i plaat 7 gelijkmatig is, als hierboven beschreven, zodat de vreemde bestanddelen niet kunnen binnentreden in de spleet tussen de plaat 7 en de drager. Teneinde op doelmatige wijze 'te voldoen aan deze voorwaarden, dient het 30 oppervlak 11 van de plaat 7,die staat tegenover de drager, scherp te zijn gesneden door het aangrenzende oppervlak, waardoor het stroomopwaarts gelegen uiteinde van het oppervlak soortgelijk is aan een snijrand. Bijgevolg lopen de vreemde bestanddelen 1, na het in contact komen met het aangrenzende oppervlak, naar beneden samen met het oplosmiddel 8. 35 Om dit effect te verbeteren, heeft het de voorkeur dat de hoek α 8400515 -7- . - tussen het oppervlak 11 van de stroomafwaarts gelegen plaat 7 en het aangrenzende oppervlak, aan de stroomopwaarts gelegen zijde, van de plaat 7 120° bedraagt of minder. Wanneer de hoek groter is dan 120° bestaat de kans dat de vreemde bestanddelen in de spleet binnentreden.

5 Om dezelfde reden is de spleet tussen de drager en de stroomopwaarts gelegen rand^an het plaatoppervlak 11 kleiner uitgevoerd. Aangezien de vreemde bestanddelen door de stroomopwaarts gelegen rand worden geblokkeerd 5 is de toelaatbare spleet afhankelijk van de grootte van de te verwijderen vreemde bestanddelen. Wanneer de spleet evenwel .10 bijzonder klein wordt uitgevoerd, dan wordt de drager 2 gekrast.

Om dit probleem te vermij den^is-het noodzakelij k om een oplosmiddel — film met een dikte^jvarr ten minste 0,2 JÜtm. op de drager 2 over te houden na het-passeren van de stroomafwaarts gelegen plaat 7 en om spïeet^groot genoeg te houden voor hervormen van de oplosmiddelfilm.

—'"'"ΊΐίΓ^ Fig. 3 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.

Het stroomopwaarts gelegen uiteinde van het oppervlak 10 van de stroomopwaarts gelegen plaat 6, dat staat tegenover de drager 2, is eveneens uitgevoerd in de vorm van een scherp gesneden rand. De drager 2 wordt getransporteerd in een richting nagenoeg rakend aan het oppervlak 10.

20 Tijdens deze trap worden de vreemde bestanddelen 1 tezamen met de oplosmiddelfilm 3 afgeschrapt door de stroomopwaarts gelegen plaat 6 en de stroomafwaarts gelegen plaat 7. De uitvoeringsvorm volgens fig. 3 is bijgevolg in staat om een meer vollediger verwijdering van vreemde bestanddelen op te leveren dan de uitvoeringsvorm volgens fig. 2.

25 De uitvoeringsvorm volgens fig. 3 is vooral doelmatig voor het verwijderen van grote vreemde bestanddelen die ernstige problemen kunnen opleveren.

Het is wenselijk dat de oppervlakken 10 en 11 van de platen 6 en 7, die staan tegenover de drager 2, weinig ruw zijn en dat zij zo recht mogelijk zijn in de breedterichting van de drager 2. Voor het verbeteren 30 van de duurzaamheid van de platen 6 en 7 verdient het de voorkeur de eindgedeelten van de platen 6 en 7 te vervaardigen uit metaal of keramiek, bij voorkeur uit gecementeerd carbide of hard keramiek.

In principe kan ieder oplosmiddel dat op stabiele wijze een vloeistoffilm vormt op de drager worden gebruikt bij de uitvoering 35 van de werkwijze volgens de uitvinding, en is het niet nodig dat het oplosmiddel de vreemde bestanddelen oplost. Het spreekt evenwel vanzelf, dat het oplosmiddèl het oppervlak van de drager niet op 8400515 -8- ( ! schadelijke wijze mag beïnvloeden.. 'Of het af geschrapte oplosmiddel al dan niet wordt gerecirculeerd of dat er een thermische verdamping wordt uitgevoerd na de hierboven beschreven behandeling kan op geschikte wijze worden bepaald, afhankelijk van de specifieke toepassin-5 gen.

De hierboven beschreven werkwijze volgens de uitvinding heeft de moeilijkheden ondervonden bij toepassing van de gebruikelijke methoden opgeheven en kan worden toegepast voor het zeer doelmatig verwijderen van vreemde bestanddelen van een drager zonder de kwaliteit van het oppervlak 10 van de drager nadelig te beïnvloeden.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van het onderstaande voorbeeld.

Voorbeeld • De uitvinding zal thans nader worden beschreven aan een 15 specifiek voorbeeld. De gebruikte platen zijn platen als weergegeven in fig. 4. Zoals getoond in fig. 4 had het oppervlak 10 van de stroomopwaarts gelegen plaat 6 een krommingsstraal R^ = 10 mm en een randhoek α = 110° aan het stroomopwaarts gelegen .uiteinde, en had het oppervlak. 11 van de stroomafwaarts gelegen plaat 7 een krommingsstraal = 5 mm en een 20 randhoek α = 90° aan het stroomopwaarts gelegen uiteinde. De drager was zo geplaatst dat deze nagenoeg rakend aan de plaatoppervlakken werd getransporteerd. Verdere omstandigheden zijn als volgt:

Drager: polyethyleentereftalaat met een dikte van 20 ^um en een breedte van 500 mm 25 Oplosmiddels xyleen

De hierboven beschreven inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen werd gebruikt in een werkwijze voor het bekleden van magneetband. De drager werd getransporteerd met een snelheid van 30 m/min.

Na te zijn bekleed met xyleen door middel van een bekledingsrol, werd 30 de drager door de inrichting voor het verwijderen van de vreemde bestanddelen getransporteerd.en vervolgens werd het oplosmiddel volledig verwijderd door middel van een met hete lucht werkende verdampings-eenheid voor oplosmiddel met een léngte van 5 m. Daarna met een be-kledingsinrichting 21 als getoond in fig. 5 gebruikt om een magne-35 tische oplossing 22 op de drager 23 aan te brengen in een dikte van 10, 20 en 30y£m, volgens een methode, als beschreven in de ter inzage gelegde Japanse octrooiaanvrage No. 84771/1982, waarna de bekleding 8 4 0 0 5 1 5 -9- werd gecontroleerd op bekledingsgebreken. De hier gebruikte uitdrukking "bekledingsgebreken" omvat speldegatvormige of streepvormige bekledingsgebreken, waar geen bekleding is gevormd, en bekledingsgebreken waar de bekledingsdikte niet meer bedraagt dan 50% van de gewenste waarde.

5 Wanneer streepvormige bekledingsgebreken achter elkaar optraden over.

ongeveer 100 m van de drager, werd het bekleden van de drager met de magnetische oplossing gestopt. Daarna werd de bekledingsbehandeling opnieuw uitgevoerd en werd de bekleding onderzocht op bekledingsgebreken.De bekledingsgebreken werden gedetecteerd door een detecteerinrichting voor dergelijke 10 gebreken voordat de beklede drager werd opgewikkeld, en de frequentie van optreden van speldegatvormige bekledingsgebreken alsmede de frequentie van optreden van streepvormige bekledingsgebreken werden bepaald.

Als vergelijkingsvoorbeeld werd, onder dezelfde omstandigheden 15 als in het hierboven beschreven voorbeeld, een magnetische laag gevormd op een drager door te bekleden zonder dat de vreemde bestanddelen waren verwijderd. De frequentie van optreden van bekledingsgebreken bij het produkt werd op dezelfde wijze onderzocht. De magnetische bekledingsoplossing, die bij de hierboven beschreven proeven werd 20 gebruikt, werd bereid door de componenten die in de onder staande tabel A zijn weergegeven grondig met elkaar te mengen in een kogel-molen, en door het aldus verkregen mengsel toe te voegen aan epoxyhars (epoxy-eguivalent 500} of 30 gew.dln en gelijkmatig te mengen en te dispergeren ter verkrijging van de magnetische bekledingsoplossing.

8400515 ' *> w - 10 -

TABEL A

Y-Fe^O^ poeder (naaldvormige 300 gew.dln deeltjes met een gemiddelde grootste diameter van 0,5 ^um en een coercitiefkracht van 5 320 Oe)

Copolymeer van vinylchloride en vinylacetaat (verhouding 87:13, polymerisatiegraad 400) 30 gew.dln

Elektrisch geleidend koolstof 30 gew.dln 10 Polyamidehars (aminegetal 300) 15 gew.dln

Lecithine 6 gew.dln

Silicoonolie (dimethylpolysiloxan) 3 gew.dln

Xyleen 300 gew.dln

Methylisobutylketon 300 gew.dln 15 n-butanol 100 gew.dln • De viscositeit van de aldus bereide magnetische bekledings-oplossing werd bepaald met een Shimazu rheometer model No. RM-1, vervaardigd door Shimazy Seisakusho Company van Japan, en werd bepaald op 8 Poise met een afschuifsnelheid van 10 sec \ en 1 Poise 20 met een afschuifsnelheid van 500 sec < Voor elk van de hierboven beschreven drie verschillende dikten van magnetische film gevormd op de drager werden 10 rollen, elk 4000 m lang, onderzocht op bekledingsgebreken. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de onderstaande tabel B. Elke in 25 tabel B opgegeven waarde is de gemiddelde frequentie van het optreden van bekledingsgebreken per rol.

i 8400515

-11-TABEL B

Dikte van de vloeibare magnetische laag_ 10 ^um 20 ^um 30 ^um vreemde bestand- strepen 0 0 0 5 delen verwijderd speldegaten 0,6 0 0 vreemde bestand- strepen 4,8 1,9 0,4 delen niet ver- speldegaten 35,3 14,6 2,2 wijderd 8400515

Claims

1. Inrichting voor het verwijderen van vreemde bestanddelen van een flexibele drager, met het kenmerk, dat de inrichting omvat: middelen voor het aahbrengen van oplosmiddel op het oppervlak van een flexibele drager waaraan te verwijderen vreemde bestanddelen vasthechten; en 5 ten minste twee evenwijdig naast elkaar opgestelde platen, die zich in de breedterichting loodrecht op de bewegingsrichting van die drager uitstrekken en zich bevinden op een plaats ten opzichte van die drager gelegen voordat het oplosmiddel verdampt, waarbij elke van die twee platen een randoppervlak heeft dat staat tegenover die drager, welk 10 oppervlak langer is dan de breedte van die drager in de breedterichting van die drager en korter .in de bewegingsrichting dan die breedte van die drager, tenminste dat oppervlak van een van die platen aan de stroomafwaarts gelegen zijde in de bewegingsrichting van die drager scherp is gesneden door een aangrenzend oppervlak daarvan ter ver-15 schaffing van een snijrand aan het stroomopwaarts gelegen uiteinde daarvan, tenminste dat oppervlak van die plaat verschaft aan de stroomopwaarts gelegen zijde in de bewegingsrichting van die drager, en die drager een daartussen gelegen spleet vormen, die spleet voldoende · klein is aan een stroomopwaarts gelegen uiteinde, zodat de te ver-20 wijderen vreemde bestanddelen niet.in die spleet kunnen binnentreden, en die spleet groot genoeg is om een oplosmiddelfilm met een dikte van ten minste 0,2 ^um op die drager achter te laten, nadat deze de platen is gepasseerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de twee 25 platen zich. op een afstand van niet meer dan 20 mm van elkaar bevinden.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lengte van de genoemde randopplervlakken is gelegen in het gebied van 0,5 - 20 mm.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de lengte 30 van de genoemde randoppervlakken is gelegen in het gebied van 1-15 mm.

5. .Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het oppervlak van de ene van de genoemde .platen aan de stroomafwaarts gelegen zijde een hoek vormt met het genoemde aangrenzende oppervlak van niet meer •dan 120°. 8400515 -13-

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat eindgedeelten van de platen, met inbegrip van de randoppervlakken, zijn gevormd uit een materiaal gekozen uit de groep'gevormd door metalen en keramische materialen.

7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat eindgedeelten van de platen, met inbegrip van de eindoppervlakken, zijn vervaardigd uit een materiaal gekozen uit de groep gevormd door gecementeerd carbide en harde keramiek. 8400515