NL8304058A

NL8304058A - Veld- resp. maaihakselaar.

Info

Publication number: NL8304058A
Application number: NL8304058A
Authority: NL
Original assignee: Mengele & Soehne Masch Karl
Priority date: 1982-11-27
Filing date: 1983-11-25
Publication date: 1984-06-18
Also published as: IT8323878A1; FR2536630B1; US4597253A; IT8323878A0; FR2536630A1; IT1194480B

Description

-1- /..... ^ VO 5236

Veld- resp. maaihakselaar.

De uitvinding heeft betrekking op een veld- resp.maai-hakselaar, voorzien van een kneusinrichting en een daarop volgende werpblazer.

Over de uitvoering van de kneuscylinder van een dergelijke 5 kneusinrichting bestaat nog geen theorie. De grootte en de oppervlakte-gedaante, alsmede de drijfsnelheid worden bepaald aan de hand van de ervaringswaarden van de malenbouw, waar meer het malen tot meel, dus het fijn wrijven van de korrels wordt beoogd. Op grond van ervaringswaarden is bekend, dat het kneuzen van de korrels wordt bereikt door 10 grotere drukkrachten bij een kleinere diameter en zodoende verkleining van het kleinmaakgebied, en een zelfde omtrekssnelheid van de cylinder.

Zodanig uitgevoerde, resp. gedreven grofmaal- resp. kneuscylinders nemen echter haksel, dat ook plantendelen bevat, slecht op. Teneinde derhalve in de hakselaar verstoppingen te voorkomen van de doorgang 15 naar de verder transporterende inrichtingen, zijn opslaande transport-organen tussengeschakeld.

Een bekende grofmaalinrichting van deze soort, beschreven in het Duitse "Offenlegungsschrift" 3.000.946, heeft onder aan het snijwerk van een trommelhakselaar, een uitwerper, waardoor het haksel 20 door vier langs schuine vlakken naar boven voerende trogtransporteurs wordt getransporteerd in de spleet van twee kneuscylinders. Het tussen de kneuscylinders doorgegane mengsel van haksel en grofmaalsel komt dan via een vrije val in een trogtransportschroef, die het toevoert aan een werpblazer. De naar boven voerende transporteurs vormen hierbij de 25 opslag.

Deze uit vele afzonderlijke aggregaten bestaande oogst-machine is zeer omvangrijk en dienovereenkomstig zwaar en duur, zodat een brede en veelzijdige toepassing in het algemeen nauwelijks mogelijk is.

30 Dienovereenkomstig is het de opgave van de uitvinding een minder omvangrijke, lichte en gedrongener machine van de in de aanhef vermelde soort te verschaffen.

Deze opgave wordt volgens de uitvinding op een verrassend eenvoudige wijze opgelost, doordat de werpblazer direkt aansluit op de 35 83 0 4 0 5 8 Λ~ - -2- uitwerper van de hakselaar, en twee tegengesteld draaibare kneuscylinders zijn aangebracht in het de uitwerper met de aanzuigopening van de blazer verbindende gedeelte.

Bij deze machines is in het bijzonder door de zodanig direk-5 te aansluiting van bijv. de werpblazer op de trommelhakselaar, dat de wielashartlijnen elkaar in hoofdzaak kruisen, het verbindingsgedeelte van de twee inrichtingen zonder opheffing van de gedrongen constructie, benut voor de kneuscylinders.

Verder voorziet een uitvoeringsvorm voor dit doel, dat de 10 kneuscylinders zijn uitgerust met repelprofielen, en de tanden daarvan met een kleinere speling dan de betreffende korreldikte bedraagt, in elkaar grijpend instelbaar aan te brengen, en bijv. door in elkaar grijpende eindwielen synchroon aan te drijven.

Door deze uitvoering wordt het haksel gemakkelijk opgenomen 15 door de kneuscylinders, en worden zodoende verstoppingen in het inloop-gedeelte met een betrekkelijk klein volume, voorkomen.

In de volgconclusies zijn verdere uitvoeringen omschreven.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: 20 figuur 1 een schematisch zij-aanzicht is van een uitvoerings vorm van de oogstmachine, en figuur 2 een doorsnede is volgens de lijn II-II in figuur 1.

In de tekening is met het verwijzingscijfer 1 de messentrommel van een trommelveldhakselaar, en met het verwijzingscijfer 2 25 de intrekinrichting daarvan aangeduid. Voor de intrekinrichting is een niet afgeheeld maaiwerk voor maisplanten resp. maïskolven aangebracht.

Een messenwiel 3 van de trommelhakselaar is draaibaar door een as 4. Verder zijn een bodemplaat 5 aanwezig, en een onderste uitwerpopening 6 van de trommelhakselaar 1. In een goot 7 van de bodemplaat 5 is een 30 onderste, met een as 9 in legers 9a draaibare kneuscylinder 8 aangebracht, en enigszins naar achter verspringend daarboven een bovenste met een as 10 in legers 10a draaibare kneuscylinder 11. De kneuscylinders zijn in tegengestelde richting draaibaar in de richting van de pijlen a en b, en lopen evenwijdig met de messenwielas 4. Op de goot 7 sluit 35 aan de onderzijde een inlaattrechter 12a aan van een achter de trommelhakselaar 1 aangebrachte blazer 13, waarvan de schoependrager 14 met 8304058 > -3- langs de omtrek voorziene schoepen 15 via een middenas 16 draaibaar is.

De werpblazer 13 is aan de bovenzijde voorzien van een uitwerper 17.

Met een pijl c is de draairichting van het blazerwiel 14/ figuur 2, afgeheeld. In figuur 2 is ook de plaats te zien van de 5 zich in hoofdzaak in breedte van de trommelhakselaar 1 uitstrekkende kneuscylinders 8 en 11, Met de verwijzingscijfers 18 en 19 is de drij-ving daarvan door twee even grote eindwielen aangeduid. Zoals te zien in figuur 1, zijn de kneuscylinders 8 en 11 langs de oratrek voorzien van tandvormig en met speling in elkaar grijpende repels 20 en 21.

10 De speling kan hierbij worden ingesteld via een verder niet afgebeelde inrichting 28, en wordt zodanig gekozen, dat de korrels in meer of mindere mate worden gekneusd. Het fijn wrijven van de korrels is uitgesloten door de synchrone loop van de kneuscylinders 8 en 11, alsmede door het hiervoor beschreven samenwerken daarvan.

15 Deze oogstmachine werkt als volgt.

De door bijv. de intrekinrichting 2 in de trommelhakselaar 1 naar binnen getrokken en door het snijwerk 20/21 daarvan klein gemaakte maisplanten resp. maïskolven worden naar buiten geworpen door de opening 6 en komen in de intrekspleet tussen de sneldraaiende kneus-20 cylinders 8 en 11. De bovenste kneuscylinder 11 is, zoals aangegeven door een streepstippellijn, tegen de voorspanning van niet afgebeelde drukveren met de legers 10a aan de twee einden, naar boven verplaatsbaar. De minimale afstand tussen de kneuscylinders 8 en 11 kan zodanig worden ingesteld, dat de betreffende korrels worden gebroken. Hierbij 25 worden ook harde steelonderdelen kleingemaakt, maar worden vezelige plantbestanddelen samengedrukt, maar niet verder kleingemaakt. Het zodoende bereide, uit de kneuscylinders naar buiten komende voer wordt bij de aanzuigopening 12, die aan de onderzijde wordt begrensd door de inlaatgoot 12a en aan de bovenzijde door de afdekplaat 12b, aangezogen 30 door de blazer 13 en via de uitwerpbuis 17 getransporteerd op een meegevoerd transportvoertuig.

35 8304058

Claims

1. Veld-, resp. maaihakselaar, voorzien van een kneusinrich-ting en daaropvolgende werpblazer, met het kenmerk, dat de werpblazer (13) direkt aansluit op de uitwerper van de hakselaar (1), waarbij 5 in tegengestelde richting draaibare kneus cylinders (8 en 11) zijn aangebracht in het de uitwerper (6) met de aanzuigopening (12) van de blazer verbindende gedeelte van de hakselaar.

2. Hakselaar volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een trommelhakselaar (1) is voorzien van een aan de onderzijde zich 10 bevindende, door een bodemplaat (5) begrensde uitwerper (6), op welke bodemplaat een goot (7) aansluit, waarin een onderste kneuscylinder (8) is aangebracht met daarboven een bovenste kneuscylinder (11) met de assen (9) en (10) evenwijdig met de as (4) van de hakselaar en in hoofdzaak over de breedte daarvan, waarbij de uitlaat van de kneus- 15 cylinders uitmondt in de aanzuigopening (12) van de blazer (13).

3. Hakselaar volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bovenste kneuscylinder (11) naar de blazer (13) verspringend is aangebracht ten opzichte van de onderste (8).

4. Hakselaar volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de werpblazer (13) met de blazerwielas (16) dwars op de messenwielas 20 (4) van de hakselaar (1) is aangebracht.

5. Hakselaar volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat twee gladde, met een zelfde snelheid aandrijfbare, gietijzeren kneus-cylinders (8 en 11) met een ruw oppervlak zijn voorzien.

6. Hakselaar volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 25 de bovenste kneuscylinder (11) met een hogere snelheid kan worden aangedreven.

7. Hakselaar volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kneus cylinders (8 en 11) eventueel met de legers (9a en 10a) verwijderbaar resp. uitwisselbaar zijn aangebracht.

8. Hakselaar volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de kneuscylinders (8 en 11) resp. de legers (9a en 10a) zijn gemonteerd in snel sluitingen.

9. Hakselaar volgens conclusie 1, met het kenmerk , dat de kneuscylinders (8 en 11) zijn voorzien van repelprofielen, die afhan- 35 kelijk van de instelling met een kleinere speling dan de betreffende 8 3 0 '> 0 5 8 -5~ "Ίνϋ Tjfli korreldikte bedraagt, in elkaar grijpen en aan de buitenzijde synchroon kunnen worden aangedreven door bijv. in elkaar grijpende eindwielen (18 en 19).

10. Hakselaar volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat 5 de repels (20 en 21) een driehoekige tanddoorsnedevorm hebben.

11. Hakselaar volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de flanklengte van de repels (20 en 21) zich tot de voetcirkeldiameter van de kneuscylinders (8 en 11) verhoudt als 1:6 tot 1:8. 8304058