NL8303807A - Transportinrichting. - Google Patents

Description

ï * -1- Μ f y * Transportinrichtirtg'''

De uitvinding betreft een transportinrichting in overeenstemming met de aanhef van conclusie 1.

Bij een bekende vormsluiteenheid van dit type (DE-OS 24 21 ai als ock "Battenfeld-Synposium" Mt Sonderschau 4-7 mei 1982, 5/1-5/7) 5 wordt een op de tafel zich in de gereedheids ±and bevindende spuitr gietvonrhelft, respectievelijk een spuitgietvom door middel van een boven een leibaan aangebrachte hydraulische zuiger-cilindereen-heid, respectievelijk door middel van een aangedreven as gebracht in de spanruimte* Omdat de spuitgietvormhelft voor elke spuitcyclus 10 buiten de spanruimte met de hand met inlegdelen wordt gevuld, is het n.____g bij elke spuitcyclus de te transporteren spuitgietvorm helft te koppelen met de zuiger-cilindereenheid. Dit vereist dat deze spuitgietvormhelft voorzien van koppelingsorganen, dat wil zeggen in vergelijking tot de oorspronkelijke gietvorm-norm belang-15 rijk wordt veranderd. Bij toepassing van een aangedreven as zijn aan de automatisering nauwe grenzen - gesteld.

Hiervan uitgaand beoogt de uitvinding een transportinrichting van het voorgenoemd type zodanig verder te ontwikkelen dat abnormale veranderingen aan het voorwerp, in het bijzonder aan een spuitgietvorm-20 helft, respectievelijk een spuitgietvorm vergaand vermeden kunnen worden, de transportorganen een naar verhouding kleine ruimte vereisen en in noodgevallen een grote automatisering tezamen met een electrcnisdie besturing mogelijk is.

Dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt door 25 de in het kenmerk van conclusie 1 genoemde maatregelen.

Hierna wordt een uitvoeringsvoorbeeld aan de hand van de tekening nader verduidelijkt, waarbij:

Fig. 1 het middelste gedeelte van een vormsluiteenheid van een kunststof-transportmrachine, voorzien van de transportin-30 richting, in bovenaanzicht met een spuitgietvorm in de spanruimte als ook een andere spuitgietvorm in de voorbereidingsstand cp de tafel tocnt; fig. 2 de uitvinding volgens fig. 1 zonder spuitgietvormen 8303807 I * -2- toarit; de fig. 3 en 4 koppelingsstangen van de transportinriditing in onderaanzicht als ook in zijaanzicht tenen; fig. 5 de koppelingsstangen volgens fig. 4 qp vergrote 5 schaal in een kopaanzicht: weergeeft; fig. 6 de koppelingsstangen volgens fig. 5 in een doorsnede volgens de lijn VI-VI op vergrote schaal weergeeft; fig. 7 de opstelling volgens fig. 8 in een gedeeltelijk verticale doorsnede over de ketting ter plaatse van het ketting-10 aandrijfwiel toont? fig. 8 een gedeelte van fig. 1 op vergrote schaal weergeeft; fig. 9 de koppels tang volgens fig. 8 in zijaanzicht toont; fig. 10 de opstelling volgens fig. 11 in een gedeeltelijke verticale doorsnede weergeeft? 15 fig. 11 een gedeelte ter plaatse X dn fig. 2 op vergrote schaal weergeeft? fig. 12 een gedeelte van de transportinrichting ter plaatse Z in fig. 1 in een gedeeltelijke verticale doorsnede toont? fig. 13 de linker helft van de opstelling van fig. 12 in 20 een ten opzichte van de verticale doorsnede van fig. 12 verticaal gelegen doorsnede weergeeft en fig. 14 een gedeelte van de transportinrichting ter plaatse Y in fig. 2 in een gedeeltelijke verticale doorsnede toont.

De vormsluiteenheid voorzien van de transportinrichting 25 is op de machinevoet 10 van de kunststof-spuitgietmachine geplaatst. De vormsluiteenheid omvat een vaste vormdrager 17 en een (niet weergegeven) montageplaat, die het aandrij faggregaat voor de beweegbare vormdrager 18 draagt. De beweegbare vormdrager is qp de liggers 19 verschuifbaar gelegerd, die met de vormdrager 17 en de montageplaat 30 een frame vormen. De vaste vormdrager 7 met een verstijvingsschild 17b is via bevestigingsvoeten 17a gecentreerd qp de looprails 12 van de machinevoet 10. De via de steuninrichtingen 75 op de looprails 12 af gesteunde vormdrager 18 cmvat een opspanwand 18a, een achterwand 18c als ook steunribben 18b die de sluitdruk overdragen. 35 Deze spuitgietvorm 21 respectievelijk 21' (de voorwerpen 21, 21' 8303807 vi -3- zijn hierna als spuitgietvormen 21, 21' aangegeven) onvat aanligplaten 21a, 21b, respectievelijk 2la', 21b', die op twee tegenover elkaar gelegen zijden een weinig uitsteken over de resterende platen 21c, 21d (fig. 1) van de spuitgietvona. De spuitgietvona 21 is door 5 middel van spanbouten 25 in de spanruimte S in de werkstand vastgezet, waaraan met behulp van hydraulische cilinders 27 een voorspanning kan worden gegeven. De spanbouten 25 zijn in boringen van de vorm-drager 17, respectievelijk in boringen van de opspanwand 18a van de vormdrager 18 in de sliidtrichting van de vormsluiteenheid ver-10 schuifbaar gelegerd. Nokken 25a van de spanbouten 25 grijpen telkens achter de aangrenzende aanligplaat 21a, respectievelijk 21a'. De transportinrichting cravat een tafel 29 met behulp waarvan een spuitgietvona 21 cp een verticaal ten opzichte van de sluitrichting lopende transportbaan b-b in de spanruimte S van de ναπα-15 sluiteenheid ingebracht, respectievelijk uit deze spanruimte naar buiten bewogen kan worden. De tafel 29 kan in de sluitrichting naar beide zijden telkens over tenminste een maximale gietvormdiepte met behulp van een hydraulische zuiger-dlindereenheid in een geleidingsblck verschoven worden, dat via flenzen 31a door middel 20 van bouten 39 bevestigd is aan de aangrenzende looprails 12. Op de tafel zijn voor twee in de sluitrichting verplaatst naast elkaar aangebrachte spuitgietvormen 21, 21' gelëidingslijsten 23, 24 met geleidingsvlakken 23a, 24a aanwezig. Elke aanligplaat 2la van de zich in de transportbaan b-b bevindende spuitgietvona 21 ligt aan 25 tegen de geleidingsvlakken 23a, respectievelijk 24a. Een aanligplaat 21a1 van de tweede zich in de voorbereidingsstand op een afstelplaats N van de tafel 29 bevindende spuitgietvona 21' ligt aan tegen de aanligvlakken 24a, 23a van het andere paar geleidingslijsten 24, respectievelijk 23. De telkens voor de spanruimte S gelegen afstel-30 ]daats M ligt in het snijpunt k van de transportbaan b-b met de baan ara van de tafel 29. De afstelplaats'N ligt als voorbereidingsplaats bijvoorbeeld voor een voorafgaand verwarmen van de spuitgietvona afwisselend rechts of links van de af sluitplaats M. Op de transportbaan b-b steunt de spuitgietvona 21 de spanruimte S af op een aan 35 de vaste vormdrager 17 bevestigd geleidingslichaam. 22 als ook op 8303307 * * -4- lagerpennen 132 en wordt door middel van zijn aanligplaat 21a geleid. Bij de glijbeweging qp de transportbaan b-b glijdt deze aanligplaat 21a op de transporfctafel 29 tussen de geleidingslijsten 23· respectievelijk 24 en in de spanruimte S tussen het opspanvlak 5 van de vaste vormdrager 17 en een geleidingsribbe 22d van het geleidingslichaam 22. Hierbij wordt de spuitgietvorm 21 tussen de opspanvlakken van de vormdrager 17, 18 met een minimale speling geleid, welke opspanvlakken indien nodig geleidingsvlakken voor de spuitgietvorm 21 vormen, waarbij de bovenkanten van de aanlig-10 platen 21a, 21b glijden langs de bovenste geleidingsstappen 133 respectievelijk 134 van de vormdrager 17, respectievelijk 18 (fig. 1}.

De in het geleidings lichaam 22 ter plaatse van de uitsparing 22£ opgenamen aandrijf inrichting van de transportinrichting anvat een eindloze ketting 55. Het aandrijvend kettingwiel 52a kan bij een 15 verticale draaiingsas aangedreven worden. De spuitgietvorm 21 kan door het trekkend part van de ketting door middel van een in de transportbaan b-b lineair gdsde : koppelingsstang 120 voortgetrdkken worden. De koppelingsholten 120a van de koppelingsstangen bevinden zich op een afstand van elkaar, die overeenkomt met de afstand van 20 de door de schamierpennen gevormde meenemerpennen 58 van de ketting 55. Het trekkend part van de ketting 55 loopt direct over de bewegingsbaan van de koppelingsstang 120, die met de spuitgietvorm 21 door middel van koppelingsbouten 120c gekoppeld kan worden. Deze koppelingsbouten 120c bewegen bij het plaatsen van de spuitgietvorm qp 25 de transporttafel 29 in de dienovereenkomstige kqppelingsboringen van de spuitgietvorm. Op de tafel 29 wordt een koppelingsstang 120 tussen de geleidingslijsten 23, respectievelijk 24 en een andere geleidingslijst 122 en in de spanruimte S tussen geleidingsribben 22d, 22e van het geleidingslichaam 22 géleid. Zcwel bij de transport-30 beweging qp de baan a-a van de tafel 29 als ook bij de glijbeweging •op. de transportbaan b-b zijn beide spuitgietvormen 21, 21' elk gekoppeld met een kqppelstang 120. Zoals in het bijzonder uit fig.

3 en 4 blijkt is de aan het vrije eind aangrenzende kqppelingsholte van de koppelstang 120 verbreed tot een dwarsgroef 120b. Door een diergelijke 35 uitvoering wordt bereikt dat de tafel 29 met de uit de spanruimte S

8303807 .4 -5- kanende spuitgietvorm 21 naar rechts of naar links bewogen kan worden, ofschoon een kcppelingspen 58 van de ketting 55 zich nog in ingrijping bevindt met de koppels tang 120, namelijk in ingrijping is roet de dwarsgroef 120b. Ctadat deze dwarsgroef 120b 5 in tegenstelling tot de kcppelingsholten 120a zich over de gehele breedte van de koppelstang 120 uitstrekt, kan deze koppelstang 120 tezamen met de tafel 29 verticaal ten opzichte van de transportbaan b-b en afwisselend naar rechts of naar links bewogen worden.

Het cxikeerkettingwiel 57a met een verticale draaiingsas 56 is 10 gekeerd naar de tafel 29. Door de in de transportbaan b-b geleide kcppelingsstang 120 kunnen eindschakels 121 via schakelpennen 125 geschakeld worden. De eindschakelaars 121 sturen de als een hydro-motor 50 uitgevoerde aandrijfinotor van de ketting 55 voor het starten, her steppen en het veranderen van de draaiingsrichting.

15 Hieibij loopt de koppelingsstang 120 afwisselend ter plaatse X en Y (fig. 2) op tegen een. schuin vlak E5a van de schakelpen 125, die het schakelorgaan 121a van de daaronder gelegen eindschakelaar 121 bedient. De schakelpen 125 kan door middel van een terugstelveer 126 in zijn uitgangsstand teruggebracht worden.

20 Tijdens de transportbeweging op de baan a-a van de tafel 29 zijn de koppelingsstangen .120 elk door middel van een verticaal in de tafel 29 verschuifbaar gelegerde indexeringsbout 63 vastgezet. Hiertoe grijpt de indexeringsbout 63 met zijn indexeringspen 63a in een kcppelingsholte 120a van de met de bijbehorende spuitgiet-25 vorm gekoppelde kcppelingsstang 120 in, die met behulp van geleidings-pennen 127 in zijn lineaire geleidingsbaan is beveiligd. De geleidings-pennen 127 zijn aan één eind gelegerd in de aangrenzende geleidings-lijst 23, respectievelijk 24, respectievelijk in de geleidings-lijst 122 en grijpen aan het andere eind in een geleidingsgroef 30 120b van de koppelingslijst 120 in. De zich telkens in de transportbaan b-b bevindende indexeringsbout 63 (vergelijk de indexeringspen 63a in fig. 1) wordt door een nok 31c (fig. 13) van het legerblok buiten ingrijping gebracht, wanneer de spuitgietvorm 21’ ligt voor de spanruimte S. Hierbij kan de indexeringsbout 63 via een door 35 middel van een veer 129 belaste in de tafel 29 met een zwenkas 131 8303307 -6- * 9 * s gelegerde hefbocm 128 gestuurd worden. De ene arm van de hefboon is via de verbindingspen 130 verbonden met de indexeringsbout 63.

Zodra de andere hefboamarm bij het starten van de tafel 29 afglijdt van de nok 31c, brengt de veer 129 de indexeringsbout 63 met de 5 indexeringspen 63a in ingrijping met de koppelingsholte 120a van de koppelingsstang.

De ketting 55 wordt geleid- cm het naar de tafel 29 toegekeerd kettingorkeerwiel 57a. Een aandrijfbus 52 is via een leger-bus 123 verbonden met het geleidingslichaam 22. De aandrijfbus 52 10 is op zijn beurt door middel van de schroefbout 124 verbanden met de as 50a van de hydranotor 50. Hoe de transportinrichting werkt wordt in het volgende voorbeeld van een wisseling van de gietvorm aangegeven: bij een normaal spuitbedrijf bevindt zich in overeenstemming met fig. 1 een spuitgietvorm 21 in de werkstand tussen de vorm-15 dragers 17, 18. Een andere spuitgietvorm 21' ligt in de voorbe- reidingsstand op de afstelplaats N van de naar rechts gébrachte tafel 29 cm daar voor het wisselen van de gietvorm voorbereid, bijvoorbeeld voorverwarmd te worden. Na het stilleggen van het spuiten heffen de hydraulische cilinders 27 de voorspanning van de spanbouten 25 qp.

20 De vormsluiteenheid wordt dan over ongeveer 1 ran verplaatst. Vervolgens wordt de aandrijf inrichting voor de transportbaan b-b in werking gesteld, die de zich in de spanruimte bevindende spuitgietvorm 2 1 van de transportbaan b-b met behulp van de ketting 55 trekt op de tafel 29. Bij de hierbij vereiste glijbeweging wordt de aanl igplaat 25 21a allereerst tussen het opspanvlak van de vormdrager 17 en de geleidingsribbe 22d van het geleidingslidiaam 22 en vervolgens in de geleidings lijsten 23, respectievelijk 24 van de tafel 29 gevoerd. Aan de kant van de beweegbare vormdrager 18 glijdt de aanligplaat 21b van de spuitgietvorm 21 cp de legerpennen 132 van de beweegbare 30 vormdrager. Het eind van de genoemde glijbeweging wordt bepaald door de eihefechakelaar 121, die ter plaatse X (fig. 2) van de tafel 29 is aangebracht. Deze eindschakelaar 121 levert ook het startsignaal voor de hydraulische aandrijving van de tafel 129, waarop nu de uitgewisselde gietvorm 21 naar links in de in de fig. 1 en 2 met 35 gestippelde lijnen aangegeven voorbereidingsstand N terécht kcrnt, 8303307 t -7- waarult deze weggetransporteerd kan worden. Tegelijkertijd kopt de zich in de voorbereidingsstand bevindende spuitgietvorm 21’ (fig. 1) voor de spanruimte en wel zodanig dat deze met zijn scheidingsvoeg ongeveer ligt in het snijpunt k (fig. 1) van de 5 banen b-b, ara. Hierna wordt de spuitgietvorm 21' met behulp yan de aandrijf inrichting en de ketting 55 bij een omgekeerde aandrijf-richting in de werkstand in de spanruimte s getrckken. Bij het bereiken van de werkstand bedient de spuitgietvorm de ter plaatse Y (fig. 2\ gelegen ehdschakelaar -125, die door een eiectrisch signaal 10 de aandrijving stilzet, en de richtingscmkeer voor het volgend verwisselen van de gietvorm stuurt. Tegelijkertijd, dus met het eind van de inschuifbeweging in de spanruimte S wordt de yorrasluiteenheid gesloten en wordt de spuitgietvorm door een gelijktijdige bediening van alle hydraulische cilinders 27 met behulp van de spanbouten 25 15 opgespannen qp de qpspanvlakken van de vorrrdrager 17, 18, Vervolgens wordt het spuiten voortgezet.

Het volgend wisselen van de gietvorm vindt in hoofdzaak cp dezelfde wijze plaats met dien verstande dat de tafel 29 in een andere richting bewogen wordt dan bij de voorgaande wisseling van 20 de gietvorm.

Voor het transport van een spuitgietvorrahelft, die met inleg-delen buiten de spanruimte met de hand gevuld is, naar de spanruimte van een verticaal werkende vormsluiteenheid (zie DE-OS 24 21 8111 moet de spuitgietvomhelft bij een horizontale scheidingsvoeg getransporteerd 25 worden. De met zijn aanl igpLaat 21a op het horizontale opspanvlak van de vaste vormdrager gelegen gietvarmhelft kan met een kcppelingsstang voortgetrcfcken worden, die geleid wordt in een geleidingsgroef van de vormdrager. Het platte bovenvlak van de kcppelingsstang 120 is hierbij verbonden met het horizontale als glijvlak voor de spuit-30 gietvomhelft dienend opspanvlak van de vaste vormdrager, waarin ook de eindloze ketting is opgenoraen.

35 8303307

Claims (11)

1. Transportinrichting bij de vormsluiteenheid van een kunststof-spuitgietmachine voor het met behulp van een aandrijf-inrichting overbrengen van een voorwerp, bijvoorbeeld een spuit-gietvorm of een spuitgietvormhelft van een naast de vormsluiteenheid 5 aangebrachte tafel qp een door geleidingsorganen gevormde lineaire transportbaan in de spanruimte van de vormsluiteenheid of angekeerd, met het kenmerk, dat het qp de tafel (29) staand voorwerp (21) qp de transportbaan (b-b) door een trekkend part van een eindloze ketting (55) door middel van een in de transportbaan (b-b) lineair 10 geleide en met het voorwerp (21) koppelbare koppelstang (120) verschuifbaar is.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de koppelstang (120) met het voorwerp (21) door koppelingsbouten (120c) gekoppeld kan worden, die in kqppelingsboringen van het 15 voorwerp (21) induikt.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2 gekenmerkt door een dusdanige opstelling van de eindloze ketting (55) tussen de tafel (29) en de spanruimte (S) onder de transportbaan (b-b), dat het kettingaandrijfwiel (52a) bij: een verticale draaiingsas ronddraait.

4. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat koppelingsholten (120a) van de koppelingsstang (120) zich op een afstand van elkaar bevinden, die in overeenstemming is met de afstand van de door de schamierpennen van de eindloze ketting (55) gevormde meenemerpennen (58), waarvan het trekkend part 25 loopt in de bewegingsbaan van de koppelingsstang (120).

5. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies, dat de koppelingsstang (120) op de tafel (29) tussen een geleidings-lijst (23 respectievelijk (24) en een andere geleidingslijst (122) en in de spanruimte tussen geleidingsribben (22d, 22e) van een 30 geleidingslichaam (22) van de vaste vormdrager (17), dat de transportinrichting draagt, wordt geleid.

6. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de tafel (29) twee afstelplaatsen (Μ, N) voor elk voorwerp (21, 21') bezit en zodanig over ongeveer een halve 8303307 -9- ·, s η "* transporttafellengte heen en weer bewogen kan worden, dat de afstelplaatsen (Μ, N) afwisselend voor de spanruimte (S) liggen .en dat de aan het vrije eind van de koppelingsstang (120) aangrenzende koppelingsholte (120a) is uitgevoerd als een koppelingsdwarsgroef 5 (120b).

7. Transportinrichting volgens conclusie 6 met het kenmerk, dat beide objecten (21, 21') elk gekoppeld zijn met een kcppelings-stang (120).

8. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies 10 met het kenmerk, dat van de in de transportbaan geleide koppelings- stang (120) eindschakelaars (121) via sdiakelpennen (125) geschakeld kunnen worden, die de hydrcmotor (50) van de eindloze ketting (55) sturen voor het starten, het stil zetten en het veranderen van de draai.i ngsrichting, als ook de hydraulische aandrijf-15 cilinders voor de transporttafel (291.

9. Transportinrichting volgens één der conclusies 6 tot 8 met het kenmerk, dat de koppelingsstangen (120) elk door middel van een verticaal in de tafel (29) verschuifbaar gelegerde indexeringsboufc (63) qp de tafel (29) zijn vast gezet, welke index- 20 eringsbout met een indexeringspen (63a) ingrijpt in een koppelings- holte (120a) van de mat het bijbehorend voorwerp gekoppelde koppelings-stang (120).

10. Transportinrichting volgens conclusie 9 met het kenmerk, dat de zich telkens in de transportbaan (b-b) bevindende indexerings-25 bout- · (63) door een vaste nek (31c) uit de koppelingsholte (120a) naar buiten gestuurd wordt, wanneer de spuitgietvorm (21') voor de spanruimte (S) ligt en hierbij bediend kan worden (fig. 13) door middel van een veerbelaste tweeannige, in de tafel (29) zwenkbaar gelegerde hendel (128).

11. Transportinrichting volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de bewegingsbaan van de koppelingsstang asymmetrisch is aangebracht ten opzichte van het zwaartepunt van het voorwerp (21), dat tussen de vorndragers (17, 18) van de vormsluiteenheid af steunt op onder de spanruirnte (S) aangebrachteorganen (geleidings-35 lichaam 22, glijlegerpennen 132) en geleid wordt, welke organen 8 3 0 3 S 0 7 . -10- * r w symmetrisch aan beide zijden van het zwaartepunt van de spuitgiet-vorm (21) zijn aangebracht. 8303007