NL8302167A - Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. - Google Patents

Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL8302167A
NL8302167A NL8302167A NL8302167A NL8302167A NL 8302167 A NL8302167 A NL 8302167A NL 8302167 A NL8302167 A NL 8302167A NL 8302167 A NL8302167 A NL 8302167A NL 8302167 A NL8302167 A NL 8302167A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rake
ground
crop
swath
rake members
Prior art date
Application number
NL8302167A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Texas Industries Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Texas Industries Inc filed Critical Texas Industries Inc
Priority to NL8302167A priority Critical patent/NL8302167A/nl
Priority to GB08415064A priority patent/GB2141314B/en
Priority to FR8409402A priority patent/FR2547976B1/fr
Priority to DE19843448165 priority patent/DE3448165C2/de
Priority to DE19843422426 priority patent/DE3422426A1/de
Publication of NL8302167A publication Critical patent/NL8302167A/nl
Priority to GB08611400A priority patent/GB2173383B/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/06Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying endless chains or belts
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D57/00Delivering mechanisms for harvesters or mowers
    • A01D57/12Rotating rakes
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/001Side-delivery rakes
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D84/00Haymakers not provided for in a single one of groups A01D76/00 - A01D82/00

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

t i i
Texas Industries Ine., Willemstad, Curasao N.A.
"Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas"
De uitvinding betreft een inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
Inrichtingen van deze soort bezitten het nadeel dat, vooral indien relatief grote hoeveelheden gewas per tijds-5 eenheid worden verplaatst het gewas door de inrichting op onregelmatige hoogte wordt afgelegd, zodat een het gewas opnemende machine, zoals een pers of laadwagen, een onregelmatige vulling en daarmede een variërende persing bezit.
De uitvinding beoogt dit nadeel te vermijden doordat de 10 inrichting ten minste één aangedreven, zich op afstand boven de grond bevindend bewerkingsorgaan omvat, waarmee het gewas over een bepaalde breedte op ongeveer gelijkmatige hoogte op het veld in een zwad aflegbaar is.
15 —'S* 8302167 - 2 - Ί *
De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding.
5 Figuur 2 is een zijaanzicht volgens de pijl II
in fig. 1.
Figuur 3 is een aanzicht en doorsnede volgens de lijnen III - III in fig. 1.
Figuur 4 is een aanzicht volgens de lijnen IV - IV 10 in figuur 3.
Figuur 5 is een doorsnede volgens de lijnen V - V
in fig. 2.
Figuur 6 is een doorsnede volgens de lijnen VI - VI
in fig. 5.
15 Figuur 7 is een uitvoeringsvorm van het detail dat in fig. 6 met de pijl VII is aangegeven.
Figuur 8 is een bovenaanzicht van een zwadvormend orgaan volgens de uitvinding toegepast bij een anderssoortig harkorgaan.
20 De inrichting omvat een bok 1 door middel waarvan de machine aan de driepuntshefinrichting van de trekker kan worden bevestigd, welke bok een hoofdgestelbalk 2 draagt die zich in de rijrichting A uitstrekt en waaraan twee langwerpige harkorganen 3 en 4 zijn bevestigd, waarvan 25 de grootste afmeting zich onder een hoek met de rijrichting A uitstrekt. Gerekend in de rijrichting A ligt het langwerpige harkorgaan 3 schuin vóór het langwerpige harkorgaan 4 zodanig dat door het harkorgaan 3 opgenomen gewas vanaf de naar het harkorgaan 4 gekeerde zijde van dat harkorgaan 3 aan 30 het harkorgaan 4 wordt afgegeven. Het harkorgaan 4 transporteert het gewas verder schuin zijwaarts en achterwaarts in de richting van een zwadvormend orgaan 5 (fig. 1).
De op starre wijze ongeveer horizontaal en in de rijrichting A opgestelde hoofdgestelbalk 2 steekt op 35 korte afstand achter de bok 1 uit. De langwerpige harkorganen 3 en 4 zijn elk slechts aan één van hun uiteinden aan de hoofdgestelbalk 2 bevestigd. Gezien in de rijrichting A, strekt het harkorgaan 3 zich vanaf zijn buitenste, buiten 8302167 ( - 3 - het trekkerspoor uitstekende einde binnenwaarts en schuin achterwaarts uit tot op korte afstand voorbij de hoofdgestel-balk 2 en het harkorgaan 4 strekt zich vanaf de naar het harkorgaan 3 toegekeerde zijde van de hoofdgestelbalk 2 5 zijwaarts in de van het harkorgaan 3 afgekeerde richting en tevens schuin achterwaarts uit, eveneens tot op korte afstand buiten het wielspoor van de trekker. De lengteafmetingen van de harkorganen 3 en 4 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld aan elkaar gelijk en de richtingen van de grootste afmetingen 10 van beide harkorganen zijn onderling evenwijdig.
Voor de beschrijving van de harkorganen 3 en 4 wordt in hoofdzaak verwezen naar de figuren 5-7. De constructies van de harkorganen 3 en 4 zijn in hoofdzaak aan elkaar gelijk, afgezien van de opstelling van de bevesti-15 gingsconstructie aan de hoofdgestelbalk 2, die bij het harkorgaan 3 aan een ander uiteinde is aangebracht dan bij het harkorgaan 4, terwijl de aandrijvingen als het ware spiegelbeeldig zijn uitgevoerd. Elk harkorgaan 3, 4 omvat een gestel 6 (fig. 6) dat is opgebouwd uit twee 20 horizontaal opgestelde, onderling evenwijdige en op afstand boven elkaar opgestelde kokervormige balken 7, die onderling verbonden zijn door nabij de einden van de balken 7 opgestelde verticale balken 8. De balken 7 en 8 vormen één star geheel. De beide uiteinden van de beide balken 25 7 van elk harkorgaan 3, 4 dragen elk een leger voor de legering van een opwaarts gerichte as 9, waarbij^het door de bovenste balk 7 gedragen leger 10, dat nabij de hoofdgestelbalk 2 is gelegen, deel uitmaakt van een tandwielkast 11 voor de aandrijving van het beschouwde harkorgaan. Het 30 nabij de hoofdgestelbalk 2 gelegen leger 12 dat aan de onderste balk 7 is bevestigd, komt op analoge wijze voor aan de van de hoofdgestelbalk 2 afgekeerde uiteinden van beide balken 7.
Uit het leger 10 steekt in neerwaartse richting 35 een asstomp 13, die wordt omsloten door een naaf 14 van een riemschijf 15, die zich loodrecht op de hartlijn van de asstomp 13 uitstrekt. De as 9 steekt eveneens in de naaf 14 van de riemschijf 15, zodat de hartlijnen van de 8302167 \ - 4 - asstomp 13 en die van de as 9 in eikaars verlengde liggen.
De asstomp 13 en de as 9 zijn beide afzonderlijk door middel van een diametrale stift aan de naaf 14 bevestigd, zodat de as 9 ten opzichte van de asstomp 13 en de wielschijf 5 15 demontabel is. Onder het leger 12 is op de as 9 een naaf 16 bevestigd door middel van een diametraal door de as 9 gestoken stift. De naaf 16 draagt twee op afstand boven elkaar opgestelde riemschijven 17 en 18 die dezelfde diameter bezitten als de riemschijf 15. Aan het van de 10 hoofdgestelbalk 2 afgekeerde uiteinde van het harkorgaan volgens fig. 6 zijn op analoge wijze drie riemschijven aangebracht. De bovenste riemschijven 15 aan beide uiteinden van het harkorgaan dragen een om deze riemschijven gespannen riem 19, de riemschijf 17 en de corresponderende riemschij-15 ven aan het andere uiteinde dragen een om deze riemschijven gespannen riem 20 en de onderste riemschijf 18 en de corresponderende riemschijf aan de andere zijde dragen een riem 21. Alle riemschijven bezitten dezelfde diameter. De lengte-afmeting van harkorgaan 3 of harkorgaan 4 bedraagt ongeveer 20 4 a 5 maal de breedteafmeting ervan. De riemen 19, 20 en 21 dragen een groot aantal tandengroepen 22 die tegen de buitenzijde van deze riemen zijn bevestigd. Elke tandengroep omvat twee uit één stuk verenstaaldraad vervaardigde tanden 23A. Het verenstaaldraad van elke tandengroep 22 is aan 25 zijn bovenzijde over een hoek van ongeveer 320 - 340° omgebogen en door middel van een klembout 24 en klemstuk 25 aan de bovenste riem 19 bevestigd. Vanuit deze bevestiging verloopt het verenstaaldraad in neerwaartse richting divergerend in de richting van de middelste riem 20. De beide 30 benen van het verenstaaldraad zijn door middel van beugels 26 zodanig op de riem 20 afgesteund, dat het verenstaaldraad in deze beugels ten opzichte van de riem 20 vrij verdraaibaar zijn. Nabij de beugels 26 zijn de beide tanden geknikt en verlopen vervolgens evenwijdig aan elkaar neerwaarts 35 en evenwijdig aan de as 9 en zijn vervolgens gestoken door beugels 27, die op de onderste riem 21 zijn bevestigd.
De beide tanden zijn in de beugels 27 eveneens vrij verdraaibaar. Vanaf de beugels 27 (fig. 6) zijn de beide benen van het stuk verenstaaldraad buitenwaarts en, gerekend 8302167 • » - 5 - ten opzichte van de aandrijfrichting B (fig. 5), in achterwaartse richting gebogen in de vorm van het tweetal tand-einden 23. Alle tandeinden reiken tijdens bedrijf tot aan of nabij de grond. Gemeten in de richting van de langs-5 afmeting van de riem 21 is de afstand tussen een tweetal van de een gewastransporteurband vormende tanden van een tanden-groep 22 alsmede één der tanden van de tandengroep 22 en de nabijgelegen tand van een naburige tandengroep 22 ongeveer 8 cm. Gezien in het aanzicht volgensde fig. 5 resp.
10 fig. 6, bedraagt de hoek tussen elke tand 23 en de bewegingsrichting resp. de grond ongeveer 45°. Bij belasting van de tandeinden 23 gedragen de tanden 23A zich als door het klemstuk 25 ingeklemde torsiestaven. De totale hoogte van elke tand bedraagt ongeveer 50 - 70 cm of meer.
15 Aan het ondereinde van elke as 9 is een afstrijk- orgaan 28 voor gewas aangebracht, dat tevens als afsteunor-gaan voor het harkorgaan 3 resp. 4 dienstdoet. Het afstrijk-orgaan 28 bezit in hoofdzaak de vorm van een schotel. Het onderste gedeelte van het orgaan 28 is plaatvormig en heeft 20 de vorm van een boldeel, waarvan het middelpunt boven het orgaan 28 op de hartlijn van de as 9 ligt. Dit boldeel 29 sluit aan zijn cirkelvormige bovenrand aan op een plaatvormig bovenstuk 30 dat de vorm heeft van een afgeknotte kegel, waarvan de top eveneens op de hartlijn van de as 25 9 is gelegen. Het manteloppervlak van het bovenstuk 30 is voorzien van een aantal buiten dit manteloppervlak uitstekende, plaatstripvormige ribben 31. Elke rib ”31 verloopt vanaf de bovenste begrenzing van het boldeel 29 in een de hartlijn van de as 9 kruisende richting schuin opwaarts 30 tot aan het bovenvlak van het bovenstuk 30. De vorm van de ribben komt ongeveer overeen met een deel van een spiraalvorm. De richting van deze spiraalvormig gebogen ribben 31 is zodanig, dat elke rib vanaf het bovenste punt, gere- -kend in de aandrijfrichting B, schuin neerwaarts is gericht.
35 Het afstrijk- en steunorgaan 28 is door middel van legers 32 vrij draaibaar om de as 9 aangebracht·. Aan het andere uiteinde van het harkorgaan 3 resp. 4, is op analoge wijze een zelfde afstrijk- en steunorgaan 28 aangebracht, dat 8302167 > 4 * - 6 - eveneens vrij draaibaar is om de evenwijdig aan de as 9 opgestelde as die de aldaar opgestelde riemschijven draagt.
De aandrijving van de beide harkorganen 3 en 4 is in fig. 5 getekend, waaruit blijkt dat de nabij elkaar 5 gelegen tandwielkasten van de harkorganen 3 en 4 recht achter elkaar zijn opgesteld. De hoek tussen de rijrichting A en de richting van de bovenste balk 7 van het harkorgaan 3 bedraagt ongeveer 50 - 80°, in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 70°. De balk 7 van het harkorgaan 4 is evenwijdig 10 aan de balk 7 van het harkorgaan 3 gericht, zodat de balk 7 van het harkorgaan 4 met de rijrichting A een stompe hoek van 100 - 130°,bijvoorkeur ongeveer 100° insluit.
De tandwielkasten 11 zijn door middel van steunen 33 aan de hoofdgestelbalk 2 verzwenkbaar bevestigd. De 15 steunen 33 steken vanaf de hoofdgestelbalk 2 in neerwaartse richting uit. De hoofdgestelbalk 2 is derhalve boven de beide tandwielkasten 11 opgesteld. De inrichting omvat een ingaande as 34, die in de rijrichting A is gericht en een voortzetting vormt van een in de voorste tandwiel-20 kast 11 gelegerde aandrijfas 35, die aan de achterzijde van de voorste tandwielkast 11 uittreedt en aldaar van axiale spiebanen is voorzien. In het verlengde van de as 35 is een aandrijfas 36 van het harkorgaan 4 gelegen, die in voorwaartse richting buiten de achterste tandwielkast 25 11 uittreedt en waarvan de hartlijn in het verlengde van de as 35 ligt. Het in voorwaartse richting uittredende deel van de as 36 is eveneens voorzien van axiale spiebanen. Het achterwaarts uittredende deel van de as 35 en het voorwaarts uittredende deel van de as 36 zijn in aandrijvende 30 zin gekoppeld door middel van een bus 37, die tussen de beide tandwielkasten 11 in is gelegen en die aan zijn binnenomtrek voorzien is van axiale spiebanen die passend zijn op de spiebanen die zijn aangebracht op de naar elkaar ' toe gekeerde uiteinden van de assen 35 en 36.
35 De as 35 is voorzien van een vast op de as 35 bevestigd conisch tandwiel 38, dat in aangrijping is op een-conisch tandwiel 39 dat op de asstomp 13 is bevestigd (zie ook fog. 6). Uit fig. 5 blijkt dat de steekcirkel 830-2 1 67 » t - 7 - van het tandwiel 39 ongeveer drie maal groter is dan die van het aandrijvende tandwiel 38, zodat een overeenkomstige vertraging.van de aandrijving naar de as 9 ontstaat. De tandwielen in de achterste tandwielkast 11 (fig. 5) zijn 5 op analoge wijze opgesteld, zodat de vertraging en de aan-drijfrichting overeenstemmen; deze tandwielen zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.
Tevens wordt opgemerkt dat het gehele harkorgaan 3 en tevens het gehele harkorgaan 4 ten opzichte van de 10 bok 1 en de hoofdgestelbalk 2 verzwenkbaar zijn om de in eikaars verlengde liggende hartlijnen van de een centrale as vormende aandrijfassen 35 en 36 daar de tandwielen 39 om de bijbehorende tandwielen 38 tijdens bedrijf kunnen afrollen zodat beide harkorganen 3 en 4 zich tijdens bedrijf 15 aan de bodemoneffenheden kunnen aanpassen. Teneinde dit te bereiken zijn in de onderste delen van de steunen 33 cirkelvormige uitsparingen aangebracht waarin de voor-en achterzijde van elk der beide tandwielkasten 11 dragen; de delen van de steunen 33 die elk der tandwielkasten 11 20 nabij voor- en achterzijde op verzwenkbare wijze ondersteunen, zijn in fig. 5 met het verwijzingscijfer 40 aangegeven.
In dit uitvoeringsvoorbeeld vindt neerwaartse verzwenking van beide harkorganen 3 en 4 om de hartlijn van de assen 35 en 36 plaats tegen veerkracht in. Hiertoe 25 is op de bovenzijde van de hoofdgestelbalk 2 een tweetal steunen 41 aangebracht (fig. 2) waarin het uiteinde van een stang 42 voor het harkorgaan 3 en stang 43 voor het harkorgaan 4 verschuifbaar is. De stang 42 strekt zich vanaf de steun 41 gezien in bovenaanzicht (fig. 1) boven 30 de bovenste balk in de richting van het van de hoofdgestelbalk 2 afgekeerde einde van het harkorgaan 3 uit en wordt op afstand van steun 41 door de bovenste balk 7 op enigszins verzwenkbare wijze ondersteund in een aanslag 44.
De stang 42 steekt in een van de aanslag 44 afgekeerde 35 richting buiten de steun 41 uit en draagt aan zijn uiteinde een instelbare aanslag 45. Tussen de steun 41 en de aanslag 45 is een drukveer 46 aangebracht, die tracht het van de hoofdgestelbalk 2 afgekeerde einde van een harkorgaan 3 8 3 ü 2 1 6 7
V
- 8 - opwaarts te willen. Op deze wijze neemt de veer 46 een deel van het gewicht van het harkorgaan op ter ontlasting van de bevestiging aan de gestelbalk 2. Het harkorgaan 4 wordt op analoge wijze door een eveneens met 46 aangeduide 5 drukveer verend verzwenkbaar afgesteund waarbij de veer eveneens een deel van het gewicht van het harkorgaan 4 tracht op te tillen.
Op de bovenste balk 7 van het harkorgaan 4 en op korte afstand van de van de hoofdgestelbalk 2 af gelegen 10· bovenste riemschijf 15 van dit harkorgaan is door. middel van een tweetal op de balk 7 aangebrachte steunen 47 een scharnieras 48 opgesteld, die de hartlijn van de bovenste balk 7 van het harkorgaan 4 loodrecht kruist. Om de scharnieras 48 is een gestelbalk 49 verzwenkbaar die - gezien in 15 het bovenaanzicht.volgens fig. 1 - zich vanaf een evenwijdig aan de shcarnieras 48 gelegen deel 50 in een schuin achterwaarts en buitenwaarts gelegen deel 51 voortzet en vervolgens in een recht deel 52 overgaat, dat loodrecht op de rijrichting A is gericht en vanaf het harkorgaan 4 buitenwaarts 20 is gericht.. Gezien in de rijrichting A is het binnenste uiteinde van het deel 52 binnen de as 9 gelegen waaraan de buitenste en bovenste riemschijven van het harkorgaan 4 is bevestigd. Eveneens gezien in de rijrichting A is het deel 52 van de gestelbalk 49 over een afstand buiten 25 het buitenste uiteinde van het harkorgaan 4 gelegen, die ongeveer 70 a 75% bedraagt van de in de zelfde richting geziene lengte van het harkorgaan 4.
Zoals uit de fig. 3 en 4 blijkt zijn aan de gestelbalk 49 opwaarts gerichte wanden 53 en 54 bevestigd, 30 die onder de gestelbak 49 zijn gelegen en - gezien in de rijrichting A - op afstand van elkaar zijn opgesteld. De binnenste wand 53 is - gerekend ten opzichte van de rijrichting A - achter de buitenste as 9 van het harkorgaan 4 opgesteld en de door de uiteinden van de tanden 23A van 35 het harkorgaan 4 beschreven baan reikt, gezien in de rijrichting A, juist tot voorbij de naar de buitenste wand 54 gekeerde zijde van de wand 53 en wel op korte afstand van de wand 53. De wanden 53 en 54 zijn op analoge wijze 8302167 * * - 9 - uitgevoerd en omvatten een staaf 55 die star tegen de onderzijde van de gestelbalk 49 is bevestigd, vanaf deze bevestiging neerwaarts verloopt in de vorm van een staafdeel 56, dat aan zijn onderzijde tegen de rijrichting A in,achterwaarts 5 is gebogen in de vorm van een staafdeel 57, dat aan zijn achterste uiteinde in de vorm van een staafdeel 58 enigszins opwaarts is afgebogen. Aangezien het geheel van de gestelbalk 49 en de beide wanden 53 en 54 scharnierbaar zijn om de scharnieras 48, rusten de staafdelen 57 van beide 10 wanden 53 en 54 tijdens bedrijf op de grond. Gerekend ten opzichte van de rijrichting A is tegen de achterzijde van het ongeveer verticale staafdeel 56 een plaat 59 bevestigd, waaraan een aantal in achterwaartse richting vrij uitstekende, boven elkaar gelegen ongeveer horizontale verende staven 15 60 zijn bevestigd. De wanden 53 en 54 dienen als geleidings-organen voor het door de harkorganen 3 en 4 in de richting B verplaatste gewas en dienen als zwadvormende wanden.
De wanden 53 en 54 zijn volgens fig. 1 ongeveer evenwijdig aan de rijrichting A opgesteld, maar kunnen ook in achter-20 waartse richting convergerend zijn opgesteld. Gezien in de rijrichting A bedraagt de afstand tussen de wanden 53 en 54 ongeveer de helft van de in dezelfde richting geziene totale breedte van de harkorganen 3 en 4 of iets minder.
Gezien in zijaanzicht (fig. 2) bevinden de voorzijden van 25 de geleidingswanden 53 en 54 zich op dezelfde plaats en juist achter de in die richting geziene achterzijde van het harkorgaan 4. De hoogte van de door de staven 60 gevormde wand bedraagt ongeveer 60 - 80 cm.
In de platen 59 van de beide wanden 53 en 54 30 is een drager 61 gelegerd (fig. 3 en 4) die tijdens bedrijf ongeveer horizontaal is opgesteld en evenwijdig aan het deel 52 van de gestelbalk 49 is gelegen. De drager 61 bezit aan elk uiteinde een uitstekende pen 62 die in de plaat 59 van elk der wanden 53 en 54 verzwenkbaar is gelegerd 35 zodat de drager 61 om een dwars op de rijrichting A gelegen zwenkas verzwenkbaar is. Tevens is aan elk der beide uiteinden van de drager 61 een opwaarts gerichte plaat 63 vastgelast in welks boveneinde een gat 64 is geboord (fig. 4).
8302167 4 * .-10-
In de naastliggende plaat 59 is een aantal gaten 65 aangebracht waarvan de middelpunten op een cirkelboog zijn gelegen, waarvan het middelpunt samenvalt met de hartlijn van de nabijgelegen pen 62. Het middelpunt van het gat 64 heeft 5 dezelfde afstand tot de hartlijn van-de pen 62 als de middelpunten van de gaten 65. Door het gat 64 van elke plaat 63 en een der gaten 65 van de naastliggende plaat 59 kan een grendelpen 65A worden gestoken waardoor de verzwenkbare drager 61 in meerdere standen vastzetbaar is ten opzichte 10. van de wanden 53 en 54.
In de drager 61 zijn, zoals uit fig. 3 blijkt, twee op afstand van elkaar gelegen, opwaarts gerichte draai-ingsassen 66 en 67 gelegerd die zowel aan de bovenzijde als aan de onderzijde buiten de drager 61 uitsteken. Op 15 de boven de drager 61 uitstekende einden van de draaiings-assen 66 en 67 zijn aandrijforganen in de vorm van riem-schijven 68 en 69 aangebracht, die onderling zijn gekoppeld door een gekruiste riem 70. Boven de het dichtst bij de harkorganen 3 en 4 gelegen riemschijf 68 is een tandwielkast 20 71 aangebracht. De tandwielkast 71 heeft een uitgaande as 72, die star met de riemschijf 68 en daarmee tevens met de draaiingsas 67 is verbonden. De tandwielkast 71 is ten opzichte van de drager 61 gefixeerd door middel van een niet-getekende, om de riemschijf 68 heen grijpende 25 beugel, De tandwielkast 71 bezit een ingaande as 72 die in de richting van de meest nabijgelegen opwaartse as van het harkorgaan 10 wijst (fig. 1) en is tijdens bedrijf met deze as 9 over een afneembare, van universele koppelingen voorziene tussenas 73 en een aan de bovenzijde van de nabij-30 gelegen as 9 aangebrachte tandwieloverbrenging 74 in aandrijvende verbinding. De tandwielkast 71 wordt dus vanaf de nabijgelegen as 9 van het harkorgaan 4 aangedreven.
De onderste einden van de draaiingsassen 66 en 67 dragen onder de drager 61 gelegen hark- of verspreid-35 organen 75 en 76. Het harkorgaan 75 wordt rechtstreeks vanaf de zich in de tandwielkast 71 bevindende haakse overbrenging aangedreven en het harkorgaan 76 via de riem 71.
Ten gevolge van de gekruiste riem 70 draaien de hark- of 8302167 - 11 - * * t verspreidorganen 75, 76 in tegengestelde draaizin C zodanig dat de naar elkaar toegerichte delen van deze organen 75 en 76 achterwaarts draaien. Elk der beide organen 75, 76 bezit een naaf 77 waaraan staafvormige buitenwaarts en 5 enigszins neerwaarts gerichte tanden 78 zijn aangebracht.
De tanden 78 zijn paarsgewijs uit een staaf kunststof of metaal, zoals verenstaaldraad, vervaardigd. Het buitenste einde van elke tand is vanaf het in de richting van de naaf binnenwaarts en enigszins opwaarts gerichte bevestigings-10 deel ervan ongeveer horizontaal afgebogen. De banen die de tandpunten van de organen 75 en 76 beschrijven overlappen elkaar volgens de figuren niet, maar een onderlinge opstelling waarbij de banen van de tandpunten elkaar raken of overlappen is eveneens mogelijk. De afstand van de tandein-15 den van de tanden 78 boven de grond is tijdens bedrijf ongeveer 30 - 50 cm. Met behulp van de verstelmogelijkheid die door de gaten 64 en 65 en de grendelpennen 66 wordt geboden kunnen verschillende hoeken worden ingesteld tussen de grond en het vlak waarin de tandeinden van de tanden 20 78 draaien. Zo kan het draaiingsvlak waarin de tandeinden 78 draaien zodanig worden ingesteld dat de achterste punten van de tandenbanen op geringere hoogte boven de grond zijn gelegen dan de voorste punten van de tandenbanen maar ook is het omgekeerde mogelijk alsmede een aantal tussenstanden, 25 waaronder een stand waarin de door de tandeinden beschreven horizontaal zijn gelegen. Het vlak waarin de tandeinden draaien kan maximaal ongeveer 30° naar voren he Tiend of naar achteren hellend worden opgesteld. Desgewenst kan de drager 61 tezamen met de gewasbewerkingsorganen 75, 30 76 ten opzichte van de wanden 53, 54 in hoogterichting verstelbaar worden uitgevoerd met behoud van de instelling van de genoemde hellingen van de tandenbanen.
De diameter van de door de einden van de tanden 78 beschreven banen is zodanig dat, gerekend in de rijrich-35 ting A, de voorste punten van de tandenbanen vóór het achterste punt van de tandenbaan van het harkorgaan 4 is gelegen, terwijl - gezien in de rijrichting A - het meest naar het harkorgaan 4 gekeerde punt van de tandenbaan van het 8302167 \ V ψ - 12 - orgaan 75 aan de binnenzijde (dat wil zeggen aan de naar de hoofdgestelbalk 2 toegekeerde zijde) van de door de tanden van, het harkorgaan 4 beschreven baan ligt. De bewer-kingsorganen 75, 76 zijn nabij de bovenzijden en voorzijden 5 van de wanden 53 en 54 opgesteld.
Tijdens bedrijf wordt de inrichting volgens de uitvinding aangedreven door middel van een niet-getekende op de ingaande as 34 aansluitbare tussenas, die met zijn voorzijde koppelbaar is met de aftakas van de trekker aan welks hefinrichting de bok 1 bevestigd is. Door aandrijving van de ingaande as 34 en daarmede van de as 35 en tevens, van de daarmee door middel van de bus 37 gekoppelde as 36 worden de achter elkaar gelegen assen 9 van de hark-wielen 3 en 4 via de tandwielen 38 en 39 zodanig aangedreven 15 dat de riemschijven 15, 17 en 18 worden aangedreven in een richting die overeenkomt met de richting B. Met de riemschijven 15, 17 en 18 worden tevens de riemen 19, 20 en 21 in dezelfde zin aangedreven en daarmede tevens de tandengroepen 22. De tandengroepen 22 vormen als het ware 20 een wand van meeneemorganen voor op de grond liggend gewas waarbij de tandengroepen over hun gehele hoogte (dus vanaf de riem 19 tot de grond aan de voorzijden van de beide harkorganen 3 en 4) gewas verplaatsen in de richting B (fig. 1). Deze hoogte kan ongeveer 50 - 70 cm bedragen, 25 zodat de inrichting in het bijzonder geschikt is voor het verplaatsen van grote hoeveelheden gewas per tijdseenheid, die zich hoog voor de harkorganen 3 en 4 optasten. In verband met deze meeneemfunctie voor gewas over de gehele hoogte van de tandengroepen, dus tot de hoogte van de riem 19 30 boven de grond, kan het onder sommige omstandigheden wenselijk zijn om tegen de binnezijden van de tandengroepen een gesloten flexibele wand 90 aan te brengen (bijvoorbeeld bestaande uit canvas) zoals in fig. 7 is getekend. De flexibele wand 90 is hierbij tussen de riemen 19, 20 en 21 35 enerzijds, en de klemstukken 25 resp. de beugels 26 en 27 anderzijds geklemd. De opstaanden tanden 23A die tot de tandengroepen 22 behoren vormen dus een verplaatsingswand voor het gewas. De afgebogen ondereinden van de tanden 23 8302167 • * - 13 - van de staven 23A harken tussen de stoppels liggend gewas uit.
Gewas dat door de voorzijde van het harkorgaan 3 wordt'meegenomen in de richting B wordt nabij de sterke 5 kromming van de baan van de verplaatsingswand bij het binnenste uiteinde van het harkorgaan 3 overgedragen op de voorzijde van de verplaatsingswand van het harkorgaan 4.
Zoals uit fig. 5 blijkt zijn de beide harkorganen 3 en 4 in het gebied onder de hoofdgestelbalk 2 zo dicht aan 10 elkaar grenzend opgesteld dat de banen die door de tand- punten 23 worden beschreven elkaar aldaar ongeveer raken.
Enkele gewasdelen die in het laatstgenoemde gebied nog aan de tanden 23 van het harkorgaan 3 zijn blijven hangen worden door de ribben 31 van het afstrijkorgaan 28 in neer-15 waartse richting geleid en van de tanden 23 afgeschoven zodat enkele resterende gewasdelen in het opnamegebied van het harkorgaan 4 worden gebracht. De afstrijk- en steun-organen 28 draaien tijdens bedrijf slechts onder toevallige omstandigheden ten gevolge van bodemoneffenheden.
20 Het door het harkorgaan 3 aan het harkorgaan 4 doorgegeven gewas wordt nabij de buitenste kromming van de verplaatsingswand van het harkorgaan 4 aan de van de gestelbalk 2 afgelegen einden van dit harkorgaan gelost in de ruimte tussen de zwadvormende wanden 53 en 54.
25 In verband met de hiervoor genoemde onderlinge instelling van de harkorganen 3 en 4 om de as 35, 36 bij het ontmoeten van bodemoneffenheden tijdens bedrijf wordt gewezen op het feit dat deze harkorganen een zeer grote werkbreedte kunnen bewerkstelligen zonder het nadeel dat 30 de bodemaanpassing onvoldoende is en de tanden over een deel van hun werkzame baan de bodem verlaten en met behoud van het voordeel dat grote hoeveelheden gewas per tijdseenheid kunnen worden verwerkt en in een groot zwad kunnen worden afgelegd. Indien grote hoeveelheden gewas moeten 35 worden verplaatst, kan de ruimte tussen de wanden 53 en 54 zich vullen en, in het bijzonder indien deze wanden in achterwaartse richting convergerend zijn opgesteld, ontstaat tussen de wanden een opstuwing van het door de 8302167 * - 14 - harkorganen 3 en 4 zijdelings verplaatste gewas. De wanden 53 en 54 leggen zich tijdens bedrijf op de grond aan ten gevolge van het eigen gewicht van de gestelbalk 49, de daaraan bevestigde wanden 53 en 54 en de verspreidorganen 5 75 en 76.
Eventueel kan een verende constructie worden aangebracht die tracht het buitenste einde van de gestelbalk 49 op te lichten zoals in de fig. 1 en 2 schematisch is weergegeven. Nabij de scharnieras 48 is aan het balkdeel 10 50 een opwaarts gerichte staander 79 bevestigd waarin het uiteinde van de stang 80 draagt. Het andere uiteinde van de stang 80 steekt door een gat in een aan de bovenste balk 7 van het harkorgaan 4 bevestigd steuntje 81 tot op afstand achter het steuntje 81. Het uiteinde aldaar is 15 voorzien van een aanslag waartegen een uiteinde van een drukveer 82 is bevestigd, terwijl het andere uiteinde tegen de steun 81 is aangebracht. De drukveer 82 tracht op deze wijze een deel van het gewicht van de zwadvormende inrichting 49, 53, 54, 75, 76 op te lichten teneinde de weerstandskrach-20 ten met de grond te verminderen en de bevestiging aan de gestelbalk 2 te ontlasten.
De het verste van de hoofdgestelbalk 2 verwijderde as 9 van het harkorgaan 4 wordt door de riemen 19, 20 en 21 vanaf de nabij de hoofdgestelbalk 2 gelegen riemschijven 25 15, 17 en 18 van het harkorgaan 4 aangedreven en deze as 9 drijft via een zich in de tandwielkast 74 bevindende haakse overbrenging en de tussenas 73 via de ingaande as 72 de tandwielkast 71 aan. De neerwaarts gerichte uitgaande as 72A van de tandwielkast 71 drijft rechtstreks het hark-30 of verspreidorgaan 75 aan en via de riem 70 het orgaan 76. Deze organen zijn aangebracht teneinde het bovenoppervlak van het zich ter plaatse vormende zwad tussen de wanden 53 en 54 gelijkmatig af te werken en dienen derhalve als een bovenwand van de zwadvormer 5 en tevens als begrenzings-35 wand voor het was. De organen 75 en 76 effenen en verdelen onregelmatigheden in hoogterichting die in de bovenzijde van_het.te vormen zwad voorkomen ten gevolge van bijvoorbeeld onregelmatige aanvoer vanaf de harkorganen 3 en 4.
De tanden 78 die ten opzichte van hun draairichting C
8302167 «
V
- 15 - achterwaarts zijn gericht kunnen het gewas zodanig verplaatsen dat eventuele opwaartse uitstekende gewasdelen op regelmatige wijze tussen de wanden 53 en 54 worden verspreid, zodanig dat de bovenzijde van het gevormde zwad zich op 5 ongeveer constante hoogte boven de grond bevindt. Deze afwerking van de bovenzijde van het gevormde zwad is van belang in verband met de opname van het zwad door een laad-wagen of pers; bij dergelijke machines zou het opnemen van wisselende hoeveelheden per tijdseenheid leiden tot 10 een onregelmatige belasting van deze machines en een vermindering van de efficiency ervan. Het vlak waarin de beide tandpunten van de tanden 78 beschreven banen draaien, kan voor dit doel door middel van de beschreven grendelpen 65A en de delen 63, 64, 65 ten opzichte van het horizon-15 tale vlak in verschillende standen worden ingesteld, waarbij - zoals vermeld - de voorste punten van de banen lager kunnen liggen dan de achterste punten of omgekeerd. Dit hangt af van de aard van het gewas. Bij droog gewas is het mogelijk dat de achterste punten van de tandenbanen 20 lager moeten worden ingesteld dan de voorste punten teneinde een gelijkmatig oppervlak van het vlak te verkrijgen, bij half gedroogd of nat gewas kan het van voordeel zijn dat de voorste punten van de door de tanden 78 beschreven banen lager moeten worden ingesteld dan de achterste punten.
25 In dit geval is het van belang dat de door de staven 60 gevormde wand zich tot op grotere hoogte uitstrekt dan de afstand waarop de harkorganen 75, 76 boven de grond zijn gelegen.
De draaiingsassen 9 van de harkorganen 3 en 4 30 kunnen ongeveer verticaal worden opgesteld maar kunnen ook schuin opwaarts en naar voren hellend worden geplaatst. Deze opstelling is afhankelijk van de aard van het op te nemen gewas en kan met behulp van de topstang van de hef-inrichting van de trekker worden bijgesteld.
35 Het zwadvormende orgaan 5 kan om de scharnieras 48 over ongeveer 180° in een transportstand worden omgeklapt en rust dan op de gestelbalk 2.
Het is uiteraard ook mogelijk om het zwadvormende 8302167
V
- 16 - orgaan 5 slechts aan één harkorgaan (4-) toe te voegen.
Daarnaast is het ook mogelijk om het zwadvormende orgaan 5 dat de delen 49, 53, 54, 75, 76 omvat op te stellen aan de zijkant van een om een schuin opwaarts en voorwaarts 5 gerichte draaiingsas draaibaar harkorgaan 85 met een in bovenaahzicht cirkelvormige opstelling van de tanden 86 die ten opzichte van de draairichting D achterwaarts zijn gericht; een dergelijke opstelling is afgebeeld in fig.
8. Indien noodzakelijk kan de wand 54 in dit geval in voor-10 waartse richting worden verlengd, in verband met de relatief grote omtrekssnelheid van de tanden 86 en wel in de vorm van een wanddeel 87 dat de wand 54 verlengen kan tot bij- voorbeeld (gezien in zijaanzicht) het voorste punt van de tanden-baan van het harkorgaan 85. De tanden 86 strijken 15 het aanhangende gewas af tegen het gewas dat zich tussen de wanden 53, 54 heeft opgestuwd zodat door de tanden gegrepen gewas niet verder achterwaarts wordt gevoerd. Ook in dit geval effenen de organen 75, 76 de bovenzijde van het zich vormende zwad. De organen 75 en 76 worden in dit geval 20 via een tussenas 88 aangedreven vanaf een uitgaande as van de tandwielkast 89 van waaruit het harkorgaan 85 wordt aangedreven. Aan de van de inrichting 5 afgekeerde zijde van het harkorgaan 85 kan in dit geval nog een harkorgaan zijn opgesteld, die - gerekend in de rijrichting - schuin 25 vóór het harkorgaan 85 is gelegen en die zijn verplaatste gewas aan het harkorgaan 85 doorgeeft.
-Conclusies- 8 3 ö 2 1 6 7

Claims (27)

1. Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste één aangedreven, zich op afstand boven de grond bevindend bewerkingsorgaan omvat, waarmee het gewas over een 5 bepaalde breedte op ongeveer gelijkmatige hoogte op het veld in een zwad aflegbaar is.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste één aangedreven wand en twee anderssoortige wanden omvat voor het vormen van een zwad. 2Q
3. Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste één aangedreven wand en twee anderssoortige wanden omvat voor het vormen van een zwad.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan een begrenzings-wand van een zwadvormend orgaan vormt.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan twee in tegengestelde draaizin aandrijfbare harkorganen omvat. 2q
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de harkorganen om opwaarts gerichte draaiingsassen aandrijfbaar zijn.
7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de harkorganen van buitenwaarts gerichte 25 tanden zijn voorzien.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de tanden ten opzichte van hun draairichting achterwaarts zijn gericht.
9. Inrichting volgens een der conclusies 5-8, met 2o het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de harkorganen zich tijdens bedrijf achterwaarts bewegen.
10. Inrichting volgens een der conclusies 5-9, met het kenmerk, dat de harkorganen zich op ongeveer 30 - 50 cm boven de grond bevinden.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan zich, gezien in bovenaanzicht, tussen twee opstaande zijwanden bevindt. 8302167 i - 18 -
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de opstaande wanden tijdens bedrijf op de grond rusten.
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan zich nabij de bovenzijden 5 van de wanden bevindt.
14. Inrichting volgens een der conclusies 11 - 13, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan zich nabij de voorzijden van de wanden bevindt.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat de inrichting een uit drie wanden bestaand zwadorgaan omvat, waarvan een bovenwand verstelbaar is.
16. Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas, met het kenmerk, dat de inrichting een uit drie wanden bestaand zwadorgaan omvat, waarvan een bovenwand 15 verstelbaar is.
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de harkorganen instelbaar en in meerdere standen vastzetbaar zijn om een ongeveer horizontale, een hoek met de rijrichting insluitende as.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het vlak waarin de tandpunten van de harkorganen draaien vanuit een ongeveer horizontale stand in ten minste een naar voren neerwaarts hellende stand instelbaar is.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, met het 25 kenmerk, dat het vlak waarin de tandpunten van de harkorganen draaien vanuit een ongeveer horizontale stand inkten minste één in achterwaartse richting neerwaarts hellende stand instelbaar is.
20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het ken-30 merk, dat het vlak vanuit de ongeveer horizontale stand tot over een hoek van ongeveer 30° instelbaar is.
21. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan door middel van een van universele koppelingen voorziene as aandrijfbaar is.
22. Inrichting volgens een der conclusies 4-21, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan vanaf een orgaan aandrijfbaar is dat gewas aan het zwadvormend orgaan toevoert. 8302167 -e % - 19 - %
23. Inrichting volgens een der conclusies 5-22, met het kenmerk, dat de harkorganen door een riemaandrijving zijn gekoppeld.
24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan samenwerkt met ten minste één gewas zijdelings verplaatsend harkorgaan.
25. Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste één het gewas zijdelings over de grond verplaatsend harkorgaan 10 omvat, dat samenwerkt met een het gewas op gelijkmatige hoogte boven de grond in een zwad afleggend bewerkingsorgaan.
26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan samenwerkt met ten minste één harkorgaan dat gewas vanaf één zijde aan het bewerkings- 15 orgaan toevoert.
27. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan samenwerkt met ten minste twee harkorganen die gewas vanaf twee zijden aan het bewerkingsorgaan toevoeren. 8302167
NL8302167A 1983-06-17 1983-06-17 Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. NL8302167A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8302167A NL8302167A (nl) 1983-06-17 1983-06-17 Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
GB08415064A GB2141314B (en) 1983-06-17 1984-06-13 Displacing crop
FR8409402A FR2547976B1 (fr) 1983-06-17 1984-06-15 Dispositif pour deplacer des vegetaux se trouvant sur le sol
DE19843448165 DE3448165C2 (nl) 1983-06-17 1984-06-16
DE19843422426 DE3422426A1 (de) 1983-06-17 1984-06-16 Landmaschine zum verlagern von auf dem boden liegendem erntegut
GB08611400A GB2173383B (en) 1983-06-17 1986-05-09 Displacing crop

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8302167A NL8302167A (nl) 1983-06-17 1983-06-17 Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8302167 1983-06-17

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8302167A true NL8302167A (nl) 1985-01-16

Family

ID=19842031

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8302167A NL8302167A (nl) 1983-06-17 1983-06-17 Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8302167A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1003292C2 (nl) Hooibouwmachine.
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL192558C (nl) Grondbewerkingsmachine.
FR2601550A1 (fr) Machine agricole pour deplacer lateralement et retourner des andains de fourrage.
NL8204705A (nl) Grondbewerkingsrol.
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
NL8302167A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8302166A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8800800A (nl) Combinatie van een trekker met ten minste een grondbewerking-zaaieenheid.
NL8303381A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
NL8400269A (nl) Rolconstructie voor een grondbewerkingsmachine.
NL8903162A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
GB2141314A (en) Displacing crop
NL8203047A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8201055A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8303042A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
NL8801489A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8602972A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL9101330A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8602430A (nl) Grondbewerkingsmachine.
US1624313A (en) Cotton harvester

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable
BN A decision not to publish the application has become irrevocable