NL8302004A - Filter voor een sigaret. - Google Patents

Description

* Λ* Ν.0. 3X863 1

Filter voor een sigaret

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op filters voor sigaretten. Enerzijds heeft de uitvinding betrekking op een filter met een stroomgeleidend schot bij het mond- of uitlaateinde van een filter. Anderzijds heeft de uitvinding betrekking op een filter voor een sigaret 5 met middelen voor het richten van de stroom rook die het filter verlaat in een in hoofdzaak naar buiten onder een hoekstaande richting vanaf het mondeinde van het filter. Verder heeft de uitvinding betrekking op een sigarettefilter van het beschreven soort met ventilatielucht geleidende groeven daarin gevormd voor het geleiden van de ventilatielucht 10 naar het mondeinde van het filter.

Bij het vervaardigen van filters voor sigaretten van het soort met laag en zeer laag teergehalte (1 mg tot 10 mg), gebruiken de meeste filters een grote hoeveelheid ventilatielucht welke in het filter ingébracht wordt om het teergehalte in de rookstroom door verdunning te 15 verminderen. Bij de meeste in de handel verkrijgbare produkten wordt de rook geconcentreerd in het midden van het filter, en tijdens het trekken van de rook treedt deze de mond van de roker horizontaal of in de langsrichting binnen, waardoor vele van de ” smaakorganen" gemist worden en bijgevolg zeer weinig smaak geleverd wordt.

20 Speciale soorten filters voor sigaretten zijn voorgesteld waar de filters voorzien zijn van middelen om de stroming van de stroom rook die daar door gaat te veranderen vooruitlopend op het verbeteren van de werkzaamheid van het filter. De amerikaanse octrooischriften 2.833.289 en .3.496.945 zijn voorbeelden van filters welke de vernauwing van de 25 rookstroom in het filter en het dan mengen van de rook met ventilatielucht vlak voordat deze het filter ""verlaat bij het mondeinde daarvan leren. Een ander voorbeeld is het Amerikaanse octrooischrift 2.849.005 dat een zichtbaar beeld van een symbool ontvouwt dat gevormd wordt bij het blootliggende einde van het filteren dat ontwikkeld wordt door de 30 rook die daardoor tijdens gebruik heen gaat. Vele andere voorbeelden van het mengen van rook met ventilatielucht zijn in de stand der techniek bekend maar geen daarvan leert de gedachte dat rook vanaf het midden afgeleid wordt indien de rook het filter verlaat. De Italiaanse oc-trooipublikatie 655.251 ontvouwt een schot in de vorm van een schijf 35 bij het uitlaateinde van een filter en het Amerikaanse octrooischrift 4.256.122 openbaart het gebruik van ventilatielucht die in afzonderlijke kanalen mengt langs het buitenoppervlak en mengt met de uittredende rook in het midden van het filter in de mond van de roker.

8302004 2

De onderhavige uitvinding voorziet op van voordeel zijnde wijze in een rechtstreeks doel verschaffende inrichting van een filter voor een sigaret welke in een uitvoering de normale drukval van een sigaret bereikt met een filter met laag tot gemiddeld rendement. De onderhavige 5 uitvinding voorziet verder in een sigarettefilter voor het richten van de stroom rook die het filter verlaat in een in hoofdzaak naar buiten onder een hoek staande richting vanaf het mondeinde van het filter. De onderhavige uitvinding voorziet bovendien in een filter voor een sigaret met gebruik van een schot aan het mondeinde van het filter voor het 10 richten van de stroom rook in een in hoofdzaak naar buiten onder een hoek staande richting. De onderhavige uitvinding voorziet eveneens in een geventileerd sigarettefilter met gebruik van groeven in de filter-stang en een schot bij het mondeinde van het filter.

Verscheidene andere kenmerken van de onderhavige uitvinding zullen 15 duidelijk worden voor degene bekwaam in de stand der techniek bij het lezen van de hier navolgende beschrijving.

Meer in het bijzonder voorziet de uitvinding in een filter voor een sigaret omvattende: een poreuze filterstang met cilindrische vorm met tegenoverliggen-20 de inlaat- en uitlaateinden; en, in hoofdzaak taps gevormde stroom geleidende middelen bij het uit-laateinde van de filterstang, die in de hoofdrichting van de stroom rook door de filterstang divergeren voor het richten van de rook die het mondeinde van het filter verlaat in een in hoofdzaak naar buiten 25 onder een hoek staande richting van het filter.

Begrepen moet worden dat de beschrijving van de voorbeelden van de onderhavige uitvinding die hierna gegeven worden niet beperkend is en dat verscheidene wijzigingen binnen het bereik van de onderhavige uitvinding bij degene bekwaam in de stand der techniek bij het lezen van 30 de hieronderstaande beschijving op zullen komen.

De uitvinding zal hieronder aan de hand van de tekeningen worden beschreven, waarin:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een voorkeursfilter volgens de onderhavige uitvinding is, bevestigd aan een sigaret met plugomhul-35 sel en mondstukmateriaal afgebeeld in de niet omwikkelde toestand;

Fig. 2 een aanzicht van een doorsnede is van het filter uit fig. 1 genomen langs de lijnen II-II;

Fig. 3 een perspectivisch aanzicht is van een ander voorkeursfilter volgens de onderhavige uitvinding bevestigd aan een sigaret; 40 Fig. 4 een aanzicht in doorsnede is van het filter volgens fig. 3 8302004 W~~--- 4 * 3 genomen langs de lijnen IV-IV;

Fig. 5 een perspectivisch aanzicht is van een ander voorkeursfilter volgens de onderhavige uitvinding bevestigd aan een sigaret; en

Fig. 6 een aanzicht in doorsnede is van het filter volgens fig 5 5 genomen langs de lijnen V-V.

In fig. 1 en 2 is een filter 10 afgeheeld, bevestigd aan een siga-rettekolom 12 door mondstukpapier of- materiaal 14.

Het filter 10 omvat een filterstang 16 van cellulose acetaat of enig ander filter vervaardigd van vezelachtig of schuim bevattende iar 10 terialen voor tabaksrook dat bekend is in de stand der techniek, omgeven door een omhullend materiaal 18, algemeen aangegeven als plugomhul-sel.

De filterstang 16 heeft een in hoofdzaak cilindrische vorm met tegenover elkaar liggende inlaat- en uitlaateinden. Het plugomhulsel 18 15 kan poreus of niet-poreus zijn, en het plugomhulsel kan eveneens uitwendige oppervlakken van schuimmateriaal omvatten, welke een geheel zijn met het filterorgaan, alsmede omhullend materiaal omvatten dat niet êên geheel is met de filterplug. Bovendien kan het bij gebruik van bepaalde flitermaterialen zelfs niet eens nodig zijn om een plugomhul-20 sel te gebruiken. Bij de meest gebruikelijke weinig en zeer-weinig teer bevattende sigaretten, is het plugomhulsel 18 poreus en het mondstukma-teriaal 14 voorzien van een hoeveelheid openingen 17 daarin voor ventilatielucht om ventilatielucht te verschaffen in het filterorgaan 16 om de stroom rook die daar door heen gaat te verdunnen.

25 Bij het mondeinde of het rookuitlaateinde van het filter 10 be vindt zich een belemmerings- of schotmiddel 19, dat in hoofdzaak in het midden aangebracht is in en verzonken is in de filterstang 16. Zoals afgebeeld is het schotmiddel 19 in hoofdzaak taps gevormd en met de taps gevormde wand 20 divergerend in de hoofdrichting van de stroom 30 rook door de filterstang aangebracht om de rook die het filter verlaat in een naar buiten onder een hoek staande richting te sturen vanaf het mondeinde van het filter. Bij de meeste sigaretten, en in het bijzonder die van het soort dat weinig of zeer-weinig teer bevat, verlaat bijna alle rook het filter in een longitudinale stroom in het midden terwijl 35 zeer weinig rook langs de omtrek naar buiten treedt. Teneinde een stroom beperking bij het mondeinde van het sigarettefilter te verschaffen zodat de rook afgeleid wordt, niet in de langsrichting, maar in hoofdzaak naar buiten onder een hoek staande vanaf de omtrek van het filter, is het belemmerings- of schotmiddel 19 verschaft. In de uitvoe-40 ring van figuren 1 en 2, is het schotmiddel bij wijze van voorbeeld af- 8302004 •m v 4 geheeld als vervaardigd van een in hoofdzaak rook ondoorlatend materiaal en is in het in het midden liggende gebied van het mondeinde of uitlaateinde van de filterstang aangebracht om het in het midden liggende gebied in hoofdzaak rook ondoorlatend te maken. Het grondvlakein-5 de 21 van het tapse schot 19 bedekt normaliter tussen 10% en 80% van het dwarsdoorsnede-oppervlak van het filter. Gebleken is dat waar een grote hoeveelheid ventilatielucht aan de rookstroom in het filter toegevoegd is, waardoor de rook aanzienlijk verdund wordt, het grondvlak-einde 21 van het schot groter moet zijn teneinde deze zijdelingse tur-10 buiente beweging van de stroom rook die het filter verlaat te verkrijgen.

De figuren 3 en 4 tonen een vast schot 29 van kunststof. Het schot 29 omvat een in het midden aangebracht in hoofdzaak taps gevormd deel 30 dat in de filterstang 16 verzonken is en met de taps gevormde wand 15 daarvan divergerend in de hoofdrichting van de stroom door het filterorgaan 16 aangebracht is. Het schot 29 is afgebeeld omvattende een zich langs de omtrek uitstrekkende flens 31 die zich naar buiten onder een hoek staande vanaf de omtrek van het grondvlakeinde 32 van het taps gevormde deel 30 uitstrekt. Het grondvlakeinde 32 en de zich langs de om- 20 trek uitstrekkende flens 31 bedekken in hoofdzaak het gehele uitlaat-of mondeinde van het filterorgaan 16 en zijn in het filterorgaan 16 verzonken. Een veelheid van openingen 33 zijn de omtrek van het tapse deel 30 van het schot omgevend door de zich langs de omtrek uitstrekkende flens 31 aangebracht om middelen te verschaffen voor het ontladen 25 van rook. Bij voorkeur is elk van de openingen 33 georiënteerd met de langsas van de openingen 33 onder een hoek ten opzichte van de langsas van het filterorgaan 16 en weghellend van de langsas van het filterorgaan in de hoofdrichting van de stroom rook daardoor. Zoals afgebeeld maakt elk van de openingen 33 een helling met een hoek die in hoofdzaak 30 met de helling van het taps gevormde deel 30 overeen komt.

In de figuren 5 en 6 is een filter 110 getoond bevestigd aan een sigarettekolom 112 door mondstukpapier of -materiaal 114. Het filter 110 omvat een filterstang 116 van cellulose acetaat, of enig ander filter vervaardigd van vezelachtig of schuim bevattend materiaal voor ta-35 baksrook dat bekend is in de stand der techniek, omgeven door een omhullend materiaal 118, dat in het algemeen aangegeven wordt als plugom-hulsel. De filterstang 116 is in hoofdzaak cilindrisch in vorm en heeft tegenover elkaar liggende inlaat- en uitlaateinden. Het plugomhulsel 118 is lucht ondoorlatend en het raondstukraaterlaal 114 is lucht doorla-40 tend. Het mondstukmateriaal kan poreus of zoals afgebeeld niet-poreus 8302004 «t êr.

5 zijn en voorzien zijn van een veelheid van openingen 117 daardoor voor ventilatielucht.

Het filter 110 omvat verder een veelheid van groeven 122 gevormd in het plugomhulsel 118 dat voor lucht ondoorlatend is en verzonken in 5 de filterstang 116. Elk van de groeven 122 is bij één van de einden 124 daarvan open naar het mondeinde van de filterstang 116 van het filter 110, en strekt zich daar vandaan in een in hoofdzaak longitudinale richting van de filterstang 116 over een afstand uit die kleiner is dan de lengte van de filterstang 116. Zoals afgeheeld in fig. 5 zijn vier 10 groeven 122 op gelijke onderlinge afstand langs de omtrek van de filterstang 116 aangebracht.

De omhulde filterstang 116 wordt door het mondstukmateriaal 114 bevestigd aan de sigarettekolom 112, welk mondstukmateriaal de omhulde, bedekte filterstang 116 omgeeft, om de filtersigaret te vormen. Zoals 15 reeds eerder vermeld is het mondstukmateriaal 114 luchtdoorlatend, zodat ventilatielucht daardoor en in de groeven 122 zal stromen. Hiertoe staan de openingen 117 voor ventilatielucht in het mondstukmateriaal 114 in verbinding met de groeven 122 in de omhulde filterstang 116 om in een stroom ventilatielucht in de groeven 122' te voorzien. De venti-20 latielucht zal niet in de filterstang 16 stromen door het plugomhulsel 118 dat voor lucht ondoorlatend is, en dienovereenkomstig zal geen rook vanaf de filterstang 116 in de groeven 122 stromen. Daarom zal slechts ventilatielucht in de groeven 122 stromen.

Vervolgens verwijzend naar figuren 5 en 6, is een belemmerings- of 25 schotmiddel 119 aangebracht bij het mondeinde of rookuitlaateinde van het filter 110. Het schotmiddel 119 is in hoofdzaak in het midden in de filterstang 116 geplaatst. Zoals afgebeeld heeft het schot 119 een in hoofdzaak tapse vorm en is met de taps gevormde wand 120 daarvan divergerend in de hoofdrichting van de stroom rook door de filterstang 116 30 aangebracht om de stroom rook die het filter verlaat in een naar buiten onder hoek staande richting te geleiden vanaf het mondeinde van het filter. Het grondvlakeinde van het tapse schot 119 bedekt normaliter ongeveer 10% tot 30% van het dwarsdoorsnede-oppervlak van het filter. Onderkend moet worden dat het optimale grondvlak-oppervlak afhankelijk 35 zal zijn van de afmeting van de groeven, snelheid van het fluïdum dat door de groeven stroomt, alsmede van het aantal groeven. Zoals besproken met betrekking tot het filter uit de figuren 1-2 en 3-4, kan het schot 119 vervaardigd worden van een in hoofdzaak rook ondoorlatend materiaal zoals kunststof. Het schotmiddel omvat echter, zoals afgebeeld 40 in de figuren 5 en 6, een verdieping gevormd in het filtermateriaal van 8302004 * 6 ' de filterstang 116 en de tapse wand 120 blijft rookondoorlatend bij voorbeeld door warmte behandeling of chemische behandeling om de poriën van het filtermateriaal af te dichten. Voorbeelden van verscheidene chemicaliën die geschikt zijn voor dit doeleinde zijn ethylcellulose, 5 natriumcarboxylmethylcellulose en methylcellulose.

Indien een roker aan het mondeinde van het filter zuigt terwijl deze de sigaret rookt, wordt ventilatielucht door de openingen 117 voor ventilatielucht gezogen in het mondstukmateriaal 114 in de groeven 122 en beweegt langs de groeven rechtstreeks naar de open einden 124 van de 10 groeven bij het mondeinde van de filterstang 116. Gelijktijdig wordt rook door de filterstang 116 getrokken. De schotmiddelen 119 scheppen een stroombelemmering bij het mondeinde van het filter zodat de rook in hoofdzaak onder een hoek naar buiten afgeleid wordt van de omtrek van het filter in hoofdzaak in de baan van de ventilatielucht waarbij de 15 open einden 124 van de ventilatiegroeven 122 verlaat. Eddy stromen voortgebracht in de stromen ventilatielucht die de open einden 124 van de groeven 122 verlaten dispergeren de rook in de mond van de roker om de waargenomen smaak van de sigaret te doen toe nemen.

Begrepen moet worden dat hoewel de in hoofdzaak tapse vorm de 20 schotten afgebeeld is als zijnde een volledige cirkelvormige kegel, kan deze eveneens bijvoorbeeld afgeknot kegelvormig of half bolvormig zijn.

Eveneens moet onderkend worden dat verscheidene wijzigingen aan de bijzondere uitvoeringen die afgebeeld en beschreven zijn, uitgevoerd 25 kunnen worden zonder buiten de principes en het bereik van de onderhavige uitvinding te geraken.

8302004

Claims (14)

1. Filter voor een sigaret omvattende een poreuze filterstang met cilindrische vorm met tegenover elkaar liggende inlaat en uitlaatein-den, met het kenmerk, dat deze verder omvat in hoofdzaak taps gevormde 5 stroom geleidende middelen hij het uitlaateinde van de filterstang die in de hoofdrichting van de stroom rook door de filterstang divergeren om de stroom die het mondeinde van het filter verlaat in een in hoofdzaak naar buiten onder een hoek staande richting van de filterstang te leiden.

2. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het stroom ge leidende middel omvat: middelen die een verdieping, gevormd in het uitlaateinde van de filterstang, begrenzen; en, middelen die de wand van de verdieping rook ondoorlatend houden.

3. Filter volgens conclusie 1, waarbij het stroom geleidende mid del een rook ondoorlatend schot is dat in het mondeinde van de filterstang verzonken is.

4. Filter volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het grondvlak-einde van het tapse schot tussen 10% en 80% van het dwarsdoorsnede-op- 20 pervlak van de filterstang bedekt.

5. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het in hoofdzaak tapse stroom geleidende middel in het midden van de filterstang aangebracht is.

6. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het in hoofd- 25 zaak taps gevormde stroom geleidende middel omvat een taps gevormd deel, en een zich langs de omtrek uitstrekkende flens die zich in . hoofdzaak onder een hoek naar buiten vanaf de omtrek van het grondvlak- einde van het taps gevormde deel uitstrekt, waarbij het grondvlakeinde en de zich langs de omtrek uitstrekkende flens in hoofdzaak het mond- 30 einde van de poreuze filterstang bedekken, en een veelheid van openin-gen langs de omtrek van het tapse deel door de zich langs de omtrek uitstrekkende flens heen aangebracht.

7. Filter volgens conclusie 6, met het kenmerk, waarbij de langsas van elk van de openingen weghelt van de langsas van de filterstang in 35 de hoofdrichting van de stroom rook door de filterstang.

8. Filter volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de openingen een hoek maken met de langsas van de filterstang welke hoek in hoofdzaak overeen komt met de helling van het taps gevormde deel.

9. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze een fil- 40 terstangomhulsel omvat dat zich in de langsrichting uitstrekt en de 8302004 filterstang omgeeft waarbij de tegenover elkaar liggende einden in doorstromende verbinding blijven.

10. Filter volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het filter-stangomhulsel rook ondoorlatend is.

11. Filter volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat bovendien het omhulsel gevormd is met tenminste één groef verzonken in de filterstang, welke tenminste ene groef open is bij het uitlaateinde van de filterstang en zich van daar uit in een in hoofdzaak langsrichting van de filterstang uitstrekt over een afstand die kleiner is dan de lengte 10 van de filterstang.

12. Filter volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het grond-vlakeinde van het tapse schot tussen 10% en 30% van het dwarsdoorsne-de-oppervlak van het filter bedekt.

13. Filter volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het filter-15 stangomhulsel luchtdoorlatend is.

14. Filter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat bovendien de filterstang gevormd is met tenminste één groef verzonken in de filterstang, welke tenminste ene groef open is bij het uitlaateinde van de filterstang en zich in een in hoofdzaak langsrichting van de filter-20 stang uitstrekt over een afstand die kleiner is dan de lengte van de filterstang, en waarbij de verzonken wand van de tenminste ene groef rook ondoorlatend is. ΗΗ-Η-Ι·Η 1 I Mill 8302004