NL8203863A - Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van slib onder een zich in het water bevindende konstruktie. - Google Patents

Description

NO 31359

Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van slib onder een zich in het water bevindende konstruktie.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwijde-ren van slib dat zich bevindt onder water en onder een zich in het water 5 bevindende konstruktie.

Konstrukties die op de bodem van een water moeten worden geplaatst worden, ongeacht of de bodem is voorbereid of niet veelal geplaatst op een tijdelijke ondersteuning, waarna in de ruimte tussen de onderkant van de konstruktie en de vaste bodem een harde dragende laag wordt aan-10 gebracht, die al naar gelang de omstandigheden kan bestaan uit een grindlaag, een zandlaag, een mengsel van zand en grout, danwel uit met grout of dergelijke oppompbare zakken. Wanneer men tot deze werkzaamheden moet overgaan heeft zich zeer vaak in de geringe tussenruimte tussen bodem en onderkant konstruktie een sliblaag afgezet, 15 die allereerst moet worden verwijderd. Het is bekend dit te doen met behulp van een zuigleiding met zuigpomp, waarbij de monding van de ter zuigleiding in de nauwe ruimte wordt gestoken teneinde op deze wijze de slibmassa weg te zuigen. Deze bekende werkwijze is zeer gekompliceerd en onvoldoende effektief, in het bijzonder daar waar het moeilijk is de 20 zuigmond in voldoende mate de nauwe ruimte te laten bestrijken.

Doel van de uitvinding is een werkwijze en ook inrichting te verschaffen, waarmee het slib op zeer eenvoudige wijze relatief snel kan worden verwijderd.

Dit doel wordt volgens de uitvinding in de eerste plaats bereikt 25 doordat in het slib een gasvormig medium wordt geïnjekteerd met behulp van een inrichting die zodanig door de sliblaag wordt bewogen, dat deze geleidelijk wordt gefluldiseerd. Door lucht in voldoende hoeveelheid en met voldoende druk op de juiste wijze over een voldoende groot bereik toe te voeren wordt de sliblaag opengebroken en verdeeld in kleine deel-30 tjes, die worden meegenomen door de stroming, die door de luchtbellen wordt gecreëerd. Deze luchtbellen stromen langs de onderkant van de konstruktie naar een plaats waar ze omhoog kunnen ontwijken en nemen de slibdeeltjes mee. Vindt een én ander plaats in een stromend water, zoals een rivier, dan worden de slibdeeltjes vanzelf weggetransporteerd om 35 zich elders af te zetten. Vindt een en ander plaats in stilstaand water, dan zullen de slibdeeltjes naast de konstruktie omhoog worden gevoerd, aldaar weer tot rust komen en bezinken in welk geval zij echter slechts bezinken op het bovenvlak van de konstruktie en naast de konstruktie en dus niet meer in de ruimte terecht komen, die met een harde laag moet 820 3 8 6 3 -2- * * worden opgevuld.

Een voorbeeld van een konstruktie, waarbij zich de problemen van slibafzetting kunnen voordoen, wordt gevormd door een tunnelsektie die op een tijdelijke ondersteuning is neergelaten. Voor het verwijderen van 5 slib onder een konstruktie waarvan de lengte groter is dan de breedte voor ziet de uitvinding dan daarin, dat een buis met openingen in een richting dwars op de langsas van de konstruktie door de sliblaag wordt gestoken, welke buis is voorzien van uitstroomopeningen voor lucht over een gedeelte dat vrijwel gelijk is aan de breedte van de konstruktie, 10 aan welke buis lucht onder druk wordt toegevoerd, terwijl de buis in de richting van de langsas wordt verplaatst. Een dergelijke buis kan gemak-kelijk onder de bijvoorbeeld door een tussensektie gevormde konstruktie worden gestoken om vervolgens in de richting van de langsas door de sliblaag te worden gesleept onder gelijktijdige toevoer van druklucht. 15 Het is op deze wijze mogelijk de ruimte in een enkele doorgang geheel slibvrij te maken.

Zo gewenst kan men de buis een hoek laten maken met de langsas van de konstruktie, hetgeen tot gevolg heeft, dat de luchtbellen een stroming naar êén kant teweeg brengen.

20 Bij voorkeur zijn de luchtstralen schuin naar voren en naar beneden gericht gezien in de voortbewegingsrichting. De hoekstand bedraagt bij voorkeur tussen 30 tot 80° met de vertikaal. Zeer goede resultaten zijn bereikt met een hoekstand van 45°. De hoekstand is bij voorkeur instelbaar teneinde een aanpassing aan de slibsamenstelling mogelijk te 25 maken.

Volgens de uitvinding kan het verder van nut zijn wanneer gezien in de voortbewegingsrichting achter de buis die met luchtstralen op de sliblaag inwerkt een tweede buis synchroon met de eerste buis wordt voortbewogen, met welke tweede buis een scherm van luchtbellen wordt ge-30 creëerd. Dit scherm zorgt ervoor dat het door de losmakende luchtstralen gefluïdiseerde slib zijdelings ontwijkt en niet naar achteren. Voor zover het naar achteren wil ontwijken zou de door het luchtscherm opgewekte stroming de deeltjes meenemen. Naar voren toe wordt een ontwijken belet door de nog niet door de luchtstralen aangetaste sliblaag.

35 De uitvinding betreft tegens een inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding en deze inrichting kan bestaan uit een buis met een rij uitstroomopeningen en met een aansluitslang voor druklucht, welke buis aan het uiteinde cirkelvormige geleidingsflenzen heeft waaraan trekorganen zijn bevestigd waarmee de hoekstand van de 40 uitstroomopeningen instelbaar is. De cirkelvormige geleidingsflenzen 8203863 3 m w vormen glijschoenen, die door de daaraan bevestigde verstelbare trek-organen worden belet te rollen zodat de een keer ingestelde hoekstand van de luchtuitstroomopeningen gewaarborgd is.

Het is ook mogelijk de inrichting zodat uit te voeren dat de buis 5 V-vormig gebogen is met de punt van de V gericht in de richting van voortbeweging. Ter plaatse van de punt van de V is dan bij voorkeur een glijschoen aangebracht.

Wordt een tweede buis toegepast voor het opwekken van een lucht-scherm, dan is deze bij voorkeur aan de eerste buis bevestigd en heeft 10 naar boven gerichte uitstroomopeningen.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Fig. 1 toont schematisch het aan de uitvinding ten grondslag liggende principe.

15 Fig. 2 toont conform fig. 1 een variant op de werkwijze volgens de uitvinding.

Fig. 3 toont in bovenaanzicht toepassing van de inrichting volgens de uitvinding bij een tunnelsektie.

Fig. 4 is een zijaanzicht van fig. 3.

20 Fig. 5 toont schematisch de koppeling van verstelbare trekorganen voor de inrichting getoond in de fig. 3 en 4.

Fig. 6 toont in bovenaanzicht een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding en fig. 7 een derde uitvoeringsvorm.

25 Fig. 1 toont een zandlaag 1 die de bodem kan vormen van een rivier of ander water, terwijl met 2 is aangegeven de onderkant van een kon-struktie, bijvoorbeeld een tunnelsektie. In de ruimte tussen 1 en 2 bevindt zich een slibmassa 3.

Volgens de uitvinding wordt nu in deze slibmassa een buis 4 gesto-30 ken, die is voorzien van een rij uitstroomopeningen 5, die schuin naar voren en naar beneden zijn gericht gezien in de voortbewegingsrichting 6. De uit de uitstroomopeningen 5 komende lucht tast de sliblaag aan en wervelt deze dooreen, terwijl de luchtbellen 7 die opstijgen de losgemaakte deeltjes meenemen. Deze luchtbellen creëren een omhoog gerichte 35 stroming, die tegen de onderkant 2 van de konstruktie botst en dan zijdelings ontwijkt zoals aangegeven met de pijlen 8 en 9. Dit ontwijken vindt uiteraard ook plaats in de langsrichting van de buis dus dwars op het vlak van de tekening en dwars op de voortbewegingsrichting.

Fig. 2 toont dezelfde inrichting van fig. 1 waarbij echter nu aan 40 de buis 4 is tdegevoegd een in de voortbewegingsrichting erachter ge- 8203863 m -τ* 4 plaatste tweede buis 10 met bovenin uitstroomopeningen 11, waaruit eveneens een luchtstroom treedt. Deze luchtstroom vormt een luchtbellen-scherm 12, dat eveneens botst tegen de onderkant van de konstruktie 2 en zich in alle richtingen verspreidt. Deze stroming heeft een gedeelte 13, 5 dat naar voren is gericht en dat de stroming ontmoet die is opgewekt door de luchtbellen 7, die uit de buis 4 komen. Daardoor ontstaat een stroming dwars op het vlak van de tekening en in beperkte mate in voorwaartse richting.

De fig. 3 en 4 tonen een tunnelsektie 13, die is geplaatst op tij-10 delijke ondersteuningen 14 en 15. In de ruimte 3 tussen de zandlaag 1 en de onderkant 2 van de tunnelsektie bevindt zich slib. De inrichting waarmee dit slib nu volgens de uitvinding wordt verwijderd bestaat uit een buis 4, die aan de buiten de breedte van de tunnelsektie 13 uitstekende einden is voorzien van cirkelvormige flenzen 16 en 17 en die bin-15 nen de breedte van de onderkant van de tunnelsektie 13 is voorzien van uitstroomopeningen 5. De buis is aan een einde gesloten en aan het andere einde aangesloten op een drukluchtstang 18. Wordt deze buis voortbewogen in de richting van de langsas, dat wil zeggen in de richting van de pijl 6, dan zal de sliblaag 3 geleidelijk worden gefluldi-20 seerd en daarmede verwijderd.

Fig. 5 toont een eindaanzicht van de buis 4 met flens 16 en openin-gen 5. Aan de flens zijn twee stangen 19 en 20 scharnierend bevestigd bij 21 en 22, waarbij de stang 20 bij 23 met een pen grijpt in een van de gaten 24' van de stang 19. Door het kiezen van een van de gaten brengt 25 men de uitstroomrichting van de openingen 5 in een bepaalde hoekstand die dan niet wordt gewijzigd wanneer aan de stang 19 wordt getrokken in horizontale richting, zodat deze met de flenzen 16 respektievelijk 17 over de zandlaag kan glijden.

De buis kan ook zoals getoond in fig. 6 V-vormig zijn uitgevoerd 30 met aan de beide uiteinden glijschoenen 25, 26 alsmede met een centrale glijschoen 27.

De breedte van de tunnelsektie is in fig. 6 aangeduid met de lijnen 13.

Fig. 7 toont een uitvoeringsvorm waarbij de buis 28 schuin staat op 35 de voortbewegingsrichting 6 met glijschoenen 29, 30 aan de uiteinden.

Opgemerkt wordt, dat de buis kan worden voortbewogen met een snelheid van bijvoorbeeld 0,20 meter per minuut of minder. Een hogere snelheid is echter ook denkbaar, bijvoorbeeld in de orde van grootte van 0,35 meter per minuut.

40 De uitstromende luchthoeveelheid kan variëren en worden ingesteld 8203863

* «= W

5 tussen een hoeveelheid van 1000 tot 4000 liter per minuut.

8203863

Claims (9)

1. Werkwijze voor het verwijderen van slib dat zich bevindt onder water en onder een zich in het water bevindende konstruktie, met het kenmerk, dat in het slib een gasvormig medium wordt geïnjekteerd met be- 5 hulp van een inrichting die zodanig door de sliblaag wordt bewogen, dat deze geleidelijk wordt gefluldiseerd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 voor het verwijderen van slib onder een konstruktie waarvan de lengte groter is dan de breedte, met het kenmerk, dat een buis met openingen in een richting dwars op de 10 langsas van de konstruktie door de sliblaag wordt gestoken, welke buis is voorzien van uitstroomopeningen voor lucht over een gedeelte dat vrijwel gelijk is aan de breedte van de konstruktie, aan welke buis lucht onder druk wordt toegevoerd, terwijl de buis in de richting van de langsas wordt verplaatst.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de buis een hoek maakt met de langsas van de konstruktie.

4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de luchtstralen schuin naar voren en naar beneden zijn gericht gezien in de voortbewegingsrichting.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de uit- stroomhoek ligt tussen een hoek van 30 tot 80° met de vertikaal.

6. Werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 2 t/m 5, met het kenmerk, dat gezien in de voortbewegingsrichting achter de buis die met luchtstralen op de sliblaag inwerkt een tweede buis synchroon 25 met de eerste buis wordt voortbewogen, met welke tweede buis een scherm van luchtbellen wordt gecreëerd.

7. Inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 6, met het kenmerk, dat deze bestaat uit een buis met een rij uitstroomopeningen en met een aansluit- 30 slang voor druklucht, welke buis aan het uiteinde cirkelvormige gelei-dingsflenzen heeft waaraan trekorganen zijn bevestigd waarmee de hoek-stand van de uitstroomopeningen instelbaar is.

8. Inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies t t/m 6, met het kenmerk, dat de buis

35 V-vormig gebogen is met de punt van de V gericht in de voortbewegingsrichting .

9. Inrichting voor het toepassen van de werkwijze volgens conclusie 6, in het bijzonder inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat achter de buis een tweede buis is geplaatst met omhoog gerich- 40 te uitstroomopeningen. 8203863