NL8201540A - Putmondkoppeling met terugslagklep. - Google Patents

Putmondkoppeling met terugslagklep. Download PDF

Info

Publication number
NL8201540A
NL8201540A NL8201540A NL8201540A NL8201540A NL 8201540 A NL8201540 A NL 8201540A NL 8201540 A NL8201540 A NL 8201540A NL 8201540 A NL8201540 A NL 8201540A NL 8201540 A NL8201540 A NL 8201540A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
valve
generally
port
wall
gate
Prior art date
Application number
NL8201540A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Nl Industries Inc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nl Industries Inc filed Critical Nl Industries Inc
Publication of NL8201540A publication Critical patent/NL8201540A/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B33/00Sealing or packing boreholes or wells
    • E21B33/02Surface sealing or packing
    • E21B33/03Well heads; Setting-up thereof
    • E21B33/035Well heads; Setting-up thereof specially adapted for underwater installations
    • E21B33/0355Control systems, e.g. hydraulic, pneumatic, electric, acoustic, for submerged well heads
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B33/00Sealing or packing boreholes or wells
    • E21B33/02Surface sealing or packing
    • E21B33/03Well heads; Setting-up thereof
    • E21B33/035Well heads; Setting-up thereof specially adapted for underwater installations
    • E21B33/038Connectors used on well heads, e.g. for connecting blow-out preventer and riser
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T137/00Fluid handling
    • Y10T137/8593Systems
    • Y10T137/87917Flow path with serial valves and/or closures
    • Y10T137/87925Separable flow path section, valve or closure in each
    • Y10T137/87941Each valve and/or closure operated by coupling motion
    • Y10T137/87949Linear motion of flow path sections operates both
    • Y10T137/87957Valves actuate each other

Landscapes

  • Geology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Quick-Acting Or Multi-Walled Pipe Joints (AREA)
  • Check Valves (AREA)
  • Mechanical Operated Clutches (AREA)
  • Macromolecular Compounds Obtained By Forming Nitrogen-Containing Linkages In General (AREA)
  • Vending Machines For Individual Products (AREA)
  • Earth Drilling (AREA)
  • Sliding Valves (AREA)
  • Lift Valve (AREA)

Description

ft '*
f*^·· . J
* ' N.0. 31000 1
Putmondkoppeling met terugslagklep.
De uitvinding heeft betrekking op een koppelinrichting voor het vormen van verbindingen op of om een onder water putmondkonstruktie.
Hoewel het algemene type van de betreffende inrichting kan worden gebruikt voor het vormen van hetzij elektrische verbindingen, mediumver-5 bindingen of beide, is de uitvinding in het bijzonder gericht op de medium, bijvoorbeeld hydraulische verbindingen. Voorbeelden van dergelijke inrichtingen zijn weergegeven in de Amerikaanse octrooischriften 3.840.074 en 3.820.600. Als weergegeven in deze octrooischriften omvat het betreffende type inrichting tenminste êën opneemlichaam verbonden 10 met de onderwater-putmonden een kamer en tenminste één insteeklichaam dat in genoemde kamer kan worden gebracht. Elk van de lichamen van een dergelijk samenwerkend paar bezit tenminste één mediumkanaal daarin, hoewel meer in het bijzonder, bezit elk van de lichamen een aantal van dergelijke kanalen. In de inrichting beschreven in bovengenoemde Ameri-13 kaanse octrooischriften bezitten de kanalen van elk insteeklichaam poorten die uitmonden door de zijdelings naar buiten gerichte zijwand van het insteeklichaam, terwijl de kanalen van het opneemlichaam respectieve poorten bezit die uitmonden door de zijdelings naar binnen gerichte wand van het opneemlichaam, dat de kamer daarvan vormt. Als het 20 insteeklichaam op de juiste wijze is geplaatst in het opneemlichaam staat elk van de poorten ervan in verbinding met een respectieve poort in het opneemlichaam, waardoor een aantal mediumverbindingen kan worden gevormd.
Bij gebruikelijke inrichtingen van dit type kunnen verschillende 25 problemen optreden. Een van deze problemen is dat als het insteeklichaam naar benden wordt gebracht door het water om samen te werken met het opneemlichaam, een bel kan worden gevormd en kan worden ingesloten in zijn mediumkanaal als gevolg van wisseling van druk. Dan is nadat de lichamen in samenwerking met elkaar zijn gebracht deze bel aanwezig in 30 het hydraulische verbindingskanaal dat aldus is gevormd, en kan een aantal problemen geven. Een andere moeilijkheid is dat op elk tijdstip gedurende welk de twee lichamen buiten samenwerking met elkaar worden gebracht, bijvoorbeeld als het insteeklichaam, dat moet worden geplaatst in het respectieve opneemorgaan tijdelijk is verwijderd, hy-35 draulisch medium vanaf een of vanaf beide lichamen verloren kan gaan in het zeewater en/of het water kan het hydraulische medium verontreinigen. Tenslotte omvat de gehele Inrichting in vele gevallen niet alleen een maar verschillende dergelijke paren in verbinding met elkaar breng- 8201540 * * 2 bare lichamen, en de opneemlichamen van twee of meer van deze paren kunnen in serie worden verbonden met een gemeenschappelijke bron hydraulisch medium. Als het noodzakelijk of gewenst is het insteeklichaam te verwijderen vanaf een van deze paren, maar de andere in stand worden 5 gehouden, kan dat dat in samenwerking blijft niet in staat zijn op de juiste wijze te werken als gevolg van drukverlies door het ene opneem-lichaam vanwaar het insteeklichaam is verwijderd.
Tenminste één poging om bovengenoemde problemen op te lossen was de mediumkanalen zo te plaatsen dat die van het insteeklichaam naar be-10 neden openen door het onderste eindvlak ervan en die van het opneemlic-haam naar boven openen door de bodem van zijn kamer. Dan kunnen terugslagkleppen van het gebruikelijke type worden aangebracht in de poorten om te voorkomen dat medium naar binnen of naar buiten stroomt door deze poorten als zij buiten samenwerking worden gebracht met die van het an-15 dere lichaam. Een voorbeeld van dit type terugslagklep, dat boven is aangegeven als gebruikelijk insteektype is weergegeven in een publika-tie van de "National Coupling Company”.
De het laatst beschreven uitvoering vormt, hoewel tenminste theoretisch de problemen van mediumverlies, drukverlies, belvorming en ver-20 vulling van medium als boven beschreven worden opgeheven, op zichzelf een nieuw probleem. Omdat de terugslagkleppen van het gebruikelijke insteektype zijn, heeft elk paar poorten, dat in langsrichting uitmondt, in plaats van in dwarsrichting, door de twee met elkaar in samenwerking brengende basislichamen, zelf een paar insteek- en opneemorganen, die 25 nauwkeurig op één lijn met elkaar moeten worden gebracht en nauwkeurig in samenwerking met elkaar. Als dus bijvoorbeeld het totale insteeklichaam is ingebracht in het opneemlichaam moet elk insteeklichaam van elke terugslagklep tegelijkertijd op de juiste wijze worden ingestoken in het betreffende tegenover liggende opneemdeel. Dit vereist een uiter-30 ste mate van nauwkeurigheid, niet alleen bij het vervaardigen van de inrichting maar ook bij het plaatsen ervan als de primaire insteek- en opneemlichamen met elkaar in samenwerking worden gebracht omdat zelfs als een van de insteekorganen van de terugslagklep niet op de juiste wijze op één lijn is gebracht met het betreffende opneemlichaam, niet 35 alleen het betreffende mediumkanaal niet op de juiste wijze is verbonden maar ook de gehele inrichting kan worden verhinderd zich op de juiste wijze te plaatsen, zodat geen van de mediumverbindingen wordt gevormd.
De uitvinding beoogt alle bovenbeschreven problemen op te lossen 40 door middel van de toepassing van terugslagkleppen in de verbindings- 8201540 r * 3 lichamen van het betreffende algemene type, die niet vereisen dat een insteekkleplichaam wordt gestoken in een opneemkleplichaam. In plaats hiervan is het kleporgaan volgens de uitvinding, terwijl dit kan worden bediend door beweging van zijn aandrijforgaan in een richting in het 5 algemeen dwars op de nabij liggende wand van het verbindingslichaam, aldus beweegbaar door glijdende beweging van het aandrijforgaan van de klep en/of de nabij liggende wand van het verbindingslichaam tegen een ander lichaam. De klep volgens de uitvinding kan in poorten worden ge** plaatst die zijdelings naar buiten openen door de zijwand van het ver-10 bindingslichaam en hebben niet de problemen van het tegelijkertijd inbrengen van een aantal insteekorganen, waarvan de hartlijnen ten opzichte van elkaar vaststaan, in een aantal opneemlichamen, waarvan de hartlijnen eveneens ten opzichte van elkaar vaststaan. Op andere wijze gezegd is omdat de kleporganen volgens de uitvinding zijn geplaatst in 15 zijdelings openende poorten en kunnen worden bediend als gevolg van de in het algemeen in langsrichting plaats hebbende relatieve glijbeweging tussen de opneem en insteekverbindingslichamen, als zij worden samengebracht, minder nauwkeurigheid vereist zowel bij het vervaardigen van de lichamen als bij het vormen van de verbinding.
20 Hoewel de uitvinding kan worden toegepast bij afzonderlijke ver- bindingslichamen die zijn uitgevoerd voor toepassing met bestaande ermee samenwerkende organen en/of systemen, kunnen verdere voordelen worden verkregen door het ontwerpen van volledige systemen waarin kleporganen volgens de uitvinding zijn aangebracht in tenminste één lichaam 25 van elk paar. Bij de voorkeur hebbende systemen kunnen de kleporganen worden aangebracht in de poorten van beide lichamen van elk samenwerkend paar.
Een ander voordeel van de uitvinding is dat hij betrekkelijk eenvoudig kan worden ondergebracht in bestaande typen verbindingsorganen 30 en verbindingssystemen, en in het bijzonder kunnen worden toegepast met hetzelfde algemene type poortafdichtingen, die reeds in dergelijke systemen in gebruik zijn. Bij een voorkeurstype van het systeem worden veerkrachtige ringvormige afdichtingen verschaft in de poorten van het insteeklichaam van elk samenwerkend paar. Bij bepaalde uitvoeringen van 35 de uitvinding kan een dergelijke afdichting eenvoudig concentrisch het buitenste deel van de terugslagklep volgens de uitvinding omgeven die is geplaatst in dezelfde poort als de afdichting. Als een terugslagklep afdichting. Als een terugslagklep wordt verschaft in de overeenkomstige poort in het opneemlichaam kan de afdichting in de poort van het in-40 steeklichaam, dat grotere maten bezit zowel ten opzichte van de poort 8201540 « Λ 4 in het opneemlichaasi als van de terugslagklep of kleppen, op juiste wijze samenwerken met de wand van het verbindingslichaam om de poort in het opneemlichaam, of de kleppen nu zijn geplaatst in een of de andere van de samenwerkende poorten of beide. Bij nog een andere uitvoering 5 van de uitvinding kan een dergelijke afdichting een deel van het klep-mechanisme zelf vormen meer in het bijzonder het beweegbare deel of klepelement·
Dienovereenkomstig is het een belangrijk doel van de uitvinding een verbindingslichaam te verschaffen dat kan worden gebruikt in samen-10 werking met onderwater putmondinrichtingen met tenminste één poort, die opent door de in het algemeen lateraal gerichte wand van het lichaam en een klep in deze poort die kan worden bediend als gevolg van relatieve langsglijbeweging tegen een in het algemeen zijdelings gerichte wand van een samenwerkend lichaam.
15 Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een derge lijk verbindingslichaam waarbij de beweging van de klepaandrijfinrichting in het algemeen dwars is gericht op de wand waardoor de betreffende poort opent.
Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een paar 20 van dergelijke verbindingslichamen, die met elkaar in samenwerking kunnen worden gebracht, waarbij een dergelijke terugslagklep is geplaatst in de poort of de poorten van een of beide genoemde lichamen.
Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een systeem met een aantal van dergelijke paren in samenwerking met elkaar 25 brengbare lichamen, waarbij een aantal van de lichamen van een dergelijk systeem onderling is verbonden met een gemeenschappelijke medium-bron en daarin dergelijke kleporganen bezit.
Nog een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een dergelijk verbindingslichaam, paar lichamen, of systeem waarin gebrui-30 kelijke poortafdichtingen worden gebruikt met een minimum mate van wijziging daarvan.
Aan de hand van een tekening, waarin uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven wordt de uitvinding hierna nader beschreven.
Figuur 1 toont een gedeeltelijk zijaanzicht, waarbij een aantal 35 delen in aanzicht en een aantal delen in doorsnede is weergegeven, van een systeem volgens de uitvinding.
Figuur 2 toont op grotere schaal in detail een doorsnede van een uitvoering van de uitvinding voor het in samenwerking met elkaar brengen van de verbindingslichamen.
40 Figuur 3 toont een doorsnede overeenkomstig figuur 2 maar na het 8201540 Λ 5 * met elkaar in verbinding brengen van de verbindingslichamen.
Figuur 4 toont een doorsnede over de lijn XV-IV in figuur 2.
Figuur 5 toont een aanzicht over de lijn V-V in figuur 2.
Figuur 6 toont een detail over de lijn VI-VI in figuur 2.
5 Figuur 7 toont een doorsnede overeenkomstig figuur 3 waarin een tweede uitvoering van de uitvinding is weergegeven.
Figuur 8 toont een doorsnede overeenkomstig figuur 3 maar toont een derde uitvoering van de uitvinding.
Figuur 9 toont een doorsnede overeenkomstig figuur 2 van een vier-10 de uitvoering van de uitvinding.
Figuur 10 toont een doorsnede overeenkomstig figuur 3 waarin de uitvoering volgens figuur 9 is weergegeven.
In figuur 1 is een deel van een vereenvoudigd putmondverbinding-systeem weergegeven. Figuur 1 toont twee paren met elkaar in samenwer-15 king brengbare verbindingslichamen of steeklichamen, zoals zij gewoonlijk worden genoemd, hoewel bepaalde systemen meer dan twee van dergelijke paren kunnen omvatten. Elk dergelijk in samenwerking brengbaar paar omvat een opneemverbindingslichaam of steeklichaam 10 en een in-steekverbindingslichaam of steeklichaam 12. Hoewel het paar steeklicha-20 men 10 en 12, weergegeven aan de linker zijde van figuur 1 samenwerkend zijn verbonden en die weergegeven aan de rechter zijde van figuur 1 niet samenwerkend zijn verbonden, zijn overeenkomstig genummerde delen op de twee zijden van figuur 1 verder identiek wat hun konstruktie betreft.
25 Elk van de opneemlichamen of steeklichamen 10 is in het algemeen komvormig zodat daardoor een naar boven open kamer 14 wordt gevormd.
Meer in het bijzonder wordt de kamer 14 begrensd door een in het algemeen zijdelingse naar binnen gerichte afgeknot kegelvormige zijwand 16 en een vlakke naar bovengerichte bodemwand 18, waarbij de wand 18 is 30 onderbroken door een centrale opening 20, die zich naar beneden uitstrekt door het opnemende steeklichaam. Elk opnemend steeklichaam 10 bezit een aantal mediumkanalen waarvan er één is weergegeven bij 22.
Elk dergelijk kanaal heeft een poort 24 die opent door de zijwand 16 in de kamer 14 en een terugslagklep 26, die hierna meer in detail wordt 35 beschreven, aangebracht in elke poort 24. Aan zijn einde tegenover de poort 24 opent elk kanaal 22 door de bodem van het opneemlichaam of steeklichaam 10 en is daar door middel van een fitting 28 verbonden met een gebruikelijke toevoerleiding 30 voor hydraulisch medium. De leiding 30 is op zijn beurt verbonden met een geschikt reservoir met of een ge-40 schikte bron hydraulisch medium. Andere fittingen zoals weergegeven bij 8201540 *' ·* \ 6 29 verbinden verdere kanalen (niet weergegeven) in het steeklichaam 10 met hydraulische leidingen.
Elk opneemsteeklichaam 10 is in het algemeen geplaatst binnen en aangebracht op een in het algemeen cilindrische drager 32. De drager 32 5 heeft een ringvormige flens 34, die zich radiaal naar binnen uitstrekt vanaf zijn ondereinde. De binnendiameter van de flens 34 is voldoende groot om toegang mogelijk te maken tot de onderzijde van het steeklichaam 10 om de fittingen 28 en 29 te verbinden. Een paar schroefdrukve-ren, waarvan er een is weergegeven bij 36, rust op de flens 34 van elke 10 drager 32. Elk steeklichaam 10 heeft een integrale flens 38, die zich uitstrekt in radiale richting naar buiten daarvan voor samenwerking met de boveneinden van de veren 36. Elk steeklichaam wordt dus veerkrachtig ondersteund op zijn drager 32 door zijn veren 36 die een beperkte ver-tikale speling tussen het steeklichaam en de drager toelaten. Een der-15 gelijke speling maakt op zijn beurt een volledig en juist zitten mogelijk van het betreffende steeklichaam 12 in het opneemlichaam 10. Om de bovenwaartse beweging van het steeklichaam 10 te beperken ten opzichte van de drager 32 is een stopbout 40 verbonden met elk van de veren 36. Het einde van elke bout 40 is geschroefd in de onderzijde van de flens 20 38 op het betreffende opneemlichaam 10. De schacht van de bout 40 strekt zich naar beneden uit vanaf de flens 38 door het midden van de betreffende schroefveer 36 en door een boring 42 en de flens 34 van de betreffende drager 32. De kop van de bout 40 wordt aldus buiten de drager 32 geplaatst, en omdat de veren 36 het opneemlichaam naar boven 25 drukken komen de koppen van de bouten 40 te rusten tegen de onderzijde van de flens 34 om een dergelijke opwaartse beweging als weergegeven aan de rechter zijde in figuur 1 te beperken.
Elk van de dragers 32 heeft ook een flens 44 die zich radiaal naar buiten daar vanaf uitstrekt. De flens 44 is door schroeven 46 verbonden 30 met de plaat 48 die een grote centrale opening bezit die de drager 32 omgeeft. Elke plaat 48 is op zijn beurt bevestigd op een aftakkonstruk-tie (niet weergegeven) waarop het opneemlichaam 10 en de daarmee verbonden inrichting kan worden geplaatst. De aftakkonstruktie is op zijn beurt verbonden met de putmond door op zichzelf bekende middelen.
35 Elk van de insteeklichamen of steeklichamen 12 heeft een in het algemeen zijdelings naar buiten gerichte afgeknot kegelvormige wand 50 die evenwijdig met en samenwerkend met de wand 16 van het samenwerkende opneemdeel 10 is gevormd, als het insteekdeel 12 daarin is gebracht.
Elk insteekdeel 12 heeft ook een naar beneden gerichte onderste wand 52 40 die wordt onderbroken door een centraal neusstuk 54 dat zich verder 8201540 *· ·* 7 naar beneden daar vanaf uitstrekt. Een buitenste huis 56 omgeeft het bovenste deel van het steeklichaam 12 en rust op een ondersteunings-plaat 58, waardoor het steeklichaam 12 op een wijze als bekend kan worden gebruikt. De plaat 58 heeft een opening 60 waardoor het steeklic-5 haam 12 zich uitstrekt, welke opening 60 een voldoend grote maat heeft om het bovenste deel van het steeklichaam 12 als weergegeven in figuur 1 op te nemen.
Elk van de insteeklichamen 12 heeft een aantal mediumkanalen, waarvan er een bij 62 is weergegeven in elk van de insteeklichamen 12 10 volgens figuur 1. Elk dergelijk kanaal heeft een poort 64 en in elk van de poorten 64 is een terugslagklep 66 aangebracht en een veerkrachtige ringvormige afdichting 68,.die de klep 66 concentrisch omgeeft. Hydraulische vloeistofkanalen zoals 70 strekken zich uit door het huis 66 voor samenwerking met een of meer van de mediumkanalen in het betref-15 fende insteekdeel 12. Een ingaande reeks of leiding, schematisch weergegeven bij 72, kan worden gebruikt om het insteeklichaam 12 en de daarmee verbonden inrichting in te voeren voor onderlinge samenwerking met het betreffende opneemlichaam 20. Als weergegeven aan de linker zijde van figuur 1 zijn de steeklichamen 10 en 12 zo uitgevoerd dat het 20 afgeknot kegelvormige wanddeel 50 van het insteekdeel komt te rusten op de afgeknot kegelvormige wand 16 van het opneemlichaam op een punt zodanig dat de onderwand 52 van het insteeklichaam op afstand ligt vanaf de onderste wand 18 van de kamer van het opnèmende lichaam 10. Het feit dat de wanden 52 en 18 elkaar niet raken verzekert een volledig juiste 25 samenwerking tussen de wanden 16 en 50. Dit verzekert op zijn beurt dat elk van de poorten 54 van het insteeklichaam 12 in vertikale richting op één lijn ligt met en wordt afgedicht ten opzichte van een betreffende poort 24 in het opneemlcihaam 10. Andere richtmiddelen (niet weergegeven maar wel bekend als aangegeven in de bovengenoemde Amerikaanse 30 octrooischriften) werken samen tussen de steeklichamen en opneemlicha-men om deze in de juiste stand in omtreksrichting ten opzichte van elkaar te plaatsen zodat elke poort 64 tenminste in het algemeen op één lijn ligt met een van de poorten 24. Als het insteeklichaam 12 op de juiste wijze is geplaatst worden grendels 64, gedragen door het neus-35 stuk 54, uitgezet voor samenwerking met de onderzijde van het opneemlichaam 10 om naar boven gerichte beweging van het insteeklichaam 12 daar vanaf te voorkomen. Als het gewenst is het steeklichaam 12 te verwijderen, kunnen de grendels 74 worden teruggetrokken en kan het steeklichaam 12 worden geheven als weergegeven aan de rechter zijde in fi-40 guur 1.
8201540 8
Als boven aangegeven bezitten in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 de poorten van zowel de insteeklichamen als de opneemlichamen terugslagkleppen. Bij bepaalde systemen kan het echter aanvaardbaar zijn of zelfs gewenst zijn terugslagkleppen aan te brengen in de poor-5 ten van slechts de insteeklichamen of op andere wijze in de poorten van slechts de opneemlichamen. De figuren 2 tot 6 tonen een uitvoering waarbij de terugslagkleppen slechts zijn aangebracht in de poorten van het insteeklichaam, terwijl ook in groter detail de konstruktie van de terugslagklep 66 is weergegeven. Weergegeven is dat deel van een in-10 steeklichaam 12 dat de poort 64 van het mediumkanaal 62 bevat, welke poort 64 opent door de in het algemeen zijdelings naar buiten gerichte afgeknot kegelvormige zijwand 50 van het steeklichaam 12. Het deel van het samenwerkende opneemlichaam 10', weergegeven in figuur 2, omvat de poort 24' van het kanaal 22' dat is bedoeld voor samenwerking met de 15 poort 64' van het steeklichaam 12'. De poort 24' opent door de in het algemeen zijdelings naar binnen gerichte afgeknot kegelvormige zijwand 16' die de kamer begrenst van het opneemlichaam 10', dat het insteeklichaam 12 opneemt.
Het buitenste deel van het kanaal 62 bezit een aantal tegenborin-20 gen, die de poort 64 vormen. De eerste of zijdelings binnenste is een gladde tegenboring 64a, die slechts iets groter is dan de diameter van het hoofddeel van het kanaal 62. Buiten het deel 64a is een verder vergroot en van schroefdraad voorzien deel 64b aanwezig. Buiten het deel 64b is een verder vergroot deel 64c met gladde wand aanwezig en ten-25 slotte is een buitenste glad deel 64d met belangrijk grotere diameter aanwezig. De ringvormige elastomere afdichting 68 is geplaatst in de buitenste tegenboring 64d van de poort 64. Ten opzichte van zijn eigen hartlijn heeft de afdichting 68 een radiaal buitenste cilindrisch oppervlak 68a, dat rust tegen de tegenboring 64d, een axiaal gericht ba-30 sisoppervlak 68b, dat rust op de schouder gevormd tussen de delen 64c en 64d van de poort 64, een afdichtvlak 68c, dat axiaal is gericht (en zijdelings naar buiten ten opzichte van het steeklichaam 12), en een radiaal binnenoppervlak 68d. Zoals het duidelijkst naar voren komt bij vergelijking van de figuren 2 en 4 ligt het afdichtvlak 68c in het 35 algemeen evenwijdig met de afgeknot kegelvormige vorm van de wand 50 van het steeklichaam 12. Een uitsteeksel 69 op de afdichting 68 past in de uitsparing 71 in het steeklichaam 12 om de afdichting 68 op de juiste wijze te plaatsen. Het buitenste deel van het radiale binnenoppervlak 68d van de afdichting 68 loopt radiaal naar buiten naar het af-40 dichtoppervlak 68c. Als weergegeven is de afdichting 68 van zodanige 8201540 9 afmeting dat hij zich enigszins uitstrekt huiten de «and 50 als hij in ontspannen toestand is. Dit verzekert het samendrukken van de afdichting 68 als de steeklichamen 10' en 12 samenwerken en dus verzekert hij een goede afdichting tegen het steeklichaam 10'.
5 De terugslagklep aangebracht in de poort 64 omvat een huis gevormd uit twee afzonderlijke delen. Het eerste van deze delen is een betrekkelijk kleine huls 76, die rust op de schouder gevormd tussen het binnenste deel van de tegenboring 64a en het hoofddeel van het kanaal 62, en strekt zich langs poortdelen 64a en 64b uit in aanraking met het 10 deel 64a maar radiaal op afstand van de wand van het deel 64b. Het buitenste einde van de huls 76 (met betrekking tot het steeklichaam 12 en zijn poort 64) heeft een één geheel ermee vormende ringvormige flens 78, die zich radiaal naar binnen uitstrekt. De flens 78 begrenst een afgeknot kegelvormige schouder 80, die naar binnen is gericht ten op-15 zichte van de poort 64, welke schouder dient als klepzittingdeel. Een groter buisvormig deel 82 vormt de rest van het klephuis terwijl het ook dient om de huls 76 en de afdichting 68 op hun plaats te houden.
Het binnenste einde van het orgaan 82 is met schroefdraad aangebracht in het deel 64b van de poort 64 in omtrekssamenwerking met de huls 76« 20 De huls 76 draagt een 0-ring 84 in zijn buitenomtrek voor afdichting ten opzichte van het huisdeel 82. Het deel 82 is voorzien van uitsparingen 117 voor samenwerking met een gereedschap waarmede het in de boring 64b wordt geschroefd. Buiten dit van schroefdraad voorziene binnendeel heeft het huis 82 een cilindrisch deel met gladde wand en met 25 grotere diameter welk deel rust op het deel 64c van de poort 64 en het nabij liggende cilindrische deel van het radiale binnenoppervlak 68d van de afdichting 68. Nabij het uitlopende deel van het radiale binnenvlak 68d van de afdichting 68 is het huis 82 overeenkomstig uitgevoerd, zoals weergegeven bij 82a, om de afdichting 68 op zijn plaats te hou-30 den. Genoemd uitgebogen einde 82a van het huis 82 eindigt echter kort voor de wand 50 van het steeklichaam 12 alsmede als afdichtvlak 68e van de afdichting 68 zodat geen nadelige invloed wordt uitgeoefend op de samendrukking van de afdichting 68 als afgedicht wordt tegen het opneem-steeklichaam 10'. Het huis 82 heeft ook een inwendige ringvormige flens 35 86, die steunt op het einde van de huls 76 gevormd door zijn flens 78 zodat de huls 76 op de juiste wijze op zijn plaats wordt gehouden.
De tweedelige konstruktie van het klephuis 76, 82 maakt het mogelijk dat een deel ervan, dat de klepzitting 80 vormt, die het meest kritisch is en dus ook het meest aan slijtage onderhevige deel van het 40 klephuis, kan worden vervangen als dit noodzakelijk is zonder de nood- 8201540 10 zakelijkheid van het vervangen van het hele huis. Beschouwd als een eenheid begrenzen de huisdelen 76 en 82 een boring die een voortzetting vormt van het mediumkanaal 62 en zijn poort 64. Deze boring omvat een deel 88a met betrekkelijk kleine diameter bepaald door de binnendiame-5 ters van de flenzen 78 en 86 (welke diameters in hoofdzaak gelijk zijn). Binnen het deel 88a met kleinere diameter (ten opzichte van de poort 64) is een deel 88b met grotere diameter aanwezig gevormd door de binnendiameter van de huls 76. Aan de tegenover liggende zijde van het deel 88a met kleinere diameter, dat wil zeggen buiten het deel 88a ten 10 opzichte van de poort 64, is een deel 88c met nog grotere diameter aanwezig gevormd door de binnendiameter van het huisdeel 82.
De terugslagklep omvat verder een beweegbaar deel omvattende een dunne cilindrische drukstaaf 90 die zich uitstrekt door het deel 88a met kleine diameter van de boring in het klephuis. Een cirkelvormig 15 klepelement 92, geplaatst binnen de flens 78 van de huishuls 76 raakt gewoonlijk de stang 90. Bij andere uitvoeringen kunnen de stang 90 en het klepelement 92 vast worden verbonden. Het klepelement 92 strekt zich straalgewijs uit vanaf een klepsteel 104 en in principe vormt het een flens daarop, waarbij de steel 104 op zijn beurt zich naar binnen 20 uitstrekt vanaf het klepelement 92. Het eindvlak van het klepelement 92, dat is gericht naar of ligt tegenover het klepzittingoppervlak 80 is dienovereenkomstig afgeschuind als weergegeven bij 94 voor het vormen van een klepzittingvlak voor afdichtende samenwerking met de klep-zitting 80. Omdat de buitendiameter van het klepelement 92 groter is 25 dan de binnendiameter van het huisdeel 88a (en dus de binnendiameter van de klepzitting 80) als het klepafdichtvlak 94 van het klepelement 92 met de klepzitting 80 samenwerkt als weergegeven in figuur 2, wordt de stroming door de boring van het klephuis en dus de stroming door de poort 64 geblokkeerd. Als echter .het klepelement 92 is teruggetrokken 30 van de klepzitting 80, als weergegeven in figuur 3, dan kan omdat de stang 9 van belangrijk kleinere diameter is dan het omgevende deel 88a van de klepboring, en omdat de binnendiameter van het klepelement 92 belangrijk kleiner is dan de binnendiameter van het omgevende deel 88b van de boring van het klephuis, stroming plaats hebben langs de klep-35 zitting 80 en het klepelement 92.
Een schroefdrukveer 96 is geplaatst in de klephuishuls 76 en dient om het klepelement 92 naar de klepzitting 80 te drukken om daardoor de klep in een normaal gesloten stand te houden. Zoals het duidelijkst is weergegeven in figuur 6 bezit de huls 76 een lijf 98 dat zich diame-40 traal over het binneneinde ervan uitstrekt. Het lijf 98 verschaft een 8201540 W # 11 aanslag voor een einde van de veer 96 maar sluit het einde van de huls 76 niet volledig af maar laat op diametraal tegenover liggende ruimten 100 aan de tegenover liggende zijde ervan open. Het lijf 98 heeft ook een boring 102 die concentrisch is met de boring van het klephuis en de 5 klepsteel 104 glijdend opneemt. Het onderling samenwerkende lijf 98 en klepsteel 104 dient als een leger om het klepelement 92 te geleiden en op de juiste wijze te plaatsen. Het andere einde van de veer 96 rust op het binnenste axiale eindvlak van het klepelement 92.
Om het mogelijk te maken het klepelement 92 te bewegen naar zijn 10 open stand als weergegeven in figuur 3 is een kop 106 met grote diameter als één geheel gevormd op het buiteneinde van de stang 90. De buitendiameter van de kop 106 is zodanig dat een glijdende passing wordt gevormd binnen de boring 88c met grote diameter van het klephuis. Daardoor, om het mogelijk te maken dat medium stroomt langs de kop 106, is 15 hij geperforeerd door middel van diametraal tegenover elkaar liggende gaten 108. Bij vergelijking van de figuren 2, 4 en 5 is het binneneind-vlak van de kop 106 ondersneden als weergegeven bij 110 voor het opnemen van één einde van een schroefdrukveer 112. Het andere einde van de veer 112 is opgenomen in een uitsparing 114 in de huisflens 86. De veer 20 112 drukt de kop 106 en de ermee verbonden stang 190 naar hun uiterste stand.
Als weergegeven in de figuren 2 en 4 steekt in een dergelijke buitenste stand de kop 106 naar buiten uit vanaf de poort 64 voorbij de wand 50 van het steeklichaam en ook voorbij het afdichtvlak 68c. De kop 25 106 kan dus dienen als aandrijforgaan. Meer in het bijzonder blijkt dat als het steeklichaam naar beneden wordt bewogen in een rechte vertikale richting vanuit de stand volgens figuur 2 de kop 106 en meer in het bijzonder het naar buiten gerichte eindvlak 116 ervan, glijdend samenwerkt met de wand 16' van het opneemlichaam 10’, zodat op het tijdstip 30 dat het steeklichaam 12 is geplaatst in het lichaam 10', als weergegeven in figuur 3, het beweegbare deel van het klepsamenstel naar binnen wordt gedrukt naar zijn open stand. Als weergegeven in de figuren 4 en 5 bezit de kop 106 een tweede paar perforaties 118 onder 90° ten opzichte van de gaten 108· De perforaties 118 nemen glijdend de schachten 35 van een paar schroeven 120 op waarvan de einden zijn geschroefd in de flens 86 van het klephuis. De perforaties 118 hebben een tegenboring bij 118a voor het opnemen van de koppen van de schroeven 120. De schroeven 120 dienen dus als stoppen die een naar binnen gerichte beweging van de kop 106 beperken. Zoals duidelijk blijkt uit figuur 4 is, 40 om ervoor zorgt te dragen dat het vlakke eindvlak 116 van de kop 106 8201540 12 meer nauwkeurig overeenkomt met de gebogen vorm van de dwarsdoorsnede van de wand 50 van het steeklichaam 12, afgeschuind nabij zijn buitenomtrek als weergegeven bij 116a·
Uit figuur 3 blijkt dat de gaten 108 door de kop 106 over een af-5 stand van elkaar liggen die veel kleiner is dan de diameter van de poort 24' van het opneemlichaam 10'. Aan de andere kant is de algemene zijdelingse afmeting van de gaten 108, dat wil zeggen de afstand tussen hun meest op afstand van elkaar liggende punten 108a, belangrijk groter dan de diameter van de poort 24'. Dit verzekert een verbinding tussen 10 de poort 24' en de gaten 108 als de steeklichamen 12 en 10' in samenwerking met elkaar worden gebracht zonder de noodzakelijkheid van uiterst nauwkeurige toleranties. Ook kan als boven aangegeven terwijl de beweging van het beweegbare deel van het klepsamenstel bij het openen en sluiten van de poort 64 in het algemeen dwars plaats heeft op de 15 wand 50 waardoor deze poort opent, een dergelijke beweging worden uitgevoerd door de relatieve langsbeweging tussen de steeklichamen 12 en 10' gedurende het in samenwerking met elkaar brengen ervan, en meer in het bijzonder door het vlak 116 tegen de wand 16' te laten glijden en zonder de noodzakelijkheid dat enig deel van het klepsamenstel wordt 20 gestoken in of in samenwerking wordt gebracht met een overeenkomstig deel van het opneemlichaam. Deze kenmerken werken samen voor het verschaffen van onderhavige uitvinding met de voordelen van zijdelings openende poorten, en dus een kleinere noodzakelijkheid van nauwkeurige toleranties, terwijl de voordelen van terugslagkleppen in vele poorten 25 van het verbindingsorgaan behouden blijven.
Figuur 7 toont hetzelfde insteeklichaam 12 en de ermee samenwerkende terugslagklepinrichting als weergegeven in de figuren 2 tot 6 maar in samenwerking met een opneemlichaam 10 waarvan de poort 24 van het mediumkanaal 22 is voorzien van zijn eigen terugslagklepinrichting 30 26, in tegenstelling tot het meer conventionele opneemlichaam 10' volgens de figuren 2 tot 4. Figuur 7 toont aldus op groter schaal de uitvoering volgens figuur 1 waarin alle poorten van beide steeklichamen zijn voorzien van terugslagklepsamenstellen. Bij het beschrijven van de inrichting met terugslagklep van het steekdeel 10 worden woorden zoals 35 "binnen" en "buiten" worden gebruikt ten opzichte van de poort 24, "binnenste” wordt gebruikt voor het verst verwijderd vanaf de wand 16 en "buitenste" wordt gebruikt als zo dicht mogelijk bij de wand 16. De poort 24 is tegengeboord en getapt voor het opnemen van de terugslagklep 26 op een wijze overeenkomstig poort 64 in het insteeklichaam 12. 40 Meer in het bijzonder omvat de poort 24: een binnenste tegengeboord 8201540 13 deel 24a met gladde wand overeenkomend, wat zijn afmetingen betreft, met het deel 64a van de poort 64; een van schroefdraad voorzien deel 24d, dat wat zijn afmetingen betreft overeenkomt met het deel 64b van de poort 64; een tegengeboord deel 24c met gladde wand met dezelfde di-5 ameter als, maar iets langer dan, het deel 64c van de poort 64; en tenslotte een buitenste tegengeboord deel 24d met gladde wand, dat, omdat het geen afdichting opneemt zoals 68 in het insteeklichaam 12, korter is en een kleinere diameter bezit dan het overeenkomstige deel 64 d van de poort 64.
10 De terugslagklep voor de poort 24 van het opneemlichaam 10 omvat een huis 122 dat wat zijn vorm betreft overeenkomt met het huis 82 in het insteeklichaam 12 met uitzondering dat in de plaats van het uitwijkende oppervlak 82' het orgaan 122 een 90° schouder 122a bezit zodat dit de vorm van de boringdelen 24c en 24d en de daartussen gevormde 15 schouder volgt. Het binnenste einde van het huisdeel 122 is ge schroefd in het deel 24b van de poort 24 om het gehele klepsamenstel op zijn plaats te houden. Omdat de poort 24 geen afdichting bevat zoals 68, is het huis 122 afgedicht ten opzichte van de poort 24 door middel van een 0-ring 121.
20 De resterende delen van het klepsamenstel 26 in de poort 24 van het opnemende lichaam 10 zijn identiek met de overeenkomstige delen van het klepsamenstel 66 in de poort 64 van het insteeklichaam 12; deze overeenkomstige delen zijn daarom met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven en worden hierna niet meer in detail besproken. In het algemeen 25 geldt dat als de kamer begrensd door de wand 16 van het opnemende lichaam 10 geen insteeklichaam bezit dat daarin kan worden gebracht, de veren 96 en 112 het beweegbare deel van het klepsamenstel 26 drukken naar de buitenste stand waarin het vlak 94 van het klepelement 92 rust op de klepzitting 80, waardoor de poort 24 wordt gesloten, en de kop 30 106 buiten de wand 16 uitsteekt om als aandrijver voor de klep te die nen. Als het insteeklichaam 12 wordt ingebracht in de kamer begrensd door de wand 16 komt het eindvlak 116 van de kop 106 van het klepsamenstel 26 in glijdende samenwerking met de wand 50 van het insteeklichaam 12 en/of het vlak 116 van zijn betreffende klepsamenstel zodat beide 35 aandrijforganen 106 worden gedrukt op hun binnenstanden, zoals weergegeven in figuur 7, waardoor de klepelementen 92 worden teruggetrokken vanaf hun betreffende klepzittingen 80, en dienovereenkomstig de poorten 24 en 64 openen voor het onderling verbinden.
Zoals blijkt uit figuur 1 werken het paar steeklichamen 10 en 11 40 weergegeven aan de linker zijde van de figuur samen en de klepsamen- 8201540 14 stellen in hun verschillende poorten 24 en 64 zijn dus in open standen als meer in detail weergegeven in figuur 7. Het hydraulische medium kan dus in verbinding worden gebracht vanaf een steeklichaam naar het andere om de verschillende inrichtingen die samenwerken met de putmondkon-5 struktie te bedienen. Het paar steeklichamen 20 en 21, weergegeven aan de rechter zijde van figuur 1 kan een dergelijk paar steeklichamen weergeven waarbij het insteeklichaam 12 wordt gebracht naar onderlinge samenwerking met het opneemlichaam 10 en voor de samenwerking of het op de zitting komen. De terugslagkleppen in beide deze steeklichamen 10 en 10 12 zijn in hun gesloten standen (zie figuur 2). Dus geen steeklichaam verliest hydraulisch medium naar de omgeving noch worden de mediumkana-len van elk steeklichaam vervuild door het zeeewater. Het sluiten van de terugslagkleppen 26 in het opneemlichaam 10 voorkomt op dezelfde wijze drukverlies vanaf de gemeenschappelijke hydraulische leiding 30 15 en voorkomen daardoor elk verhinderen van het juist werken van de reeds in samenwerking met elkaar gebrachte steeklichamen aan de linker zijde van de figuur. Tenslotte voorkomt het sluiten van de kleppen in het insteeklichaam 12 de vorming van bellen in de mediumkanalen ervan als gevolg van de drukwisseling als het steeklichaam omlaag wordt gebracht.
20 Alle bovengenoemde voordelen worden eveneens bereikt als een van de in-steeklichamen, nadat dit is geplaatst op het betreffende steeklichaam zou worden teruggetrokken. Desalnietemin, als boven aangegeven, worden deze voordelen bereikt door terugslagkleppen in poorten die zijdelings openen door hun respectieve steeklichamen, in plaats van axiaal, en die 25 werken als gevolg van een relatieve langsglijbeweging (ten opzichte van de steeklichamen als geheel) en zonder de noodzakelijkheid van samenwerking door het insteektype bij elk afzonderlijk paar met elkaar samenwerkende poorten. Aldus vereist de inrichting in hoofdzaak, terwijl alle beschreven voordelen in verband met het gebruik van terugslagklep-30 pen in het algemeen worden verschaft, niet meer nauwkeurigheid bij machinale bewerking van de wanden 16 en 50 van de steeklichamen noch meer nauwkeurigheid in het plaatsen van de verschillende poorten binnen deze wanden dan als vereist bij gebruikelijke kleploze verbindingsorganen of steeklichamen. Ook wordt opgemerkt dat de terugslagkleppen volgens de 35 uitvinding gemakkelijk samenwerken met min of meer conventionele afdichtingen 68.
Als aangegeven, hoewel de uitvoering volgens de figuren 1 en 7 maximale voordelen in verschillende opzichten vertonen, kan het noodzakelijk of gewenst zijn onder bepaalde omstandigheden om kleppen te ver-40 schaffen in alleen de insteeklichamen of alleen de opneemlichamen bij 8201540 15 bepaalde systemen. De figuren 2 tot 6, die boven zijn beschreven, tonen een systeem waarin de kleppen slechts in het insteeklichaam zijn aangebracht. Figuur 8, aan de andere kant, toont op welke wijze de uitvinding kan worden toegepast voor het verschaffen van een systeem waarin 5 de kleppen zijn aangebracht in poorten van alleen de opneemlichamen.
Heer in het bijzonder toont figuur 8 hetzelfde steeklichaam 10 en klepsamenstel 26 als weergegeven in figuur 7. De delen van het klepsamenstel 26 bezitten daarom dezelfde verwijzingscijfers en worden niet verder in detail besproken. Geplaatst in de kamer begrensd door het 10 steeklichaam 10 is een insteeklichaam 12' aanwezig waarvan de poort 64' een afdichting bevat en een vasthoudinrichting voor de afdichting maar geen klep. Meer in het bijzonder bezit de poort 64’ een binnenste te-gengeboord getapt deel 64a' en een buitenste tegengeboord deel 64b' met gladde wand met zelfs grotere diameter dan het deel 64a'. De afdichting 15 68, die identiek is met die van de andere uitvoeringen, die boven zijn beschreven, is geplaatst in het deel 64b'. Een buisvormig vasthoudor-gaan 124 is geschroefd in het deel 64a' en bezit een buitenste glad deel dat in het algemeen de vorm volgt van het radiale binnenoppervlak 68d van de afdichting 68, en in het bijzonder een uitwijkend deel 124a 20 bezit voor het vasthouden van de afdichting 68 op zijn plaats, waarbij het deel 124a kort van het buitenste einde van de afdichting 68 eindigt zodat geen hinder wordt ondervonden bij deformatie daarvan voor afdichtende samenwerking met het steeklichaam 10. Het vasthoudorgaan 124 heeft een centrale boring 126 die op êên lijn ligt met de rest van het 25 kanaal 62'. Opgemerkt wordt dat onafhankelijk ervan of terugklepsamen-stellen worden gebruikt in de poorten van het insteeklichaam, van het opneemlichaam of van beide, heeft het de voorkeur afdichtingen te gebruiken zoals 68 in de poorten van alleen het insteeklichaam. De verschillende uitvoeringen weergegeven in de figuren 1 tot 8 tonen op wel-30 ke wijze dit afdichtschema kan worden aangepast aan verschillende systemen onafhankelijk ervan welke poort of poorten de terugslagklepsamen-stellen bevatten.
In de figuren 9 en 10 is tenslotte nog een andere uitvoering weergegeven omvattende een belangrijk verschillend type klepsamenstel. Dit 35 type klepsamenstel is weergegeven alleen in het insteeklichaam. Het zal echter duidelijk zijn voor een deskundige dat met geschikte modificatie overeenkomstige plaatsingen van het klepsamenstel kunnen worden aangepast voor plaatsing in een opneemlichaam.
Zoals meer gedetailleerd blijkt uit de figuren 9 en 10 is het op-40 neemlichaam 10' identiek met dat weergegeven in de figuren 2 en 3, en 8201540 16 omvat een mediumkanaal 22' met een poort 24' die opent door het algemene zijdelings gerichte wanddeel 16' dat de kamer vormt voor het opneem-lichaam. Het insteeklichaam jL2' heeft een algemeen zijdelings naar buiten gerichte zijwand 50" die zo is gevormd dat hij rust op de wand 16' 5 van het opnemende lichaam 10'. De figuren 9 en 10 tonen een deel van een van de mediumkanalen van het steeklichaam 12", welk kanaal een in het algemeen dwarsdeel 128 bezit dat zich ongeveer loodrecht op de wand 50" uitstrekt en nabij zijn binneneinde wordt gesneden door een vertikaal deel 130, dat zich naar boven en radiaal naar binnen uitstrekt 10 door het steeklichaam 12' naar een geschikte hydraulische leiding. De poort voor het kanaal 128, 130 is gevormd door een tegenboring met grotere diameter 132 aan het uiteinde van het deel 128.
Een stangvormig cilindrisch ondersteuningsorgaan 135 is concentrisch geschroefd in het binneneinde van het kanaal 128. Omdat de bui-15 tendiameter van het ondersteuningsorgaan 135 in hoofdzaak kleiner is dan de binnendiameter van het kanaal 128 (met uitzondering van het van schroefdraad voorziene deel), wordt een ringvormige stroomruimte daartussen verschaft; omdat het kanaal 130 in verbinding staat met het deel 128 buiten het van schroefdraad voorziene deel van laatstgenoemde, 20 staat het deel 130 in verbinding met deze ringvormige stroomruimte. Als één geheel gevormd met het buiteneinde van het ondersteuningsorgaan 135 is een klepzittingorgaan 136 aanwezig dat een afgeknot kegelvormig klepzittinggebied 138 begrenst dat continu is met en zich zijdelings uitstrekt vanaf het ondersteuningsorgaan 135, waarbij de zitting 138 25 naar binnen is gericht ten opzichte van de poort 132.
De poort 132 bevat een ringvormige elastomere afdichting 140, die ook dient als het beweegbare klepelement van het klepsamenstel. De afdichting 134 heeft een afdichtvlak 134a dat naar buiten is gericht door de poort 132 voor afdichtende samenwerking met de wand 16' van het op-30 neemlichaam 10'. Het radiale binnenoppervlak van de afdichting 134 heeft een afgeknot kegelvormig deel 134b dat een klepafdichtvlak vormt tegenover de klepzitting 134b voor afdichtende samenwerking daarmede.
De kleinste diameter van de afdichting 134 dat wil zeggen op en nabij het radiale binnenste uiteinde van het afgeknot kegelvormige deel 134 35 is echter belangrijk groter dan de buitendiameter van een steunorgaan 135 buiten het zittingorgaan 136, zodat als het oppervlak 134b wordt teruggetrokken vanaf het klepzitdeel 138, er een ringvormige stroomruimte is voor het uitwendige van het opneemlichaam 12" langs de delen 136 en 138, naar het deel 130 van het mediumkanaal. Om op normale wijze 40 het afdicht/klepelement 134 naar zijn gesloten stand te brengen, is een 8201540 17 schroeflijnvormige drukveer 140 in de poort 132 geplaatst. Een einde van de veer 140 steunt op de schouder gevormd tussen de poort 132 en het resterende deel van het kanaal 128 terwijl het andere uiteinde zich uitstrekt in een axiale uitsparing 134c in de afdichting 134. Bovendien 5 kan de mediumdruk in het kanaal 32 de klep naar zijn gesloten stand drukken.
Het is duidelijk dat als het insteeklichaam 12' naar beneden wordt bewogen vanuit de stand volgens figuur 9 naar de stand volgens figuur 10 de glijdende langsbeweging (ten opzichte van de steeklichamen als 10 geheel) tussen de afdichting 134 en de wand 16' tot gevolg heeft dat eerstgenoemde naar binnen wordt gedrukt naar de stand weergegeven in figuur 10, waarbij het oppervlak 134b van de klepzitting 138 wordt getrokken en het kanaal 128 in verbinding wordt gebracht met poort 24, die dan gericht is geplaatst met de poort 132. Opgemerkt wordt dat de 13 diameter van het afgeknot kegelvormige deel 134b aan zijn uiterste einde belangrijk groter is dan de diameter van de poort 24' om een goede samenwerking te verzakeren zonder de noodzakelijkheid van een meer nauwkeurig plaatsen van de poorten in de twee steeklichamen dan is vereist bij gebruikelijke kleploze poorten. Ook, als bij de andere uitvoe-20 ringen, heeft de afdichting 134 belangrijk grotere afmetingen ten opzichte van de poort 24' om te verzekeren dat hij afdichting over de gehele omtrek van de poort 24' zelfs hoewel er kleine variaties kunnen zijn ten opzichte van het nauwkeurig op éên lijn liggen van de poorten in de twee opneemlichamen.
8201540

Claims (32)

1. Inrichting te verbinden met een putmondkonstrktie gekenmerkt ,door een paar met elkaar in samenwerking brengbare lichamen omvattende een opneemlichaam met een in het algemeen zijdelings naar binnen ge-5 richte wand die een kamer begrenst en een insteeklichaam dat kan worden ingebracht in en kan worden verwijderd uit genoemde kamer door een beweging in het algemeen in langsrichting; welk insteeklichaam een in het algemeen zijdelings naar buiten gerichte wand bezit voor plaatsing nabij genoemde wand van genoemd opneemlichaam als genoemd insteeklichaam 10 daarin is gebracht, waarbij elk van genoemde lichamen een betreffend mediumkanaal bezit en elk van genoemde kanalen een poort bezit die opent door de betreffende zijwand welke poorten in het algemeen met elkaar overeenstemmen als genoemde lichamen daarin samenwerkend zijn geplaatst, waarbij een terugslagklep is geplaatst in de poort van een van 15 genoemde lichamen, welke terugslagklep wordt gedwongen naar een stand waarin genoemde poort is gesloten en bedieningsmiddelen bezit die in het algemeen in zijdelingse richting kunnen worden bewogen om genoemde poort van genoemd ene lichaam te openen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bedie-20 ningsorgaan zijdelings beweegbaar is door in het algemeen relatieve langsbeweging tegen de wand van het andere lichaam bij het inbrengen van het insteeklichaam in genoemde kamer.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het insteeklichaam veerkrachtige ringvormige afdichtorganen bezit in de be- 25 treffende poort daarvan voor afdichtende samenwerking met de wand van het opneemlichaam die in het algemeen de poort van het opneemlichaam omgeven.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat genoemd ene lichaam het insteeklichaam is.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een tweede dergelijke terugslagklep is geplaatst in de poort van het opneemlichaam.
6. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat genoemd lichaam het opneemlichaam is.
7. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de terug slagklep een in het algemeen buisvormig huis dat vast is aangebracht in de poort en een continue boring begrenst met genoemd kanaal, welk huis verder een ringvormig klepzittingvlak bepaalt in de boring, waarbij de boring een deel met grotere diameter bezit nabij genoemd klepzitting-40 vlak, een klepelement dat heen en weer beweegbaar is aangebracht in ge- 8201540 noemd deel met grotere diameter van de boring voor samenwerking met en terugtrekken vanaf het klepzittingvlak welk klepelement een buitendiameter heeft die groter is dan de binnendiameter van het klepzittingvlak maar kleiner dan de inwendige diameter van het deel van de boring met 5 vergrote diameter, waarbij, als het klepelement rust op het klepzittingvlak genoemde boring is geblokkeerd en als het klepelement is teruggetrokken vanaf het klepzittingvlak genoemde boring is geopend, middelen voor het veerkrachtig aandrukken van het klepelement naar het klepzittingvlak waarbij het aandrijforgaan samenwerkt met het klepele-10 ment en, als het klepelement rust op het klepzittingvlak, uitsteekt tot voorbij de poort van genoemd ene lichaam.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het bedie-ningsorgaan een kopdeel bezit dat uitsteekt buiten genoemde poort voor glijdende samenwerking met de wand van genoemd andere lichaam, en een 15 stangdeel nabij het kopdeel dat in samenwerking is met het klepelement, waarbij de buitendiameter van het stangdeel kleiner is dan de binnendiameter van het omgevende deel van de boring in het huis.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het kopdeel van het aandrijforgaan perforaties daardoor bezit die in verbin- 20 ding staan met het deel van de boring dat genoemde stangdeel van de aandrijfmiddelen omgeeft.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het geheel van de dwarsafmeting van genoemde perforaties van het kopdeel van het aandrijforgaan belangrijk groter is dan het geheel in dwarsrichting 25 van de poort van het andere lichaam.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het kopdeel een vlak eindoppervlak bezit dat in dezelfde richting is gericht als de zijwand en genoemde perforaties bevat.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het kop-30 deel van het bedieningsorgaan is afgeschuind nabij de buitendiameter van genoemd eindvlak.
13. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de terugslagklep omvat: een ondersteuningsorgaan dat vast is aangebracht in het kanaal van 35 genoemd ene lichaam nabij genoemde poort, waarbij de buitenomtrek van het ondersteuningsorgaan naar binnen op afstand ligt vanaf de binnenomtrek van genoemd kanaal voor het verschaffen van een ruimte daartussen, een zittingorgaan nabij genoemd ondersteuningsorgaan en dat een 40 ringvormig zittingoppervlak vormt dat continu is met en naar buiten 8201540 zich radiaal uitstrekt vanaf genoemd ondersteuningsorgaan, welk zit-tingvlak in het algemeen naar binnen is gericht ten opzichte van genoemde poort van genoemd ene lichaam, een ringvormig klepelement dat heen en weer beweegbaar is aange-5 bracht in genoemde poort in in het algemeen omgevende relatie met het ondersteuningsorgaan en genoemd zittingorgaan, en een klepafdichtvlak bezit dat in het algemeen naar buiten is gericht ten opzichte van genoemde poort en tegenover genoemd zittingvlak, middelen voor het veerkrachtig aandrukken van het klepafdichtvlak 10 naar het zittingvlak, en een deel van genoemd element, dat als het klepafdichtvlak het zittingvlak raakt zich uitstrekt tot aan de andere zijde van de poort van genoemd ene lichaam voor het vormen van het aandrijforgaan.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het 15 steunorgaan een cilindrisch oppervlak begrenst en het zittingvlak een afgeknot kegelvormig oppervlak is dat divergeert vanaf genoemd cilindrische vlak van het ondersteuningsorgaan, en waarin genoemd klepelement een cilindrisch oppervlak bepaalt, en genoemd klepzittingvlak een afgeknot kegelvormig oppervlak bezit dat divergeert vanaf genoemd ci-20 lindrische oppervlak van het klepelement, welk cilindrische oppervlak van het klepelement in het algemeen het cilindrische oppervlak van het ondersteuningsorgaan omgeeft maar een grotere diameter heeft dan genoemd cilindrische oppervlak van het steunorgaan.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het 25 klepelement een elastomere ring is met een afdichtvlak dat naar buiten is gericht vanaf genoemde poort voor afdichtende samenwerking waarbij de wand van het andere lichaam in het algemeen in omgevende relatie de poort van het andere lichaam omgeeft.
16. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door het aantal pa-30 ren van dergelijke in samenwerking met elkaar brengbare lichaam, waarbij het ene lichaam van elk paar het opneemlichaam is en de kanalen van het opneemlichaam onderling zijn verbonden.
17. Inrichting die kan worden verbonden met een putmondkonstruk-tie gekenmerkt door een paar in samenwerking met elkaar brengbare lic- 35 hamen omvattende een opneemlichaam met in het algemeen een zijdelings naar binnen gerichte wand die een kamer begrenst, en een insteeklic-haam, dat kan worden gestoken in en kan worden verwijderd uit genoemde kamer door een beweging in het algemeen in langsrichting, welk insteek-lichaam in het algemeen een naar buiten gerichte wand bezit voor plaat-40 sing ervan nabij genoemde wand van het opneemlichaam als het insteek- 8201540 lichaam daarin Is gebracht, en elk van genoemde lichamen een betreffend medlomkanaal daarin bezit, waarbij elk van genoemde kanalen een poort bezit die opent door de betreffende wand en genoemde poorten in het algemeen op één lijn liggen als deze lichamen onderling in samenwerking 5 zijn gebracht, en een terugslagklep, die in de poort van een van de lichamen is geplaatst, welke terugslagklep wordt gedwongen naar een stand waarin de poort is gesloten en een bedieningsorgaan bezit dat beweegbaar is door in het algemeen relatieve langsbewegingen tegen de wand van het andere lichaam bij het inbrengen van het insteeklichaam in 10 genoemde kamer om genoemde poort van het ene lichaam te openen*
18. Verbindingsorgaan ter verbinding met een putmondkonstruktie welk lichaam is gekenmerkt door een wand, een mediumkanaal met een poort openend door genoemde wand, en een terugslagklep geplaatst in genoemde poort, welke terugslagklep wordt gedwongen naar een stand waarin 15 genoemde poort is gesloten en bedieningsorganen bezit die beweegbaar zijn als gevolg van beweging van het lichaam tegen een ander orgaan in een richting in het algemeen evenwijdig met genoemde wand om genoemde poort te openen.
19. Verbindingslichaam volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat 20 de beweging van het bedieningsorgaan bij het openen van de poort in het algemeen dwars staat op de beweging van het lichaam ten opzichte van het andere orgaan.
20. Verbindingslichaam volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat veerkrachtige ringvormige afdichtorganen in genoemde poort aanwezig 25 zijn.
21. Verbindingslichaam volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het afdichtorgaan uitsteekt vanaf genoemde wand.
22. Verbindingsorgaan volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het een opneemlichaam is waarbij de wand in het algemeen zijdelings 30 naar buiten is gericht ten opzichte van het lichaam.
22. Verbindingslichaam volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het een insteeklichaam is, waarvan genoemde wand in het algemeen dwars is gericht in een kamer die daardoor wordt begrensd in het lichaam.
24. Verbindingsorgaan volgens conclusie 19, gekenmerkt door een 35 aantal van dergelijke kanalen, waarvan elk een betreffende dergelijke poort bezit en een betreffend terugslagkleporgaan in elk van genoemde poorten.
25. Verbindingsorgaan volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de terugslagklep omvat: 40 een in het algemeen buisvormig huis dat vast is aangebracht in de 8201540 poort en een continue boring begrenst met genoemd kanaal, welk huis verder een ringvormig klepzittingvlak in de boring verschaft en genoemde boring een deel heeft met grotere diameter nabij genoemd klepzittingvlak, 5 een klepelement dat heen en weer beweegbaar is aangebracht in het deel met grotere diameter van genoemde boring voor samenwerking met en verwijdering vanaf genoemd klepzittingvlak, welk klepelement een buitendiameter bezit die groter is dan de binnendiameter van het klepzittingvlak maar kleiner dan de binnendiameter van het vergrote deel van 10 de boring, waardoor, als het klepelement het klepzittingvlak raakt genoemde boring is geblokkeerd, en als genoemde klep is teruggetrokken vanaf het klepzittingvlak genoemde boring open is, middelen voor het veerkrachtig dwingen van het klepelement naar het klepzittingvlak, 15 welk bedieningsorgaan samenwerkt met het klepelement en, als het klepelement het klepzittingvlak raakt zich uitstrekt buiten de poort vanaf het lichaam.
26. Verbindingsorgaan volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan een betrekkelijk breed kopdeel bezit dat uit- 20 steekt buiten de poort en een betrekkelijk smal stangdeel, dat nabij het kopdeel ligt en samenwerkt met het klepelement, waarbij de buitendiameter van het stangdeel kleiner is dan de binnendiameter van het omgevende deel van de boring in het huis.
27. Verbindingsorgaan volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat 25 het kopdeel van het bedieningsorgaan perforaties bezit daardoor die in verbinding staan met het deel van de boring dat genoemd kopdeel van het bedieningsorgaan omgeeft.
28. Verbindingslichaam volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het kopdeel een vlak eindvlak bezit dat is gericht in dsezelfde algeme- 30 ne richting als de zijwand en genoemde perforaties bezit, welk kopdeel is afgeschuind nabij de buitendiameter van genoemd eindvlak.
29. Verbindingslichaam volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de terugslagklep omvat: een ondersteuningsorgaan dat vast is bevestigd in het kanaal nabij 35 de poort, waarbij de buitenomtrek van het steunorgaan naar binnen op afstand ligt vanaf de binnenomtrek van genoemd kanaal voor het verschaffen daartussen van een stromingsruimte, een zittingorgaan nabij het ondersteuningsorgaan dat een ringvormig zittingvlak bepaalt dat continu is met en zich radiaal naar buiten 40 uitstrekt vanaf het steunorgaan, welk zittingvlak in het algemeen naar 8201540 binnen is gericht ten opzichte van de poort, een ringvormig klepelement, dat heen en weer beweegbaar is aangebracht in genoemde poort in in het algemeen omgevende relatie met het ondersteuningsorgaan en het zittingorgaan en een klepafdichtvlak bezit 5 dat in het algemeen naar buiten is gericht ten opzichte van de poort en tegenover het zittingvlak, middelen, die genoemd klepafdichtvlak dwingen naar het zittingvlak, en een deel van het klepelement, als genoemd klepafdichtvlak het 10 zittingvlak raakt zich uitstrekt buiten de poort voor het vormen van het bedieningsorgaan.
30. Verbindingsorgaan volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat het ondersteuningsorgaan een cilindrisch oppervlak bepaalt en het zittingvlak een afgeknot kegelvormig oppervlak is dat divergeert vanaf ge- 15 noemde cilindrische vlak van het ondersteuningsorgaan, en waarbij het klepelement een cilindrisch vlak bepaalt en het klepzittingvlak een afgeknot kegelvormig oppervlak is dat divergeert vanaf het cilindrische oppervlak van het klepelement, waarbij het cilindrische vlak van het klepelement in het algemeen het cilindrische vlak van het steunorgaan 20 omgeeft, maar een diameter bezit die groter is dan het cilindrische vlak van het ondersteuningsorgaan.
31. Verbindingsorgaan volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat het klepelement een elastomere ring is met een afdichtvlak in het algemeen naar buiten gericht ten opzichte van genoemde poort.
32. Verbindingsorgaan ter bevestiging op een putmondkonstruktie, welk verbindingsorgaan geschikt kan zijn voor onderlinge samenwerking met een ander orgaan door beweging, ten opzichte van het andere orgaan in in het algemeen langsrichting waarbij het verbindingslichaam in het algemeen een zijdelings gerichte wand bezit, een mediumkanaal met een 30 poort die opent door genoemde wand en een terugslagklep die is geplaatst in de poort, welke terugslagklep wordt gedwongen naar een stand waarin de poort is gesloten en bedieningsmiddelen bezit die beweegbaar zijn in een richting in het algemeen dwars op genoemde zijwaarts gerichte wand voor het openen van de poort. 35 ************* 8201540
NL8201540A 1981-05-01 1982-04-13 Putmondkoppeling met terugslagklep. NL8201540A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US25942181 1981-05-01
US06/259,421 US4460156A (en) 1981-05-01 1981-05-01 Wellhead connector with check valve

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8201540A true NL8201540A (nl) 1982-12-01

Family

ID=22984877

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8201540A NL8201540A (nl) 1981-05-01 1982-04-13 Putmondkoppeling met terugslagklep.

Country Status (14)

Country Link
US (1) US4460156A (nl)
JP (1) JPS57192693A (nl)
AU (1) AU542535B2 (nl)
BR (1) BR8202469A (nl)
CA (1) CA1179597A (nl)
DE (1) DE3216225A1 (nl)
DK (1) DK160719C (nl)
FR (1) FR2504970B1 (nl)
GB (1) GB2097885B (nl)
IT (1) IT1150870B (nl)
MX (1) MX157954A (nl)
NL (1) NL8201540A (nl)
NO (1) NO161817C (nl)
SE (1) SE452494B (nl)

Families Citing this family (56)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4519636A (en) * 1982-10-20 1985-05-28 Koomey, Inc. Seal for an underwater connector
JPS60167888U (ja) * 1984-04-18 1985-11-07 日東工器株式会社 流路の接続装置
CA1252384A (en) * 1985-04-04 1989-04-11 Stephen H. Barkley Wellhead connecting apparatus
US4637470A (en) * 1985-06-19 1987-01-20 Hughes Tool Company Subsea hydraulic coupling
US4703774A (en) * 1985-12-04 1987-11-03 Vetco Gray Inc. Subsea safety check valve system
EP0233301B1 (de) * 1986-02-17 1990-08-22 Hydrotechnik GmbH Steckkupplung für mehrere Schlauchverbindungen
GB8622311D0 (en) * 1986-09-16 1986-10-22 Nat Supply Co Uk Ltd Wellhead connection of hydraulic control lines
US4741402A (en) * 1986-10-14 1988-05-03 Hughes Tool Company Subsea hydraulic connector with multiple ports
US4707041A (en) * 1986-12-15 1987-11-17 Hughes Tool Company Subsea well electrical coupling system
US4754780A (en) * 1987-02-10 1988-07-05 Smith Iii Robert E Pressure balanced hydraulic coupling
GB2231632B (en) * 1987-02-10 1991-04-24 Nat Coupling Co Inc Pressure balanced hydraulic coupling
US4754813A (en) * 1987-03-27 1988-07-05 Vetco Gray Inc Tree capless cone seal manifold
GB8722562D0 (en) * 1987-09-25 1987-11-04 Goodfellow Associates Ltd Connector for fluid carrying conduits
US4796922A (en) * 1987-12-30 1989-01-10 Vetco Gray Inc. Subsea multiway hydraulic connector
US5039414A (en) * 1989-08-01 1991-08-13 Mueller Marc B Process for separating and/or recovering hydrocarbon oils from water using biodegradable absorbent sponges
DE4233038C1 (de) * 1992-10-01 1993-11-25 Daimler Benz Ag Überdrucksicherung für einen Kühlmittelkreislauf
US5398761A (en) * 1993-05-03 1995-03-21 Syntron, Inc. Subsea blowout preventer modular control pod
US5482082A (en) * 1994-06-22 1996-01-09 Cooper Cameron Corporation Multi-passage fluid coupling and metal seal therefor
AU694250B2 (en) 1994-09-16 1998-07-16 National Coupling Company, Inc. Undersea hydraulic coupling with axial preloading
US5692538A (en) * 1994-09-21 1997-12-02 National Coupling Inc. Undersea hydraulic coupling member
US5582438A (en) * 1994-12-21 1996-12-10 Wilkins; Robert L. Lateral connector for tube assembly
GB9621769D0 (en) * 1996-10-18 1996-12-11 Abb Seatec Ltd Piston and cylinder device
GB9621770D0 (en) * 1996-10-18 1996-12-11 Abb Seatec Ltd Two-part connector
GB9621768D0 (en) * 1996-10-18 1996-12-11 Abb Seatec Ltd Oil field apparatus
DE69713798T2 (de) * 1996-12-09 2003-02-27 Hydril Co Kontrollsystem für einen blowoutpreventer
US5829480A (en) * 1997-05-07 1998-11-03 National Coupling Company, Inc. Locking device for undersea hydraulic coupling
US6003602A (en) * 1997-09-05 1999-12-21 Kraerner Oilfield Products Tree bore protector
US6050544A (en) * 1997-09-11 2000-04-18 Kvaerner Oilfield Products Valve coupling device forming metal-to-metal seal
US6276386B1 (en) 1997-11-24 2001-08-21 Kvaerner Oilfield Products, Inc. Charging device for hydraulic systems
US6059336A (en) * 1997-12-22 2000-05-09 Kvaernet Oilfield Products Hydraulically actuated mechanical coupler
US6041859A (en) * 1997-12-30 2000-03-28 Kuaefner Oilfield Products Anti-rotation device
US5975210A (en) * 1997-12-31 1999-11-02 Kvaerner Oilfield Products Well completion system having a precision cut low profile helix
US6129149A (en) * 1997-12-31 2000-10-10 Kvaerner Oilfield Products Wellhead connector
US6039120A (en) * 1997-12-31 2000-03-21 Kvaerner Oilfield Products Adjustable isolation sleeve
US6062312A (en) * 1998-04-09 2000-05-16 Kvaerner Oilfield Products Tree running tool with emergency release
US6142233A (en) * 1998-04-09 2000-11-07 Kvaerner Dilfield Products Tree running tool with actuator for latch
US6113157A (en) * 1998-04-09 2000-09-05 Kvaerner Oilfield Products Adjustable ball joint connector
US6471250B2 (en) 2001-02-15 2002-10-29 National Coupling Company, Inc. Junction plate assembly for undersea hydraulic couplings
US7000894B2 (en) * 2003-04-25 2006-02-21 Pur Water Purification Products, Inc. Fluidic cartridges and end pieces thereof
US7083201B2 (en) * 2004-03-23 2006-08-01 National Coupling Company, Inc. Junction plate assembly for undersea hydraulic couplings
US7216714B2 (en) * 2004-08-20 2007-05-15 Oceaneering International, Inc. Modular, distributed, ROV retrievable subsea control system, associated deepwater subsea blowout preventer stack configuration, and methods of use
US20070023189A1 (en) * 2005-07-27 2007-02-01 Kahn Jon B Tubing hanger connection
GB2453910B (en) * 2007-02-24 2011-05-18 M S C M Ltd Securing devices and subsea assemblies including them
GB2447645B (en) * 2007-03-16 2011-10-19 Lewis Ltd A subsea connector incorporating guide and latch means
WO2009025732A1 (en) * 2007-08-09 2009-02-26 Dtc International, Inc. Control system for blowout preventer stack
US8162356B2 (en) * 2007-08-22 2012-04-24 3M Innovative Properties Company Taper fitted conduits for molten polymer
FR2933155B1 (fr) * 2008-06-30 2010-08-27 Staubli Sa Ets Ensemble de connexion et procede de connexion d'un tel ensemble
GB2486900B (en) * 2010-12-29 2015-12-23 M S C M Ltd Stabplates and subsea connection equipment
GB201108415D0 (en) * 2011-05-19 2011-07-06 Subsea Technologies Group Ltd Connector
US8770300B2 (en) * 2011-08-15 2014-07-08 Halliburton Energy Services, Inc. Debris barrier for hydraulic disconnect tools
US8739885B2 (en) * 2011-08-15 2014-06-03 Halliburton Energy Services, Inc. Debris barrier for hydraulic disconnect tools
DE102015209940B4 (de) * 2015-05-29 2017-12-14 Festo Ag & Co. Kg Kanalmodulanordnung
US10676324B2 (en) 2017-03-05 2020-06-09 Thomas A Weeks Plug and play tool connection
US11625218B2 (en) 2020-04-07 2023-04-11 Ricoh Company, Ltd. Sound output device, sound output system, and output sound control method with appropriately controllable volume, and recording medium
CN112413403A (zh) * 2020-12-03 2021-02-26 广东省特种设备检测研究院东莞检测院 外压容器抽真空自密封接口及其操作方法
US11346174B1 (en) 2021-07-27 2022-05-31 Benton Frederick Baugh Method for integrating choke lines, kill lines, and hydraulic control lines into a mandrel

Family Cites Families (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2893755A (en) * 1955-12-20 1959-07-07 Hedley Ward Alderson Quick release hose coupling
DE1780092C3 (de) * 1968-07-31 1974-07-11 Graubremse Gmbh, 6900 Heidelberg Schlauchkupplung für Lastzug-Druckluftbremsanlagen
US3701549A (en) * 1970-10-09 1972-10-31 Paul C Koomey Connector
JPS5141934B2 (nl) * 1971-08-27 1976-11-12
FR2184169A5 (nl) * 1972-05-09 1973-12-21 Inst Francais Du Petrole
US3820600A (en) * 1972-06-26 1974-06-28 Stewart & Stevenson Inc Jim Underwater wellhead connector
US3840071A (en) * 1972-06-26 1974-10-08 Stewart & Stevenson Inc Jim Underwater connector for wellheads
US3817281A (en) * 1973-04-30 1974-06-18 Hydril Co Underwater multiple fluid line connector
GB1426155A (en) * 1973-04-30 1976-02-25 Hydril Co Underwater sealing of exposed ports in relatively closeable members
US3918485A (en) * 1973-09-18 1975-11-11 Exxon Production Research Co Multiport subsea connector
DE2452613C3 (de) * 1974-11-06 1981-09-03 Robert Bosch Gmbh, 7000 Stuttgart Kupplung für Druckmittelleitungen, insbesondere von Druckluftbremsanlagen in Kraftfahrzeugen
US3957079A (en) * 1975-01-06 1976-05-18 C. Jim Stewart & Stevenson, Inc. Valve assembly for a subsea well control system
US4014365A (en) * 1975-10-10 1977-03-29 Ritchie Industries, Inc. Valve
JPS533747A (en) * 1976-07-01 1978-01-13 Sharp Corp Self-refresh dynamic memory circuit
DE2851011A1 (de) * 1977-11-25 1979-06-07 Bristol Aerojet Ltd Mit ventilen ausgestattete kupplung fuer hochdruck-fluids
US4310072A (en) * 1979-12-17 1982-01-12 Clark Equipment Company Fluid line coupling for fluid actuated extensible structure
US4347900A (en) * 1980-06-13 1982-09-07 Halliburton Company Hydraulic connector apparatus and method

Also Published As

Publication number Publication date
MX157954A (es) 1988-12-28
AU542535B2 (en) 1985-02-21
GB2097885A (en) 1982-11-10
NO161817C (no) 1989-09-27
SE8202668L (sv) 1982-11-02
JPS649512B2 (nl) 1989-02-17
FR2504970B1 (fr) 1985-11-15
IT1150870B (it) 1986-12-17
JPS57192693A (en) 1982-11-26
NO161817B (no) 1989-06-19
NO821429L (no) 1982-11-02
DK195082A (da) 1982-11-02
BR8202469A (pt) 1983-04-12
DE3216225C2 (nl) 1991-07-11
AU8316982A (en) 1982-11-04
GB2097885B (en) 1985-01-23
DE3216225A1 (de) 1983-01-05
SE452494B (sv) 1987-11-30
DK160719B (da) 1991-04-08
CA1179597A (en) 1984-12-18
DK160719C (da) 1991-09-23
IT8220876A0 (it) 1982-04-22
FR2504970A1 (fr) 1982-11-05
US4460156A (en) 1984-07-17

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8201540A (nl) Putmondkoppeling met terugslagklep.
GB2132728A (en) Wellhead connector with check valve
US6029701A (en) Quick-connect coupling for pressurized fluid lines
US4525918A (en) Two component tool holder, especially for a machine tool or robot
EP1520711B1 (en) Ink cartridge and inkjet printer
US5730473A (en) Lateral connector for tube assembly
CA1168577A (en) Underwater wellhead connector
KR102665128B1 (ko) 수형 또는 암형 퀵 커플링 요소 및 그 요소를 포함하는 퀵 커플링
JP4986520B2 (ja) 流体移送用カップリング装置
US20170292626A1 (en) Valve device
NO175551B (no) Kopling
NO308917B1 (no) Trykkutlignet hydraulisk kopling med metalltetninger
NO176532B (no) Kopling
NO309878B1 (no) Hydraulisk undervannskopling
JP2019504975A (ja) 連結装置および方法
ITMI20000234A1 (it) Giunto di sospensione per tubature dotato di una valvola a saracinesca integrale
AU672411B2 (en) Valve construction
KR101033438B1 (ko) 관 조인트
JP2012122603A (ja) コネクタ装置
US7694852B2 (en) System for dispensing a liquid substance
JP2002031288A (ja) 複数流路を有するコネクタ
GB2447530A (en) Pressure balanced coupling with flow insert to simplify production
EP3387315B1 (en) Low emission fluid coupler
JP6359745B1 (ja)
JP6059391B1 (ja) 開閉弁

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: BAROID TECHNOLOGY, INC.

BV The patent application has lapsed