NL8105347A - Inrichting voor het optisch aftasten van een schijfvormige registratiedrager. - Google Patents

Description

ί|> 3 ΡΗΝ 10.202 1 N.V. Philips' Gloeilampenfahrieken te Eindhoven.

Inrichting voor het optisch aftasten van een schijfvormige registratie-drager.

De uitvonding heeft betrekking op een inrichting voor het optisch aftasten van een schijfvonnige registratiedrager, waarop infor-matie is cpgetekend in de vorm van kcncentrische of spiraalvormige sporen, walke inrichting is voorzien van een stralingshron voor het uitzenden 5 van een aftaststralenhundel, een uitleesdetektor voor het detekteren van de na samenwerking met de registratiedrager in de aftastbundel aanwezige informatie, waarbij de uitleesdetektor voor het verkrijgen van een radiaal foutsignaal dat een maat is voor de radiale afwijking van de proj ektie van de aftaststralenbundel van het midden van het spoor, 10 uit ten minste tsree in radiale richting naast elkaar gelegen detekoren bestaat, en een radiale spoorvolgregellus omvattende een schakeling voor het vergelijken van de door beide naast elkaar gelegen detektoren geleverde signalen en het genereren van het radiaal foutsignaal, en een inrichting voor het als funktie van dat radiaal foutsignaal ver-15 plaatsen van de pro j ektie van de aftaststralenbundel in de radiale richting.

Een dergelijke inrichting kan getruikt warden voor het weergeven van analoog geregistreerde informatie (bijvoorbeeld videosignalen) als ook voor het weergeven van digitaal geregistreerde informatie (bijvoor-20 beeld dataopslag, digitale audio) en is onder meer beschreven in de Duitse okfcrooiaanvrage nr. 23.42.906. Daarbij kan worden cpgemerkt, dat naast het detekteren van de uitleesstralingsbundel met meerdere optische detektoren ter verkrijging van een radiaal foutsignaal het ook mogelijk is cm een aftaststralingsbundel te gehruiken die uit meerdere 25 deelbundeJs bijvoorbeeld een hoofdbundel en twee nevenbundels, die elk met een afzonderlijke optische detektor gedetekteerd worden bestaat, waarbij de hoofdbundel voor het uitlezen van de informatie gebruikt wordt en de nevenbundels voor het verkrijgen van een radiaal foutsignaal gebruikt warden.

30 Een probleem bij de radiale spoorvolgregellus in de in de aanhef genoesnde inrichting is, dat ten gevolge van asymmetrie, zoals een asymnetrische lichtverdeling, een asyimetrie in beide optische detektoren en scheefstand van de plaatvormige registratiedrager ten 8105347 ΕΗΝ 10.202 2 ΐ 2% ...... opzichte van het vlak waarin de plaatvormige · registratiedrager dient te liggen, er een radiaal foutsignaal wordt opgewekt wanneer de aftast-stralingsbundel het spoor precies volgfc. Dit heeft tot gevolg, dat de aftaststralingsbundel van het midden van het te volgen spoor wordt 5 weggeregeld.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort, waarin genoemde spoorvolgfouten ten gevolge van asyirmetrien en deryelijke warden gekorrigeerd en wordt daartoe gekenmerkt, door een korrelatiedetektieschakeling voor het leveren van een signaal dat een 10 maat is voor de korrelatie tussen de amplitude van het door de uitlees-detektie uitgelezen informatiesignaal en het radiale foutsignaal en een balancerende versterkerschakeling voor het ten opzichte van elkaar als funktie van het door de korrelatiedetektieschakeling geleverde signaal balancer en van de door beide optische detektoren geleverde signalen.

15 De uitvinding berust op een tweetal inzichten, de eerste dat genoemde korrelatiemeting bij aanwezigheid van een radiale spoor-volgregellus een maat geeft voor de genoemde spoorvolgfouten ten gevolge van asymmetriSn en de tweede, dat een regeling door middel van een balancerende versterkerschakeling ongevoelig is voor bijvoorbeeld 2D plaatselijke reflektievariaties van de plaat en signaaluitvalsstoringen. Immers, het zou ook mogelijk zijn om bijvoorbeeld de genoemde asymmetrien te korrigeren door het toevoegen van een foutsignaal aan de radiale regellus. Dit echter heeft tot gevolg dat bij bijvoorbeeld een signaal-uitvalsstoring, waarbij beide optische detektoren geen of aanmerkelijk 25 minder signaal leveren, dit toegevoegde korrektiesignaal in de radiale regellus verschijnt als een storingsiirpuls. De regeling door middel van een balancerende versterkerschakeling geeft dit probleem niet.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van deze inrichting kan nader warden gekenmerkt, doordat de balancerende versterkerschakeling een 30 eerste en een tweede ingang en een eerste en een tweede uitgang vertoont, waarbij de beide optische detektoren elk met &en van beide ingangen zijn gekpppeld, de eerste ingang met de eerste uitgang is gekoppeld, de eerste en de tweede ingang met een optelschakeling zijn verbonden die via een regelbare versterkerschakeling met een versterkingsfaktor die rond 0,5 35 regelbaar is, met de tweede uitgang is verbonden.

Deze uitvoeringsvorm heeft als voordeel dat een balancering met slechts een versterkerschakeling bereikt wordt. Genoemde korrelatiemeting in de inrichting volgens de uitvinding kan in kombinatie met de 8105347 i ΕΉΝ 10.202 3 radiale spoorvolgregellus het bezwaar hebben, dat ten gevolge van het door de werking van de spoorvolgregellus onderdrukte radiale fout-signaal de bandbreedte van die korrelatiemeting erg gering is. De inrichting volgens de uitvinding kan ter opheffing van dit bezwaar nader 5 gekenmerkt warden, doordat middelen aanwezig zijn voor het met een voor-af bepaalde frequentie laten slingeren van de aftaststralingsbundel over het te volgen spoor. Op deze wijze ontstaat een goed gedefinieerde kompo-nent met vooraf bepaalde frequentie in het radiale foutsignaal, welke kcmpcnent uitgefilterd kan warden.

10 Naast genoemde fouten ten gevolge van asymmetrien heeft de in de aanhef genoemde inrichting het bezwaar, dat ten gevolge van variatie van parameters de sterkte van de door beide qptische detektoren geleverde signalen sterk kan varieren, wat variatie van de rondgaande versterking in de spoorvolgregellus en een daarmee gepaard gaande variatie in de 15 bandbreedte van die regellus tot gevolg heeft. Ter korrektie van die variatie kan de inrichting volgens de uitvinding voorzien van genoemde middelen voor het laten slingeren van de aftaststralingsbundel over het te volgen spoor nader warden gekenmerkt, doordat een in die regellus opgeronen stuurbare versterkingsschakeling voor het instellen van de 20 rondgaande versterking in die regellus, een oscillatorschakeling voor het aan die regellus toevoeren van een signaal met een vooraf bepaalde frequentie, een detektieschakeling voor het defcekteren van de reaktie van die regellus op het toegevoerde signaal en een stuurschakeling voor het sturen van de stuurbare versterkerschakeling als furiktie van die 25 gedetekteerde reaktie, ten einde de rondgaande versterking binnen die regellus qp een nagenoeg konstante waarde te houden.

In deze uitvoeringsvorm wordt het aan de regellus toegevoerde signaal behalve voor het laten slingeren van de aftaststralingsbundel over het spoor ten beboeve van de korrelatiemeting eveneens benut cm de 30 rondgaande versterking en daarmede ook de bandbreedte van de radiale spoorvolgregellus te stabiliseren. Laatstgenoemde uitvoeringsvorm kan nader worden gekenmerkt, doordat de detektorschakeling een fasedetektor cmvat voor het vergelijken van de fase van het door de oscillator- » schakeling gegenereerde signaal met de fase van de reaktie: op een 35 vooraf bepaalde plaats in die regellus, en dat de stuurschakeling zodanig is ingesteld, dat de stuurbare versterkerschakeling op een zodanige versterking wordt ingesteld, dat dit door de fasedetektor gedetekteerde faseverschil op een vooraf bepaalde waarde wordt geregeld .

8105347 » X.

PHN 10.202 4

Het uitgangssignaal van de korrelatiedetektieschakeling zorgt ervoor dat de balancerende versterkerschakeling zcdanig geregeld wordt, dat genoertde korrelatie op een minimale waarde wordt geregeld. Dit instel-punt waar naartoe geregeld wordt, wordt niet beinvloed door de regeling 5 van de rondgaande versterking. Qmgekeerd heeft de balancerende versterkerschakeling nauwelijks invloed op de amplitude van de wisselstroorrikcirponent in het radiale spoorvolgfoutsignaal (maar wel op de gelijkstroomkomponent in dat radiale foutsignaal), zodat de balancerende versterkerschakeling de regeling van de rondgaande versterker niet of nauwelijks beinvloedt.

10 Beide regelingen hinderen elkaar dus niet, wat de stabiliteit tijdens bijvoorbeeld aanloopfasen ten goede kcrnt, Bovendien mogen daardoor de bandbreedten van beide regelingen rustig overlappen.

De uitvinding zal nader warden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont: 15 figuur 1 een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, figuur 2 een diagram ter verklaring van de keuze van de frequentie van het door de oscillator 19 gegenereerde meetsignaal, figuur 3 een diagram ter nadere toelichting van het 20 diagram volgens figuur 2, figuur 4 een diagram volgens figuur 3, behorende bij een andere frequentie van het meetsignaal, figuur 5 een diagram ter verklaring van de werking van inrichting volgens figuur 1 voor wat betreft het opwekken van een 25 regelsignaal ter korrektie van asymmetrien, en figuur 6 een gedetailleerde uitvoeringsvorm van de vermenig-vuldiger 33 in de inrichting volgens figuur 1.

Figuur 1 toont een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld van een inrichting voor. het optisch aftasten van een registratiedrager volgens 30 de uitvinding. De werking van die inrichting wordt besproken aan de hand van figuren 2 tot en met 5, die diagrammen ter verklaring van de werking van de inrichting tonen.

De inrichting omvat een optisch stelsel 1 voor het projekteren van een aftaststralenbundel op een roterend aangedreven plaat 2.

35 Het optisch stelsel 1 is in radiale richting {ten opzichte van de plaat 2) verplaatsbaar door middel van een transducent 3, bijvoorbeeld een motor. De informatie op de plaat wordt in dit uitvoeringsvoorbeeld uitgelezen doordat de aftaststralenbundel reflekteert aan de plaat 2, 8105347 r * PHN 10.202 5 en via een halfdoorlatende spiegel 4 op een uitleesdetektor 5 geprojek-teerd wordt. Deze uitleesdetektor 5 bestaat uit 2 optische detektoren 5a en 5b, die via spiegel 4, gezien in radiale richting aan weerszijde van het midden van het qp plaat 2 afgetaste spoor gelegen zijn. De van beide 5 detektoren 5a en 5b afkonstige signalen warden in schakelingen 6 en 7 voarbewerkt, bijvoorbeeld voorversterkt en gefilterd, en na een aantal nog te beschrijven bewerkingen in optelschakeling 8 opgeteld, waama het somsignaal aan een uitgang 9 verschijnt voor vendere sianaalbewerking van het in dit sansignaal aanwezige informatiesignaal. De van beide 10 optische detektoren 5a en 5b afkonstige signalen warden vender ook aan een schakeling 10 toegevoerd, die het verschil tussen de door die detektoren geleverde signalen bepaalt. Dit verschil is een maat voor de mate waarin de aftaststraleifcundel . het midden van het af te tasten spoor op plaat 2 volgt. Ter staring van-de radiale volging, wordt 15 dit verschilsignaal na een aantal nog te beschrijven bewerkingen en een aantal filter ingen met filters 11 (reduktie van het signaal bij lage frequenties, korresponderend met het toerental' van de plaat 2), 12 (reduktie bij hoge frequenties om instabiliteiten te voorkomen), en 13 (laagdoorlaatfilter voor onder andere ruisonderdrukking), 20 aangeboden aan de transducent 3.

De sterkte van het met detektoren 5a en 5b verkregen signaal is afhankelijk van een groot aantal parameters, waaronder de kwaliteit van de lichtspot op de plaat, de geometrie van de informatieputten qp de plaat, het reflektie- en transmissierendement van de plaat 2 25 en het optische systeem 1 en de hoeveelheid licht die door de in het optische systeem aanwezige laser opgewekt wordt. Verder kan bij een zich niet volgens een zuiver radiale lijn verplaatsend optisch-stelsel de hoek tussen de deellijn tussen beide detektoren 5a en 5b en het spoor op de plaat varieren. A1 deze faktoren leiden ertoe, dat de 30 rondgaande versterking in de beschreven regellus met een faktor 5,5 kan varieren wat een variatie in de bandbreedte van het regelsysteem met ongeveer een faktor 2,3 tot gevolg heeft. Cm de effekten van deze variatie te niet te doen is een versterkingsregeling opgenomen. Deze omvat vermenigvuldigers c.q. variabele versterkers 14 en 15 die de van de 35 detektoren 5a en 5b afkonstige signalen net een faktor k versterken.

Een stuursignaal voor die vermenigvuldigers 14 en 15 wordt opgewekt doordat een van een oscillator 16 afkcmstig meets ignaal via optelschakeling 17 in de regellus geinjekteerd wordt. Via een banddcor laatf ilter 8105347 PHN 10.202 6 .....18 wordt de reaktie van de regellus op dit meetsignaal uitgekoppeld en door vergelijking met het geinjekteerde meetsignaal. wordt een signaal ter sturing van de vermenigvuldigers 14 en 15 gewonnen. De genoemde vergelijking kan een anplitudevergelijking zijn, maar is in dit uit-5 voeringsvoorbeeld een f asevergelijking. Immers, het faseverschil tussen het geinjekteerde meetsignaal en het uigekoppelde meetsignaal is gerela-teerd aan de rondgaande versterking. Deze keuze voor fasemeting is gemaakt omdat fasemeting bij een bepaalde frequentie betrekkelijk eenvoudig is. De werking van deze meting van de rondgaande versterking 10 wordt verduidelijkt aan de hand van figuur 2. Deze toont een eerste schaar van karakteristieken representerend de amplitude } H0jvan de open-lus versterking j Hjvan de regellus voor diverse waarden van k (de versterking van de vermenigvuldigers 14 en 15) als funktie van de frequentie f, alsmede een schaar van karakteristieken weergevende 15 de fase φ van de reaktie ”j- van de regellus op injektie van het meet-signaal als funktie van de frequentie voor diverse waarde van de parameter k.

Wordt een bepaalde bandbreedte fQ (bijvoorbeeld 500 Hz) gewenst, dan wordt de vereiste waarde van | HQ|en dus k gevonden in 20 de schaar j HQ| vcorj hJ =1. In deze schaar is dat voor k==3,5.10^. Wordt een regeling van de versterking rond ^ =>*90° gekozen (detektie rond + 90° faseverschil is betrekkelijk eenvoudig) dan wordt uit de schaar voor ^ bij Q =-90° en k=3,5.106 de frequentie fm (bijvoorbeeld 400 Hz) voor het meetsignaal gevonden..

25 Figuur 3 toont de fase φ als funktie van de faktar k voor f==fm^ (= 400 Hz). Deze karakteristiek is dan de regelkarakteristiek rond =-90° en een meetsignaal met frequentie fm1· Deze karakteristiek blijkt tamelijk vlak te verlopen voor -90°, hetgeen minder gewenst is. Wordt echter een frequentie f^ (bijvoorbeeld 600 KHz), waarbij 30 =-135 bij k=3,5.10^ gekozen (zie figuur 2), dan wordt de regelkarakteristiek zoals in figuur 4 getoond is. Deze karakteristiek is meer lineair dan die volgens f iguur 3, terwijl daarnaast in de gerealiseerde uitvoeringsvom bleek dat de amplitude van de reaktie bij f^ = 600 Hz rnaximaal was. Qm toch een fasemeting rond -90° 35 te behouden kan een 45° fasedraaiend netwerk 19 toegepast worden wat in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 is opgenomen tussen de oscillator 16 en de optelschakeling 17. De fasemeting zelf wordt daarbij uitgevoerd met behulp van een vermenigvuldiger 20, die in de meest 8105347 3* « PHN 10.202 7 eenvoudige vorm kan bestaan uit twee begrenzerschakelingen, die van de signalen aan de ingangen blokvormige signalen maken, en een ekslusieve OF poort. Een dergelijke fasevergelijker levert een blokvormig signaal met een "duty-cycle" die een maat is vcor het faseverschil. Deze "dnty-5 cyle" is 50% voor$ = + 90°.. Dit hLokvormig. signaal wordt gelntegreerd met een integrator 21, waarvan het uitgangssignaal de vermenigvuldigers 14 en 15 stuurt. Hierdoor stelt de versterking in de regellus zich zodanig in, dat het faseverschil tussen het oscillatorsignaal en het door band-· doorlaatfilter 18 uitgefilterde signaal gelijk is aan -90°, oftewel volgens

Q

W de diagranmen van figuur 2, zodanig dat de faktor k gelijk is aan 3,5.10 en de bandbreedte van de recellus gelijk is aan f . Het fasedraaiend o netwark 19 kan ock vervangen worden door een fasedraaiend network bijvoor-beeld in de meetlus voor of na filter 18.

Het beschreven spoorvolgsysteem funktioneert alleen wanneer 15 een spoor op plaat 2 gevolgd wordt. Wanneer het systeem gestart wordt of bijvoorbeeld tijdens bijzcndere manieren van aftasten, zoals die die gepaard gaan met spoorwisseling, heeft het radiaal spoorvolgfoutsianaal niet zijn nctninale waarde. Dit kan problemen geven bij het invangen van het regelsysteem. Qm deze problemen te voorkomen, wordt wanneer 20 bet regelsysteem niet benut wordt, de: ingang van de integrator via door een schakeling 22 bediende schakelaar 23 met een bron 24 van referentie-spanning V ^ verbonden, in plaats van met de fasevergelijker 20.

Hierdoor laadt integrator 21 tot de spanning Vref hetgeen een toename van de amplitude van het radiaal foutsignaal in de regellus tot gevolg heeft.

25 De uitgang van de vergelijker 10 is via een diode 25 en aftrekschakeling 26 met de integrator 21 verbonden. Hierdoor wordt de integrator ontladen wanneer het radiaal foutsignaal aan de uitgang van de vergelijker 10 de referentiespanning met een diodespanning overschrijdt en wordt de toename van het radiaal foutsignaal begrensd bij een top-top waarde 30 van ongeveer 2 ^ref en is tijdens het buiten bedrijf zijn van de radiale regellus een radiaal foutsignaal met een goed gedefinieerde amplitude aanwezig.

Het radiaal foutsignaal wordt verkregen door de signalen afkomstig van beide optische detektoren van elkaar af te trekken.

35 Door asyrmetrien zoals een asymmetrische aftaststralingsbundel, een niet loodrecht qp de Invallende aftaststralingsbundel geplaatste plaat 2, ongelijke gevoeligheid van beide cptischedetektoren 5a en 5b en andere zal het radiaal foutsignaal echter niet gelijk ziin aan nul wanneer de 8105347 EHN 10,202 8 _____aftaststralingsbundel precies midden op het spoor gecentreerd staat.

Dit heeft tot gevolg, dat de regellus dit foutsignaal gaat wegregelen door de aftaststralingsbundel naast het midden van het spoor te plaatsen, Qm dergelijke fouten ten gevolge van asymmetrien te vermijden 5 is dus een additioneel foutsignaal nodig. Een manier om een dergelijk foutsignaal te verkrijgen wordt toegelicht aan de hand van figuur 5.

Hierin toont kromme A de van de plaat ontvangen lichthoeveelheid, dus het somsignaal aan uitgang 9 als funktie van de plaats q van de aftast-bundel ten opzichte van het midden van het spoor (q=0), welke krditme de 10 anhullende geeft van de door de informatiestruktuur hoogfrequent geno-duleerde stralingsbundel. Kromme B geeft een variatie van de trefplaats (g) van de stralingsbundel als funktie van de tijd (t) aan de ene zijde van het spoormidden (q=0) en kromme B" de tref plaats. aan de andere zijde van het spoormidden. Kromme's B en B' korresponderen daarbij met 15 een radiaal foutsignaal. Kromme C respektievelijk C* geeft de daarbij behorende variatie Van· de amplitude van het hoogfrequente somsignaal.

De figuur 5 toont dat een bundeldeviatie aan de .ene zijde (+q) een variatie van die amplitude geeft die in fase is met het radiaal foutsignaal en een deviatie aan de andere zijde (-q) een variatie geeft 20 die in tegenfase is met het radiaal foutsignaal.

Een signaal dat een indikatie voor de trefplaats van de bundel geeft kan dus verkregen worden door karrelatiemeting- tussen het radiaal foutsignaal en de amplitude van het somsignaal. Door integratie van het resultaat van die korrelatiemeting (bijvoarbeeld synchrone detektie) 25 wordt een regelsignaal verkregen, dat door inwerking op de radiale regellus genoemde fouten ten gevolge van asymmetrien kan voorkcmen.

Een varierende deviatie van de aftaststralingsbundel zal altijd aanwezig zijn, bijvoorbeeld ten gevolge van ruis of onregelmatigheden in het spoor. In kombinatie met de reeds besproken radiale regeling is zo een 30 deviatie echter steeds nauwkeurig gedefinieerd aanwezig. Immers, het genoemd meetsignaal met frequentie fm geeft een periodieke deviatie van de stralingsbundel. Met behulp van de deviatie ten gevolge van een toe-gevoerd signaal kan een veel hogere bandbreedte bereikt warden dan bij gebruikmaking van de eerstgenoemde deviaties. Met banddoorlaatf liters 35 rond die frequentie .fm kan dan een signaal korresponderend met die specifieke deviatie uit het radiaal foutsignaal gefilterd worden evenals het gevolg van die deviatie in het somsignaal. Dit geschiedt in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1, met behulp van de filters 27 en 28.

8105347 PHN 10.202 9

Synchrane detektie vindt dan plaats met behulp van vermenigvuldiger 29. Oftriat de fase van de variatie van het sansignaal ten cpzichte van de fase van de deviatie voldoende informatie geeft in een gesloten regellus wordt met behalp van begrenzerschakeling 30 de uitgefilterde komponent 5 van het radiaal foutsignaal begrensd. De vermenigvuldiger 20 kan dan betrekkelijk eenvoudig uitgevoerd warden, aidat deze alleen het uitgangs-signaal van filter 28 als funktie van de fase van het uitgangssignaal van filter 27 hoeft door te schafcelen, dus met een met de halve periode van het uitgangssignaal van filter 27 wisselende polariteits-10 inversie. Het uitgangssignaal van synchrcne detektor 29 wordt net een integrator 31 gelntegreerd en geeft een regelsignaal voor de radiale regellus. Kcmpensatie met dit regelsignaal kan geschieden door dit signaal, dat een maat is voor de "off-set" in de radiale regellus, van het radiale foutsignaal af te trekken. Dit kan echter problenen 15 geven: wanneer een uitvalsstoring ("drop-out") in het gereflekteerde signaal optreedt, dan zijn de door beide detektoren 5a en 5b gegene-reerde signalen gelijk aan nul en is ook het radiaal foutsignaal gelijk aan nul. Ten gevolge van de.integrator in de opwekking van het foutsignaal voor genoende asynrretriekorrektie, zal dit foutsignaal geen 20 uitval vertonen en als stocrimpuls in het radiale foutsignaal ver-schijnen. Een kcnpensatiemethode waaraan dit bezwaar niet kleeft is een balancering van. de signalen afkcmstig van beide qptische detektoren 5a en 5b. Zijn deze signalen i^ respektievelijk i2 dan geldt voor het radiale foutsignaal EF: 25 RF=i.j-i2

Een balanskorrektie met een faktor (1+E) geeft: ^1+E^ i2 voor E 1 is dit te vereenvoudigen tot: RF=(1-E)i^-(1-fE)i2 30 Deze korrektie kan bereikt warden met twee vermenigvuldigers. Een nog eenvoudigere korrektie wordt als volgt bereikt:

Met 2d=1-E volgt: RF=2di^-(2+2d)i2, oftewel %ΚΡ=*1 (i,j +^2) “i2 35 Deze korrektie kan net een vermenigvuldiger die met een faktor d«^ ½ vermenigvuldigt, uitgevoerd warden. De vermenigvuldiger kan daarbij eenvoudig door een verschilpaar van transistoren en T2 gevormd worden zoals figuur 6 toont. Het signaal i^+i2 wordt als strocm aan de emitters 8105347

PHN 10.202 TO

-------toegevoerd, een signaal (0,5-d) wordt tussen de basiselektroden aangelegd en met bebnlp van een verschilversterker wordt het signaal 12 van het kollek-torsignaal van transistor T2 afgetrokken.

In de uitvoeringsvom volgens figuur 1 wordt het voorgaande 5 als volgt bereikt: met een optelschakeling 32 worden signalen afkamstig van beide optische detektoren 5a en 5b opgeteld (i-,+i2) · Dit somsignaal wordt met behulp van vermenigvuldiger 33, die gestuurd wordt door integrator 31, met de faktor d vermengivuldigd. In de vergelij kschakeling 10 wordt dan het verschil i2-d(i-|+i2) / zijnde het radiaal foutsignaal gevormd.

10 Ten gevolge van de bewerking met optelschakeling 32 levert de optelschakeling 8 niet meer het somsignaal k(1^+12). Dit wordt gekorrigeerd door van het uitgangssignaal van optelschakeling 8 door middel van aftrek-schakeling 34 het radiaal foutsignaal, dat aan de uitgang van vergelijk-schakeling 10 aanwezig is, af te trekken.

15 De beschreven korrektie van asymmetrien werkt alleen korrekt wanneer de radiale servoregeling in werking is, dus niet tijdens bijvoorbeeld startprocedures of spoorwisselingen. In die gevallen wordt met behulp van schakelaar 35, die daartoe bediend wordt door de schakeling 22, het radiale foutsignaal voor de Actuator 3 bij het uitgangssignaal 20 van vennenigvuldiger 29 opgeteld met optelschakeling 36. Begrenzerschake-ling 30 wordt daarbij door schakeling 22 in een stand gezet, waarbij vencendgvuldiger 29 het uitgangssignaal van filter 28 niet meer qua polariteit omschakelt, waardoor vennenigvuldiger 29 dus een gelijkstrocsti-vrij signaal levert dat in integrator 31 geelimineerd wordt..,Het gevolg 25 van het een en ander is, dat vennenigvuldiger 33 zodanig geregeld wordt, dat het radiale foutsignaal gelijkstroornvrij is. De balancerende versterkerschakeling 33 kan tesamen met optelschakeling 32 eventueel odk na de versterkerschakelingen 14 en 15 opgenomen worden.

De versterkerschakelingen 14 en 15 kunnen 00k vervangen worden 30 door een versterkerschakeling in het gemeenschappelijke deel van de radiale spoorvolgregellus, bijvoorbeeld na aftrekschakeling 10.

35 8105347

Claims (7)

1. Inrichting voor het cptisch aftasten van een schijfvormige registratiedrager waarop informatie is opgetekend in de vorm van koncentrische of spiraalvormige sporen, welke inrichting is voorzien van een stralingshrcn voor het uitzenden van een aftaststralenbundel, 5 een uitleesdetektor voor het detekteren van de na samenwerking met de registratiedrager in de aftastbundel aanwezig informatie, waarbij die uitleesdetektor voor het verkrijgen van een radiaal foutsignaal dat een maat is voor de radiale afwijking van de projektie van de aftast-stralentundel van het midden van het spoor, uit ten minste twee in 10 radiale richting naast elkaar gelegen detekoren bestaat, en een radiale spoorvolgregellus cmvattende een schakeling voor het vergelijken van de door beide naast. elkaar gelegen detektoren geleverde signalen en het genereren van het radiaal foutsignaal, en een inrichting voor het als funktie van dat radiaal foutsignaal verplaatsen van de projektie 15 van de aftaststralenbundel In radiale richting, gekenmerkt door een korrelatiedetektieschakeling voor het leveren van een signaal dat een maat is voor de korrelatie tussen de amplitude van het door de uitleesdetektie uitgelezen informatiesignaal en het radiale foutsignaal en een balancerende versterkerschakeling voor het ten opzichte van 20 elkaar als funktie van het door de korrelatiedetektieschakeling geleverde signaal balancer en van de door beide cptische detektoren geleverde signalen.

2. Inrichting volgens konklusie 1, met het kenmerk, dat de balancerende versterkerschakeling een eerste en een tweede ingang en 25 een eerste en een tweede uitgang vertoont, waarbij de beide optische detektoren elk met een van beide ingangen zijn gekoppeld, de eerste ingang met de eerste uitgang is gekoppeld, de eerste en twee uitgang met een optelschakeling zijn verbonden die via een regelbare versterkerschakeling met een versterkingsfaktor die rond 0,5 regelbaar is, met de 30 tweede uitgang is verbonden.

3. Inrichting volgens konklusie 1 of 2, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn voor het met een vooraf bepaalde frequentie laten slingeren van de aftaststralingsbundel over het te volgen spoor.

4. Inrichting volgens konklusie 3, gekenmerkt door een in 35 die regellus opgencmen stuurbare versterkingsschakeling voor het instellen van de rondgaande versterking in die regellus, een oscilla-torschakeling voor het aan die regellus toevoeren van een signaal met een vooraf bepaalde frequentie, een detektieschakeling voor het 8105347 ' ΡΗΝ 10.202 12 Λ detekteren van de reaktie van die regellus op het toegevoerde signaal een een stuurschakeling voor het sturen van de stuurbare versterker-schakeling als funktie van die gedetekteerde reaktie ten einde de rondgaande versterking binnen die regellus op een nagenoeg konstante 5 waarde te houden.

5. Inrichting volgens konklusie 4, net het kenmerk, dat de detektieschakeling een fasedetektor cravat voor het vergelijken van de fase van het door de oscillatorschakeling gegenereerde signaal met de fase van de reaktie op een vooraf bepaalde plaats In die regellus, en dat 10 de stuurschakeling zodahig is ingesteld, dat de stuurbare versterker-schakeling op een zodanige versterking wordt ingesteld, dat dit door de fasedetektor gedetekteerde faseverschil op een vooraf bepaalde waarde wordt geregeld.

6. Inrichting volgens. konklusie 5, met het kenmerk, dat de 15 fasedetektor is ingesteld op meting van een faseverschil rond 90°.

7. Inrichting volgens konklusie 6, met het kenmerk, dat een fasedraaier is opgenomen, zodanig dat bij een faseverschil van 90° gemeten door de fasedetektor de fasedraaiing van de reaktie van de regellus op het door de oscillatorschakeling gegenereerde signaal een 20 vooraf bepaalde van 90° afwijkende waarde heeft. 25 30 35 8105347