NL8105241A - Meetinrichting voor het meten van een vloeistofhoeveelheid. - Google Patents

Description

»*·— .. * .T/tj/lh/3

Meetinrichting voor het meten van een vloeistofhoeveelheid.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het meten van de hoeveelheid vloeistof zoals brandstof in een tank en meer in het bijzonder op een dergelijke inrichting van het type voor het capacitief detecteren van 5 een vloeistofniveau in de tank teneinde de vloeistofhoeveelheid aan te geven.

Een vloeistofhoeveelheidmeetinridating van het capacitieve type is algemeen bekend, bijvoorbeeld uit het Amerikaanse octrooischrift no. 3.208.280. Een dergelijke 10 inrichting benut de grondslagen dat, wanneer er een dielek-trische substantie zoals lucht, brandstof, water of dergelijke tussen een paar tegenover elkaar liggende positieve en negatieve elektrodeplaten aanwezig is, de elektrodeplaten een condensator vormen te zamen met een medium van de shb-15 stantie; en dus wanneer de elektrodeplaten vertikaal in een vat zoals een tank zijn aangebracht, varieert het in de brands to fondergedompelde oppervlak van de elektrodeplaten sterk afhankelijk van het brandstofniveau in de tank zodat een wijziging van de capaciteit aangetoond kan worden, die 20 overeenkomt met het brandstofniveau. In dit geval is het natuurlijk nodig om een ander paar elektrodeplaten altijd geheel in de brandstof ondergedompeld te houden, welk paar een dielektrische konstante meet die varieert afhankelijk van een temperatuur van de brandstof en waarraee een relatie 25 tussen de door het eerste paar elektrodeplaten gemeten capaciteit en het niveau van de brandstof in de tank wordt gecompenseerd. In het Amerikaanse octrooischrift worden de capacitieve informaties van de beide paren elektrodeplaten door een versterker aan een motor toegevoerd die een veeg-30 kontakt van een potentiometer bedient en een indicatie-orgaan teneinde de capacitieve informaties om te zetten in de informatie van het brandstofniveau en deze informatie aan te geven op het aangeeforgaan. Dit bekende systeem is echter niet geschikt om toegepast te worden voor het meten van de 8105241 . ' -2- hoeveelheid vloeistof in elk van een aantal tanks teneinde centraal de brandstof te kontroleren, daar zoals werd opge-merkt de capaciteit tamelijk gevoelig is voor de tempera- . tuursveranderingen en wanneer dus de capacitieve informatics 5 over een relatief lange afstand toegevoerd zou worden, wijzigt deze waarde zodanig dat een eventuele korrektie onmogelijk wordt.

Het Amerikaanse octrooischrift heeft in hoofdzaak betrekking op de brandstofmeetinrichting voor vliegtuigen 10 en noch de detectie van ongewenst water dat mogelijk op de bodem van de tand zich verzamelt wordt niet beschreven noch valt deze detectie uit het octrooischrift af te leiden. Deze detectie is zeer belangrijk teneinde water te kunnen ver-wijderen uit brandstof in ondergrondse tanks, zoals big 15 tankstations. Een dergelijke tank heeft namelijk een ventila-tieopening die om veiligheidsredenen in verbinding staat met het inwendige van de tank en regenwater kan dus door de opening in de tank binnendringen waardoor een waterlaag wordt gevormd onder de vloeistoflaag en, wanneer een overstroming 20 optreedt kan ook grote hoeveelheid water in de tank binnendringen door de opening daarvan. Zelfs wanneer dergelijke uitzonderlijke omstandigheden warden uitgesloten, doet zich het feit voor dat de brandstof zoals benzine voor voertuigen onvermijdelijk een zekere hoeveelheid water bevat waardoor 25 de opeenhoping van water niet vermeden kan worden doordat het water zich van de brandstof scheidt tijdens de bewaar-periode van de brandstof. Het temperatuurverschil tussen het inwendige van de tank en de atmosfeer kan verder conden-satie van het vocht in de lucht tot waterdruppels op het 30 binnenoppervlak van een met de ventilatie-opening in verbinding staande pijp veroorzaken, waarbij deze waterdruppels naar beneden stromen tot in de brandstoftank waardoor het waterniveau daarin toeneemt.

Zelfs wanneer de waterlaag reeds in de brandstof-35 tank gevormd is tengevolge van een van de genoemde of een andere oorzaak, geeft elk van de bekende'methoden voor het meten van de hoeveelheid vloeistof, gebaseerd op een brandn stofniveau in de tank de resterende brandstofhoeveelheid aan 8105241 . -3- onder aanname dat er geen water aanwezig is in de tank. Het ' is daarom gewenst cm het onderste niveau voor afgeven van de brandstof op een relatief hoog punt instellen, teneinde een mogelijke toevoer van brandstof met water aan voertuigen 5 en dergelijke te vermijden. Dit betekent dat de af te geven hoeveelheid brandstof in de tank afneemt en dat een nauw-keurige handelwijze noodzakelijk is bij het wegzuigen van het water, daar de hoeveelheid in de tank verzameld water niet kan worden vastgesteld.

10 Een belangrijk doel van de onderhavige uitvinding is een inrichting te verschaffen voor het meten van de hoeveelheid van een vloeistof zoals een brandstof in een tank, gebaseerd op het niveau daarvan en voor het detecteren van een opeenhoping van water in de tank, wanneer een laag water 15 een bepaald niveau bereikt, teneinde het mogelijk te maken om ongewenst water" uit de brandstof in de tank te verwijde-ren.

Een specifiek doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het meten van 20 de hoeveelheid van een vloeistof zoals een brandstof in elk van een aantal tanks en voor het detecteren van water in elke tank, waarbij verschillende informaties van de vloeistof in elke tank centraal bepaald kunnen worden op een ge-schikte plaats in een kantoorruimte.

25 Een ander specifiek doel van de onderhavige uit vinding is het verschaffen van een inrichting voor het meten van de hoeveelheid vloeistof zoals brandstof in ten-waar- minste een tank, bij een verschuwingsinformatie wordt ge-geven wanneer een niveau van de vloeistof in de tank een 30 bepaalde bovenste en onderste grenswaarde bereikt, teneinde het veel toevoeren van brandstof in de tank te vermijden en de noodzaak aan te geven van het met brandstof bijvullen van de tank.

Volgens de onderhavige uitvinding kunnen boven-35 staande en andere doeleinden die duidelijk worden bij een volledig begrip van de uitvinding bereikt worden met een inrichting voor het meten van de hoeveelheid vloeistof in tenminste een tank, welke middelen omvat voor het detecteren 8105241 k ; * ' -4- •it * van een vloeistofniveau in de tank, eh welke inrichting positieve en negatieve elektroden omvat die het daartussen : naar binnen en daartussen uitstromen van vloeistof mogelijk maken, onder de vloeistofniveaudetectiemid&elen aangebrachte 5 en altijd in de vloeistof ondergedompelde middelen voor het meten van een dielektrische konstante van de vloeistof, referentierciiddelen waarvan de variatie in de capaciteit kleiner is, zelfs wanneer een atmosfeer daarvan zich wijzigt, een LC'oscillator welke elke door de vloeistofniveaudetectie-10 middelen, de meetmiddelen voor de dielektrische konstante. van de vloeistof en de referentiemiddelen gemeten capaciteit - ten omzet in een frequentiesignaal, en een regelkast met indicatiemiddelen, teneinde de hoeveelheid vloeistof in de tank te berekenen gebaseerd op de frequentie-informaties 15 en om deze op de indicatiemiddelen aan te geven.

Het verdient de voorkeur dat de vloeistofniveau-detectiemiddelen, de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof en de referentiemiddelen een nagenoeg gelijke capaciteit hebben, zodat de responsiekarak-20 teristieken daarvan overeenkomen.

De inrichting kan verder middelen omvatten die nabij de bodem van de tank zijn aangebracht voor het detec-teren van een tweede vloeistof zoals water, welke gevormd kan worden als een deel van de meetmiddelen voor de dielek-25 trische konstante voor de eerste vloeistof. De meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof kunnen uit-gevoerd'worderi als een aantal holle cilindrische organen die concentrisch zijn aangebracht, en. welke afwisselend positieve en negatieve elektroden vormen, waardoor het ge-30 wenste bppervlak van elke polaire elektrode bereikt kan ; worden zonder de hoogte daarvan te vergroten.

Het verdient de voorkeur dat de referentiemiddelen een condensator omvatten. De referentiemiddelen en de LC oscillator vormen niveauvoedingsmiddelen te zamen met een 35 paar relays, waarbij de niveauvoedingsmiddelen nabij de vloeistofniveaudetectiemiddelen zijn aangebracht om een invloed van wijzigingen in de omgevingstemperatuur op de capacitieve informaties van de vloeistofniveaudetectiemidde- 8105241 -5- len, de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof en de refereritiemiddelen te verkleinen. De niveauvoedingsmiddelen zijn in een lichaaxa van isolatie- . materiaal ingebed zodat een eenheid wordt gevormd, teneinde 5 de verwisseling daarvan te vergemakk’eiijken.

Het verdient de voorkeur dat elk van de vloeistofniveaudetectiemiddelen, de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof en de refereritiemiddelen een cilindrische vorm hebben met tenminste nagerioeg dezelfde 1.0 diameter en dat deze demontabel door middel van eeri gelei-dende ondersteuning zijn verbonden, zodat het’ losmaken en de verwisseling daarvan wordt vergemakkelijkt.

De tekeningen tonen een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, waarbij 15 Figuur 1 een schematische doorsnede is van de inrichting die toegepast wordt voor het meten van een vloeistof zoals een brandstof in ondergrondse tanks, waarbij een detectiedeel en een ander deel daarvan resp. in een vertikale doorsnede en in aanzicht zijn getoond; 20 Figuur 2 een. gedeeltelijke langsdoorsnede is van het detectiedeel teneinde de constructie daarvan in detail te tonen;

Figuur 3 een blokschema is dat een niveauvoedings-inrichting toont die in het detectiedeel aangebracht moet 25 worden; en

Figuur 4 een blokschema is dat eeri regelschakeling toont en daarbij behorende schakelingen, die voor de inrichting worden gebruikt.

In figuur 1 wordt in doorsnede slechts een onder-30 grondse tank RS getoond die een brandstof F opneemt. Er

kunnen echter een aantal van dergelijke tanks, bijvoorbeeid 5 tanks aanwezig zijn. 'Een detector DT behoort bij elke tank RS. Alhoewel een uiteenzetting van de detector DT later in detail zal worden gegeven aan de hand van de figuren 2 35 en 3, kan alvast worden gezegd dat deze meetmiddelen CP

voor het meten van de dielektrische konstante van de brandstof omvat welke vertikaal op de bodem van de tank RS zijn aangebracht en altijd geheel in de brandstof zijn onderge- 8105241 . -6-.

% · dompeld, brandstofniveaudetectiemiddelen NP die. gemonteerd zijn op de meetmiddelen CP voor de dielektrische konst ante van de brandstof en een capaciteitmeter die varieert afhan-kelijk van het brandstof niveau, en een niveauvoedingsinrich-5 ting LF die referentiemiddelen omvat en informaties van capaciteiten die gemeten zijn door de meetmiddelen voor de dielektrische konstante, de vloeistofniveaudetectiemiddelen en de referentiemiddelen omvat in frequentie-informaties aan zijn uitgangen. Het uitgangssignaal van de niveauvoedings-10 inrich ting LF die bij elk van de tanks RS behoort wordt via elke leiding A aan een kontrolekast CB toegevoerd die in een kantoorruimte (niet getoond) geinstalleerd moet worden.

Op de kontrolekast CB is een nummerindicator 1 aangebracht die gemeenschappelijk is voor een aantal .van de tanks ten-15 einde een nummber dat de specifieke tank betreft, een hoeveelheid van de brandstof in de tank en andere aan te geven, een aantal eerste lampen 2 die elk op kunnen lichten wanneer hun hoeveelheid vloeistof in de betreffende tank zijn bovenste grens bereikt, een aantal tweede lampen 3 20 die elk oplichten wanneer een hoeveelheid vloeistof in de betreffende tank zijn onderste grens bereikt, een aantal derde lampen 4, die elk oplichten wanneer een bepaalde hoeveelheid water zich in de betreffende tank opgehoopt heeft, een aantal drukschakelaars 5, die elk bediend worden 25 voor het kiezen van een bepaalde tank, een afdrukinrichting 6, een andere drukschakelaar 7 voor het bedienen van de drukinrichting, een zoemer 8 die in werking treedt wanneer een van de eerste, tweede of derde lampen 2,3,4 oplicht teneinde de zichtbare informatie om te zetten in een hoor-30 bare informatie, en een toetsenbord 9 dat aan de binnenzijde van het onderste deksel van de kontrolekast :CB is aangebracht, en dat gebruikt -wordt voor het invoeren van verschillende gegevens. Een op een geschikte plaats aangebracht alarm 10 is door middel van een leiding 11 met de kontrolekast CB 35 verbonden welke kast eveneens een drukschakelaar 7’ heeft die ingedrukt moet worden voor het elektrisch met de kontrolekast CB verbinden van het alarm.

De constructie van de detector DT zal nu in detail 8105241 ............ ' -7- aan de hand van figuur 2 uiteen worden gezet. De detector DT heeft aan zijn ondereinde een mantel 12 van een elektrisch isolatiemateriaal/ dat aan de bodem van de tank RS is gemon-teerd en tenminste een opening 121 heeft voor het binnenlaten 5 van brandstof F en om de een of andere reden in de tank • binnengedrongen en/of van de brandstof gescheiden water.

Aan de mantel 12 zijn meetmiddelen CP voor het meten van een dielektrische konstante van de brandstof aangebracht welke meetmiddelen een aantal metalen pijpen 13,13',13", 10 14,14**,14" omvatten die concentrisch zijn aangebracht en waarbij de pijpen 14,14' en 14” een positieve elektrode vormen die ondersteund wordt door een isolerend steunorgaan 15 en als e§n geheel verbonden zijn met een geleidend orgaan 16, terwijl aan de andere kant de pijpen 13,13* en 13** een 15 negatieve elektrode vormen die wordt ondersteund door een geleidend steunorgaan 17. De tussen de concentrisch aange-brachte pijpen welke de meetmiddelen CB voor de dielektrische konstante van de brandstof vormen aanwezige ruimten staan met een inwendige ruimte van de mantel in verbinding door 20 een niet getoonde opening in het geleidende steunorgaan 17 en deze ruimten zijn altijd gevuld met de brandstof F.

De meetmiddelen CP ‘voor het meten van de dielektrische konstante van de brandstof omvatten bijvoorkeur middelen 19 die te zamen met het geleidende steunorgaan 17 waterdetec-25 tiemiddelen 19 vormen, daar de meetmiddelen CP voor het meten van de dielektrische konstante van de brandstof de aanwezigheid van water kunnen detecteren tengevolge van een snelle verandering van het capacitieve uitgangssignaal daar-van, doordat de capaciteiten van de brandstof en het water 30 sterk verschillen, zodat waneer er geen afzonderli jke water-detectiemiddelen aanwezig zijn het nodig zal zijn om de inrichting te demonteren voor het verwijderen van waterdrup-pels van oppervlakken van de uit meerdere pijpen bestaande constructie, hetgeen moeilijk is wanneer het water alleen 35 door zuigen wordt verwijderd. Op de meetmiddelen voor het meten van de dielektrische konstante van de brandstof zijn vloeistofniveaudetectiemiddelen MP aangebracht welke een metalen buitenpijp 20 omvatten als negatieve elektrode en de 8105241 * ·* -8- metalen binnenpijp 2l als positieve elektrode waarbij de brandstof F daartussen kan stromen door in het steunorgaan 15 en het geleidende orgaan 16 gevormde, niet getoonde openingen. De negatieve buitenpijp 20 is geleidend verbonden 5 door middel van een geleidende ondersteuning 22 met de negatieve elektrode 13 van de meetmiddelen CP voor de dielek-trische konstante van de brandstof enwel aan het ondereinde daarvan, en deze middelen worden door een geleidend steunorgaan 23 aan het boveneinde.daarvan ondersteund. De posi-10 tieve binnenpijp 21 wordt aan zijn ondereinde door het steunorgaan 15 en aan zijn boveneinde door een isolerend steunorgaan 24 ondersteund. De binnenpijp 21 heeft in de inwendige ruimte een leiding 25 die met de positieve elektrode van de meetmiddelen CP voor de dielektrische konstante 15 van de brandstof zijn verbonden teneinde de informatie van de door de meetmiddelen CP gemeten capaciteit toe te voeren met inbegrip van de waterdetectiemiddelen 17,19. De buitenpijp 20 heeft zijn opening 201 nabij zijn boveneinde teneinde het naar binnen stromen van brandstof tussen de binnen 20 en buitenpijpen 20,21 gemakkelijk te maken. Op de brandstof— .niveaudetectiemiddelen CP zijn achtereenvolgens een niveau-

voedingsinrichting LF aangebracht die in een metalen pijp 26 is opgenomen, waarbij door middel van een geleidende onder-steuning 27 een verbindingspijp 29 op de metalen pijp 26 25 is aangebracht en een verzamelkast 30 teneinde de verbindingspi jp 29 vertikaal te houden en het onderhoud van elk van de meetmiddelen CP voor de dielektrische konstante van de brandstof en van de waterdetectiemiddelen·17,19, de brandstof-niveaudetectiemiddelen MP en de niveauvoedingsinrichting LF 30 makkelijk te maken. Er zijn schroeven of dergelijke bevesti-gingsmiddelen aangebracht ora de mantel 12 geleidend met de buitenste pijp of elektrode 13 van de meetmiddelen CP voor het meten van de dielektrische konstante van de brandstof, de buitenste pijp 13 met de buitenste pijp 20 van de brand-35 stofniveaudetectiemiddelen MP, de buitenste pijp 20 met de de niveauvoedingsinrichting LF opnemende pijp 26, en de pijp 26 met de verbindingspi jp 29 verbinden door middel van resp. de steunorganen 17,15,23 en 27 waardoor de detector DT

8105241 -9- ί » dus gemakkelijk gedemonteerd kan worden door het losnemen van de bevestigingsmiddelen, wanneer Sen van de elementen ver-vangen zou moeten worden. Het verdient de voorkeur om aan het boveneinde van de mantel 12 een gaaszeef 31 aan te 5 brengen om het binnendringen van vreemd materiaal dat in de vloeistof in de tank RS aanwezig kan zijn, in de meetmiddelen CP voor het me ten van dielektrische konst ant a-'*van de brand-stof en de brandstofniveaudetectiemiddelen MP te voorkomen.

De reden waarom de meetmiddelen CP geconstrueerd zijn als 10 concentrisch aangebrachte pijpen is dat een totaal oppervlak van de cilindrische elektroden 13,13*,13” of 14,14*,14" groot gemaakt wordt zonder de hoogte of lengte daarvan te sterk toe te laten nemen waardoor de door deze elektrode gemeten capaciteit gelijk is aan de capaciteit die gemeten 15 wordt door de brandstofniveaudetectiemiddelen MP, zodat een eventuele capaciteitswijziging afhankelijk van de aard en de temperatuur van de vloeistof nauwkeurig kan worden geme— ten. De niveauvoedingsinrichting LF is geleidend verbonden door middel van een leiding 32 met een negatieve pijp 26, 20 ' en deze zetten capacitieve inforraaties van de meetmiddelen CP voor de dielektrische konstante van de brandstof met inbegrip van de waterdetectiemiddelen 17,19 en de brandstof~ niveaudetectiemiddelen MP om door resp. leidingen 25 en 33 in overeenkomende frequentiesignalen, waarbij referentie-25 middelen aanwezig zijn die ook capacitieve informatie welke gemeten is door de referentiemiddelen omzet in een overeen-komstig freguentiesignaal, waarbij deze frequentiesignalen als uitgangssignalen via een leiding 34 naar de kontrolekast CB worden gevoerd (figuur 1) . Zoals later aan de hand van 30 figuur 3 uiteen wordt gezet worden verscheidene elementen van de niveauvoedingsinrichting LF ondersteund door een staaf 37 die weer ondersteund wordt door isolerende steun-organen 35,36 die in de pijp 26 zijn aangebracht en ingebed zijn in een lichaam 38 van een isolerende kunsthars bij-35 voorbeeld epoxyhars. De verbindingspijp 29 dient om de op het grondniveau te installeren verzamelkast 30 met de pijp 26 van de niveauvoedingsinrichting LF te verbinden, welke nabij de brandstofniveaudetectiemiddelen MP aangebracht 8105241 *r * . -10- raoeten worden die zich in de ondergrondse tank RS bevinden, waarvan de inbouwdiepte kan· varieren. De lengte van de ver-bindingspijp 29 is dus aanvankelijk reiatief lang en, indien noodzakelijk, wordt de verbindingspijp 29 afgekort tot de ' 5 diepte waarop de tank onder de grond is ingegraven, wanneer de detector DT (zie figuur l) in de betreffende tank is geinstalleerd.

Zoals in figuur 3 is te zien omvat de niveauvoe-dings&nrichting 2 relays (kontaktrelays) RE^RE^, een LC-10 oscillatieschakeling OSC, en referentiemiddelen (referentie-condensator) RC. De referentiecondensator die de referentiemiddelen RC vormt is een eondensator met een hoge kwaliteit die vrijwel geen capaciteitsvariatie vertoont tengevolge van wijzigingen in de omgevingstemperatuur en tengevolge 15 van veroudering en deze eondensator heeft een capaciteit die gelijk is aan die welke gemeten wordt door de meetmiddelen MP voor de dielektrische konstante van de brandstof en de detectiemiddelen MP voor het vloeistofniveau (figuur 2) . De LC-oscillator OSC omvat een aantal spoelen en condensatoren 20 en dient om te oscilleren in reaktie op de capacitieve infor-maties die toegevoerd worden·van de brandstofniveaudetectie-middelen MP, de meetmiddelen CP voor de dielektrische Konstante van de brandstof en de referentiemiddelen teneinde deze in correspondere'nde frequentiesignalen om te zetten.

25 Van de uitgangsleidingen van de niveauvoedingsinrichting LF, zijn de leidingen a en b relayleidingen, is f een voedings-- leiding van de frequentiesignalen, en is g een aardleiding.

Figuur 4 is een blokschema .dat de funkties toont van de in figuur 1 weergegeven kontrolekast CB in het geval 30 dat een aantal tanks (5 tanks) zijn aangebracht. In de figuur zijn de middelen die aangegeven zijn met het verwijzings-symbool TDSC een tankbepalingsschakeling, is elk van de leidingen tot een signaalleiding die verbonden is met de voedings leiding f (zie figuur 3) van de nive au voedings-35 inrichting LF die bij een van de tanks behoort, waarbij de tankbepalingsschakeling geschakeld wordt door een signaal van een besturingsschakeling van de central bewerkingseen-heid CPU. Een signaal van de tankbepalingsschakeling TDSC

,, 8 1 0 5 2 4 T

ί -11- '« * wordt toegevoerd aan een geheugenschakeling MEC via een ont-vangstschakeling EEC. De geheugenschakeling MEC heeft ge-heugens voor vergelijkingen voor het berekenen van een vloeistofniveau gebaseerd op het frequentiesignaal van de .

5 niveauvoedingsschakeling LF en voor het bereken van een hoeveelheid vloeistof in de tank gebaseerd op het berekende vioeistofniveau, bovendien voor bovenste en onderste grens-hoeveelheden voor elke tank en andere zaken, terwijl even-* eens een deel aanwezig is voor het in geheugen houden van 10 de hoeveelheid vloeistof in elke tank. Een operationele of aritmetische schakeling OPC dient om de vloeistofhoeveel-heid te berekenen gebaseerd op een signaal van de ontvangst-schakeling EEC en de door de geheugenschakeling MEC opge-slagen vergelijkingen en ook om te bepalen of de berekende 15 hoeveelheid de bovenste of onderste grenshoeveelheid van de specifieke tank bereikt. Een uitgangssignaal van de operationele schakeling OPC wordt dan aan een indicatie-afdruk-schakeling toegevoerd (IDC+PTC) welke elektrisch gekoppeld is met de zoemer 8/ de lampen 2,3,4, het indicatie-orgaan 1 20 en de afdrukker 6 (figuur 1) . De tankkeuzetoets 5, de afdruk-bedieningstoets 7, een tijdschakeling TM, het toetsenbord 9, de alarmtoetS. 7’, een alarmschakeling AR en elk van de schakelingen zijn elektrisch met de besturingss chake ling CPU verbonden. De alarms chake ling AR is verbonden met het alarm* 25 10 dat op een plaats kan worden aangebracht op een afstand van de kontrolekast CB (figuur 1).

.De werking van de inrichting zal nu uiteen worden gezet.

Wanneer de tarikbepalingschakeling TDSC elektrisch 30 verbonden wordt met de leiding A^ van de signaalleiding van de niveauvoedingsschakeling LF van de eerste tank ofwel tank no. 1, door een signaal van de besturingsschakeling CPU, wordt een signaal van de besturingsschakeling CPU aan de relays EE^ en RE^ toegevoerd teneinde oms chake ling daarvan 35 te veroorzaken vanuit de toestand zoals weergegeven in figuur 3 en een schakeling te voltooien die de referentie-middelen (referentiecondensator) RC verbindt met de LC-oscillator OSC, zodat een met de door de referentieconden- =8105241 • -12- sator RC gemeten capaciteit overeenkomend frequentiesignaal via de ontvangstschakeling REC aan de geheugenschakeling MEC wordt toegevoerd. Het signaal na het relay RE2 wordt dan -gestopt zodat een schakeling wordt die de signaalleiding 25 5 van de meetmiddelen. CP voor de dielektrische konstante van de brandstof met de LC-oscillator OSC verbindt, zodat een frequentiesignaal in reaktie op de door de meetmiddelen CP voor de dielektrische konstant&‘van de brandstof gemeten capaciteit via de ontvangstschakeling REC aan de geheugen-10 schakeling MEC wordt toegevoerd. Tenslotte wordt het. signaal naar het relay RE^ beeindigd waardoor een schakeling wordt voltooid die de signaalleiding 33 van de brandstofniveau-detectiemiddelen MP verbindt met de LC-oscillator OSC, zodat. een frequentiesignaal in reaktie op de door de brand-15 stofniveaudetectiemiddelen MP gemeten capaciteit via de ontvangstschakeling REC aan de geheugenschakeling MEC wordt toegevoerd. Deze frequentiesignaalinformaties die door de geheugenschakeling worden opgeslagen worden door de opera-tionele schakeling OPC omgezet in informatiesignalen over 20 de vloeistofhoeveelheid gebaseerd op de.berekeningsvergelij-king voor de vloeistofhoeveelheid die opgeslagen is in de geheugenschakeling MEC en de resulterende vloeistofhoeveelheid informatie wordt vergeleken met de eveneens door de .geheugenschakeling MEC opgeslagen informatie betreffende 25 de bovenste en onderste grenshoeveelheden, waardoor de lamp 2, wanneer de berekende hoeveelheid hoger is dan de bovenste grenswaarde oplicht dan een hoorbaar signaal wordt afgegeven door de zoemer 8 en wanneer de berekende hoeveelheid lager is dan de onderste grenswaarde de lamp 3 oplicht en eien - 30 hoorbaar signaal wordt afgegeven door de zoemer 8.

De tijd die nodig is om de vloeistofhoeveelheid voor elke tank te meten is ongeveer 1 sec. Aan het einde van de meting wordt automatisch een signaal afgegeven door de besturingsschakeling CPU teneinde de tankbepalingsschake-35 ling TDSC met de signaalleiding A2 van de tweede tank te laten verbinden en een meting voor deze tank aan te vangen op een wijze overeenkomstig met de eerste tank. Deze meting wordt herhaald tot de laatste tank ofwel de tank no. 5 (: - 8105241 -13- en terug naar de eerste tank. Met andere wo or den, de meting voor de tanks geschiedt continu opeenvolgend.

Wanneer dus een van de tankbepalingstoetsen 5 in-5 gedrukt is, wordt een hoeveelheid vloeistof in de bedoelde' tank aangegeven op het indicatie-orgaan 1 te zamen met het tanknummer en, wanneer de toets weer in de oorspronkelijke stand wordt teruggesteld, geeft het indicatie-orgaan 1 de tijd aan op basis van signalen van de tijdschakeling TM.

10 Met andere woorden, het indicatie-orgaan dient als de digi-tale klok, wanneer deze niet wordt gebruikt voor het aan-geven van de vloeistof hoeveelheid in den van de tanks.

Wanneer de afdruktoets 7 ingedrukt wordt in een toestand waarin de tankbepalingstoets 5 is ingedrukt, worden 15 de hoeveelheid vloeistof in de aangegeven tank en de tijd door de afdrukinrichting 6 afgedrukt.

Wanneer verder een alarmtoets 7* is ingedrukt aan het einde van de vloeistofafgeefhandeling, bijvoorbeeld op het tijdstip dat het tankstation wordt gesloten, wordt de 20 hoeveelheid vloeistof in elke tank op dat moment in het geheugen opgeslagen door de geheugenschakeling MEC en wanneer dus de hoeveelheid wijzigt in den van de tanks tengevolge van het instromen van water, diefstal of dergelijke wordt voor hdt nemen van een tegenmaatregel een alarmsignaal afge-25 geven door de alarms chake ling AR we Ike het alarm 10 in werking stelt dat geinstalleerd kan zijn op een geschikte plaats zoals bij een bewakingsbedrijf. Het alarmsignaal kan ook de afdrukinrichting 6 bedienen via de besturingsschake-ling CPU en de afdruks chake ling PTC teneinde de gewijzigde 30 hoeveelheid vloeistof en het tijdstip af te drukken.

Wanneer zich verder water verzameld in de tank RS en het niveau van het deel 19 van de waterdetectiemiddelen 17,19 bereikt, toont het frequentie-informatiesignaal een abnormale waarde wanneer de meetmiddelen CP voor de dielek-35 trische konstante van de brandstof met de LC-oscillator OSC is verbonden, daar de dielektrische konstante van water zeer hoog is enwel ongeveer 81,6 in vergelijking met waarden van ongeveer 2,1 en 1,0 voor resp. olie en lucht, zodat een snelle toename van de capaciteit wordt veroorzaakt. De . 8105241 -14- detectie van een dergelijke abnormale informatie zal visueel en auditief gesignaleerd worden door het opliehten van de lamp 4 en het gaan van de zoemer 8. Het verwijderen van water kan op een conventionele wijze geschieden, maar overeen-5 komstig de uitvinding kan het’watergehalte in de tank geschat worden door raiddel van de waterdetectiemiddelen 17, 19 zodat het verwijderen van het water wordt vergemakkelijkt.

Zoals hierboven werd beschreven wordt met de vloei-stofhoeveelheid meetinrichting volgens de uitvinding een 10 nauwkeurige meting bereikt door een variable van de dielek-trische konstante van de te meten vloeistof te compenseren met de meetmiddelen voor de dielektrische konstante^-van de vloeistof, en een variatie van de responsie van de LC-oscillator te compenseren met de referentiemiddelen. Verder .15 is het mogelijk om het indicatiedeel aan te brengen op een plaats die verwijderd is van die van het detectiedeel, teneinde de gegevens van verscheidene centraal te verzamelen, daar de gemeten capaciteit die een analoge informatie is nabij het detectiedeel omgezet wordt in de frequentie-20 informatie die digitaal is waardoor geen wijziging in de gegevens-informaties optreedt tengevolge van verstoringen van buiten.

8105241

Claims (14)

1. Inrichting voor het meten van. de hoeveelheid vloeistof in tenminste een tank, gekenmerkt door middelen. voor het detecteren van een vloeistof niveau in de tank, voorzien van positieve en negatieve elektroden die het toe- 5 stromen en wegstromen van de vloeistof daartussen toelaten, onder de vloeistofniveaudetectiemiddelen aangebrachte en ten alle tijden in de vloeistof ondergedompelde middelen voor het meten van een dielektrische konstante van de vloeistof, referentiemiddelen met een kleine variatie in 10 capaciteit, zelfs wanneer de atmosfeer daarvan wijzigt, LC-oscillatie-middelen die elke, door de vloeistofniveau-detectiemiddelen, de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof en de referentiemiddelen gemeten capaciteitswaarde omzet in een frequentiesignaal, en een 15 kontrolekast met indicatiemiddelen, voor het berekenen van de hoeveelheid vloeistof in de tank gebaseerd op de frequen-tie-informaties en voor het aangeven daarvan op de indicatiemiddelen .

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 20 dat de vloeistofniveaudetectiemiddelen, de meetmiddelen voor de dielektrische konstantevan de vloeistof en de referentiemiddelen een in hoofdzaak gelijke capaciteit hebben.

3. Inrichting volgens conclusie 1, verder gekenmerkt door middelen voor het detecteren van een tweede 25 vloeistof in de vorm van water, die aangebracht zijn nabij de'bodem van de tank.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof een aantal holle cilindrische organen omvatten 30 die concentrisch zijn aangebracht.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de referentiemiddelen een condensator omvatten.

6. Inrichting volgens conclusie 1, verder geken-raerkt door een paar relays die te zamen met de referentie- 35 middelen en de LC-oscillatormiddelen nabij de vloeistof- niveaudetectiemiddelen aangebrachte vloeistofvoedingsmidde-len omvatten. .: 8 1 0 5 2 41 -16- -r

7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van de vloeistofniveaudetectiemidde1 en , de meetmiddelen voor het meten van de dielektrische konstante van de vloei-stof en een orgaan voor het opnemen van de referentiexniddelen 5 elk een cilindrische uitwendige vorm hebben .met tenminste nagenoeg dezelfde diameter en dat deze losmaakbaar zijn aangebracht door middel van een geleidende ondersteuning.

8. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de. kontrolekast een telschakeling omvat voor het tellen 10 van de door de LC-oscillator toegevoerde frequentie, en een met de telschakeling verbonden besturingsschakeling voor het berekenen van een vloeistofniveau in de tank en een hoeveelheid daarvan gebaseerd op de door de telschakeling getelde frequentie, en een indicatie/afdrukschakeling voor 15 het vertonen en afdrukken van een door de besturingsschakeling bewerkt resultaat.

9. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de waterdetectiemiddelen als een deel van de meetmiddelen voor de dielektrische konstante van de vloeistof zijn uit- 20 gevoerd.

10. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, . dat alle de niveauvoedingsmiddelen vormende elementen op een gemeenschappelijke basisplaat zijn gemonteerd die in een cilindrisch orgaan is aangebracht en in een lichaam van 25 isolatiemateriaal is ingebed.

11. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de besturingsschakeling resp. met een geheugenschakeling, een toetsenbord voor het invoeren van informatie in de geheugenschakeling voor het daarin opslaan van deze informa- 30 tie, een operationele schakeling voor het vergelijken van invoergegevens van de besturingsschakeling met de in de geheugenschakeling opgeslagen gegevens, een tankbepalings-schakeling voor het kiezen van een van de tanks, en een tijdschakeling.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de geheugenschakeling een bovenste en onderste grenshoeveelheid voor de vloeistof in elke tank vasthoudt, waarbij een alarmsignaal door de operationele schakeling - 8105241 -17- wordt afgegeven wanneer een hoeveelheid vloeistof in de door de tankbepalingsschakeling aangegsven tank de bovenste of onderste grenswaarde bereikt.

13. Inrichting volgens conclusie 11, met het 5 kenmerk, dat tijdinformatie van de tijdschakeling via de besturingsschakeling naar een afdrukdeel of een indicatie-deel van de indicatie/afdrukschakeling wordt gevoerd, afhankelijk van het feit of de tankbepalingsschakeling IN of UIT staat. '

14. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de besturingsschakeling verder verbonden is met een alarmschakeling die weer verbonden is m&t afstands-alarmeringsorgaan voor het afgeven van alarminformatie, en waarbij de geheugenschakeling een informatie in geheugen 15 houdt voor het activeren van de afdrukinrichting door middel van de besturingsschakeling en de indicatie/afdrukschakeling, wanneer een hoeveelheid vloeistof in een tank meer dan in bepaalde mate varieert, waardoor de wijziging van de vloeistofhoeveelheid gedetecteerd kan worden en te zamen met 20 de tijd daarvan afgedrukt kan worden en een deze wijziging aangevend signaal via de alarmschakeling door het afstands— alarmeringsorgaan wordt afgegeven. 8 1 0 5 2 41