NL8020048A - Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkwijze voor het daarmee vormen van beelden. - Google Patents

Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkwijze voor het daarmee vormen van beelden. Download PDF

Info

Publication number
NL8020048A
NL8020048A NL8020048A NL8020048A NL8020048A NL 8020048 A NL8020048 A NL 8020048A NL 8020048 A NL8020048 A NL 8020048A NL 8020048 A NL8020048 A NL 8020048A NL 8020048 A NL8020048 A NL 8020048A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
microvessels
image
silver halide
dye
silver
Prior art date
Application number
NL8020048A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Eastman Kodak Co
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Eastman Kodak Co filed Critical Eastman Kodak Co
Publication of NL8020048A publication Critical patent/NL8020048A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03CPHOTOSENSITIVE MATERIALS FOR PHOTOGRAPHIC PURPOSES; PHOTOGRAPHIC PROCESSES, e.g. CINE, X-RAY, COLOUR, STEREO-PHOTOGRAPHIC PROCESSES; AUXILIARY PROCESSES IN PHOTOGRAPHY
    • G03C8/00Diffusion transfer processes or agents therefor; Photosensitive materials for such processes
    • G03C8/30Additive processes using colour screens; Materials therefor; Preparing or processing such materials
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03CPHOTOSENSITIVE MATERIALS FOR PHOTOGRAPHIC PURPOSES; PHOTOGRAPHIC PROCESSES, e.g. CINE, X-RAY, COLOUR, STEREO-PHOTOGRAPHIC PROCESSES; AUXILIARY PROCESSES IN PHOTOGRAPHY
    • G03C1/00Photosensitive materials
    • G03C1/76Photosensitive materials characterised by the base or auxiliary layers
    • G03C1/765Photosensitive materials characterised by the base or auxiliary layers characterised by the shape of the base, e.g. arrangement of perforations, jags
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03CPHOTOSENSITIVE MATERIALS FOR PHOTOGRAPHIC PURPOSES; PHOTOGRAPHIC PROCESSES, e.g. CINE, X-RAY, COLOUR, STEREO-PHOTOGRAPHIC PROCESSES; AUXILIARY PROCESSES IN PHOTOGRAPHY
    • G03C7/00Multicolour photographic processes or agents therefor; Regeneration of such processing agents; Photosensitive materials for multicolour processes
    • G03C7/04Additive processes using colour screens; Materials therefor; Preparing or processing such materials
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03CPHOTOSENSITIVE MATERIALS FOR PHOTOGRAPHIC PURPOSES; PHOTOGRAPHIC PROCESSES, e.g. CINE, X-RAY, COLOUR, STEREO-PHOTOGRAPHIC PROCESSES; AUXILIARY PROCESSES IN PHOTOGRAPHY
    • G03C7/00Multicolour photographic processes or agents therefor; Regeneration of such processing agents; Photosensitive materials for multicolour processes
    • G03C7/04Additive processes using colour screens; Materials therefor; Preparing or processing such materials
    • G03C7/06Manufacture of colour screens
    • G03C7/10Manufacture of colour screens with regular areas of colour, e.g. bands, lines, dots
    • G03C7/12Manufacture of colour screens with regular areas of colour, e.g. bands, lines, dots by photo-exposure
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T428/00Stock material or miscellaneous articles
    • Y10T428/24Structurally defined web or sheet [e.g., overall dimension, etc.]
    • Y10T428/24149Honeycomb-like
    • Y10T428/24157Filled honeycomb cells [e.g., solid substance in cavities, etc.]

Description

.. 8°2 0o48 V" ί
Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkvij zen voor : het daarmee vormen van beelden.
De uitvinding heeft betrekking op beeldvormende ele- ; menten die gebruikt kunnen worden in de fotografie en op werkwijzen 5 voor het vormen van beelden met gebruikmaking van dergelijke elemen- ; ten.
Bij het vervaardigen van deklagen die geschikt zijn voor het vormen van fotografische beelden is een karakteristieke be- j nadering om op één of beide oppervlakken van een vlakke drager een | 10 stralings-gevoelig materiaal als deklaag aan te brengen hetzij alleen1 of in combinatie met andere beeldvormende materialen. Dergelijke dek-; lagen ondergaan een verandering in optische dichtheid als een functie van de belichting en zonodig fotografisch ontwikkelen. Deklagen die op deze wijze zijn vervaardigd, belicht en behandeld, hebben veelal 15 een verminderde beeldscherpte door zijdelingse beeldvervaging, dat wil zeggen vervaging in een richting die evenwijdig loopt met de op- ; pervlakken van de drager. Zijdelingse beeldvervaging kan het gevolg zijn van stralingverstrooiing tijdens belichting, sluiering of zijdelingse reagensmigratie tijdens fotografisch ontwikkelen. De invloe-20 den van zijdelingse beeldvervaging kan worden waargenomen als een verlies aan scherpte, dat mathematisch geanalyseerd kan worden in termen van modulatie-overdrachtfunctie en als een verhoging in waargenomen j i i korreligheid, die mathematisch geanalyseerd kan worden in termen van | korreligheid. Korreligheid is in het bijzonder een probleem bij zil- j 25 verhalogenide fotografie omdat deze rechtstreeks verband houdt met eni
. I
m vele gevallen beperkingen oplegt aan verkrijgbare fotografische | snelheden. j
Karakteristieke benaderingen voor het verminderen vanj korreligheid in fotografische beelden hebben berust op enigerlei wij-; 30 ziging van de beeldlagen van fotografische elementen, hun wijze van ____ontwikkelen of wijziging van de beeldvormende lagen nadat j 8020048 / ♦ 2 s daarin een beeld is gevormd. Een voorbeeld van een beschrijving van | dit type is Brits octrooischrift 1.318.371, dat het bekende feit I onderkent, dat korreligheid een functie is van de willekeurigheid van beeldverdeling en dat derhalve leert om op de beeldvormende j 5 laag een rooster te superponeren, dat het beeld hetzij voor of na j ! zijn vorming onderverdeelt. In iedere uitvoeringsvorm van genoemd i | | octrooischrift worden vlakke fotografische drageroppervlakken be kleed.
Een niet-vlakke drager wordt gebruikt in het |10 alufotoproces, waarin zilverhalogenide in situ wordt gevormd in de willekeurig verdeelde poriën van een geanodiseerde aluminium plaat. Dit wordt beschreven door Wainer in "The Aluphoto Plate and Process", I 1951 Photographic Engineering, Vol. 2, no. 3, blz. 161-169. Niet- i ; vlakke dragers die bedoeld zijn om overlappende emulsiedeklaagpa-15 tronen te nivelleren worden beschreven in de Amerikaanse octrooi-schriften 2,983.606 en 3.019.124, ; Amerikaans octrooischrift 3.138.459 beschrijft het gebruik van een twee kleuren scherm, waarin twee additieve pri-i maire filterkleurstoffen als deklaag zijn aangebracht in groeven i20 aan tegenovergestelde kanten van een doorschijnende drager. De groeven aan één kant van de drager zijn gelegen tussen groeven aan de tegenover gelegen kant van de drager. De groeven voorkomen zijde- | lingse spreiding van de filterkleurstoffen in overlappend onderling j verband. Om dit echter tot stand te brengen moeten de groeven op 25 ieder hoofdoppervlak van de drager zijdelings op een afstand van j elkaar gelegen zijn die tenminste gelijk is aan de breëdte van de groeven op het tegenover gelegen oppervlak van de drager.
Amerikaans octrooischrift 2.599.542 beschrijft j een elektrofotografische plaat die bestaat uit een geleidende steun- ! 30 plaat met willekeurig of regelmatig op een afstand van elkaar gelegen uitsparingen of uitsteeksels met een fotogeleidende isolerende laag als deklaag daarop aangebracht voor het verkrijgen van halftoon xerografische beelden. Er is echter geen noemenswaarde sluiering j waargenomen tijdens belichting van xerografische fotogeleidende dek-35 lagen. Ook wordt de optische dichtheid van fotogeleidende deklagen @0 2 0 0 4 8 s 3 tijdens de behandeling niet gewijzigd.
Volgens de uitvinding wordt een beeldelement verschaft dat bestaat uit een drager en: j (1) een stralingsgevoelig beeldorgaan, dat een 5 wijziging in mobiliteit of optische dichtheid ondergaat bij het vormen van een zichtbaar beeld; (2) een materiaal dat in staat is de mobiliteit van een tot verstrooiing aanleiding gevend fotografisch beeldvormend materiaal te verminderen; of 10 (3) tenminste drie zijdelings opgestelde geseg menteerde filters van verschillende spectrale absorpties; waarbij de verbetering bestaat uit een drager met een vlakke rangschikking van microvaatjes, die afzonderlijk open zijn naar één van de oppervlakken ervan, en direkt aangrenzend gelegen is aan de microvaatjes 15 die zijdelings op onderlinge afstand staan over minder dan de breedte van aangrenzende microvaatjes die openstaan naar één van de beide oppervlakken van de drager en de beeldvormende organen, waar- ' bij het mobiliteit verminderende materiaal en/of de filters ten-j minste ten dele in de microvaatjes aanwezig zijn.
20 De niet-vlakke, microvaatjes bevattende dragers die gebruikt worden in de elementen volgens de uitvinding bieden een aantal voordelen. Ten eerste kan bescherming tegen sluiering | i worden verkregen en dit wordt tot stand gebracht zonder andere absorp- ! tie, die met gebruikelijke antisluierlagen wordt tegengegaan. Be- 25 lichtende straling kan een andere richting worden gegeven en men kan deze opnieuw op een stralingsgevoelig bestanddeel laten vallen, zodat de gelegenheid voor een snelheidstoename wordt verschaft zonder verlies van beeldscherpte.
Ten tweede kan bescherming tegen verlies van beeld-30 scherpte tijdens ontwikkelen van een belicht fotografisch element worden verkregen. De uitvinding is in het bijzonder geschikt voor het verkrijgen van beelden met groot contrast en maakt het bijvoorbeeld mogelijk om groot contrast en dichtheden te verkrijgen door ontwikkeling te bevorderen in beeldgebieden, terwijl zijdelingse 35 verspreiding in achtergrondgebieden wordt verhinderd. Ten derde | 8020048 _ 4 4 laat de uitvinding ook bijzonder hoge fotografische snelheden toe zonder daarmee gepaard gaande korreligheid en in één uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt dit tot stand gebracht door het vormen van gelijkmatige dichtheden in ieder microvaatje.
5 Ten vierde verschaft de uitvinding het voordeel j dat een grotere absorptie van belichtende straling mogelijk is.
In één vorm daarvan wordt dit tot stand gebracht door het gebruik mogelijk te maken van grotere dikten van stralingsgevoelige materialen zonder verlies aan beeldscherpte, zoals gewoonlijk het geval is voor iO dikke lagen. De uitvinding wordt in het bijzonder met goed gevolg toegepast voor röntgenstraalbeelden en de uitvinding is verenigbaar met het aanbrengen van stralingsgevoelig materiaal op beide zijden van de drager.
De uitvinding levert ten vijfde duidelijke en 15 verschillende voorbeelden bij beeldoverdrachtfotografie.
De uitvinding maakt het mogelijk om een verbeterde beeldscherpte en verminderde korreligheid te verkrijgen voor zowel vastgehouden als overgedragen beelden en verschaft bescherming tegen zijdelingse beeldverspreiding in ontvangende lagen. De uitvinding 20 is desondanks verenigbaar met en in bepaalde voorkeursvormen gericht op beeldoverdrachtmaterialen, die opzettelijke zijdelingse beeldverspreiding nodig hebben tijdens overdracht voor het verkrijgen van verminderde kleurbeelden van aanvullende kleurmaterialen.
Ten zesde biedt de uitvinding onverwachte voorde-25 len in meer kleuren additieve primaire beelden met verbeterde scherpte en verminderde korreligheid. De uitvinding is in het bijzonder goed geschikt voor het vormen van meerkleurige additieve primaire filters met verbeterde scherpte.
Een voorkeursklasse van elementen volgens de uit-30 vinding omvat als beeldvormend middel (1) zilverhalogenide. Een voorkeursklasse van dergelijke elementen zijn de elementen waarin het zilverhalogenide vrijwel volledig in de microvaatjes zit.
De uitvinding verschaft verder een werkwijze voor : het behandelen van een element volgens de uitvinding, waarbij het 35 stralingsgevoelige beeldorgaan gelegen is aangrenzend aan of aanwezig 8020048 5 _ r is in de microvaatjes en waarbij de werkwijze bestaat uit het beeld-; gewijze belichten van het element en behandelen van het belichte | element voor het vormen van een zichtbaar beeld.
In de tekeningen is: 5 fig. IA een bovenaanzicht van een deel van een element; | fig, 1B een doorsnee-aanzicht langs de doorsnee- j lijn 1B-1B in fig. IA; fig. 2-5 zijn doorsnee-aanzichten van andere 10 pixel (hieronder gedefinieerd) constructies; i fig. 6-8 zijn bovenaanzichten van andere delen van elementen; fig. 9 en 10 zijn bovenaanzichten van elementen volgens de uitvinding; : 15 fig. 11A is een bovenaanzicht van een deel van een element volgens de uitvinding; en fig. 11B, 11C en 12-16 zijn doorsneden van bijzonderheden van elementen volgens de uitvinding.
Een voorkeursuitvoeringsvorm van een fotografisch 20 element dat is samengesteld volgens de uitvinding is een fotografisch element 100 als schematisch weergegeven in fig. IA en 1B. Het element bestaat uit een drager 102 met vrijwel evenwijdige oppervlakken 104 en 106, en microvaatjes (kleine holten) 108 die open zijn naar oppervlak 106. De microvaatjes zijn omringd door een *25 samenhangend netwerk van zijwanden 110, die één geheel vormen met een onderliggend gedeelte 112 van de drager, zodat de drager fungeert als een afscheiding tussen aangrenzende microvaatjes. Het onderliggende gedeelte van de drager vormt de bodemwand 114 van ieder micro-vaatje. In ieder microvaatje is een stralingsgevoelig beeldmateriaal 30 116 aangebracht. De stippellijn 120 is een grenslijn van een pixel.
De uitdrukking "pixel" wordt hierin gebruikt om een enkelvoudige eenheid van het fotografische element aan te geven, die herhaald wordt om het gehele beeldoppervlak van het element te vormen. Dit is in overeenstemming met het algemene gebruik van de j 35 uitdrukking op het gebied van de beeldvorming. Het aantal pixels is j 8029048 — 6 Λ s natuurlijk afhankelijk van de grootte van de afzonderlijke pixels en de afmetingen van het fotografische element. Wanneer we naar de pixels gemeenschappelijk kijken, zal het duidelijk zijn, dat het j beeldvormende materiaal in de reactie microvaatjes beschouwd kan 5 worden als een gesegmenteerde laag in samenhang met de drager.
De fotografische elementen volgens de uitvinding kunnen worden gevarieerd in een geometrische configuratie en structurele uitvoering. Fig. 2 laat bijvoorbeeld schematisch in doorsnee een afzonderlijke pixel van een fotografisch element 200 zien. De 10 drager 202 bezit twee oppervlakken 204 en 206. Een microvaatje 208 is open naar oppervlak 206. In het microvaatje zit een stralingsgevoelig materiaal 216. De microvaatjes zijn zodanig gevormd, dat de drager naar binnen toe hellende wanden verschaft, die de functies ! bezitten van zowel de zij als bodemwanden van de microvaatjes 108.
15 Dergelijke naar binnen krommende wandstructuren worden geschikter gevormd met bepaalde vervaardigingstechnieken, zoals etsen, en zijn ook goed geschikt voor het omsturen van belichtende straling naar het inwendige van de reactie microvaatjes.
; In fig. 3 wordt een pixel van een fotografisch 20 element 300 weergegeven. Het element bestaat uit een eerste drager-element 302 met oppervlakken 304 en 306. Met het eerste dragerele-ment is een tweede dragerelement 308 verbonden, dat in iedere pixel ; I voorzien is van een opening 310. Het tweede dragerelement is voor zien van een buitenoppervlak 312. De wanden van het tweede drager- |25 element die de opening 310 vormen en oppervlak 306 van het eerste dragerelement bepalen samen een reactie microvaatje. Een stralings- j gevoelig materiaal 316 zit in het microvaatje. Bovendien ligt een betrekkelijk dunne verlenging 314 van het stralingsgevoelige mate-I riaal op het buitenste hoofdoppervlak van het bovenste dragerele- |30 ment en vormt een continue laag die aangrenzende pixels verbindt.
I De zijdelingse verlengingen van het stralingsgevoelige materiaal I zijn soms een nevenprodukt van een bepaalde techniek voor het bekle-j den met het stralingsgevoelige materiaal. Eén bekledingstechniek, ! die verlengingen kan achterlaten van het radio-actieve materiaal is 35 bekleden met een doktermes. Het verdient echter in het algemeen de j 8020048 — 7 .....
voorkeur, dat de zijdelingse verlengingen afwezig zijn of een zo i i gering mogelijke dikte bezitten. j
In fig. 4 wordt een pixel van een fotografisch element 400 weergegeven die bestaat uit een drager 402, die een ver-5 lengde diepte heeft. De drager is voorzien van oppervlakken 404 en | | 406 en microvaatje 408, dat overeenkomt met microvaatje 108, maar een verlengde diepte bezit. Twee bestanddelen 416 en 418 vormen j I tezamen een stralingsgevoelig beeldorgaan. Het eerste bestanddeel 416, dat in een continue laagvorm een visueel waarneembare zijde-10 lingse beeldverspreiding zou verschaffen, vormt een kolom van verlengde diepte, in vergelijking met het materiaal 116 in het reactie microvaatje 108. Het tweede bestanddeel 418 is in de vorm van een continue laag die over het tweede hoofdoppervlak van de drager ligt.
| In een andere vorm kan het eerste bestanddeel identiek zijn met i 1 15 het stralingsgevoelige beeldvormende materiaal 116, dat wil zeggen zelf het gehele stralingsgevoelige beeldvormende orgaan vormen, en het tweede bestanddeel 418 kan een continue laag zijn die een andere; functie vervult, zoals de functie, die gewoonlijk wordt vervuld door afdeklagen.
20 In fig. 5 wordt een pixel van een fotografisch element 500 weergegeven dat bestaat uit een eerste dragerelement 502 met oppervlakken 504 en 506. Met dit eerste dragerelement is i een doorschijnend tweede dragerelement 508 verbonden, dat voorzien is van een netwerk van zijwanden 510 die één geheel vormen met een j 25 onderliggend gedeelte 512 van het tweede dragerelement. In een voor-i : i keursvorm is het eerste dragerelement nagenoeg niet vervormbaar, i ! terwijl het tweede dragerelement betrekkelijk vervormbaar is. Een inkeping 514 wordt in het tweede dragerelement gevormd in ieder j pixelgebied. De oppervlakken van het tweede dragerelement nabij het 30 buitenoppervlak ervan zijn afgedekt met een dunne laag 515 die één of een combinatie van oppervlak-modificerende functies vervult. Het gedeelte van de deklaag dat binnen de inkeping ligt bepaalt de begrenzingen van een microvaatje 517. Een eerste bestanddeel 516, dat in het microvaatje zit en een tweede bestanddeel 518 dat één volle-I35 dig oppervlak van de pixel afdekt, kunnen respectievelijk overeen- 8020048 -t -/ i 8 komen met het eerste en tweede bestanddeel 416 en 418.
j
Elk van de pixels als weergegeven in fig. 2-5 kunnen een configuratie hebben en gerangschikt zijn ten opzichte ! van andere pixels, zodanig dat de fotografische elementen 200, 300, j 5 400 en 500 (waarbij eventueel continue materiaallagen die over de j beschouwde hoofdoppervlakken van de dragers liggen buiten beschouwing worden gelaten) blijken identiek te zijn in bovenaanzicht met het fotografische element 100. De pixels 120 als weergegeven in fig. 1 | zijn in bovenaanzicht hexagonaal, maar het zal duidelijk zijn, dat ;10 verschillende andere pixelvormen en rangschikkingen mogelijk zijn.
i j In fig. 6 wordt bijvoorbeeld een fotografisch element 600 weergege- j | ven dat bestaat uit een drager 602 voorzien van microvaatjes 608, | die cirkelvormig zijn in bovenaanzicht, en die stralingsgevoelig materiaal 616 bevatten. Microvaatjes die cirkelvormig zijn in boven-; |15 aanzicht zijn in het bijzonder geschikt om te worden gevormd door etstechnieken, ofschoon ze ook gemakkelijk gevormd kunnen worden met andere technieken. Een nadeel van de cirkelvormige microvaatjes j in vergelijking met andere weergegeven configuraties, is dat de zij—| wanden 610 voortdurend in breedte variëren. Het verschaffen van zij—| 20 wanden met tenminste de minimum vereiste breedte op hun nauwste puntj vergt noodzakelijkerwijze dat de wanden in sommige delen van het j patroon breder zijn dan de vereiste minimum breedte. In fig. 7 wordt; een fotografisch element 700 weergegeven dat bestaat uit een drager j | 702 voorzien van microvaatjes 708, die in bovenaanzicht vierkant 25 zijn, en die stralingsgevoelig materiaal 716 bevatten. De zijwanden j 710 hebben een uniforme breedte.
Fig. 8 toont een element 800 dat bestaat uit een ' drager 802 met een ingelegd patroon van rechthoekige microvaatjes 808. Elk van de microvaatjes bevat een stralingsgevoelig beeldmate- | 30 riaal 816. De stippellijn 820 geeft een afzonderlijke pixel van het ; element aan. In elk van de elementen 100-500 wordt het oppervlak van de drager dat van de microvaatjes is afgekeerd als vlak afge- j beeld. Dit is voor vele fotografische toepassingen gemakkelijk, maar; het is niet wezenlijk voor de uitvoering van de uitvinding. Andere j 35 elementconfiguraties worden overwogen, in het bijzonder wanneer de 8020048 •v — 9
V
y drager doorlatend is voor belichtende straling en/of straling voor het bekijken. j
In fig. 9 wordt bijvoorbeeld een fotografisch element 900 weergegeven. Het element bestaat uit een drager 902 met ; 5 oppervlakken 904 en 906. De drager bevat een veelvoud aan micro-vaatjes 908A en 908b die open zijn naar respectievelijk het boven en onderoppervlak. In de voorkeursvorm zijn de microvaatjes 908A uitgelijnd met de microvaatjes 908B langs loodrecht op de oppervlak-: ken staande assen. De microvaatjes bezitten zijwanden 910A en 910B jlO die één geheel vormen met een daaronder gelegen, bij voorkeur door- j ; schijnend gedeelte 912 van de drager. In ieder microvaatje zit een j stralingsgevoelig materiaal 916.
j Zoals men ziet, komt het element 900 in wezen overeen met element 100, behoudens dat het eerstgenoemde element i i ;15 microvaatjes bevat langs beide hoofdoppervlakken van de drager. Het ! zal duidelijk zijn, dat dergelijke varianten van de fotografische j elementen 200, 300, 400, 500, 600, 700 en 800 gevormd kunnen worden.j i
In fig. 10 wordt een fotografisch element 1000 j weergegeven. Het element bestaat uit een drager 1002 met een lens-20 vormig oppervlak 1004 en een tweede oppervlak 1006. Microvaatjes
1008 die stralingsgevoelig 1016 bevatten, hebben zijwancfen 1010 van j de drager en zijn open naar het tweede oppervlak. Het element be- j staat uit een aantal pixels waarvan één is aangegeven door de stippellijn begrenzing 1020. Afzonderlijke lenzen hebben dezelfde 25 afmetingen als de pixelgrenzen. I
Ter gemakkelijke toelichting laten de tekeningen j de pixels sterk vergroot zien en met enige opzettelijke vertekening ! van de onderlinge verhoudingen. Zoals uit de fotografische techniek ; bekend, bedraagt de dikte van de drager dikwijls omstreeks tien 30 keer de dikte van de stralingsgevoelige lagen die als deklaag daaropj zijn aangebracht, tot 50 of zelfs 100 keer de dikte daarvan. Daarom is in overeenstemming met de gebruikelijke praktijk in octrooiteke- j ningen op dit gebied, de relatieve dikte van de dragers teruggebracht. Daardoor is het mogelijk om de microvaatjes geschikt op een 35 grotere schaal te tekenen.
.....80 2 Ö 0 4 8 ................................
-f 10 I ............... ' ’ " ............."" .......... ............................................. > I De microvaatjes bezitten bij voorkeur een breedte: in het traject van 1-100 ym, bij voorkeur 4-50 ym. Voor de meeste i beeldvormende toepassingen zijn de microvaatjes bij voorkeur klein ! genoeg van afmeting dat het blote oog geen afzonderlijke beeldgebie-; j 5 den kan waarnemen bij het bekijken van de fotografische elementen nadat ze ontwikkeld zijn. Op een andere wijze bekeken komen de door de fotografische elementen gevormde beelden overeen met gravure-beelden en bestaan ze bij voorkeur uit afzonderlijke beelden die klein genoeg zijn, zodat ze niet met het oog kunnen worden onder-10 scheiden. Voor in beeld bekijken van de gevormde beelden worden in het algemeen optimale resultaten bereikt met microvaatjes van minder dan 20 ym breedte. De benedengrens van de grootte van microvaatjes en zijn functie van de fotografische snelheid die voor het element I : gewenst is. Naarmate de grootte van het microvaatje afneemt, wordt 15 de waarschijnlijkheid dat een beeldvormende hoeveelheid straling een bepaald reactie microvaatje treft bij belichting kleiner. Reactie microvaatjes met een breedte van tenminste 7 ym, bij voorkeur tenminste 8 ym, bij voorkeur tenminste 10 ym, verdienen de voorkeur, i wanneer het reactie microvaatje stralingsgevoelig materiaal bevat.
20 Bij breedten beneden 7 ym vertonen zilverhalogenide emulsies in de microvaatjes een aanmerkelijke snelheidsvermindering.
De microvaatjes zijn diep genoeg om tenminste een; overwegend gedeelte van het stralingsgevoelige materiaal te bevatten. In een voorkeursvorm zijn de microvaatjes diep genoeg om al 25 het stralingsgevoelige materiaal daarin te hebben, bij gebruik in een gebruikelijke deklaagdikte, en het dragerelement dat de zijwandeh van de microvaatjes vormt doelmatig de stralingsgevoelige materialen onderverdeelt in afzonderlijke eenheden of eilanden. In sommige vormen bevatten de microvaatjes niet alle, maar slechts een overwe- j 30 gend gedeelte van het stralingsgevoelige materiaal.
De minimum diepte van de microvaatjes is de diepte waarbij het dragerelement een werkzame zijwandafscheiding verschaft die beeldvervaging tegengaat, uitgedrukt in werkelijke afmetingen kan de minimum diepte van de microvaatjes variëren als i 35 een functie van het gebruikte stralingsgevoelige materiaal en de j j i 8020048 11 .......
I ' maximum dichtheid die men wenst te vormen. De diepte van de micro-vaatjes kan minder bedragen dan, gelijk zijn aan of groter zijn dan i hun breedte. De dikte van het beeldvormende materiaal of het bestanddeel daarvan dat bekleed is in de microvaatjes, is bij voorkeur ten-5 minste gelijk aan de dikte waarmee het materiaal gebruikelijk continu als deklaag wordt aangebracht op vlakke drageroppervlakken. Dit maakt het mogelijk de maximum dichtheid te verkrijgen binnen het door het microvaatjes onderspannen gebied, die de maximum dichtheid ; benadert, die verkregen kan worden bij beeldvorming van een overeen-10 komstige deklaag van hetzelfde stralingsgevoelige materiaal. Onder- : kend wordt, dat teruggekaatste straling van de microvatwanden tijdens belichting en/of bekijken, als gevolg kan hebben dat een ietwat afwijkende dichtheid wordt verkregen dan wordt verkregen bij een overigens vergelijkbare continue deklaag van het stralingsgevoelige 15 materiaal. Wanneer bijvoorbeeld de microvatwanden terugkaatsend zijn en het stralingsgevoelige materiaal negatief werkt, kan een hogere dichtheid worden verkregen tijdens belichting in de microvaatjes dan zou worden verkregen met een continue deklaag van dezelfde i 1 j dikte van het stralingsgevoelige materiaal.
20 Omdat de gebieden die liggen tussen aangrenzende j microvaatjes vrij zijn van stralingsgevoelig materiaal (of op zijn hoogst een betrekkelijk ondergeschikte hoeveelheid van het stralings-: gevoelige materiaal bevatten), is het visuele effect van het verkrijgen van een maximum dichtheid binnen de gebieden die onderspan-25 nen worden door de microvaatjes, gelijk aan de maximum dichtheid in ! een overeenkomstige gebruikelijke continue deklaag van het stralings-! gevoelige materiaal, dat van een iets verlaagde dichtheid. De juiste ! hoeveelheid van de vermindering in dichtheid is een functie van de j i dikte van al het materiaal dat zich in de microvaatjes bevindt als-30 mede de afstand tussen naburige microvaatjes. Wanneer de continue gebruikelijke deklaag een dichtheid verschaft die aanzienlijk minder j bedraagt dan de maximum dichtheid die verkregen kan worden door ver- j hogen van de dikte van de deklaag en het microvaatjesoppervlak een groot gedeelte van het pixeloppervlak (bijvoorbeeld 90-99 %) uit- : 35 maakt, kan het vergelijkbare verlies aan dichtheid dat kan worden 8020048 ν' ......... 12 toegeschreven aan de onderlinge afstand van de microvaatjes worden * gecompenseerd door verhogen van de dikte van het beeldvormende I materiaal of bestanddeel in het microvaatje. Dit betekent natuur- I ; | lijk een verhoging van de minimum diepte van de microvaatjes. Wan- 1 : 5 neer het fotografische element niet bestemd is om rechtstreeks te i worden bekeken, maar het gebruikt moet worden als een tussenprodukt voor fotografische doeleinden, zoals een negatief, dat gebruikt wordt als een afdrukmoeder voor het vormen van positieve beelden in een reflectie-afdruk fotografisch element, kan de invloed van :10 onderlinge afstand tussen naburige microvaatjes in de reflectie- j afdruk worden uitgeschakeld door toepassing van bekende afdruk- technieken, zoals ietwat verplaatsen van de reflectie-afdruk ten opzichte van de moeder tijdens de afdrukbelichting. Zo is in dit geval vergroting van de diepte van de microvaatjes niet noodzakelijk 15 voor het verkrijgen van de gebruikelijke maximum dichtheid niveaux met gebruikelijke dikten van stralingsgevoelige materialen. !
De maximum diepte van de microvaatjes kan aanzienlijk groter zijn dan de dikte van het stralingsgevoelige mate-| riaal dat daarin moet worden aangebracht. Voor bepaalde bekledings- j j20 technieken verdient het de voorkeur dat de maximum diepte van de microvaatjes de dikte van het te gebruiken stralingsgevoelige materiaal benadert of vrijwel daaraan gelijk is. Bij het vormen van j gebruikelijke continue deklagen van stralingsgevoelige materialen is één factor die de maximum dikte van het bekledingsmateriaal 25 beperkt aanvaardbare zijdelings beeldspreiding, aangezien naarmate de deklaag dikker is, de neiging in de meeste gevallen groter is tot verlies van beeldscherpte. Bij de onderhavige uitvinding wordt J zijdelingse beeldspreiding beperkt door de zijwanden van het drager-element dat de microvaatjes bepaalt en is onafhankelijk van de 30 dikte van het stralingsgevoelige materiaal dat zich in de microvaatjes bevindt. Zo is het mogelijk en wordt ook volgens de uitvinding specifiek beoogt, om microvaatjesdiepten en stralingsgevoelig materiaal daarin te gebruiken, die veel groter zijn dan de dikten die gebruikt worden bij gebruikelijke continue deklagen van dezelfdej 35 stralingsgevoelige materialen. | 8020048 ..... 13 ........
Ofschoon de diepte van de microvaatjes aanzienlijk kan variëren, wordt algemeen beoogd, dat de diepte van de l microvaatjes ligt in het traject van 1-1000 ym diepte of meer. Voor bijzondere stralingsgevoelige materialen, zoals vacuumdamp afgezette; ;5 zilverhalogeniden, liggen gebruikelijke deklaagdikten karakteristiek; ! in het traject van 40-200 nanometer,en zeer ondiepe microvaatjes ! met een diepte van 0,5 ym of minder kunnen worden gebruikt. In een | voorkeursvorm ligt de diepte van de microvaatjes in het traject van ; 5-20 ym. Dit is gewoonlijk voldoende om het mogelijk te maken een ; 10 maximum dichtheid te vormen in het gebied dat onderspannen wordt i : door het reactie microvat, die overeenkomt met de maximum dichtheid ; die verkregen kan worden met continu beklede stralingsgevoelige ma- I terialen van gebruikelijke dikte. Deze voorkeursdiepten van de microvaatjes zijn ook goed geschikt voor toepassingen, waarbij het 15 de bedoeling is om de microvaatjes geheel te vullen met het stralingsgevoelige materiaal, bijvoorbeeld zodat dit een dikte heeft die overeenkomt met de diepte van het reactie microvaatje;
Het is gewoonlijk gewenst en het doelmatigst om de microvaatjes zodanig te vormen dat ze uitgelijnd zijn langs ten- ; 120 minste één as in het vlak van het drageroppervlak. Microvaatjes in de configuratie van zeshoeken, die de voorkeur verdienen voor meer- kleurige en andere toepassingen, worden bijvoorbeeld geschikt uitge-i | | lijnd langs drie drageroppervlakassen, die elkaar snijden onder een |
hoek van 120°. Het wordt onderkend, dat naburige microvaatjes in j 25 onderlinge afstand gevarieerd kunnen worden om wijzigingen in visuele effecten mogelijk te maken. In het algemeen verdient het de voorkeur, dat naburige reactie microvaatjes dicht bij elkaar staan, omdat dit het oog helpt bij het visueel combineren van naburige beeldgebieden en het verkrijgen van hogere totale maximum dichtheden vergemakkelijkt. 30 De minimum afstand van naburige microvaatjes wordt alleen maar beperkt door de noodzaak van het verschaffen van tussenliggende zijwanden in de dragerelementen. Karakteristieke naburige microvaatjes hebben een zijdelingse onderlinge afstand (overeenkomende met zij-wanddikten) van 0,5-5 ym, ofschoon zowel grotere als kleinere onder-35 linge afstanden mogelijk zijn. J
i | 8020048 _..... 14 ........
I De onderlinge afstand van naburige microvaatjes j kan op een andere wijze worden benaderd in termen van het percentage; ; j j van ieder pixeloppervlak dat door het microvaatje wordt onderspanneni | Dit is een functie van de grootte en de omtrekconfiguratie van het |5 microvat en de pixel waarin deze zit. In het algemeen worden de hoogste percentages pixeloppervlak, onderspannen door microvaatjes oppervlak, verkregen wanneer de omtrekconfiguratie van de pixel en het microvaatje aan elkaar gelijk zijn, zoals een hexagonaal microvaatje in een hexagonale pixel (zoals in fig. IA) of een vierkant 10 microvaatje in een vierkante pixel (zoals in fig. 7). Voor dicht op elkaar staande patronen verdient het de voorkeur, dat het onder- ; spannen microvaatjesoppervlak voor 50-99 % ultmaakt van het pixel- oppervlak, liefst 90-98 % van het pixeloppervlak. Zelfs met een microvaatjesconfiguratie en pixelconfiguratie, die niet de dichtste 15 en doelmatigste onderlinge afstand toelaten, kan het onderspannen microvaatjesoppervlak gemakkelijk 50-80 % (bij voorkeur 90 %) uitmaken van het pixeloppervlak.
Fotografische elementen volgens de uitvinding kunnen worden gevormd door één of een combinatie van dragerelementen 20 die, alleen of in combinatie, in staat zijn de zijdelingse beeld-! spreiding te verminderen en ruimtelijke samenhang van de pixels die : de elementen vormen handhaven. Wanneer de fotografische elementen i | j I worden gevormd door één enkel dragerelement, vervult het dragerele- i ! | ! ment deze beide functies. Wanneer de fotografische elementen gevormd 25 worden door meer dan één dragerelement, zoals bijvoorbeeld in fig.
3 en 5, behoeft slechts één Tan de elementen (bij voorkeur het eerste' i dragerelement 302 of 502) de structurele sterkte te bezitten om het j gewenste ruimtelijke verband van naburige pixels in stand te houden.j i
Het tweede dragerelement kan worden gevormd uit betrekkelijk ver-30 vormbare materialen. Ze kunnen, maar dit is niet noodzakelijk, aanzienlijk bijdragen tot het vermogen om de fotografische elementen 300 en 500 te hanteren als een eenheid zonder blijvende structurele vervorming.
De dragerelementen van de elementen volgens de 35 uitvinding kunnen worden gevormd uit dezelfde soorten materialen die 8020048 15 ^ f gebruikt worden voor het vormen van gebruikelijke fotografische j dragers. Karakteristieke fotografische dragers zijn polymeerfilm, j houtvezel, bijvoorbeeld papier, metaalvellen en folies, glazen en keramische dragerelementen voorzien van één of meer ondersteunende j5 lagen om de hechting, antistatische, dimensionele, schurende, hardheids, wrijvings, antisluierings en/of andere eigenschappen van het drageroppervlak te verbeteren.
Karakteristiek voor bruikbare polymeerfilm dragers zijn films van cellulosenitraat en cellulose-esters, zoals j10 cellulosetriacetaat en diacetaat, polystyreen, polyamiden, homo- en j | copolymeren van vinylchloride, polyvinylacetal, polycarbonaat, | homo- en copolymeren van olefinen, zoals polyethyleen en polypro- | pyleen, en polyesters van tweebasische aromatische carbonzuren met tweewaardige alcoholen, zoals polyethyleentereftalaat.
!15 Karakteristiek voor bruikbare papierdragers zijn I
de dragers die gedeeltelijk geacetyleerd zijn of bekleed zijn met | bariumoxyde en/of een polyolefine, in het bijzonder een polymeer | ! van een α-olefine dat 2-10 koolstofatomen bevat, zoals polyethyleen,1 i polypropyleen, en copolymeren van etheen en propeen.
20 Polyolefinen, zoals polyethyleen, polypropyleen i en polyallomeren, bijvoorbeeld copolymeren van etheen en propeen, j zoals beschreven door Hagemeyer c.s., Amerikaans octrooischrift 3.478.128, worden bij voorkeur gebruikt als harsdeklagen op papier, zoals toegelicht door Crawford c.s., Amerikaans octrooischrift 25 3.411.908 en Joseph c.s., Amerikaans octrooischrift 3.630.740, op polystyreen en polyesterfilmdragers, zoals toegelicht door Crawford j c.s,, Amerikaans octrooischrift 3.630.742, of kunnen worden gebruikt als een eenheidvormende buigzame reflectiedragers, zoals toegelicht | door Venor c.s., Amerikaans octrooischrift 3.973.963.
30 Bij voorkeur gebruikte cellulose-esterdragers zijn cellulosetriacetaatdragers, zoals toegelicht door Pordyce c.s., j Amerikaanse octrooischriften 2.492.977, 2.492.978 en 2.739.069, alsmede gemengde cellulose-esterdragers, zoals celluloseacetaat-propionaat en celluloseacetaatbutyraat, zoals toegelicht door 35 Fordyce c.s., Amerikaans octrooischrift 2.739.070. j eoiüoii 0 16 .
ί ................. ........—" ............................ .....................~......................................ι ! Bij voorkeur gebruikte polyesterfilmdragers be- j j ! ! staan uit lineaire polyester, zoals toegelicht door Alles c.s., i Amerikaans octrooischrift 2.627.088, Wellman, Amerikaans octrooi- ; schrift 2.720.503, Alles, Amerikaans octrooischrift 2.779.684 en j 5 Kibler c.s., Amerikaans octrooischrift 2.901.466. Polyesterfilms kunnen worden gevormd met verschillende technieken, zoals toegelicht door Alles, zie boven, Czerkas c.s., Amerikaans octrooischrift 3.663.683 en Williams c.s., Amerikaans octrooischrift 3.504.075, en gemodificeerd ten gebruike als fotografische film-| 10 dragers, zoals toegelicht door Van Stappen, Amerikaans octrooischrift 3.227.576, Nadeau c.s., Amerikaans octrooischrift 3.501.301, Reedy c.s., Amerikaans octrooischrift 3.589.905, Babbitt c.s., Amerikaans octrooischrift 3.850.640, Bailey c.s., Amerikaans octrooischrift 3.888.678, Hunter, Amerikaans octrooischrift 3.904.420 en 15 Mallinson c.s., Amerikaans octrooischrift 3.928.697. !
De elementen kunnen dragers gebruiken, die bestendig zijn tegen dimensionele verandering bij verhoogde tempera- j turen. Dergelijke dragers kunnen bestaan uit lineaire condensatie-polymeren, die een glasovergangstemperatuur bezitten boven ongeveer:
j I
20 190° C, bij voorkeur 220° C, zoals polycarbonaten, polycarbonzure esters, polyamiden, polysulfonamiden, polyethers, polyimiden, poly-: sulfonaten en copolymeer-varianten, zoals toegelicht door Hamb, Amerikaanse octrooischrift 3.634.089 en 3.772.405, Hamb c.s, Amerikaanse octrooischriften 3.725.070 en 3.793.249, Gottermeier, 25 Amerikaans octrooischrift 4.076.532? Wilson, Research Disclosure,
Vol. 118, februari 1974, Item 11833 en Vol. 120, april 1974, Item 12046? Conklin c.s., Research Disclosure, Vol. 120, april 1974,
Item 12012? Product Licensing Index, Vol. 92, december 1971, Items 9205 en 9207? Research Disclosure, Vol. 101, september 1972, Items 30 10119 en 10148? Research Disclosure, Vol. 106, februari 1973, Item j 10.613; Research Disclosure, Vol. 117, januari 1974, Item 11709 ! i en Research Disclosure, Vol. 134, juni 1975, Item 13455. j
De tweede dragerelementen, die de zijwanden be- ! i palen van de microvaatjes, kunnen worden gekozen uit een verschei- ! 35 denheid van materialen die geen voldoende structurele sterkte 8 0 2 0 0 4 8 17 .
/ bezitten om alleen als dragers te worden gebruikt. Het wordt specifiek beoogd, dat de tweede dragerelementen gevormd kunnen worden met behulp van gebruikelijke fotopolymeriseerbare of fotoverknoop-bare materialen, bijvoorbeeld fotoresisten. Voorbeelden van ge-5 bruikelijke fotoresisten worden beschreven door Arcesi c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.640.722 en 3.748.132, Reynolds c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.696.072 en 3.748.131, Jenkins c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.699.025 en 3.699.026, Borden, Ameri- ; kaans octrooischrift 3.737.319, Noonan c.s., Amerikaans octrooi-10 schrift 3.748.133, Wadsworth c.s., Amerikaans octrooischrift 3.779.989, DeBoer, Amerikaans octrooischrift 3.782.938 en Wilson, Amerikaans octrooischrift 4,052,367. Nog andere bruikbare fotopolymeriseerbare en fotoverknoopbare materialen worden beschreven door Kosar, Light-Sensitive Systems: Chemistry and Application of 15 Nonsilver Halide Photographic Processes, hoofdstukken 4 en 5,
John Wiley and Sons, 1965. Het wordt ook beoogd dat de tweede dragerelementen gevormd kunnen worden met behulp van stralingsgevoelige colloïde samenstellingen, zoals dichromaat bevattende I i colloïden, bijvoorbeeld dichromaat bevattende gelatine, zoals be- i i 20 schreven in hoofdstuk 2 van Kosar, zie boven. De tweede dragerele-| menten kunnen ook worden gevormd met behulp van zilverhalogenide emulsies en ontwikkelen in aanwezigheid van overgangsmetaalioncom-plexen, zoals toegelicht door Bissonette, Amerikaans octrooischrift 3.856.524 en McGuckin, Amerikaans octrooischrift 3.862.855. Het j 125 voordeel van het gebruik van stralingsgevoelige materialen voor het ! I vormen van de tweede dragerelementen is, dat de zijwanden en micro- j j vaatjes gelijktijdig kunnen worden vastgelegd door patroonsgewijze belichting. Wanneer ze eenmaal gevormd zijn zijn de tweede dragerelementen zelf niet meer gevoelig voor blootstelling aan straling.
30 Beoogd wordt, dat de tweede dragerelementen in plaats daarvan gevormd kunnen worden uit materialen die gewoonlijk j gebruikt worden als dragers en/of bindmiddelen in stralingsgevoelige ! materialen. Het voordeel van het gebruik van een drager of bindmid- j delmateriaal is dat daarvan bekend is dat ze verenigbaar zijn met | _35 de stralingsgevoelige materialen. De bindmiddelen en/of dragers 8 0 2 Ö 0 48 ......... 18 ......
kunnen worden gepolymeriseerd of gehard tot een iets hogere graad j dan wanneer ze gebruikt worden in stralingsgevoelige materialen, om dimensionele samenhang van de zijwanden, die ze vormen, te verzekeren . Voorbeelden van specifieke bindmiddel en dragermaterialen 5 zijn de materialen die gebruikt worden in zilverhalogenide emulsies, die meer in het bijzonder hieronder worden beschreven,
De lichtdoorlating, absorptie en terugkaatsings-eigenschappen van de dragerelementen kan voor verschillende fotogra- i j fische toepassingen worden gevarieerd. De dragerelementen kunnen !10 nagenoeg doorschijnend of terugkaatsend, bij voorkeur wit, zijn, zoals het grootste deel van de gebruikelijke fotografische dragers.
De dragerelementen kunnen terugkaatsend zijn, zoals door spiegel-vorming op de mierovaatjeswanden. De dragerelementen kunnen voor sommige toepassingen kleurstoffen of pigmenten bevatten om ze nage-15 noeg ondoordringbaar voor licht te maken. Het gehalte aan opgenomen ; kleurstof of pigment kan worden gekozen om de lichtdoorlatingskenmer-I ken in de dunnere gebieden van de dragerelementen te handhaven, I ! bijvoorbeeld in de microvaatjesgebieden, terwijl de dragerelementen in dikkere gebieden naar verhouding minder lichtdoorlaatbaar zijn, 20 bijvoorbeeld in de zijwandgebieden tussen naburige microvaatjes.
De dragerelementen kunnen neutrale kleurmiddelen of kleurmiddelcom- binaties bevatten. In plaats daarvan kunnen de dragerelementen | stralingabsorberende materialen bevatten, die selectief zijn voor j ; een enkel gebied van het elektromagnetische spectrum, bijvoorbeeld 25 blauwe kleurstoffen. De dragerelementen kunnen materialen bevatten die de stralingsdoorgangeigenschappen wijzigen, maar niet zichtbaar zijn, zoals ultraviolet absorptiemiddelen. Wanneer twee dragerelementen in combinatie gebruikt worden, kunnen de lichtdoorlaatbaar-heids, absorptie en reflectie-eigenschappen van de twee dragerele-30 menten gelijk of verschillend zijn. De uitzonderlijke voordelen van j verschillende vormen van de dragerelementen kunnen beter worden be-! grepen aan de hand van de toelichtende uitvoeringsvormen die hier- I onder worden beschreven.
i ;
Wanneer de dragerelementen gevormd worden uit ! .35 gebruikelijke fotografische dragermaterialen kunnen ze worden voor- j I_________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ ! 8020048 ... 19 zien van reflecterende en absorberende materialen met de vakman | bekende technieken, en dergelijke technieken worden voldoende toe- | gelicht in de verschillende hierboven aangehaalde octrooischriften met betrekking tot dragermaterialen. Bovendien kunnen reflecterende ;5 en absorberende materialen gebruikt worden van verschillende typen, die gebruikelijkerechtstreekt in stralingsgevoelige materialen worden opgenomen, in het bijzonder in tweede dragerelementen die gevormd zijn uit drager en/of bindmiddelmaterialen of met gebruikmaking van fotoresisten of dichromaat bevattende gelatine. Het op-ί10 nemen van pigmenten met hoge reflectie-index in dragermaterialen | worden bijvoorbeeld toegelicht door Marriage, Brits octrooischrift | 504.283 en Yutzy c.s., Brits octrooischrift 760.775. Absorberende I : | materialen die zijn opgenomen in dragermaterialen worden toegelicht ; | door Jelley c.s., Amerikaans octrooischrift 3.697.037; colloïdaal 15 zilver (bijvoorbeeld Carey Lea Silver, dat op grote schaal gebruikt j wordt als een blauwfilter); zeer fijn zilverhalogenide, dat gebruikt wordt voor het verbeteren van de scherpte, zoals toegelicht in Brits octrooischrift 1.342.687; fijnverdeelde koolstof die gebruikt wordt voor het verbeteren van de scherpte of voor antisluierbescher-! 20 ming, zoals toegelicht door Simmons, Amerikaans octrooischrift 2.327.828; filter en antisluierkleurstoffen, zoals de pyrazolon oxolon kleurstoffen van Gaspar, Amerikaans octrooischrift 2.274.782,! I de opgeloste diarylazokleurstoffen van Van Campen, Amerikaans octrooi- ! schrift 2,956.879, de opgeloste styryl en butadienyl kleurstoffen vah 25 Heseltine c.s., Amerikaans octrooischriften 3.423.207 en 3.384.487, j de merocyanine kleurstoffen van Silberstein c.s., Amerikaans octrooischrift 2.527.583, de merocyanine en oxonol kleurstoffen van Oliver i Amerikaans octrooischriften 3.486.879 en 3.652.284 en Oliver c.s., j Amerikaans octrooischrift 3.718.472 en de enamino hemioxonol kleur- j 30 stoffen van Brooker c.s., Amerikaans octrooischrift 3.976.661 en ultraviolet absorptiemiddelen, zoals de van cyanomethylsulfon afgeleide merocyaninen van Oliver, Amerikaans octrooischrift 3.723.154, de thiazolidonen, benzotriazonen en thiazolothiazolen van Sawdey, Amerikaanse octrooischriften 2.739.888, 3.253.921 en 3,250.617 en 35 Sawdey c.s., Amerikaans octrooischrift 2.739.971, de triazolen van 8020048 * .........20 ί j I Heller c.s., Amerikaans octrooischrift 3.004.896 en de hemioxonolen j i van Wahl c.s., Amerikaans octrooischrift 3.125.597 en Weber c.s.,
Amerikaans octrooischrift 4.045.229. De kleurstoffen en ultraviolet ' absorptiemiddelen kunnen worden gebeitst, zoals toegelicht door js Jones c.s., Amerikaans octrooischrift 3.282.699 en Heseltine c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.455,693 en 3.438.779.
De stralingsgevoelige delen van gebruikelijke fotografische elementen zijn karakteristiek bekleed op een vlak drageroppervlak in de vorm van één of meer continue lagen van vrijwel ! : 10 gelijkmatige dikte. De stralingsgevoelige delen van de fotografische elementen volgens de uitvinding worden liefst gekozen uit zodanige ; gebruikelijke stralingsgevoelige gedeelten, die, bij bekleding als één of meer lagen van nagenoeg gelijkmatige dikte, de kenmerken vertonen, dat ze (1) een beeldgewijze verandering in mobiliteit of 15 optische dichtheid ondergaan als respons op beeldgewijze belichting j : en/of fotografische ontwikkeling, en (2) visueel waarneembare zijde-! lingse beeldspreiding ondergaan bij het omzetten van een beeldge-! wijze belichting in een zichtbare vorm. Zijdelingse beeldspreiding ! is waargenomen bij een grote verscheidenheid gebruikelijke fotogra- ' 20 fische elementen. Zijdelingse beeldspreiding kan een gevolg zijn van‘ optische verschijnselen, zoals reflectie of verstrooiing van belich-; tende straling; diffusieverschijnselen, zoals zijdelingse diffusie i ΐ i van stralingsgevoelige en/of beeldvormende materialen in de stralings- | gevoelige en/of beeldvormende materialen van de fotografische ele- i i 25 menten. Zijdelingse beeldspreiding is in het bijzonder gebruikelijk, j wanneer de stralingsgevoelige en/of andere beeldvormende materialen ] gedispergeerd zijn in een drager of bindmiddel dat bedoeld is om te j worden doordrongen door belichtende straling en/of ontwikkelings- | vloeistoffen.
30 De stralingsgevoelige gedeelten van de fotogra fische elementen volgens de uitvinding kunnen van een type zijn, dat in een enkel bestanddeel, overeenkomende met een laag van een gebruikelijk fotografisch element, stralingsgevoelige materialen bevat, die in staat zijn om direkt een zichtbaar beeld te vormen of te 35 worden ontwikkeld onder vorming van een zichtbaar beeld doordat ze ; 8020048 21 een verandering in mobiliteit of optische dichtheid ondergaan of een combinatie van stralingsgevoelige materialen en beeldvormende mate- ! rialen die tezamen op overeenkomstige wijze direkt of bij ontwikke- i ling een zichtbaar beeld vormen. Het stralingsgevoelige gedeelte j 5 kan in plaats daarvan uit twee of meer bestanddelen worden gevormd, i die overeenkomen met twee of meer lagen van een gebruikelijk fotografische element,- die tezamen stralingsgevoelige en beeldvormende materialen bevatten. Wanneer twee of meer bestanddelen aanwezig zijn, I behoeft slechts één van de bestanddelen stralingsgevoelig te zijn 10 en slechts één van de bestanddelen behoeft een beeldvormend bestanddeel te zijn. Verder kan ofwel het stralingsgevoelige bestanddeel of het beeldvormende bestanddeel van het stralingsgevoelige gedeelte van het element alleen verantwoordelijk zijn voor zijdelingse beeld-spreiding, indien op gebruikelijke wijze als deklaag aangebracht als 15 een continue laag met vrijwel gelijkmatige dikte. In één vorm kan het stralingsgevoelige gedeelte van een type zijn, dat het mogelijk ! maakt een zichtbaar beeld direkt daarin te vormen. In een andere vorm is het gevormde beeld niet direkt in het element zelf zichtbaar, maar het kan in een afzonderlijk element worden bekeken. Het beeld ;20 kan bijvoorbeeld van een type zijn, dat bekeken wordt als een over- gedragen beeld in een afzonderlijk ontvangen element.
In één vorm kam het stralingsgevoelige gedeelte van het fotografische element de vorm aannemen van een materiaal, dat i van een kleurstof afhankelijk is voor het verschaffen van een zicht-i 25 bare kleuring, waarbij de kleuring wordt gevormd, vernietigd of gewijzigd in zijn lichtabsorptiekenmerk als respons op beeldgewijze j belichting en ontwikkeling. Een kleurstof wordt karakteristiek ofwel gevormd of vernietigd in respons op beeldgewijze belichting en ont- j wikkeling. In een als voorbeeld dienende vorm, kan het stralings- j 30 gevoelige gedeelte worden gevormd uit een beeldvormende samenstel- ! ling die een foto-reducerend middel en een beeldvormend materiaal ! | j bevat. Het foto-reducerende middel kan een materiaal zijn, dat geac-j tiveerd wordt door beeldgewijze belichting alleen of in combinatie j met warmte en/of een base (karakteristiek ammoniak) voor het vormen j i 35 van een reductiemiddel, In sommige vormen is een waterstofbron opge-; j 8020048 _ 22 .......
j nomen in het foto-reductiemiddel zelf (dat wil zeggen een inwendige 1 i j I waterstofbron), of wordt deze van buiten af verschaft. Voorbeelden I van foto-reductiemiddelen zijn materialen zoals 2H-benzimidazolen, .
S ; disulfiden, fenazini-umzouten, diazoanthronen, β-ketosulfiden, ;5 nitroarenen en chinonen (in het bijzonder inwendige waterstofbron | chinonen), terwijl tot de reduceerbare beeldvormende materialen behoren aminotriarylmethaan kleurstoffen, azokleurstoffen, xantheen-! kleurstoffen, triazine kleurstoffen, nitroso kleurstofcomplexen, indigo kleurstoffen, ftalocyanine kleurstoffen, tetrazoliumzouten 10 en triazoliumzouten. Dergelijke stralingsgevoelige materialen en methoden voor het gebruik daarvan zijn meer in het bijzonder beschreven door Bailey c.s., Amerikaans octrooischrift 3,880.659, Bailey, Amerikaanse octrooischriften 3,887.372 en 3.917.484, Fleming c.s., i ;
Amerikaans octrooischrift 3.887,374 en Schleigh, Amerikaans octrooi-15 schriften 3.894.874 en 3.880,659, waarvan de beschrijving hierin door verwijzing is opgenomen.
i
In een andere vorm kan het stralingsgevoelige j ; gedeelte van het fotografische element een kobalt(III)complex bevatten, dat beelden kan vormen in verschillende bekende combinaties.
120 De kobalt(III)complexen geven zelf een respons op beeldgewijze belichting in het ultraviolette gedeelte van het spectrum. Ze kunnen ook spectraal gevoelig worden gemaakt om te reageren op het zichtbare I gedeelte van het spectrum. In nog een andere variantvorm kunnen ze j worden gebruikt in combinatie met foto-reductiemiddelen, zoals de j 25 hierboven beschrevene, om beelden te vormen. De kobalt(III)complexen1 kunnen worden gebruikt in samenstellingen zoals beschreven door Hickman c.s., Amerikaanse octrooischriften 1.897.843 en 1.962.307 en Weyde, Amerikaans octrooischrift 2.084.420 voor het vormen van metaalsulfide beelden. De kobalt(III)complexen bevatten karakteri-30 stiek ammine of amine liganden, die worden vrijgemaakt bij blootstelling van de complexen aan actinische straling en gewoonlijk verhit- ! ten. Het stralingsgevoelige gedeelte van het fotografische element ! kan in hetzelfde bestanddeel als het kobalt(III)complex of in een j naburig bestanddeel van hetzelfde element of een afzonderlijk ele- j 35 ment, materialen bevatten, die reageren op een base, in het bijzonder 8020048 __ 23
I I
I ammoniak, onder vorming van een beeld. Materialen zoals bijvoorbeeld; | ftaalaldehyde en ninhydrine geven bij aanraking met ammoniak een ! afdruk. Van een aantal kleurstoffen, zoals bepaalde typen cyaninen, | | styryl, rhodamine en azokleurstoffen, is bekend dat ze in staat i [5 zijn te worden gewijzigd in kleur bij aanraking met een base.Kleur- ! stoffen zoals pyrylium kleurstoffen, die in staat zijn otqdoorschij- nend te worden gemaakt bij aanraking met ammoniak, verdienen de voorkeur. Door geschikte keuze van chelaatvormende verbindingen, die gebruikt worden in combinatie met de kobalt(XXX)complexen kan inwen-110 dige versterking worden verkregen. Deze en andere beeldvormende samenstellingen en technieken met gebruikmaking van kobalt(III)complexen voor het vormen van beelden worden beschreven in Research Disclosure, Vol. 126, Item 12617, oktober 1974; Vol. 130, Item 13023, februari 1975; en Vol. 135, Item 13523, juli 1975; alsmede in 15 DoMinh, Amerikaans octrooischrift 4.075.019, Enriquez, Amerikaans octrooischrift 4.057.427 en Adin, Amerikaanse octrooiaanvrage serie no. 865.275 van 28 december 1977, waarvan de beschrijvingen hierin door verwijzing zijn opgenomen.
Het stralingsgevoelige gedeelte van het fotogra- ; 20 fische element kan diazo-beeldvormende materialen bevatten. Diazo- materialen kunnen oorspronkelijk zowel een diazoniumzout als een j door ammoniak geactiveerde koppelaar (gewoonlijk aangeduid als twee ' componenten diazosystemen) bevatten, of ze kunnen oorspronkelijk slechts het diazoniumzout bevatten en afhankelijk zijn van naderhand^ i 25 ontwikkelen om de koppelaar op te zuigen (gewoonlijk aangeduid als i één-component diazosystemen). Zowel de één-component als twee componenten diazosystemen kunnen bij de uitvoering van de uitvinding worden gebruikt. Karakteristiek worden diazo fotografische elementen eerst beeldgewijze belicht met ultraviolet licht om door straling 30 getroffen gebieden te activeren en daarna gelijkmatig in aanraking gebracht met ammoniak om een positief beeld af te drukken. Diazoma-terialen en werkwijzen voor het gebruik daarvan worden beschreven in' i hoofdstuk 6, Kosar, als boven aangehaald. |
Daar voor diazomaterialen gebruik wordt gemaakt i 35 van ontwikkelen met ammoniak, zal het duidelijk zijn, dat diazo- j i ! 8020048
V
- 24 materialen gebruikt kunnen worden in combinatie met kobalt(III)com- j plexen die ammoniak afgeven. Wanneer het kobalt(III)complex één component van het stralingsgevoelige gedeelte van het fotografische element vormt, kan het diazobestanddeel ofwel een tweede component 5 vormen of deel uitmaken van een afzonderlijk element, dat in de buurt van de kobalt(III)complex bevattende component is geplaatst | | tijdens de stap van het vrijmaken van ammoniak. Bij gebruik van com- | binaties van zichtbare en/of ultraviolet belichting kunnen positieve of negatieve diazobeelden worden gevormd, zoals meer in het bijzon-10 der wordt beschreven in de hierboven aangehaalde publicaties en i j octrooischriften in verband met kobalt(III)complex bevattende mate- ; | rialen, in het bijzonder DoMinh, Amerikaans octrooischrift 4.075.019.
De fotografische elementen volgens de uitvinding ; kunnen bestaan uit elementen die op een beeldgewijze manier fotogra-15 fisch een fysische ontwikkelaarkatalysator vormen of desactiveren.
Na het vormen van het fysische ontwikkeling katalysatorbeeld, kunnen gesolvateerde metaalionen stroomloos worden afgezet op de katalysator beeldplaats om een zichtbaar metaalbeeld te vormen. Verschillende metalen, zoals zilver, koper, nikkel, kobalt, tin, lood, en indium 20 zijn gebruikt voor fysische ontwikkeling beeldvorming. In een posi- ; tief werkende vorm wordt een gelijkmatige katalysator beeldgewijze j 1 gedesactiveerd. Een dergelijk systeem wordt beschreven door Hanson j c.s., Amerikaans octrooischrift 3.320.064, waarin een mengsel van | een lichtgevoelig organisch azide met een thioether kopperlaar beeld-
) I
25 gewijze wordt belicht om een gelijkmatig katalysator in belichte j j gebieden te desactiveren. Daaropvolgend stroomloos metalliseren j levert een positief beeld. j i
Negatief werkende fysische ontwikkelingssysternen, i i die katalysatorbeelden vormen zijn de systemen die katalysatorbeelden i30 vormen door verdringing van metaalionen en de systemen die katalysatorbeelden vormen door reductie van metaalionen. Een voorkeursver-dringingskatalysatorbeeldvorming aanpak bestaat uit beeldgewijze belichten van een diazoniumzout, zoals gebruikt wordt bij diazobeeld-vorming, zoals hierboven beschreven, om met kwik of zilverioïien een i35 mètaalzout te vormen, dat verdrongen kan worden om een katalysator- Γ..... | 8020048 % 25 beeld te vormen, zoals toegelicht door Dippel c.s., Amerikaans oc-| trooischrift 2.735.773 en de Jonge c.s., Amerikaanse octrooischriften j 2.764.484, 2.686.643 en 2.923.626. Verdringingsbeeldvorming voor het I .
vormen van koperkernen voor fysische ontwikkeling wordt beschreven 5 door Hillson c.s., Amerikaans octrooischrift 3.700.448. Verdringing voor het vormen van een kwikkatalysatorbeeld kan ook tot stand worden gebracht door een mengsel van kwik(II)chloride en een oxalaat te belichten, zoals toegelicht door Slifkin, Amerikaans octrooischrift 2.459.136. Reductie van metaalionen om een katalysator te vormen kan! 10 tot stand worden gebracht door een diazoniumverbinding in aanwezigheid van water te belichten om een fenol-reductiemiddel te vormen, zoals toegelicht door Jonker c.s., Amerikaans octrooischrift 2.738.272. Zinkoxyde en titaniumoxydedeeltjes kunnen worden gedisper-geerd in een bindmiddel om een katalytisch oppervlak te verschaffen 15 voor foto-reductie, zoals toegelicht door Levinos, Amerikaans octrooischrift 3.052.541. Fotografische elementen van zilverhalogenide,
1 J
j zoals hieronder besproken, vormen een in het bijzonder beoogde klassé van fotografische elementen, die gebruikt kan worden voor fysische j ontwikkeling beeldvorming. Fysische ontwikkeling beeldvormingsystemeri 20 die gebruikt kunnen worden bij de toepassing van de uitvinding worden | in algemene zin toegelicht door Jonker c.s., "Physical Development
Recording Systems. I. General Survey and Photochemical Principles", Photographic Science and Engineering, vol. 13, no. 1, januari-febru-j ari 1969, biz. 1-8, waarvan de beschrijving hierin wordt opgenomen 25 door verwijzing. j
De stralingsgevoelige zilverhalogenide bevattende! beeldvormende gedeelten van de fotografische elementen volgens de uitvinding kunnen van een type zijn, dat in één enkel bestanddeel, dat overeenkomt met een laag van een gebruikelijk zilverhalogenide 30 fotografisch element, stralingsgevoelig zilverhalogenide bevat dat j in staat is rechtstreeks een zichtbaar beeld te vormen om te worden ontwikkeld onder vorming van een zichtbaar beeld, of een combinatie van een stralingsgevoelig zilverhalogenide en beeldvormende materialen, die tezamen rechtstreeks een zichtbaar beeld vormen of bij ont-|35 wikkeling een zichtbaar beeld vormen. Het beeldvormende gedeelte kan
i I
1020048 . . 26 ............
in plaats daarvan worden gevormd uit twee of meer bestanddelen, die overeenkomen met twee of meer lagen van een gebruikelijk fotografisch element, die tezamen stralingsgevoelig zilverhalogenide en beeldvormende materialen bevatten. Wanneer twee of meer bestanddelen1 5 aanwezig zijn, behoeft slechts één van de bestanddelen stralingsgevoelig zilverhalogenide te bevatten en slechts één van de bestanddelen behoeft een beeldvormend bestanddeel te bevatten. Verder kan ofwel het stralingsgevoelige zilverhalogenide bevattende bestanddeel: of het beeldvormende bestanddeel van het beeldvormende gedeelte van 10 het element in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor zijdelingse beeldspreiding, indien op gebruikelijke wijze als deklaag aangebracht als een continue laag van vrijwel gelijkmatige dikte. In één vorm kan het stralingsgevoelige zilverhalogenide bevattende gedeelte van een type zijn dat het mogelijk maakt direkt een zichtbaar beeld 15 daarin te vormen. In een andere vorm is het gevormde beeld niet direkt zichtbaar in het element zelf, maar kan het in een afzonder- i lijk element worden gezien. Het beeld kan bijvoorbeeld van een type i zijn, dat gezien wordt als een overgebracht beeld in een afzonderlijk ontvangerelement.
20 In een voorkeursvorm bestaan de stralingsgevoelige zilverhalogenide bevattende beeldvormende delen van de fotografische elementen uit één of meer zilverhalogenide emulsies. De zilverhalogenide emulsies kunnen bestaan uit zilverbromide, zilverchloride, | zilverjodide, zilverchloorbromide, zilverchloorjodide, zilverbroom-25 jodide, zilverchloorbroomjodide of mengsels daarvan. De emulsies kunnen grove, middelgrote of fijne zilverhalogenide korrels bevatten, begrensd door 100, 111 of 110 kristalvlakken en kunnen worden bereid i volgens verschillende technieken, bijvoorbeeld één-straals, twee-straals (met inbegrip van continue verwijderingstechnieken), ver-30 snelde stroomsnelheid en onderbroken neerslagtechnieken, zoals beschreven in Research Disclosure, december 1978, Vol. 176, Item 17643, in de paragrafen, I, II, III, IV, VI, IX en X,
De fotografische elementen kunnen beeldgewijze worden blootgesteld aan verschillende vormen van energie, waartoe 35 behoren ide ultraviolette en zichtbare (bijvoorbeeld actinische) en 8020048 \ ........ 27 .........
i I
I infrarood gebieden van het elektromagnetische spectrum alsmede elek-
i I
tronenstralen en β-straling, γ-straling, röntgenstraling, α-deeltjes, I ] neutronenstraling en andere vormen1 van deeltjesvormige en golfvormi-• ! ge stralingsenergie in ofwel niet-coherente (willekeurige fase) j 5 vormen of coherente (in fase) vormen, zoals veroorzaakt door lasers, de belichting kan monochromatisch, orthochromatisch of panchromatisch zijn. Beeldgewijze belichting bij heersende, verhoogde of verlaagde temperatuur en/of druk met inbegrip van hoge of lage intensiteit-belichting, continue of intermitterende belichting, belichtingstij- : I10 den die lopen van minuten tot een betrekkelijk korte duur in het traject van milliseconde tot microseconde en belichting door zonlicht, kunnen worden gebruikt binnen de gebruikelijke responstra-jecten die bepaald worden met gebruikelijke sënsitometrische technieken, zoals beschreven door T.H. James, The Theory of the Photo-; 15 graphic Process, 4e, ed., Macmillan, 1977, hoofdstukken 4, 6, 17, 18 en 23.
Met betrekking tot fotografisch element 100 in fig. IA en 1B bestaat in een eenvoudige toelichtende vorm van de uitvinding de drager 102 uit een reflecterend materiaal, bijvoor- ' 20 keur en verder aangeduid als een wit reflecterend materiaal, ofschoon gekleurde reflecterende materialen ook gebruikt kunnen wor- ; den. Het stralingsgevoelige materiaal 116 is een zilverhalogenide | emulsie van het type dat in staat is om een zichtbaar beeld te vormen als gevolg van uitsluitend belichting en desgewenst droog 25 ontwikkelen. Dergelijke zilverhalogenide emulsies kunnen van het afdruktype zijn, dat wil zeggen dat ze een zichtbaar beeld kunnen vormen door de direkte inwerking van licht zonder dat verderè . j actie nodig is, of van het direkte afdruktype, dat wil zeggen dat j ze een latent beeld kunnen vormen door beeldgewijze hoge intensi-30 teitbelichting en een zichtbaar beeld vormen door daaropvolgende belichting met lage intensiteit licht. Een warmtestabilisatietrap | kan tussen de belichtingstrappen worden ingeschakeld. In nog een andere vorm kan de zilverhalogenide emulsie van het type zijn, dat j bestemd is om uitsluitend met warmte te worden behandeld.
35 Karakteristieke stralingsgevoelige beeldvormende! 1920048 .......... 28 ........
.. .............. . ............ ................................................................................. ............................. ............. j middelen worden beschreven in Research Disclosure, Vol. 17, 6 decern-; ber 1978, Item 17643, paragrafen XXVI en XXVII; en in Research j
Disclosure, Vol. 170, juni 1978, Item 17029.
Zilverhalogenide fotografische elementen kunnen 5 zijdelingse beeldspreiding vertonen uitsluitend als gevolg van zij- ; | delingse reflectie van belichtende straling binnen een emulsielaag, j ! Zijdelingse beeldspreiding van dit type wordt in de techniek aange- | i ! ! duid als strooiing, daar het visuele effect kan bestaan uit het vormen van een halo rond een helder voorwerp, zoals een elektrische ; |10 lamp, die gefotografeerd is. Andere voorwerpen die minder helder zijn, werden niet omringddoor een halo, maar hun fotografische | scherpte is aanzienlijk verminderd door de gereflecteerde straling, j j Om deze moeilijkheid te overwinnen worden gebruikelijke fotografische elementen gewoonlijk voorzien van lagen, gewoonlijk aangeduid als •15 antistrooiinglagen, van lichtabsorberende materialen op een drager- ; i j j oppervlak, dat anders straling zou reflecteren onder vorming van j strooiing in een emulsielaag. Dergelijke antistrooiinglagen worden j i algemeen geacht het nadeel te bezitten dat ze voor de meeste prak- i ; | tische toepassingen volledig van het fotografische element moeten i20 worden verwijderd voor het bekijken. Een fundamenteler nadeel van j antistrooiinglagen dat niet algemeen vermeld wordt, omdat het onom- j koombaar wordt geacht, is, dat de straling die geabsorbeerd wordt door de antistrooiinglaag, niet beschikbaar kan zijn om de zilverhalogenide korrels in de emulsie te belichten.
25 Een andere benadering om zijdelingse beeldsprei ding, toegeschreven aan lichtstrooiing in zilverhalogenide emulsies, te verminderen, bestaat uit het opnemen van absorptiemiddelen tussen· de korrels. Kleurstoffen of pigmenten, zoals hierboven beschreven om te worden opgenomen in de tweede dragerelementen, worden gewoon-30 lijk voor dit doel gebruikt. Het nadeel van absorptiemiddelen tussen de korrels is, dat ze de fotografische snelheid van zilverhalogenide emulsies aanzienlijk verminderen. Ze concurreren met de zil- j verhalogenide korrels voor het absorberen van fotonen en vele kleur-; stoffen hebben een aanzienlijke ongevoeligmakende werking op zilver-; 35 halogenide korrels. Net als de absorberende materialen in anti- 8020048 —. 29 ......
I strooiinglagen, is het ook nodig dat de absorptiemiddelen tussen de !
! I
I korrels verwijderd worden uit de zilverhalogenide emulsies voor de i meeste praktische toepassingen, en dit kan ook een aanzienlijk ! nadeel zijn. j i i |5 Wanneer licht op het fotografische element 100 | valt, zodat dit in één van de microvaatjes 108 valt, kan een deel van het licht onmiddellijk door de zilverhalogenide korrels van de emulsie 116 wordt geabsorbeerd, terwijl het overige licht zonder geabsorbeerd te zijn door het microvaatje gaat. Wanneer een bepaald 110 foton door de emulsie dringt zonder geabsorbeerd te zijn, wordt het teruggestuurd door de witte bodemwand 114 van de drager 102, zodat het foton opnieuw tenminste door een deel van het microvaatje gaat. Dit biedt een aanvullende mogelijkheid voor het foton om een zilverhalogenide korrel te raken en daardoor geabsorbeerd te worden. Omdat jl5 algemeen wordt aangenomen, dat het gemiddelde foton verschillende ! zilverhalogenide korrels raakt voor het wordt geabsorbeerd, zullen tenminste enkele van de belichtingsfotonen zijdelings worden afgebogen alvorens ze door zilverhalogenide worden geabsorbeerd. De witte zijwanden 110 van de drager fungeren voor het opnieuw richten ! 20 van de zijdelings afgebogen fotonen, zodat de opnieuw door een deel i van de zilverhalogenide emulsie gaan in hetzelfde microvaatje. Dit vermijdt, dat zijdelings gerichte fotonen, geabsorbeerd worden door : zilverhalogenide in naburige microvaatjes. Terwijl in een gebruike- ! lijk zilverhalogenide fotografisch element met een continue emulsie-; 25 deklaag op een witte drager hernieuwd richten van fotonen terug in de emulsie door een witte drager alleen maar tot stand wordt gebracht ten koste van een aanmerkelijke zijdelingse beeldspreiding, bijvoor-; beeld strooiing, in het fotografische element 100, verhoogt de witte1 drager de mogelijkheid tot fotonenabsorptie door de emulsie die in j 30 de microvaatjes zit, terwijl tegelijkertijd een visueel aanvaardbare' vooraf bepaalde begrenzing van zijdelingse beeldspreiding wordt ver-! kregen. Het resultaat kan fotografisch worden gezien zowel in termen van verbeterde fotografische snelheid en contrast alsmede scherpere beeldbegrenzing. Zo worden de voordelen, die verkregen kunnen worden ; 35 door gebruikmaking van antistrooiinglagen en absorptiemiddelen die 8 0 2 0 0 4 8 30 tussen de korrels zijn gelegen bij gebruikelijke fotografische | elementen, in de fotografische elementen volgens de uitvinding wor- den verwezenlijkt zonder gebruik daarvan en met de aanvullende j verrassende voordelen van toegenomen snelheid en contrast. Verder I 5 treden geen van de nadelen van antistrooiinglagen en absorptiemidde-len tussen de korrels op. Om redenen die duidelijk zullen worden bij de bespreking van andere vormen van de uitvinding, dient echter te worden opgemerkt, dat de fotografische elementen volgens de uit-, vinding desgewenst antistrooiinglagen en absorptiemiddelen tussen : 10 de korrels kunnen gebruiken, terwijl toch uitgesproken voordelen behouden blijven.
De meest gebruikelijke zilverhalogenide fotografische elementen zijn bestemd om te worden ontwikkeld met behulp i van waterige alkalische vloeibare oplossingen. Wanneer de zilver-15 halogenide emulsie, die in het microvaatje 108 van het element 100 zit, van een doorontwikkeltype is in plaats van een droog ontwikkelde afdruk, direkte afdruk of door warmte ontwikkeld type, zoals hierboven omschreven, blijven alle hierboven beschreven voordelen behouden. Bovendien biedt de emulsie waarin zich microvaatjes be-| 20 vinden, bescherming tegen zijdelingse beeldspreiding als een gevolg van chemische reacties die plaatsvinden tijdens het ontwikkelen. Microscopisch onderzoek van zilver dat gevormd is door ontwikkelen j vertoont bijvoorbeeld filamenten van zilver. Het zilverbeeld in j i emulsies van het uitontwikkelingstype kan het gevolg zijn van j 25 chemische (direkte) ontwikkeling, waarbij het beeldzilver wordt verschaft door de zilverhalogenide korrel op de plaats van de zil- ; vervorming of door fysische ontwikkeling waarbij het zilver wordt j verschaft door naburige zilverhalogenide korrels of zilver of einder j metaal wordt verschaft uit andere bronnen. Gelegenheid voor zijde- I 30 lingse beeldspreiding in afwezigheid van microvaatjes is in het bijzonder groot wanneer fysische ontwikkeling plaatsvindt. Zelfs i onder chemische ontwikkelingsomstandigheden, zoals waarbij ontwikkeling plaatsvindt in aanwezigheid van een zilverhalogenide oplosmiddel, kunnen uitgestrekte zilverfilamenten worden gevonden. Dikwijls 35 vindt een combinatie plaats van chemisch en fysisch ontwikkelen 80 2 0 0 4 8 . 31 .....
tijdens het bewerken. Doordat het gevormde zilver beperkt blijft I binnen de microvaatjes wordt daardoor de mate van oppervlak van zilverbeeldspreiding vastgelegd.
j
Het lichtgevoelige zilverhalógenide dat in de js fotografische elementen zit, kan na belichting worden ontwikkeld ! . ! I onder vorming van een zichtbaar beeld door het zilverhalógenide in i aanraking te brengen met een waterig alkalisch medium in aanwezig- | heid van een ontwikkelingsmiddel dat in het medium of het element aanwezig is. Ontwikkelingsformuleringen en technieken worden be- 110 schreven in Research Disclosure, december 1978, Vol. 176, Item 17643, paragrafen XIX A-B en XX A.
Het ontwikkelingsmiddel kan worden opgenomen in het fotografische element 100 in de zilverhalógenide emulsie 116.
In andere vormen van de fotografische elementen, zoals hieronder j15 nader besproken, kan het ontwikkelingsmiddel aanwezig zijn in andere i i hydrofiele colloxdale lagen van het element naburig aan de zilver- halogenide emulsie. Het ontwikkelingsmiddel kan worden toegevoegd j aan de emulsie en hydrofiele colloidale lagen in de vorm van een j dispersie met een filmvormend polymeer in een niet-water mengbaar j 20 oplosmiddel, zoals beschreven door Dunn c.s., Amerikaans octrooi- j schrift 3.518.088, of als een dispersie met een polymeerlatex, zoals beschreven door Chem Research Disclosure, Vol. 159, juli 1977, Item 15930 en Pupo c.s., Research Disclosure, Vol. 148, augustus 1976,
Item 14850.
25 Op een overeenkomstige wijze kunnen de fotogra fische elementen ontwikkelingsmodificatoren bevatten in de zilver-halogenide emulsie en andere ontwikkelingsoplossing permeabele lagen om de ontwikkeling ofwel te versnellen of te vertragen, zoals beschreven in Research Disclosure, december 1978, Vol. 176, Item 17643, 30 paragraaf XXI.
De fotografische elementen kunnen een beeldgewij-' ze verdeling van een fysische ontwikkelingskatalysator bevatten of i | worden behandeld om deze te bevatten, zoals door direkte ontwikkeling, i zoals beschreven in Research Disclosure, december 1978, Vol. 176, .35 Item 17643, paragraaf XXII. j | 80 2 0 0 4 8 .. 32
In een specifieke voorkeursvorm van de uitvin- I ding wordt het fotografische element aanstekelijk ontwikkeld. De | ! uitdrukking "aanstekelijk" wordt in de techniek gebruikt om aan te geven, dat de ontwikkeling van zilverhalogenide niet beperkt blijft 5 tot de zilverhalogenide korrel die de latente beeldplaats verschaft.
In plaats daarvan worden ook naburige korrels, die geen latente beeldplaats bezitten, eveneens ontwikkeld door hun nabijheid tot de oorspronkelijk ontwikkelbare zilverhalogenide korrel.
Aanstekelijke ontwikkeling van continu beklede 10 zilverhalogenide emulsielagen wordt in de techniek uitgevoerd in hoofdzaak bij het vervaardigen van hoge contrast fotografische beel-| den voor het belichten van lithografische platen. Men moet er echter op passen om onaanvaardbare zijdelingse beeldspreiding te vermijden, wegens de aanstekelijke ontwikkeling. Bij het toepassen van de uit-15 vinding verschaffen de microvaatjes begrenzingen die zijdelingse beelspreiding beperken. Omdat de vaatjes zijdelingse beeldspreiding regelen, kan de aanstekelijkheid of neiging van de ontwikkelaar om het beeld zijdelings te spreiden net zo groot zijn als of bij voorkeur groter zijn dan bij gebruikelijke aanstekelijke ontwikkelaars. I20 In de praktijk is één van de uitgesproken voordelen van aansteke-! lijke ontwikkeling, dat deze zilverbeeldontwikkeling kan versprei den of doen samenhangen over het gehele gebied van het microvaatje. j Dit vermijdt korreligheid van het zilverbeeld in het microvaatje | i en maakt het mogelijk het microvaatje van buiten af te beschouwen 25 als een eenheid met gelijkmatige dichtheid, in plaats van een om-lijnd gebied dat een inwendig traject van puntdichtheden vertoont.
De combinatie van microvaatjes en aanstekelijke ontwikkeling maakt uitzonderlijke beeldresultaten mogelijk. Zeer hoge dichtheden kunnen bijvoorbeeld worden verkregen in microvaatjes 30 waarin de ontwikkeling plaatsvindt, omdat de aanstekelijke aard van ; de ontwikkeling de ontwikkelingsreactie tot voltooiing drijft. Tege-’ lijkertijd kunnen in andere microvaatjes waar nagenoeg geen ontwik- j keling op gang wordt gebracht, zeer lage dichtheidniveaux worden j
J
gehandhaafd. Het resultaat is een zeer hoog contrast fotografisch 35 beeld. Het is uit de techniek bekend om fotografische beelden j 8020048 33 .........
elektronisch af te lezen door een fotografisch element af te tasten I met een lichtbron en een fotosensor. De waargenomen dichtheid op iedere aftastplaats op het element kan elektronisch worden opgenomen en op commando met gebruikelijke middelen, zoals een kathodestraal-\5 buis, worden gereproduceerd. Het is ook algemeen bekend, dat digitaal elektronische computers, die gebruikt worden voor het vastleggen en reproduceren van het beeld genomen informatie, binaire logika gebruiken. Bij elektronische aftasting van het fotografische element 100, kan ieder microvaatje één aftastplaats verschaffen.
10 Door aanstekelijke ontwikkeling te gebruiken voor het vormen van ! j hoog contrast, verschaft het fotografische beeld dat wordt afge-tast ofwel een vrijwel gelijkmatig donker gebied of een licht gebied in ieder microvaatje, Met andere woorden zit de informatie die van het fotografische element wordt afgenomen reeds in een binaire 15 logische vorm, in plaats van een analoge vorm die gevormd wordt | | door een continue toongradatie. De fotografische elementen kunnen i dan betrekkelijk eenvoudig elektronisch worden afgetast en zijn zeer S eenvoudig en gemakkelijk om vast te leggen en te reproduceren met behulp van digitale elektronische apparatuur.
I * ; 120 Technieken voor aanstekelijke ontwikkeling als mede specifieke samenstellingen die gebruikt kunnen worden bij de toepassing van de uitvinding worden beschreven door James, The Theory of the Photographic Process, 4e ed., Macmillan, blz. 420 en 421 (1977); Stauffer c.s., Journal Franklin Institute, Vol. 238, |25 blz. 291 (1944); en Beels c.s., Journal Photographic Science, Vol.
| 23, blz. 23 (1975). In een voorkeursvorm wordt een hydrazine of | hydrazide opgenomen in het microvaatje en/of in een ontwikkelaar en de ontwikkelaar bevat een ontwikkelingsmiddel met een hydroxygroep, zoals een hydrochinon. Voorkeursontwikkelaars van dit type worden 30 beschreven in Stauffer c.s., Amerikaans octrooischrift 2.419.974, Trivelli c.s., Amerikaans octrooischrift 2.419.975 en Takada c.s., Belgisch octrooischrift 855.453. j
De bovenstaande bespreking van het gebruik en de j voordelen van het fotografische element 100 berusten onder verwij- ! 35 zing op voorkeursvormen, waarin de drager 102 een witte reflectie- i j 8020048 34 ........
druk is. Het kan worden gebruikt voor de vorming van een beeld dat elektronisch wordt afgetast, zoals hierboven beschreven is. Het ele-| ment in deze vorm kan ook worden gebruikt als een moeder voor re- flectiedrukken.
! : 15 Ook wordt beoogd, dat de drager 102 doorschijnend kan zijn. In een bijzondere voorkeursvorm is het onderliggende gedeelte 112 van de drager doorschijnend en kleurloos terwijl de samenhangende zijwanden een kleurmiddel daarin bevatten, zoals een kleurstof, zodat een aanmerkelijke dichtheid aanwezig is ten opzich- j : 10 te van lichtdoorlating door de zijwanden tussen de oppervlakken 104 en 106 en tussen aangrenzende microvaatjes. In deze vorm oefenen de ; ' geverfde wanden de functie uit van een absorptiemiddel tussen de korrels of antistrooiinglaag, zoals hierboven beschreven, terwijl bepaalde nadelen, die deze bieden, worden vermeden. Omdat bijvoor-15 beeld de kleurstof in de zijwanden zit en niet in de emulsie, wordt j de ongevoeligmaking van de zilverhalogenide emulsie tot een minimum ; teruggebracht, zo niet geheel uitgesloten. Tegelijkertijd is het niet nodig om de kleurstof te ontkleuren of te verwijderen, zoals gewoonlijk geschiedt, wanneer een antistrooiinglaag is aangebracht.
20 Bovendien heeft deze vorm van het dragerelement 102 uitzonderlijke voordelen bij gebruik, die geen direkte tegenhanger hebben in fotografische elementen met continue zilverhaloge- ; nide emulsielagen. Het fotografische element, indien gevormd met een| | doorschijnend onderliggend gedeelte en geverfde zijwanden, is uit- | 25 zonderlijk geschikt voor gebruik als een moeder in transmissiedruk- ; ken. Dat wil zeggen na ontwikkelen voor het vormen van een fotografisch beeld kan het fotografische element worden gebruikt om de belichting van een fotografisch afdrukelement te regelen, zoals een ' j : fotografisch element volgens de uitvinding met een witte drager, 30 zoals hierboven beschreven, of een gebruikelijk fotografisch element; zoals fotografisch papier. Bij het belichten van het afdrukelement j i | door het beelddragende fotografische element 100 beperkt de dichtheid I van de zijwanden de lichttransmissie tijdens belichting tot de ge deelten van de drager 102 die onder de reactie microvaatjes liggen.
35 Wanneer de microvaatjes betrekkelijk doorzichtig zijn, dat wil zeggen 8 0 2 Ö 6 4 8 ........ 35 minimum dichtheidgebieden, is de afdrukbelichting hoger en in maxi- ! i mum dichtheidgebieden van de moeder is de afdrukbelichting het | geringste. De uitwerking bestaat in het verschaffen van een afdruk, waarin sterk belichte gebieden van het afdrukelement beperkt zijn ! 5 tot stippen of op een afstand van elkaar gelegen microgebieden. Na ! daaropvolgend ontwikkelen onder vormen van een zichtbare afdrukbeeld kan het oog nabij gelegen stippen of microgebieden doen samensmelten waardoor het visuele effect wordt verkregen van een beeld met continue toon» De invloeden van de niet-doorlating van belichtend licht j ; ! 10 door de zijwanden is verder hierboven voldoende beschreven in samen- | hang met de dragerelementen en de materialen waaruit ze gevormd i kunnen worden. Omdat het oog heel gevoelig is voor kleine verschil- | len in minimum dichtheid, verdient het in het algemeen de voorkeur, dat de zijwanden nagenoeg ondoorzichtig zijn. Het wordt echter moge- ! 15 lijk geacht dat men enig licht door de zijwanden kan laten vallen j i ! tijdens het afdrukken. Dit kan de nuttige werking hebben dat bijvoor beeld de totale dichtheid in het afdrukbeeld wordt verhoogd. Zoals hierboven vermeld wordt ook beoogd om het afdrukelement te verplaatsen ten opzichte van de moeder tijdens het afdrukken, zodat een 20 continu afdrukbeeld wordt gevormd en eventueel verlaagd dichtheid- effect ten gevolge van verlaagde transmissie door de zijwanden vol- i komen vermeden wordt. Op overeenkomstige wijze zal, wanneer het fotografische element in deze vorm gebruikt wordt om een beeld te j | projecteren, de zijdelingse spreiding van licht tijdens de projectie 25 naburige microvaatjesgebieden doen samensmelten, zodat de zijwanden niet gezien worden.
Om nog een andere variantvorm van de uitvinding toe te lichten, kunnen voordelen worden verkregen, wanneer het dra-gerelement geheel doorzichtig en kleurloos is. Bij toepassingen waar-j-30 in de zilverhalogenide emulsie een uitontwikkelende emulsie is en ; bestemd is om pixel voor pixel te worden afgetast, zoals bij de aan-j stekelijk ontwikkelde elektronenstraal afgetaste toepassing die i hierboven beschreven is, is het regelen van zijdelingse beeldsprei- j ding tijdens de ontwikkeling natuurlijk onafhankelijk van de door-35 zichtigheid of kleuring van het dragerelement. Zelfs wanneer de 80 2 0 0 4 8 ........ 36 ..........
i i ! zijwanden echter doorzichtig en kleurloos zijn, kan de bescherming I tegen lichtverstrooiing tussen aangrenzende microvaatjes toch wor den verwezenlijkt in sommige gevallen, zoals hieronder besproken, ; in samenhang met fotografisch element 200.
;5 De fotografische elementen 200 t/m 1000 delen | i | j structurele overeenkomsten met fotografische elementen 100 en zijn | overeenkomstig wat betreft zowel hun toepassingen als voordelen, j Derhalve worden de toepassingen van deze elementen alleen maar be- i ; j sproken onder verwijzing naar verschillen, die de uitvinding nader ! 10 toelichten.
Het fotografische element 200 verschilt van het i element 100 doordat de microvaatjes 208 gekromde wanden hebben in plaats van afzonderlijke bodem en zijwanden. Deze wandconfiguratie is gemakkelijker te vormen volgens bepaalde fabrikagetechnieken, 115 Dit biedt ook het voordeel doelmatiger te zijn voor het opnieuw ; richten van belichtende straling terug naar het midden van het micro-vaatje. Wanneer bijvoorbeeld het fotografische element 200 belicht wordt van boven (in de weergegeven oriëntatie), kan licht dat de gekromde wanden van de microvaatjes raakt naar binnen worden terug-20 gekaatst, zodat het opnieuw door de emulsie 216 gaat die zich in het microvaatje bevindt. Wanneer de drager doorschijnend is en het ele- ; ment van beneden belicht wordt, kan een hogere brekingsindex voor de emulsie in vergelijking met de drager ertoe leiden dat het licht i | naar binnen wordt gebogen. Dit voert het licht naar de emulsie 216 25 in het microvaatje en vermijdt het verstrooien van licht naar aangrenzende microvaatjes.
Een tweede belangrijk verschil in de constructie van het fotografische element 200 in vergelijking met het fotografische element 100 is, dat het bovenoppervlak van de emulsie 216 30 aanzienlijk beneden het tweede hoofdoppervlak 206 van de drager 202 ! ligt. De teruggesprongen positie van de emulsie in de drager verschaft daaraan mechanische bescherming tegen slijtagen, kinken, door! i druk veroorzaakte gebreken en mattering. Ofschoon het element 100 i de emulsie tot het oppervlak 106 brengt, levert het ook bescherming j 35 voor de emulsie 116. In alle vormen van de fotografische elementen 8 0 2 0 0 4 8 37 s 1 volgens de uitvinding, bevindt zich tenminste één bestanddeel van ! het stralingsgevoelige gedeelte van het element in de microvaatjes en aanvullende bescherming wordt verschaft tegen tenminste slijtage.; Het wordt in het bijzonder beoogd dat de zijwanden van de drager de j |5 functie van matteringsmiddelen uitoefenen en dat deze middelen derhalve achterwege kunnen worden gelaten zonder dat daarbij nadelen voor het gebruik optreden, zoals blokkeren. Gebruikelijke piatte-! ringsmiddelen, zoals beschreven in paragraaf XIII, Product Licensing
Index, Vol. 92, december 1971, Item 9232, kunnen echter worden ge- I ; 10 bruikt, in het bijzonder in die vormen van de fotografische elementen die meer in het bijzonder hieronder besproken worden, die tenminste één continue hydrofiele colloid laag bevatten die ligt over I de drager en de reactie microvaatjes daarvan.
j Het fotografische element 300 verschilt van foto- 15 grafisch element 100 in twee belangrijke opzichten. Ten eerste kunnen betrekkelijk dunne uitbreidingen 314 van de emulsie zich uitbreiden : | tussen pixels en aangrenzende pixels verbinden. Ten tweede bestaat ! de drager uit twee afzonderlijke dragerelementen 302 en 306. Het I ; ! fotografische element 300 kan op identieke wijze als het fotogra- j20 fische element 100 worden gebruikt. De beeldvormende werking van de uitbreidingen 314 zijn in de meeste gevallen verwaarloosbaar en j ' ! kunnen bij gebruik worden veronachtzaamd. In de vorm van het element 300 waarin het eerste dragerelement 302 doorschijnend is en het tweede dragerelement 308 nagenoeg ondoorlaatbaar is voor licht, ver-! 25 mijdt belichting van het element door het eerste dragerelement belichting van de uitbreidingen 314. Wanneer de emulsie negatief werkend is, leidt dit ertoe dat geen zilverdichtheid wordt opgewekt ί tussen naburige microvaatjes. Wanneer de uitbreidingen niet vein een j verwaarloosbare dikte zijn en geen stappen worden genomen om hun 30 belichting te vermijden, combineert het gedrag van het fotografische element de eigenschappen van een continu beklede zilverhalogenide emulsielaag en een emulsie die zich in een microvaatje bevindt.
Het fotografische element 400 verschilt van foto-j grafisch element 100 in twee belangrijke opzichten. Ten eerste is j 35 het microvaatje 408 van een naar verhouding vergrote diepte in j 8020048 ......... 38 j vergelijking met de microvaatjes 108 en ten tweede is het stralings- ; ! gevoelige gedeelte van het element verdeeld in twee afzonderlijke j bestanddelen 416 en 418. Deze twee verschillen kunnen afzonderlijk i worden gebruikt. Dat wil zeggen dat het fotografische element 100 I 5 gewijzigd kon worden om een tweede bestanddeel zoals 418 te ver- j schaffen dat over het oppervlak 106 van de drager ligt, of de diepte1 J van de microvaatjes zou kunnen worden vergroot. Deze twee verschil- ! len worden weergegeven en samen besproken, omdat in bepaalde voor- | keursuitvoeringsvormen ze van bijzonder voordeel zijn bij gecombi- 11o neerd gebruik.
j Ofschoon zilverhalogenide licht absorbeert, gaan vele fotonen die een zilverhalogenide emulsielaag raken daardoorheen zonder geabsorbeerd te worden. Wanneer de belichtende straling van een energetischer vorm zijn, zoals röntgenstralen, is de doel-15 matigheid van zilverhalogenide bij het absorberen van de belichtende straling zelfs nog lager. Terwijl verhogen van de dikte van een ί zilverhalogenide emulsielaag zijn absorptiedoelmatigheid doet toenemen, is er een praktische grens aan de dikte van zilverhalogenide ; emulsielagen omdat dikkere lagen meer zijdelingse verstrooiing ver- : |20 oorzaken van belichtende straling en in het algemeen leiden tot een j grotere zijdelingse beeldspreiding. i
In een voorkeursvorm, vormt een stralingsgevoeli-| ge zilverhalogenide emulsie het bestanddeel dat zich in het micro-vaatje 408 bevindt. Derhalve wordt zijdelingse spreiding niet be-25 heerst door de dikte van het zilverhalogenide of de diepte van het microvaatje maar door de zijwanden van het microvaatje. Het is dan mogelijk om de diepte van de microvaatjes groter te maken en de dikte van de zilverhalogenide emulsie die wordt blootgesteld aan de belichtende straling in vergelijking met de dikte van continu be-30 klede zilverhalogenide emulsielagen, zonder dat daarbij een straf optreedt in de vorm van zijdelingse beeldspreiding. De diepte van de microvaatjes en de dikte van de zilverhalogenide emulsie kunnen bijvoorbeeld beiden aanzienlijk groter zijn dan de breedte van de microvaatjes. In het geval van een radiografisch element,dat bestemd| 35 is om rechtstreeks door röntgenstralen te worden belicht, is het dan; i 80 2 Ö048
..............................................................................................................................................................................................................................................I
39.........
mogelijk om betrekkelijk diepe microvaatjes te verschaffen en de | i absorptiedoelmatigheid, dat wil zeggen de snelheid, van het radiografische element te verbeteren. Zoals hierboven besproken, kunnen microvaatjesdiepten en zilverhalogenide emulsiedikten tot 1000 μπι 5 of meer bedragen. Microvaatjesdiepten van 20-100 μτη, die de voorkeur verdienen voor deze toepassing, zijn geschikt te maken met dezelfde algemene techniek als gebruikt wordt voor het vervaardigen van ondiepere microvaatjes.
In één voorkeursvorm is het bestanddeel 418 een 10 inwendig versluierde zilverhalogenide emulsie. In deze vorm kunnen de bestanddelen 416 en 418 overeenkomen met de oppervlakgevoelige en inwendig versluierde emulsies die respectievelijk worden beschreven door Luckey c.s., Amerikaanse octrooischriften 2.996.382, 3.397.987 en 3.705.858, Luckey, Amerikaans octrooischrift 3.695.881; 15 Research Disclosure, vol. 134, juni 1975, Item 13452; Millikan c.s,, Amerikaanse Octrooiraad, Defensieve publicatie T-0904017, april 1972, en Kurz, Research Disclosure, vol. 122, juni 1974, Item 12233, die allen hierboven zijn vermeld. In een voorkeursvorm bevat de oppervlakgevoelige zilverhalogenide emulsie tenminste 1 mol.% jodide, 20 karakteristiek 1-10 mol.% jodide, betrokken op totaal halogenide dat aanwezig is als zilverhalogenide. Het oppervlakgevoelige zilver-: i ! halogenide is bij voorkeur een zilverbroomjodide en het inwendig I versluierde zilverhalogenide is een inwendig versluierd omgezet j halogenide, dat tenminste 50 mol.% bromide en tot 10 mol.% jodide i25 (het resterende halogenide bestaat uit chloride) is, betrokken op totaal halogenide. Bij belichting en ontwikkeling van de jodide bevattende oppervlakgevoelige emulsie die het bestanddeel 416 vormt ! met een oppervlakontwikkelaar, een ontwikkelaar die vrijwel niet in j staat is om een inwendig latent beeld (kwantitatief bepaald in de 30 Luckey c.s. octrooischriften) zichtbaar te maken, migreren de jodide-ionen van het bestanddeel 418 en maken de inwendig versluierde zilverhalogenide korrels ontwikkelbaar door de oppervlakontwikkelaar.
In onbelichte pixels wordt oppervlakgevoelig zilverhalogenide niet ontwikkeld, geeft daardoor geen jodide-ionen vrij en het inwendig 35 versluierde zilverhalogenide emulsiebestanddeel in deze pixels kan 8020048 . 40
ί ....... ......... ‘" ..... ......... ..... ...................... ..................I
ί ί I niet worden ontwikkeld met de oppervlakontwikkelaar. Het resultaat ! i ! ! is, dat de zilverbeelddichtheid die gevormd wordt door het stralings- gevoelige emulsiebestanddeel 416 versterkt wordt door de aanvullende: | dichtheid die gevormd wordt door de ontwikkeling van de inwendig 5 versluierde zilverhalogenide korrels zonder enige aanmerkelijke invloed op minimum dichtheidgebieden. Het is natuurlijk niet noodzakelijk, dat het bestanddeel 416 een uitgebreide dikte heeft om een toename van de dichtheid te verkrijgen bij gebruik van het bestanddeel 418, maar wanneer beide kenmerken aanwezig zijn in combinatie 110 wordt een bijzonder snel en doelmatig fotografisch element verschaft, ί dat uitstekend geschikt is voor radiografische als ook andere foto- ; grafische toepassingen. In variantvormen van de uitvinding kunnen de oppervlakgevoelige en inwendig versluierde emulsies worden vermengd in plaats van in afzonderlijke lagen te worden aangebracht.
15 Bij het mengen verdient het de voorkeur dat de emulsies geheel in de microvaatjes aanwezig zijn.
In één voorkeursvorm van het fotografische element 500 is het eerste dragerelement 502 zowel doorzichtig als kleurloos. : Het tweede dragerelement 508 is betrekkelijk vervormbaar en bevat j 20 een kleurstof, zoals een gele kleurstof. De bestanddelen 516 en 518 j kunnen overeenkomen met respectievelijk de oppervlakgevoelige en ; inwendig versluierde zilverhalogenide emulsiebestanddelen 416 en 418, zoals hierboven beschreven. Alleen voor deze bepaalde uitvoeringsvorm is de spectrale gevoeligheid van de oppervlakgevoelige emulsie be-25 perkt tot het blauwe traject van het zichtbare spectrum. De laag 515 j kan één of een combinatie van doorzichtige, kleurloze, gebruikelijke ! onderlagen zijn. Gebruikelijke onderlagen en materialen worden beschreven in de verschillende hierboven genoemde octrooischriften in j samenhang met gebruikelijke fotografische dragermaterialen.
30 In een als voorbeeld vermeld gebruik, kan het j stralingsgevoelige emulsiebestanddeel 516 worden belicht door het j doorzichtige eerste drage^ement 502 en het ondersteunende gedeelte j 512 van het tweede dragerelement 508. Omdat het tweede dragerelement | een kleurstof bevat om zijdelingse lichtverstrooiing te voorkomen | 135 door de zijwanden 510, is de dikte van het onderliggende gedeelte j 8020048 ........... 41 ........
.......... .............' ................................................................................ ' "..... ...... ..................................j van het tweede dragerelement dun genoeg, dat deze slechts verwaar- i loosbare absorptie van invallend licht veroorzaakt. Als een ander ! I alternatief kan het element in deze vorm desgewenst worden belicht j ! door het tweede emulsiebestanddeel 518 in plaats van de drager.
15 In een andere vorm van het fotografische element 500 kan het emulsiebestanddeel 516 overeenkomen met het emulsiebestanddeel 418 en het emulsiebestanddeel 518 kan overeenkomen met het emulsiebestanddeel 416. In deze vorm is de stralingsgevoelige zilverhalogenide emulsie als continue deklaag aangebracht, terwijl 10 de inwendig versluierde zilverhalogenide emulsie aanwezig is in de microvaatjes 514. Belichting door de drager belicht alleen het ge- ί : | deelte van het stralingsgevoelige emulsiebestanddeel 518 dat boven het microvaatje ligt, omdat de kleurstof in de zijwanden 510 van het tweede dragerelement doelmatig licht absorbeert, terwijl het 15 onderliggende gedeelte 512 van het tweede dragerelement te dun is om licht doelmatig te absorberen. Zijdelingse beeldspreiding in het continue emulsiebestanddeel wordt beheerst door de belichting daarvan te beperken tot het gebied dat onderspannen wordt door het microvaatje. Zijdelingse beeldspreiding door de inwendig versluierde 20 emulsie wordt beperkt door de wanden van het microvaatje.
In nog een andere vorm van het fotografische element 500 kunnen het eerste en het tweede dragerelement worden gevormd uit alle materialen, met inbegrip van kleurloze, doorzichtige, | witte en absorberende materialen. De laag 515 kan zo worden gekozen j 25 dat deze een reflecterend oppervlak verschaft, zoals een spiegel- oppervlak. De laag 515 kan bijvoorbeeld een uit vacuumdamp afgezette1 laag zilver zijn of een ander fotografisch verenigbaar metaal, dat bij voorkeur overtrokken is met een dunne doorzichtige laag, zoals I een hydrofiel colloïde of een filmvormend polymeer. De bestanddelen j 30 516 en 518 komen overeen met de respectievelijke bestanddelen 416 en 418, zodat het enige stralingsgevoelige materiaal beperkt is tot binnen de microvaatjes 514.
Bij het belichten van het element in deze vorm vanaf de emulsiekant voert het reflecterende oppervlak licht terug i 35 in het microvaatje, zodat licht ofwel geabsorbeerd wordt door het
WzYmT
. . 42 .
i ! I i I emulsiebestanddeel 516 bij zijn eerste doorgang door het microvaatje ! I of teruggevoerd wordt, zodat het door één of meer aanvullende keren door het microvaatje gaat, waardoor zijn absorptiekans wordt vergroot. Bij ontwikkelen verschijnen beeldgebieden als donkere gebieden 5 op een reflecterende achtergrond. Wanneer een kleurstofbeeld wordt gevormd, zoals hieronder besproken, kunnen het ontwikkelde zilver en de zilverspiegel gelijktijdig worden verwijderd door bleken, zodat een kleurstofbeeld op een karakteristieke wit reflecterende of kleurloos doorzichtige drager wordt gevormd.
10 Een fotografisch element met zeer hoog contrast kan worden verkregen door selectief het reflecterende oppervlak binnen de microvaatjes om te zetten in een licht-absorberende vorm. Wanneer bijvoorbeeld een ontwikkelaarinhibitor afgevende (DIR) koppelaar van het type, dat een organisch sulfide afgeeft, wordt opgenomen 15 in de emulsie in de microvaatjes en het ontwikkelen wordt uitgevoerd met een kleurontwikkelingsmiddel, kan het kleurontwikkelingsmiddel reageren met belicht zilverhalogenide onder vorming van zilver en | i geoxydeerd kleurontwikkelaarmiddel. Het geoxydeerde kleurontwikkelaar- middel kan dan koppelen met de DIR koppelaar onder vrijmaking van een 20 organisch sulfide dat in staat is te reageren met het zilver reflec- ; terende oppervlak van de microvaatjes om zilver om te zetten in een zwart zilversulfide, Dit verhoogt de maximum dichtheid die verkrijg- ! baar is in de microvaatjes door omzetten van zilver in een zwart ! zilversulfide. Dit verhoogt de maximum dichtheid die verkrijgbaar is i ; 25 in de microvaatjes terwijl het reflecterende oppervlak onaangetast i ' | blijft in gebieden met minimum dichtheid. Zo kan een verhoogd contrast worden verkregen met deze methode. Specifieke DIR koppelaars en kleurontwikkelingsmiddelen worden hieronder beschreven in samen- | hang met kleurstofbeeldvorming. Andere metalen dan zilver, die reage-j 30 ren met het vrijgemaakte organische sulfide onder vorming van een j metaalsulfide kunnen ook worden gebruikt.
In de bovengaande bespreking van de elementen 400 en 500 worden twee componenten stralingsgevoelige organen 416 en 418 of 516 en 518 beschreven, waarin de componenten samenwerken om de j 35 verkrijgbare maximum dichtheid te verhogen. In een andere vorm kunneri 8020048 ....... 43 .
de componenten zodanig worden gekozen dat ze samenwerken om de verkrijgbare dichtheid zo gering mogelijk te maken in gebieden waarin het zilverhalogenide het ontwikkelde stralingsgevoelige bestanddeel ! i ; | is. Wanneer bijvoorbeeld één van de bestanddelen een lichtgevoelige J ; 5 zilverhalogenide emulsie is, die een DIR koppelaar bevat en het andere bestanddeel een spontaan ontwikkelbare zilverhalogenide emulsie is (bijvoorbeeld een oppervlak of inwendig versluierde emulsie), veroorzaakt beeldgewijze belichting en ontwikkeling dat de lichtgevoelige emulsie begint te ontwikkelen als een functie van de |10 blootstelling aan licht. Wanneer deze emulsie ontwikkeld wordt vormt hij geoxydeerd ontwikkelaarmiddel, dat koppelt met de DIR koppelaar waardoor de ontwikkelaarinhibitor wordt vrijgemaakt. De inhibitor zorgt voor verdere vermindering van aangrenzende gedeelten van de anders spontaan ontwikkelbare emulsie. De spontaan ontwikkelbare 15 emulsie ontwikkelt tot een maximum dichtheid in gebieden waarin de ontwikkelaarinhibitor niet wordt vrijgemaakt. Door gebruik te maken van een betrekkelijk gering dekvermogen lichtgevoelige emulsie (bijvoorbeeld een betrekkelijk grove, hoge snelheid emulsie) en een hoog dekvermogen spontaan ontwikkelbare emulsie, is het mogelijk om j [20 beelden te verkrijgen met versterkt contrast. De DIR ontwikkelaar kan met goed gevolg als deklaag worden aangebracht in de micro- j ! vaatjes of als een continue laag die gelegen is over de microvaatjes; samen met de stralingsgevoelige emulsie, en de spontaan ontwikkelbarè emulsie kan in de andere positie gelegen zijn. In deze opstelling is 25 de laag 515 niet een laag die donker wordt door reactie met een inhibitor, maar kan desgewenst, indien aanwezig, de vorm aannemen van een ondersteunende laag. De stralingsgevoelige emulsie kan ofwel; een direkt positieve of negatief werkende emulsie zijn. De ontwikkelaar die gekozen wordt is een ontwikkelaar die geschikt is voor zowel 30 de stralingsgevoelige als spontaan ontwikkelbare emulsies. In plaats van te worden aangebracht als deklaag in een afzonderlijke laag kunnen de twee emulsies desgewenst worden vermengd en beiden als deklaag in de microvaatjes worden aangebracht.
Het is gebruikelijk om fotografische elementen te 35 vormen met continue emulsiedeklagen op tegenover gelegen oppervlakken | 8020048 44
i ............................................ "" .......... ‘ ..... I
van een vlakke doorzichtige filmdrager. Radiografische elementen •worden bijvoorbeeld gewoonlijk in deze vorm vervaardigd. In een karakte-j ristieke radiografische toepassing zijn fluorescerende rasters gekoppeld met de zilverhalogenide emulsielagen op tegenover gelegen 5 oppervlakken van de drager. Een deel van de invallende röntgenstra- ' | len tijdens belichting wordt geabsorbeerd door één van de fluoresce-I rende rasters. Dit bevordert de uitstraling door het raster van licht dat in staat is om doelmatig een latent beeld te vormen in de j : aangrenzende emulsielaag. Een deel van de invallende röntgenstralen i iO gaat door het element en wordt geabsorbeerd door het andere raster j waardoor de aangrenzende emulsielaag op het tegenover gelegen oppervlak van de drager wordt belicht. Zo worden twee gesuperponeerde latente beelden gevormd in de emulsielagen op de tegenover gelegen i oppervlakken van de drager. Wanneer licht van een raster belichting 15 veroorzaakt van de emulsielaag op het tegenover gelegen oppervlak van de drager, wordt dit in de techniek aangeduid als overgang. Over-gang wordt in het algemeen zo gering mogelijk gehouden, omdat dit i leidt tot verlies aan beeldscherpte.
Het fotografische element 900 is goed geschikt 20 voor toepassingen waarbij zilverhalogenide emulsielagen worden gebruikt op tegenover gelegen oppervlakken van een doorzichtige filmdrager. De uitlijning van de reactie microvaatjes 908A en 908b maakt ; j het mogelijk om twee gesuperponeerde fotografische beelden te vormen.
Als een keuze kenmerk voor het verminderen van 25 overgang, kan selectief kleuren van de zijwanden 910A en 910B worden : gebruikt, zoals hierboven beschreven. Hierop kan worden vertrouwd om het verstrooien van licht van het ene microvaatje naar aangrenzende microvaatjes aan dezelfde kant van de drager te verminderen en naar aangrenzende, niet-uitgelijnde microvaatjes aan de tegenover 30 gelegen kant van de drager. Een andere techniek voor het verminderen j van overgang bestaat uit het kleuren van de gehele drager 902 met eert j kleurstof, die gebleekt kan worden na belichting en/of ontwikkeling, j om de drager nagenoeg doorzichtig en kleurloos te maken. Bleekbare kleurstoffen die geschikt zijn voor deze toepassing worden beschreven 35 door Sturmer, Amerikaans octrooischrift 4.028.113 en Krueger, 8020048 ........ 45 ......
........... ........... ....... -. ............... ......................... ...................... . . ............................................................................. I
*
Amerikaans octrooischrift 4.111.699. Een gebruikelijke benadering in de fotografische techniek bestaat uit het onderbekleden van zilver- | j halogenide emulsielagen om overgang te verminderen. Stappen, Ameri- ! kaans octrooischrift 3.923.515 beschrijft bijvoorbeeld het onderbe- !5 kleden van snellere zilverhalogenide emulsielagen met tragere zilverhalogenide emulsielagen om overgang te verminderen. Bij het toepassen van een dergelijke techniek op de uitvinding kan een tragere zilverhalogenide emulsielaag 916 in de microvaatjes worden gebracht. Een snellere zilverhalogenide emulsielaag kan dan in een 110 overliggend verband worden aangebracht hetzij in de microvaatjes of ; als continue deklaag over de reactie microvaatjes op ieder hoofdoppervlak 904 en 906 van de drager. In plaats van het gebruik van een tragere zilverhalogenide emulsie in de microvaatjes kan een inwendig versluierde zilverhalogenide emulsie in de microvaatjes wor-15 den gebracht zoals meer in het bijzonder hierboven is beschreven.
De inwendige versluierde zilverhalogenide emulsie is in staat overgang belichtingen te absorberen, terwijl hij niet wordt beïnvloed in zijn fotografische gedrag, omdat hij niet reageert op belichtende straling. ; 20 Om een verschillende fotografische toepassing ! toe te lichten kan het fotografische element 900 zodanig worden ge- | vormd dat de zilverhalogenide emulsie in de microvaatjes 908B een beeldvormende emulsie is, terwijl een andere zilverhalogenide emul- j sie in de microvaatjes 908A kan worden opgenomen. De twee emulsies 25 kunnen zodanig worden gekozen dat ze tegengestelde werking bezitten. Dat wil zeggen dat wanneer de emulsie in de microvaatjes 908B nega- : tief werkend is, dan de emulsie in de microvaatjes 908A positief ] werkend is. Met gebruik van een volkomen doorzichtig dragerelement I 902 leidt belichting van het element van boven in de oriëntatie als ! 30 weergegeven in fig. 9 tot de vorming van een primair fotografisch latent beeld in de emulsie die zich in de microvaatjes 908B bevindt. De emulsie die in de microvaatjes 908A zit wordt ook belicht, maar het belichtende licht zal enigermate verstrooid worden bij doorgang door de daarboven liggende emulsie, microvaatjes en dragergedeelten. 35 Derhalve kan de emulsie in de microvaatjes 908b in dit geval worden ; j 8020048 46 gebruikt om een onscherp masker te vormen voor de bovenliggende emulsie. In een keuze uitvoeringsvorm die in het bijzonder wordt overwogen, kan een middel, dat aanstekelijke ontwikkeling bevordert i worden opgenomen in de emulsie die het onscherpe masker verschaft. ! 5 Dit maakt beeldspreiding mogelijk in de microvaatjes, maar de zijwanden van de microvaatjes beperken zijdelingse beeldspreiding. Niet· j uitgelijnd staan van de reactievaatjes 908A en 908B kan men ook gebruiken om de scherpte in de onderliggende emulsie te verminderen.: Een andere benadering bestaat wat betreft de grootte van de micro-jlO vaatjes 908A, zodat deze groter zijn dan de microvaatjes 908B. Iedere | combinatie van deze drie benaderingen kan desgewenst worden gebruikt; | In de techniek is reeds onderkend, dat onscherpe maskering een i : | toenemende beeldscherpte tot gevolg kan hebben, zoals besproken in
Mees en James, The Theory of the Photographic Process, 3e ed., 15 Macmillan, 1966, blz. 495. Wanneer het fotografische element gebruikt wordt als een afdrukmoeder, kan iedere toename van de minimum dicht-: heid die kan worden toegeschreven aan maskeren, worden uitgeschakeld door instelling van de afdrukbelichting.
In het fotografische element 1000 kan het lens-S20 vormige oppervlak 1004 het effect hebben dat de zijwanden 1010 die naburige microvaatjes 1008 scheiden, overschaduwd worden. Wanneer de zijwanden betrekkelijk dik zijn, zoals wanneer heel kleine pixels! i worden gebruikt, kan het lensvormige oppervlak licht dat door het microvaatjesgedeelte van iedere pixel gaat zijdelings verspreiden, 25 zodat de wanden ofwel niet gezien worden of dunner voorkomen dan ze werkelijk zijn. Bij deze toepassing is de drager 1002 kleurloos en doorzichtig, ofschoon de zijwanden 1010 desgewenst gekleurd kunnen zijn. Het zal natuurlijk duidelijk zijn, dat het gebruik van lensvormige oppervlakken op dragers van fotografische elementen met con-30 tinu beklede stralingsgevoelige lagen is toegepast voor het verkrijgen van verschillende effecten, zoals kleurscheiding, beperkte belichting en stereografie, zoals beschreven door Cary, Amerikaans octrooischrift 3.316.805, Brunson c.s., Amerikaans octrooischrift 3.148.059, Schwan c.s., Amerikaans octrooischrift 2.856.282, Gretenef, 35 Amerikaans octrooischrift 2.794.739, Stevens, Amerikaans octrooi- j i
J
8020048 ........ 47 ] schrift 2.543.073 en Winnek, Amerikaans octrooischrift 2.562.077. j l ! ! Het fotografische element 1000 kan desgewenst ook dergelijke ge bruikelijke effecten verschaffen die gevormd worden door lensvormige1 i i oppervlakken.
|5 De fotografische elementen en de technieken als | hierboven beschreven voor het vormen van zilverbeelden kunnen gemak- i kelijk worden aangepast voor het verschaffen van een gekleurd beeld door het gebruik van kleurstoffen. In misschien de eenvoudigste be-I nadering voor het verkrijgen van een projecteerbaar gekleurd beeld 110 kan een gebruikelijke kleurstof worden opgenomen in de drager van i het fotografische element en de zilverbeeldvorming worden uitgevoerd | op de hierboven beschreven wijze. In gebieden waar een zilverbeeld i wordt gevormd is het element vrijwel niet meer in staat om licht i : daardoorheen door te laten en in de overige gebieden wordt licht 15 doorgelaten dat in kleur overeenstemt met de kleur van de drager. Op i : deze manier kan gemakkelijk een gekleurd beeld worden gevormd. Het- 1 | zelfde effect kan ook worden verkregen door gebruik te maken van een i : | afzonderlijke kleurfilterlaag of element met een doorzichtig drager- ! element. Wanneer het dragerelement of gedeelte dat de zijwanden 20 bepaalt in staat is licht dat voor projectiegebruikt wordt te absor-: beren, kan een beeldpatroon van een gekozen kleur worden gevormd door licht dat door microvaatjes wordt gevoerd in omgekeerde verhou-i ding tot het daarin aanwezige zilver.
De zilverhalogenide fotografische elementen kunnen 25 worden gebruikt voor het vormen van kleurstofbeelden daarin door j de selectieve afbraak of vorming van kleurstoffen, zoals beschreven j in Research Disclosure, december 1978, vol. 176, Item 17643, para- j graaf VII. i
Kleurstofbeelden kunnen worden gevormd of versterkt 30 met processen die in combinatie met een kleurstofbeeld vormend re- ductiemiddel gebruikmaken van een inert overgangsmetaalioncomplex j oxydatiemiddel, zoals beschreven door Bissonette, Amerikaanse octrooi- schriften 3.748.138, 3.826.652, 3.862.842 en 3.989.526 en Travis,
Amerikaans octrooischrift 3.765.891 en/of een peroxyde oxydatiemid- 35 del, zoals beschreven door Matejec, Amerikaans octrooischrift 8020048 . 48 3.674.490, Research Disclosure, vol. 116, december 1973, Item 11660, en Bissonette, Research Disclosure, vol. 148, augustus 1976, Items S 14836, 14846 en 14847. De fotografische elementen kunnen in het bijzonder worden aangepast om kleurstofbeelden te vormen met pro- 5 cessen, zoals toegelicht door Dunn c.s., Amerikaans octrooischrift | | j 3.822.129, Bissonette, Amerikaanse octrooischriften 3.834.907 en 3.902.905, Bissonette c.s., Amerikaans octrooischrift 3.847.619 en
Mowrey, Amerikaans octrooischrift 3.904.413.
Het is gebruikelijke praktijk bij het vormen van 10 kleurstofbeelden in de zilverhalogenide fotografische elementen om het zilver dat gevormd wordt, door bleken te verwijderen. In sommige: gevallen is de door ontwikkeling gevormde hoeveelheid zilver klein j in verhouding tot de hoeveelheid gevormde kleurstof, in het bijzon- ί der bij de kleurstofbeeldversterking als hierboven vermeld, en het 15 bleken van zilver wordt achterwege gelaten zonder dat dit een aanmerkelijk visueel effect heeft. Bij nog andere toepassingen wordt het zilverbeeld behouden en is het kleurstofbeeld bestemd om de dichtheid die door het beeldzilver wordt verschaft te versterken of aan te vullen. In het geval van door kleurstof versterkte zilver-20 beeldvorming verdient het gewoonlijk de voorkeur om een neutrale kleurstof te vormen. Neutrale kleurstofvormende koppelaars die gebruikt kunnen worden voor dit doel zijn beschreven in Research Disclosure, Vol. 162, oktober 1977, Item 16226. De versterking van zilverbeelden met kleurstoffen in fotografische elementen die be- | 125 stemd zijn voor thermische bewerking wordt beschreven in Research
Disclosure, Vol. 173, september 1973, Item 17326 en Houle, Amerikaans octrooischrift 4.137.079.
In de hierboven beschreven fotografische elementen verschaft het kleurstofbeeld een aanvulling of vervanging van 30 het zilverbeeld door in combinatie met de fotografische elementen gebruikelijke kleurenfotografie elementbestanddelen en/of ontwikke-lingstrappen te gebruiken. Kleurstofbeelden kunnen bijvoorbeeld wor-den gevormd in de microvaatjes van de elementen 100 t/m 1000 of in I de beeldvormende componenten 418 en 518 door wijziging van de ge- | 35 bruikte methoden als hierboven beschreven met het oog op de hudige 8020048 . 49 kennis op het gebied van de kleurenfotografie. Derhalve is de onder-! staande gedetailleerde beschrijving van kleurstofbeeldvorming gericht op bepaalde uitzonderlijke ter toelichting dienende combinaties, in j het bijzonder combinaties waarin het stralingsgevoelige deel van het 5 fotografische element in twee bestanddelen is verdeeld.
| In een zeer gunstige vorm van de uitvinding met | uitzonderlijke eigenschappen kan het fotografische element 400 zoda-| nig gevormd zijn, dat een stralingsgevoelig zilverhalogenide emulsie-bestanddeel 416 aanwezig is in de microvaatjes terwijl een kleur-10 stofbeeld vormend bestanddeel 418 over de microvaatjes ligt. Het | kleurstofbeeld vormende bestanddeel wordt gekozen uit gebruikelijke bestanddelen die in staat zijn om een kleurstof te vormen of te vernietigen in evenredigheid met de hoeveelheid zilver die in het mi-crovaatje wordt ontwikkeld. Bij voorkeur bevat het kleurstofbeeld 15 vormende bestanddeel een bleekbare kleurstof die gebruikt kan worden in een zilver-kleurstof-bleekproces of in een daarin opgenomen kleurstofvormende koppelaar. In een andere uitvoeringsvorm kan de ί bleekbare kleurstof of kleurstofvormende koppelaar aanwezig zijn in | het emulsiebestanddeel 416 en kan het afzonderlijke beeldvormende 20 bestanddeel 418 achterwege worden gelaten.
Wanneer een foton geabsorbeerd wordt door een I zilverhalogenide korrel, wordt een gat-elektron paar gevormd. Zowel j j het elektron als het gat kunnen migreren door het kristalrooster, maar in een emulsie wordt in het algemeen belemmerd, dat ze migreren; 25 naar een naburige zilverhalogenide korrel. Terwijl gaten gebruikt j worden in oppervlak versluierdeemulsies om direkt positieve beelden j | te verschaffen, wordt in de karakteristiekere negatief werkende zilverhalogenide emulsies, die oorspronkelijk niet versluierd zijn, j vertrouwd op de door de geabsorbeerde fotonen vrijgemaakte elektro- | 30 nen om een beeld te vormen. De elektronen verschaffen de valentie- I elektronen die door zilver in het kristalrooster zijn opgegeven om metallisch zilver te vormen. Er is verondersteld, dat wanneer vier of meer metallische zilveratomen worden gevormd op één plaats in het kristal, een ontwikkelbare latente beeldplaats wordt gevormd.
35 Het is bekend uit de zilverhalogenide fotografie 8020048 ..... 50 i en ligt voor de hand uit het mechanisme van latente beeldvorming als' ! hierboven beschreven, dat de snelheid van zilverhalogenide emulsies | in het algemeen toeneemt als een functie van de gemiddelde zilver- ! halogenide korrelgrootte. Het is ook bekend, dat zilverhalogenide 15 korrels beelden vormen die een grotere korreligheid vertonen. Gewone' | zilverhalogenide fotografische elementen gebruiken zilverhalogenide ; korrels waarvan de grootte zo gekozen wordt dat het gewensteevenwicht wordt verkregen tussen snelheid en korreligheid voor het beoogde eindgebruik. Zo moet bij het vormen van fotografische beelden die ;10 bestemd zijn om vele keren te worden vergroot, de korreligheid ge- i ring zijn. Anderzijds worden in radiografische elementen in het | algemeen grove zilverhalogenide korrels gebruikt om de hoogste mogelijke snelheid te verkrijgen die verenigbaar is met de benodige | beeldoplosbaarheid. Het is in de fotografie verder bekend, dat tech- |15 nieken die de snelheid van een fotografisch element verhogen zonder ; de beeldkorreligheid te verhogen gebruikt kunnen worden voor het verlagen van beeldkorreligheid of kunnen worden gecondenseerd bij j het ontwerpen van het element om enigerlei combinatie van snelheid en korreligheid te verbeteren. Omgekeerd kunnen technieken die de j 20 beeldkorreligheid verbeteren zonder de fotografische snelheid te verminderen, gebruikt worden om de snelheid te verbeteren of een combinatie van snelheid en korreligheid te verbeteren.
Het is in de techniek onderkend en vermeld, dat sommige fotodetectoren een detecterende kwantum doelmatigheid bezit-25 ten, die beter is dan die van zilverhalogenide fotografische elemen-j ten. Een studie van de basis eigenschappen van gebruikelijke zilver-1 halogenide fotografische elementen laat zien, dat dit grotendeels ! het gevolg is van de binaire, aan-af aard van afzonderlijke zilver- j halogenide korrels, in plaats van hun lage kwantum gevoeligheid. Dit: 30 wordt bijvoorbeeld besproken door Shaw, "Multilevel Grains and the Ideal Photographic Detector", Photographic Science and Engineering, Vol. 16, nr. 3, mei-juni 1972, biz. 192-200. Met de aan-af aard van zilverhalogenide korrels wordt bedoeld, dat wanneer eenmaal een latente beeldplaats gevormd is op een zilverhalogenide korrel, deze 35 volledig ontwikkelbaar wordt. Gewoonlijk is ontwikkeling onafhankelijk ! ïöTTöTë ......... 51 van de hoeveelheid licht die op de korrel gevallen is boven een drempel, latent beeldvormende hoeveelheid. De zilverhalogenide kor- j rel vormt precies hetzelfde produkt bij ontwikkeling ongeacht of deze vele fotonen geabsorbeerd heeft en verschillende latente beeld-; i 5 plaatsen heeft gevormd of slechts het minimum aantal fotonen geab- j sorbeerd heeft voor het vormen van één enkele latente beeldplaats.
Het zilverhalogenide emulsiebestanddeel 416 kan zeer grote, zeer hoge snelheid zilverhalogenide korrels gebruiken. Bij belichting door licht of röntgenstralen worden bijvoorbeeld i10 latente beeldplaatsen gevormd in en op de zilverhalogenide korrels. ; Sommige korrels kunnen slechts één latente beeldplaats bezitten, sommige kunnen vele en andere geen bevatten. Het aantal latente i beeldplaatsen dat gevormd is binnen een enkel microvaatje 408 houdt echter verband met de hoeveelheid belichtende straling. Omdat de 15 zilverhalogenide korrels betrekkelijk grof zijn, is hun snelheid betrekkelijk hoog. Omdat het aantal latente beeldplaatsen binnen ieder microvaatje rechtstreeks verband houdt met de hoeveelheid belichting die het microvaatje heeft ontvangen, is de mogelijkheid i ; aanwezig van een hoge detecterende kwantum doelmatigheid, vooropge-20 steld dat deze informatie bij het ontwikkelen niet verloren gaat.
In een voorkeursvorm wordt dan iedere latente i : beeldplaats ontwikkeld om zijn grootte te doen toenemen zonder de zilverhalogenide korrels volledig te ontwikkelen. Dit kan geschieden door de zilverhalogenide ontwikkeling te onderbreken in een ! j 25 eerder dan gebruikelijk stadium, ruimschoots voor optimale ontwik- | keling voor gewone fotografische toepassingen is bereikt. Een andere; benadering bestaat uit het gebruik van een DIR koppelaar en een kleurontwikkelend middel. De inhibitor die bij het koppelen wordt vrijgegeven, zorgt voor het voorkomen van volledige ontwikkeling 30 van de zilverhalogenide korrels. In een voorkeursuitvoeringsvorm vah deze trap worden zelf-inhiberende ontwikkelaars gebruikt. Een zelf-inhiberende ontwikkelaar is een ontwikkelaar die de ontwikkeling van zilverhalogenide korrels op gang brengt, maar zelf de ontwikkeling stopt voordat de zilverhalogenide korrels volledig ontwikkeld .35 zijn. Bij voorkeur gebruikte ontwikkelaars zijn zelf-inhiberende 8020048 ...... 52 .
ontwikkelaars die p-fenyleendiaminen bevatten, zoals beschreven door! Neuberger c.s., "Anomalous Concentration Effect: An inverse Relationf ship Between the Rate of Development and Developer Concentration of j Some p-Phenylenediamines", Photographic Science and Engineering, j 5 Vol. 19, nr. 6, november-december 1975, biz. 327-332. Terwijl met onderbroken ontwikkeling en ontwikkeling in aanwezigheid van DIR ! koppelaars zilverhalogenide korrels met een langere ontwikkelings- | inductieperiode dan naburige ontwikkelingskorrels geheel van ont- | wikkeling kunnen worden uitgesloten, biedt het gebruik van een zelf- jlO inhiberende ontwikkelaar het voordeel dat ontwikkeling van een af zonderlijke zilverhalogenide korrel niet geïnhibeerd wordt tot nadat ! enige ontwikkeling van die korrel heeft plaats gevonden.
Na ontwikkelingsversterking van de latente beeldplaatsen is in ieder microvaatje een veelvoud aan zilverspikkeltjes ;15 aanwezig. Deze spikkeltjes zijn evenredig in grootte en aantal met de belichtingsgraad van ieder microvaatje. De spikkeltjes zijn echter in een willekeurig patroon in ieder microvaatje aanwezig en zijn verder te klein om een hoge dichtheid te verschaffen. Het volgende doel is het vormen in iedere pixel van een kleurstofdichtheid die j 20 vrijwel gelijkmatig is over het gehele gebied van zijn microvaatje. j Voor zover de bij voorkeur gebruikte zelf-inhiberende ontwikkelaars kleurontwikkelingsmiddelen bevatten, kan het gevormde geoxydeerde ontwikkelingsmiddel tot reactie worden gebracht met een kleurstof vormende koppelaar om het kleurstofbeeld te vormen. Omdat echter 25 slechts een beperkte hoeveelheid zilverhalogenide ontwikkeld is, is ook de hoeveelheid kleurstof die op deze manier kan worden gevormd, beperkt. Een benadering die iedere dergelijke beperking op maximum kleurstofdichtheid vorming vermijdt, maar die de evenredigheid van kleurstofdichtheid in iedere pixel tot een mate van belichting hand-30 haaft bestaat uit het gebruik van een door zilver gekatalyseerde oxydatie-reductie reactie die gebruik maakt van het peroxyde of het overgangsmetaalioncomplex als een oxydatiemiddel en een kleurstof-beeld vormend reductiemiddel, zoals een kleurontwikkelingsmiddel, zoals beschreven in de hierboven aangehaalde octrooischriften van 35 Bissonette, Travis, Dunn c.s,, Matejec en Mowrey en de daarbij 8020048 53 — vermelde publicaties. In deze octrooischriften wordt verder vermeld, dat wanneer de zilverhalogenide korrels latente oppervlakbeelden vormen, de latente beelden zelf voldoende zilver kunnen verschaffen om een kleurstofbeeldversterkingsreactie te katalyseren. Derhalve 5 is de trap van het versterken van het latente beeld door ontwikkeling niet absoluut noodzakelijk, ofschoon deze de voorkeur verdient.! In de voorkeursuitvoeringsvorm wordt eventueel zichtbaar zilver dat j I ! in het fotografische element achterblijft na het vormen van het kleurstofbeeld door bleken verwijderd, zoals gebruikelijk bij de 110 kleurenfotografie.
| Het resulterende fotografische beeld is een kleur- ! stofbeeld, waarin iedere pixel in de rangschikking een kleurstof- ! dichtheid vertoont die inwendig gelijkmatig is en evenredig is met ! de hoeveelheid belichtende straling die aan de pixel is toegevoerd. j j15 De regelmatige rangschikking van de pixels dient om de visuele waar-: J neming van korreligheid te verminderen, De pixels verschaffen verder | meer informatie omtrent de belichtende straling dan verkregen kan | worden door volledig ontwikkelen van de zilverhalogenide korrels die latente beeldplaatsen bevatten. Het resultaat is, dat de detec- ; 120 terende kwantum doelmatigheid van het fotografische element tamelijk; I j | hoog is. Zowel hoge fotografische snelheden als geringe korreligheid kunnen gemakkelijk worden verkregen. Wanneer de kleurstof gevormd | wordt in de microvaatjes in plaats van in een deklaag, zoals aange-
i I
geven, wordt verdere bescherming tegen zijdelingse beeldverspreiding 25 verkregen. Alle hierboven beschreven voorbeelden in verband met | zilverbeeldvorming worden natuurlijk ook verkregen bij kleurstof- beeldvorming en behoeven niet opnieuw in bijzonderheden te worden i beschreven. Verder zal het duidelijk zijn dat, ofschoon deze voorkeur swerkwij ze van kleurstofbeeldvorming besproken is met betrekking 30 tot in het bijzonder het fotografische element 400, deze kan worden uitgevoerd met elk van de fotografische elementen als weergegeven en hierboven beschreven.
Met betrekking tot het fotografische element 500, kan in een voorkeursuitvoeringsvorm het bestanddeel 518 een zilver-35 halogenide emulsielaag zijn en het bestanddeel 516 kan een kleurstof?- @020048 i ........54 beeldvormend bestanddeel zijn. Bij gebruikelijke kleurenfotografisché elementen wordt het stralingsgevoelige deel van het element gewoon- lijk gevormd door laageenheden, die ieder bestaan uit een zilver- ! halogenide emulsielaag en een aangrenzende hydrofiele colloid laag 5 die een daarin opgenomen kleurstofvormende koppelaar of bleekbare ' kleurstof bevat. De bestanddelen 518 en 516 kunnen wat betreft samen-i ! | stelling identiek zijn aan deze twee gebruikelijke kleurenfotografie ; elementlaageenheid deklagen.
Een belangrijk verschil tussen het fotografische 10 element 500 en een fotografisch element met een continu als deklaag aangebracht kleurstofbeeld bestanddeel is, dat het microvaatje 514 zijdelingse beeldverspreiding van de beeldvormende kleurstof beperkt. Dat wil zeggen het kan zijdelings de chemische reactie beperken die de kleurstof vormt, wanneer een koppelaar wordt gebruikt, of het 15 bleken van de kleurstof in het geval van een zilver-kleurstof-bleek j proces. Daar het zilverbeeld dat gevormd wordt door belichting en ontwikkeling van het element, uit het element kan worden gebleekt, is het minder belangrijk voor de beeldscherpte dat de zilverontwikke-ling niet op overeenkomstige wijze zijdelings beperkt wordt. Verder : 20 zal het de vakman duidelijk zijn, dat grotere zijdelingse spreiding j i · karakteristiek voorkomt bij kleurstofbeeldvorming dan bij het vormen ; van een zilverbeeld in een zilverhalogenide fotografisch element,
De voordelen van dit bestanddeel verband is ook van toepassing op fotografisch element 400. ! 25 Het is in de techniek onderkend, dat aanvullende | meerkleurenbeelden kunnen worden gevormd met behulp van een continue/ panchromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsielaag die belicht wordt en bekeken wordt door een reeks additieve primaire (blauw, groen en rood) filtergebieden. Belichting door een additieve 30 primaire filterreeks maakt het mogelijk het zilverhalogenide selec- i tief te ontwikkelen, afhankelijk van het patroon van blauw, groen en rood licht dat door de bovenliggende filtergebieden gaat. Wanneer een negatief werkende zilverhalogenide emulsie gebruikt wordt, is het verkregen meerkleurenbeeld een negatief van het belichtingsbeeld 35 en wanneer een direkt positieve emulsie gebruikt wordt, wordt een 8020048 ..... 55 I ! I positief van het belichte beeld verkregen. Additieve primaire ! kleurstof meerkleurenbeelden kunnen door reflectie worden bekeken, | : maar zijn het beste geschikt voor bekijken door projecteren, omdat j ! ze grotere hoeveelheden licht nodig hebben dan gebruikelijke comple-; |5 mentaire primaire meerkleurenbeelden voor het verkrijgen van verge- lijkbare helderheid.
Dufay, Amerikaans octrooischrift 1.003.720 leert het vormen van een additief meerkleurenfilter door afwisselend afdrukken van twee derde van een filterelement met een vettig materiaal 10 om een reeks oppervlakken onbedekt te laten. Een additieve primaire : kleurstof wordt in het filterelement in de onbedekte gebieden opge- ; zogen. Door drie keer de volgorde te herhalen wordt het gehele fil- ; tergebied bedekt met een tussengelegen patroon van additieve primaire filtergebieden. Rogers, Amerikaans octrooischrift 2.681.857, : 15 beschrijft een verbetering van het Dufay proces voor het vormen van j een additief primair meerkleurenfilter door afdrukken. Rheinberg, Amerikaans octrooischrift 1.191.034 verkrijgt in wezen een dergelijk| ! effect door complementaire primaire kleurstoffen (geel, magenta en | cyaan) te gebruiken, die hij zijdelings laat diffunderen zodanig, |20 dat twee complementaire primaire kleurstoffen in ieder gebied vermengd worden onder vorming van een additieve primaire kleurstoffil-terreeks.
i I
Nog recenter zijn in verband met halfgeleider | sensors additieve primaire meerkleurenfilterlagen ontwikkeld, die j 25 in staat zijn een tussengelegen patroon van gebieden te bepalen van | -4 2 minder dan 100 ym aan een rand en gebieden van minder dein 10 cm .
Een benadering bestaat uit het vormen van de filterlaag op zodanige j wijze dat deze een kleurstofetsmiddel bevat. Op deze wijze vermindert, wanneer een ingelegd patroon vein additieve primaire kleurstoffen j 30 wordt ingevoerd om het filter te voltooien, het etsen van de kleur- j stoffen zijdelingse kleurstofspreiding. Filterlagen die bestaan uit j geëtste kleurstoffen en werkwijzen voor hun bereiding worden beschreven in Research Disclosure, Vol. 157, mei 1977, Item 15705. Voorbeelden van etsmiddelen en etsmiddel bevattende lagen die gebruikt 35 kunnen worden bij het bereiden van dergelijke filters, worden beschre- j 8020048 ven in de volgende literatuurplaatsen: Sprague c.s., Amerikaans octrooischrift 2.548.564; Weyerts, Amerikaans octrooischrift 2.548.575; Carroll c.s., Amerikaans octrooischrift 2.675,316; Yutzy ..... 56......
j c.s., Amerikaans octrooischrift 2.713.305; Saunders c.s, Amerikaans | '5 octrooischrift 2.756.149; Reynolds c.s., Amerikaans octrooischrift | 2.768.078; Grey c.s., Amerikaans octrooischrift 2.839.401; Minsk, j
Amerikaans octrooischrift 2.882.156 en 2.945.006; Whitmore c.s., ! Amerikaans octrooischrift 2.940.849; Condax, Amerikaans octrooi schrift 2.952.566; Mader c.s., Amerikaans octrooischrift 3.016.306; 10 Minsk c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.048.487 en 3.148.309;
Bus, Amerikaans octrooischrift 3,271.147; Whitmose, Amerikaans octrooischrift 3.271.148; Jones c.s., Amerikaans octrooischrift 3.282.699; Wolf c.s., Amerikaans octrooischrift 3.408.193; Cohen c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.488.706, 3.557.066. 3.625.694, 15 3.709.690, 3.758.445, 3.788.855, 3.898.088 en 3.944.424; Cohen,
Amerikaans octrooischrift 3.639.357, Taylor, Amerikaans octrooi- i schrift 3.770.439; Campbell c.s., Amerikaans octrooischrift 3.958.995 en Ponticello c.s., Research Disclosure, Vol.120, april 1974, Item 12045. Bij voorkeur gebruikte kuipkleurstoffen voor het 20 vormen van filterlagen zijn meer specifiek beschreven in Research Disclosure, Vol. 167, maart 1978, Item 16725.
Een andere benadering voor het vormen van een additieve primaire meerkleurenfilterreeks bestaat in het opnemen van fotobleekbare kleurstoffen in een filterlaag. Door belichting 25 van het element met een beeldpatroon dat overeenkomt met de filter- j gebieden die moeten gevormd, kan kleurstof selectief worden gebleekt in belichte gebieden waardoor een tussengelegen patroon van additie-; ve primaire filtergebieden achterblijft. De kleurstoffen kunnen daarna behandeld worden om verdere bleking te vermijden. Een dergelijke I 30 benadering wordt beschreven in Research Disclosure, Vol. 177, janua-j ri 1979, Item 17735. j
Terwijl onderkend wordt, dat gebruikelijke addi- j tieve primaire meerkleurenfilterlagen gebruikt kunnen worden in ver-j band met fotografische elementen 100 t/m 1000 voor het vormen van 35 additieve meerkleurenbeelden overeenkomstig de uitvinding, verdient 8020048 57 f ................ ........ ....... ......... ................. ...... ......................... .................... ..............: I het de voorkeur om additieve primaire meerkleurenfilters te vormen j ; | die bestaan uit een tussengelegen patroon van additieve primaire i j j kleurstoffen in een reeks microvaatjes. De microvaatjes bieden de voordelen dat ze een fysische belemmering vormen tussen aangrenzende| j £ additieve primaire kleurstofgebieden waardoor zijdelingse versprei-j ding, randvermenging van de kleurstoffen en dergelijke nadelen wor-| den vermeden. De microvaatjes kunnen identiek van afmeting en configuratie zijn met degene die hierboven beschreven zijn.
In fig. 11A en 11B wordt als voorbeeld een filter-110 element 1100 van dit type weergegeven, dat overeenkomt met het foto-I grafische element 100 als weergegeven in fig. IA en 1B, behalve dat | in plaats van stralingsgevoelig materiaal, in de microvaatjes 1108 | een tussengelegen patroon van groene, blauw en rode kleurstoffen ! aanwezig is, die respectievelijk zijn aangegeven met de letters G, B ;15 en R. De stippellijn 1120 die een aangrenzende triade van groene, blauwe en rode kleurstof bevattende microvaatjes omringt, bepaalt één enkele pixel van het filterelement, dat herhaald wordt voor het vormen van het tussengelegen patroon van het element. Men kan zien, dat ieder microvaatje van een enkele pixel op gelijke afstand ligt j 20 van de twee overige microvaatjes daarvan. Wanneer men kijkt naar een gebied dat iets groter is dan een pixel, blijkt, dat ieder micro- i ; ; vaatje dat een kleurstof van één kleur bevat wordt omgeven door | | microvaatjes die kleurstoffen van de overige twee kleuren bevatten, j ! ! | Aldus is het voor het oog gemakkelijk om de kleurstofkleuren van de j i ί 25 aangrenzende microvaatjes te doen samensmelten of tijdens projectie j j j om licht door de naburige microvaatjes te leiden voor het samensmel-; ten. Het onderliggende gedeelte 1112 van drager 1102 moet doorzichtig zijn om het door projectie bekijken mogelijk te maken. Terwijl de zijwanden 1110 van de drager ook doorzichtig kunnen zijn, zijn ze i30 bij voorkeur ondoorzichtig (bijvoorbeeld gekleurd), in het bijzonder voor het door projectie bekijken, zoals hierboven is besproken in samenhang met element 100. Een voorbeeld van een filterelement is weergegeven als een variant van fotografisch element 100, maar het zal duidelijk zijn dat overeenkomstige filterelement varianten van j | 35 fotografische elementen 200 t/m 1000 ook geschikt zijn. Het plaatsen; 802 0 048 58 I van de rode, groene en blauwe additieve, primaire kleurstoffen in | microvaatjes biedt een uitgesproken voordeel voor het bereiken van het gewenste zijdelingse verband van afzonderlijke filtergebieden. Ofschoon zijdelingse kleurstofverspreiding kan plaatsvinden in een 5 afzonderlijk microvaatje, hetgeen van voordeel kan zijn voor het verschaffen van een gelijkmatige kleurstofdichtheid in het microvaatje wordt grote kleurstofspreiding buiten de grenzen van de microvaatjes zijwanden voorkomen.
In fig. 11C wordt het gebruik van filterelement |10 1100 in combinatie met fotografisch element 100 weergegeven. Het I fotografische element bevat in de reactie microvaatjes 108 een ! panchromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie 116. De microvaatjes 1108 van het filterelement zijn uitgelijnd (dat wil zeggen geregisterd) met de microvaatjes van het fotografische ;15 element. Belichting van het fotografische element vindt plaats door j de blauwe, groene en rode kleurstoffen van het uitgelijnde filter- i element. Het filterelement en het fotografisch element kunnen worden: gescheiden voor ontwikkeling en vervolgens weer worden uitgelijnd voor bekijken of verder gebruik, zoals het vervaardigen van een j 20 fotografische afdruk. De tweede uitlijning kan gemakkelijk worden j : uitgevoerd door het beeld tijdens de uitlijnbewerking te bekijken, het is mogelijk om het filterelement en het fotografische element j te verenigen door ze langs één of meer randen vast te zetten, zodat, wanneer ze eenmaal op hun plaats zijn gebracht, de uitlijning tussen 25 de twee elementen verder in stand wordt gehouden. Wanneer het filter·!· i element en het fotografische element uitgelijnd blijven, kan ontwik-kelingsvloeistof tussen de elementen worden toegediend op dezelfde wijze als bij een in de camera beeldoverdrachtontwikkeling. Teneinde het proces van oorspronkelijke uitlijning van de filter microvaatjes 30 en de fotografische element microvaatjes minder veeleisend te maken,| kunnen de microvaatjes van het filterelement aanzienlijk groter in gebied zijn dan die van het fotografische element en kunnen desge- | wenst meer dan één van de microvaatjes van het fotografische element| overlappen. Complementaire randconfiguraties, niet weergegeven, kun-! 35 nen op het fotografische element en het filterelement worden aange- j 8020048 .......... 59 .......
bracht om uitlijning te vergemakkelijken. Een variantvorm die uit-lijning van de zilverhalogenide microvaatjes en de aanvullende primaire kleurstof microvaatjes verzekert, wordt verkregen door j element 900 te wijzigen, zodat zilverhalogenide in de microvaatjes 5 908A blijft, maar additieve primaire kleurstoffen aanwezig zijn in microvaatjes 908B.
Door het combineren van de functies van het fil- j terelement en het fotografische element in één enkel element kunnen alle ongemakken voor het registeren van afzonderlijke filter micro-10 vaatjes en fotografische element microvaatjes volledig worden verme-: den. Potografische elementen 1200, 1300 en 1400 laten vormen van de uitvinding zien, waarin zowel zilverhalogenide emulsie als filter-kleurstof zijn aangebracht in dezelfde element microvaatjes. Deze elementen blijken in bovenaanzicht identiek te zijn met element 15 1100 in fig. 11A. De aanzichten van de elementen 1200, 1300 en 1400 zoals respectievelijk weergegeven in fig. 12, fig. 13 en fig. 14, zijn doorsneden van deze elementen die overeenkomen met de doorsnede als weergegeven in fig. 11B van het element 1100.
Het fotografische element 1200 is voorzien van 20 microvaatjes 1208. In het bodemgedeelte van ieder microvaatje is een filterkleurstof aangebracht, aangegeven door de letters B, G en R. Een pnachromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie 1216 zit in de microvaatjes, zodat deze de daarin aanwezige filterkleurstof afdekt.
25 Het fotografische element 1300 is voorzien van microvaatjes 1308. In de microvaatjes aangeduid met B is een blauwe filterkleurstof vermengd met een blauw gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie. Op overeenkomstige wijze zitten in de microvaatjes aangeduid met G en R respectievelijk een groene filterkleurstof die 30 vermengd is met een groen gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie en een rode filterkleurstof die vermengd is met een rood gevoelig | gemaakte zilverhalogenide emulsie. In deze vorm wordt de zilverhalo-j genide emulsie bij voorkeur zodanig gekozen dat deze verwaarloosbare natieve blauw gevoeligheid bezit, omdat de vermengde groen en rood | .35 filterkleurstoffen aanmerkelijke, maar geen volledige, filterbe- 8020048 3.
. .-. 60 .
i i I scherming verschaffen tegen belichting door blauw licht van de j i emulsies waarmee ze verbonden zijn. In een voorkeursuitvoerings- ! vorm worden zilverchloride emulsies gebruikt, omdat ze weinig natie- ! : ve gevoeligheid bezitten in het zichtbare spectrum.
15 Het fotografische element 1400 is voorzien van een doorzichtig eerste dragerelement 1402 en een geel tweede drager-element 1408. De microvaatjes B strekken zich uit van het eerste hoofdoppervlak 1412 van het tweede dragerelement naar het eerste dragerelement. De microvaatjes G en R hebben hun bodemwanden op een i10 afstand van het eerste dragerelement. De inhoud van de microvaatjes kan overeenkomen met die van het fotografische element 1300, behou-| dens dat de zilverhalogenide emulsies niet beperkt behoeven te blij ven tot de emulsies met verwaarloosbare blauw gevoeligheid om onge- i ! wenste belichting van de G en R microvaatjes te vermijden. Jodide 15 bevattende zilverhalogenide emulsies, zoals zilverbroomjodiden, kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt. De gele kleur van het tweede dragerelement maakt het mogelijk om blauw licht te filtreren, zodat : .
het niet de G en R microvaatjes bereikt in bezwaarlijke hoeveelheden wanneer het fotografische element door de drager belicht wordt. De ; 20 gele kleur van de drager kan worden verschaft en worden verwijderd voor het bekijken door gebruik te maken van materialen en technieken die gewoonlijk gebruikt worden in verband met gele filterlagen, zo- j als Carey Lea zilver en bleekbare gele filterkleurstoflagen, in meerlaags meerkleuren fotografische elementen. De gele kleur van de :
i I
25 drager kan ook worden ingebracht door het gebruik van een foto- bleekbare kleurstof. Fotobleken gaat aanmerkelijk langzamer dan beeldbelichting, zodat de gele kleur aanwezig blijft tijdens de beeldgewijze belichting, maar na ontwikkelen bij kamerlicht of opzettelijk gelijkmatige lichtblootstelling kan worden gerekend op 30 het bleken van de kleurstof. Fotobleekbare kleurstoffen die kunnen worden opgenomen in dragers zijn bijvoorbeeld beschreven door Jenkins c.s., Amerikaans Reissue octrooischrift 28.225 en de hier- j boven genoemde Sturmer en Krueger Amerikaanse octrooischriften. j
De optimale benadering voor het verlenen en verwijderen van gele j 35 kleur varieert natuurlijk met het specifieke dragerelementmateriaal s i 8020048 ....... 61 dat gekozen wordt.
Terwijl de elementen 1100 en 1400 worden weerge- j | geven in samenhang met additieve primaire meerkleurenbeeldvorming, zowel de beeldvormende materialen als de filtermaterialen beperken 5 tot de microvaatjes, zal het duidelijk zijn, dat continue lagen op verschillende manieren in combinatie gebruikt kunnen worden. Het filterelement 1100 kan bijvoorbeeld worden afgedekt met een panchro-matisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsielaag. Ofschoon de voordelen van het hebben van de emulsie in de microvaatjes niet wordt 10 verkregen, blijven de voordelen van het hebben van de filterelementen ' in de microvaatjes behouden, In de fotografische elementen 1200, 1300 en 1400 wordt het specifiek beoogd, dat het stralingsgevoelige gedeelte van het fotografische element aanwezig kan zijn als twee bestanddelen, waarvan de ene in de microvaatjes zit en de andere in 15 de vorm van een laag over de microvaatjes ligt, zoals in het bijzon- i der besproken hierboven in samenhang met fotografische elementen 400 en 500.
In een voorkeurs additieve primaire meerkleuren-! beeldvormingstoepassing worden één of een combinatie van bleekbare 20 leukokleurstoffen opgenomen in de zilverhalogenide emulsie of een nabijgelegen bestanddeel. Geschikte bleekbare leukokleurstoffen die gebruikt kunnen worden in zilver-kleurstof-bleekprocessen zijn hier- | boven vermeld in samenhang met kleurstofbeeldvorming. De leukokleur-j stof of combinatie van leukokleurstoffen wordt gekozen om een vrij-25 wel neutrale dichtheid te verschaffen. In een specifieke voorkeurs-vorm zitten de leukokleurstof of kleurstoffen in de reactie micro- j vaatjes. De zilverhalogenide emulsie die gebruikt wordt in combina- j tie met leukokleurstoffen is een negatief werkende emulsie. j
Bij belichting van de zilverhalogenide emulsie j 30 door het filterelement wordt zilverhalogenide ontwikkelbaar gemaakt j j in gebieden waar licht in de filterelementen dringt. De zilverhaloge-f nidé emulsie kan worden ontwikkeld om een zilverbeeld te vormen dat kan reageren met de kleurstof om deze af te breken met gebruikmaking van het hierboven beschreven zilver-kleurstof-bleekproces. Bij aan- | p5 raking met alkalische ontwikkelaaroplossing worden de leukokleur stof-j- 8020048 \ 62 fen gelijkmatig omgezet in een gekleurde vorm in het element. De zilver-kleurstof-bleek trap veroorzaakt dat de gekleurde kleurstof- j fen selectief gebleekt worden in gebieden, waarin belicht zilver- halogenide ontwikkeld is om zilver te vormen. Het gevormde zilver I5 dat met de kleurstof reageert wordt omgezet in zilverhalogenide en | daardoor verwijderd, ofschoon desgewenst vervolgens zilverbleking kan worden uitgevoerd. De gekleurde kleurstof die niet gebleekt is, \ heeft een voldoende dichtheid om te voorkomen dat licht door de filterelementen gaat waarmee het is uitgelijnd.
10 Wanneer belichting en bekijken plaatsvindt door een additieve primaire filterreeks, is het resultaat een positief additief primair meerkleurig kleurstofbeeld. Het is van voordeel dat een direkt positief meerkleurig beeld wordt verkregen met één enkele negatief werkende zilverhalogenide emulsie. Doordat de kleur-: j15 stof in zijn leukovorm is tijdens de zilverhalogenide belichting wordt enigerlei vermindering van de emulsiesnelheid vermeden door concurrerende absorptie door de kleurstof. Verder maakt het gebruik j van een negatief werkende emulsie het mogelijk om zeer hoge emulsie-snelheden gemakkelijk te verkrijgen. Door zowel de beeldvormende !20 als filterkleurstoffen in de microvaatjes te brengen, is registeren ‘ i , ; | verzekerd en wordt zijdelingse beeldspreiding volledig vermeden.
I Een andere voorkeursbenadering voor additieve ; primaire meerkleurenbeeldvorming bestaat uit het gebruik als een redox-katalysator van een beeldgewijze verdeling van zilver die ver-J 25 -kregen wordt door zilverhalogenide emulsie die in de microvaatjes zit, voor het katalyseren van een neutraal kleurstofbeeld onder vorming van een redox-reactie in de microvaatjes. De vorming van kleurstofbeelden met dergelijke technieken is hierboven beschreven j in samenhang met kleurstofbeeldvorming. Deze benadering heeft het 30 voordeel, dat zeer geringe zilverbedekking nodig is om kleurstofbeelden te vormen. De zilverkatalysator kan laag genoeg in concentratie zijn, dat deze geen beperking oplevert van de transmissie door de filterelementen. Een voordeel van deze benadering is, dat de redox-reactiedeelnemers aanwezig kunnen zijn in hetzij het foto-35 grafische element of de ontwikkelingsoplossingen of enigerlei i i 8020048 - 63 t combinatie daarvan. Zolang als de redox-katalysator beperkt is tot ! ! de microvaatjes kan zijdelingse beeldspreiding in de hand worden gehouden, zelfs ofschoon de kleurstofvormende reactiedeelnemers als deklaag zijn aangebracht in eencontinue laag die over de micro-|5 vaatjes ligt. In één vorm wordt een mengsel van drie verschillende complementaire primaire kleurstofvormende reactiedeelnemers ge- " bruikt. Er behoeft echter slechts één complementaire primaire kleur- i stof te worden gevormd in een microvaatje om de lichttransmissie door het filter en het microvaatje te beperken. Het vormen van een 10 cyaankleurstof in een microvaatje dat is uitgelijnd met een rood filterelement is bijvoorbeeld voldoende om lichttransmissie te be-| perken.
Om een specifieke toepassing toe te lichten in één van de opstellingen als weergegeven in fig, 11C, 12, 13 en 14, 15 wordt de zilverhalogenide emulsie die in de microvaatjes zit belicht I door de filterelementen. Wanneer de zilverhalogenide emulsie een oppervlak latent beeld vormt, kan dit voldoende zilver verschaffen j om als een redox-katalysator te fungeren. Het verdient in het alge- ! meen de voorkeur om het latente beeld te ontwikkelen onder vorming 20 van aanvullend katalytisch zilver. Het zilver dat als een redox-ka- I talysator werkt, maakt de selectieve reactie van een kleurstofbeeld-j | vormend reductiemiddel en een oxydatiemiddel op zijn oppervlak I ; mogelijk. Wanneer de emulsie of een naburig bestanddeel bijvoorbeeld een koppelaar bevat, kan reactie van een kleurontwikkelingsmiddel, 25 dat werkt als een kleurstofbeeldvormend reductiemiddel, met een oxydatiemiddel, zoals een peroxyde oxydatiemiddel (bijvoorbeeld waterstofperoxyde) of een overgangsmetaalioncomplex (bijvoorbeeld kobalt (III)hexamine), op het zilveroppervlak leiden tot het plaats- I vinden van een kleurstofvormende reactie. Op deze manier kan een 30 kleurstof in de microvaatjes worden gevormd. Kleurstofbeeldvorming kan plaatsvinden tijdens en/of na de ontwikkeling van zilverhaloge- i nide. De overgangsmetaalioncomplexen kunnen ook veroorzaken dat ! desgewenst kleurstof wordt gevormd tijdens het verloop van het ble- j ken van het zilver. In één vorm bevatten de microvaatjes ieder een 35 geel, magenta of cyaan kleurstofbeeldvormend reductiemiddel en de ; 8 0 2 0 0 4 8 64 blauwe, groene en rode filtergebieden zijn uitgelijnd met de micro-vaatjes, zodat complementaire en additieve primaire kleurenparen gevormd kunnen worden die uitgelijnd zijn, en in staat zijn tot absorptie over het gehele zichtbare spectrum. j 5 Bij de bovenstaande bespreking wordt additieve j primaire meerkleurige beeldvorming tot stand gebracht door het gebruik van blauwe, groene en rode filterkleurstoffen, die bij voor-j keur in de microvaatjes zitten. Het is ook raogelijk om additieve meerkleurige beelden te vormen overeenkomstig de uitvinding door !l0 gebruik te maken van complementaire primaire kleurstoffen in combi- j ’ ! natie. Het is bijvoorbeeld bekend, dat wanneer kleurstoffen van een combinatie van willekeurige twee complementaire primaire kleuren | gemengd wordt, het resultaat een additieve primaire kleur is. Bij de uitvinding kan, wanneer twee microvaatjes in doorzichtige dragers 15 worden uitgelijnd, die ieder een verschillende complementaire primaire kleurstof bevatten, alleen licht van één additieve primaire kleur door de uitgelijnde microvaatjes gaan. Een filter, dat bijvoorbeeld het equivalent is van filter 1100, kan worden gevormd, door in : de microvaatjes 908A en 908B van het element 900 complementaire 20 primaire kleurstoffen te gebruiken in plaats van zilverhalogenide. j Er behoeven slechts twee complementaire primaire kleurstoffen te worden aangebracht op één kant om een meerkleurenfi1ter te verschaf-i ! fen dat in staat is om rood, groen en blauw licht in onderscheiden gebieden door te laten. Door de elementen 1100, 1200, 1300 en 1400 25 te wijzigen, zodat uitgelijnde microvaatjes aanwezig zijn op tegen- ; over gelegen oppervlakken van de drager, is het mogelijk additieve primaire filtergebieden te verkrijgen met combinatie van complemen- j taire primaire kleurstoffen. j
Meerkleurige beelden die gevormd worden door zij- : 30 delings verplaatste groene, rode en blauwe additieve primaire pixel-j gebieden kunnen worden bekeken door reflectie of bij voorkeur pro- j jectie om natuurlijke beeldkleuren te reproduceren. Dit is niet moge-lijk bij gebruikmaking van de complementaire primaire kleurstoffen geel, magenta en cyaan. Meerkleurige complementaire primaire kleur- ! 35 stofbeelden worden het gebruikelijkst gevormd door het verschaffen i i j _ _________ ! 8020048 .......... 65 .....
van gesuperponeerde zilverhalogenide emulsielaageenheden die ieder in staat zijn een complementair primair kleurstofbeeld te vormen.
i ! | Fotografische elementen volgens de uitvinding die: I in staat zijn meerkleurige beelden te vormen met gebruikmaking van |5 complementaire primaire kleurstoffen, kunnen in één vorm overeenkom-; stig zijn in structuur met overeenkomstige gebruikelijke fotografische elementen, behoudens dat in plaats van tenminste de beeld- j vormende laageenheid het dichtst bij de drager, tenminste één beeldvormend bestanddeel van de laageenheid in de microvaatjes zit, 10 zoals hierboven beschreven in samenhang met kleurstofbeeldvorming.
De microvaatjes kunnen zijn afgedekt met aanvullende beeldvormende laageenheden volgens gebruikelijke technieken.
Het is mogelijk bij de uitvoering van de uitvinding om elk van de drie complementaire kleurstofbeelden te vormen 15 die tezamen de meerkleurige kleurstofbeelden in de microvaatjes vormen. Met een voorkeursbenadering kan dit tot stand worden gebracht door drie zilverhalogenide emulsies te gebruiken waarvan de j ! ene gevoelig is voor blauw belichting, een tweede gevoelig is voor
| groen belichting en het derde gevoelig is voor rood belichting. I
;20 Zilverhalogenide emulsies kunnen worden gebruikt, die verwaarloos- ; | bare natieve gevoeligheid bezitten in het zichtbare gedeelte van het spectrum, zoals zilverchloride, en die afzonderlijk spectraal j gevoelig gemaakt zijn. Het is ook mogelijk om zilverhalogenide emul- I i sies te gebruiken die aanmerkelijke natieve gevoeligheid bezitten 25 in het blauwe gebied van het spectrum, zoals zilverbroomjodide. Rode1 j en groene spectraal gevoelig makende stoffen kunnen worden gebruikt,; die in wezen de emulsies ongevoelig maken in het blauwe gebied van j het spectrum. De natieve blauwe gevoeligheid kan worden benut voor het verschaffen van de gewenste blauw respons voor de ene emulsie 30 die bestemd is om respons te geven op blauw belichting of een blauw j gevoeligmakende stof kan daarvoor worden gebruikt. De op blauw, groen en rood reagerende emulsies worden gemengd en de gemengde emulsie wordt in de microvaatjes gebracht. Het aldus verkregen fotografische! element kan in één vorm identiek zijn met het fotografische element .3.5 100. De zilverhalogenide emulsie 116 kan een mengsel zijn van drie @020048 -..... 66 _ emulsies die ieder reageren op een derde van het zichtbare spectrum. Door spectraal gevoelig makende stoffen te gebruiken die geabsor- | beerd worden op zilverhalogenide korreloppervlakken en derhalve niet i verplaatst worden, wordt iedere neiging van de gemengde emulsie om !5 panchromatisch gevoelig gemaakt te worden, vermeden.
Na beeldgewijze belichting wordt het fotografische element zwart en wit ontwikkeld. Er wordt geen kleurstof gevormd. Daarna wordt het fotografische element achtereenvolgens gelijkmatig belicht met blauw, groen en rood licht in iedere gewenste volgorde.
10 Na monochromatische belichting en vóór de daaropvolgende belichting i 1 | wordt het fotografische element ontwikkeld in een ontwikkelaar die | een kleurontwikkelingsmiddel bevat en een oplosbare koppelaar die in staat is met het geoxydeerde kleurontwikkelende middel een gele, magenta of cyaan kleurstof te vormen. Het resultaat is, dat een meer-15 kleurig beeld wordt gevormd door complementaire primaire kleurstoffen die geheel tot de microvaatjes beperkt zijn. Geschikte ontwikkelings-oplossingen, die oplosbare koppelaars bevatten, worden beschreven door Mennes c.s., Amerikaans octrooischrift 2.252.718, Schwan c.s., Amerikaans octrooischrift 2.950.970 en Pilato, Amerikaans octrooi-20 schrift 3.547.650, zoals hierboven vermeld. In een voorkeursvorm worden negatief werkende zilverhalogenide emulsies gebruikt en posi-! tieve meerkleurige kleurstofbeelden worden verkregen.
In een andere vorm van de uitvinding kan een gemengd pakket zilverhalogenide emulsies in de reactie microvaatjes 25 worden gebracht om complementaire primaire kleurstof meerkleurige beelden te vormen. In gemengd pakket emulsies zit voor blauw gevoelig zilverhalogenide in een pakket dat ook een gele kleurstofvormende koppelaar bevat, voor groen gevoelig zilverhalogenide in een pakket dat een magenta kleurstof vormende koppelaar bevat en voor rood 30 gevoelig zilverhalogenide in een pakket dat een cyaan kleurstofvormende koppelaar bevat. Beeldgewijze belichting en ontwikkeling met een zwart en wit ontwikkelaar wordt uitgevoerd zoals hierboven beschreven voor de gemengde emulsies. Daaropvolgende belichting en j i ontwikkeling is echter in verhouding eenvoudiger. Het element wordt 35 gelijkmatig belicht met een witte lichtbron of chemisch versluierd 8020048
V
67 en daarna ontwikkeld met een kleurontwikkelaar. Op deze manier is een enkele kleurontwikkelingstrap nodig in plaats van de drie opeen-j volgende kleurontwikkelingstrappen die gebruikt worden met oplosbare koppelaars. Een geschikte werkwijze wordt beschreven voor de 5 Ektachrome E4 en E6 en Agfa processen die beschreven zijn in
British Journal of Photography Annual, 1977, biz. 194-197 en |
British Journal of Photography, Augustus 1974, blz. 668-669. Gemengd pakket zilverhalogenide emulsies die gebruikt kunnen worden bij de uitvoering van de uitvinding worden beschreven door Godowsky, Ameri-110 kaans octrooischriften 2.698.974 en 2.843.488 en Godowsky c.s., Amerikaans octrooischrift 3.152.907.
Het is uit de stand van de techniek bekend, dat overgebrachte zilverbeelden gevormd kunnen worden. Dit wordt karakteristiek tot stand gebracht door een belicht zilverhalogenide foto-15 grafisch element te ontwikkelen met een ontwikkelaar dit een zilverhalogenide oplosmiddel bevat. Het zilverhalogenide dat niet ontwik- ! keld wordt tot zilver wordt opgelost door het oplosmiddel. Het kan dan diffunderen naar een ontvanger die een gelijkmatige verdeling | draagt van fysische ontwikkelingskernen of katalysatoren. Fysische 20 ontwikkeling vindt plaats in de ontvanger om een overgebracht zilverbeeld te vormen. Gebruikelijke zilverbeeld overdrachtelementen en processen (met inbegrip van ontwikkelingsoplossingen) worden in j algemene zin besproken in hoofdstuk 12, "One Step Photography", j Neblette's Handbook of Photography en Reprography Materials, Processes 25 and Systems, 7e ed. (1977) en in hoofdstuk 16, "Diffusion Transfer and Monobaths", T.H. Jamens, The Theory of the Photographic Process,) 4e ed., (1977). j
De fotografische elementen 100 t/m 1000 als hier-! boven beschreven in samenhang met zilverbeeldvorming kunnen geraakke-j 30 lijk worden gebruikt voor het vervaardigen van overgedragen zilver- j beelden. Voorbeelden van zilverhalogenide oplosmiddel bevattende i verwerkingsoplossingen die bruikbaar zijn voor het verschaffen van j een overgebracht zilverbeeld in combinatie met deze fotografische j elementen worden beschreven door Rott, Amerikaans octrooischrift j 35 2.352.014, Land, Amerikaans octrooischriften 2.543.181 en 2.861.885, 8O2Ö048 ........ 68 .........
<v
Yackel c.s., Amerikaans octrooischrift 3.020.155 en Stewart c.s., Amerikaans octrooischrift 3.769.014. De ontvanger waarop het zilverbeeld wordt overgedragen bestaat uit een gebruikelijke fotografische drager (of dekvel) waarop een ontvangende laag is aangebracht die ! 5 bestaat uit zilverhalogenide fysische ontwikkelingskernen of andere j i zilver-neerslaande middelen. In een voorkeursvorm staan de ontvanger | en het fotografische element oorspronkelijk met elkaar in verbinding; | zodat het emulsie-oppervlak en het zilverbeeldvormende oppervlak vein respectievelijk het fotografische element en de ontvanger naast 10 elkaar en de ontwikkelingsoplossing aanwezig is in een verbreekbaar j I bolletje om vrij te worden gemaeikt tussen het fotografische element en de ontvanger na beeldgewijze belichting van de zilverhalogenide emulsie. Het fotografische element en de ontvanger kunnen afzonderlijke elementen zijn of ze kunnen met elkaar verbonden zijn langs 15 één of meer randen om een samenhangend element te vormen. In een gebruikelijk bij voorkeur gebruikt afzonderlijk element of afpel-vorm is de fotografische elementdrager oorspronkelijk doorzichtig en' de ontvanger bestaat uit een reflecterende (bijvoorbeeld witte) [ j ; drager. In een gewoon samenhangend formaat zijn zowel de drager 20 van de ontvanger als van het fotografische element doorzichtig en een reflecterende (bijvoorbeeld witte) achtergrond voor het bekijken van het zilverbeeld wordt verschaft door de zilverbeeldvormende ontvanglaag van de ontvanger af te dekken met een reflecterende pigmentlaag of het pigment op te nemen in de ontwikkelingsoplossing. ! 25 Een grote verscheidenheid kernen of zilver neer- ; slaande middelen kan worden gebruikt in de ontvanglagen die gebruikt i worden in zilverhalogenide oplosmiddel overdrachtprocessen. Derge- lijke kernen worden opgenomen in gebruikelijke fotografische organische hydrofiele colloldlagen, zoals gelatine en polyvinylalcohol-Ï30 lagen, waartoe fysische kernen of chemische neerslagmiddelen behoren zoals (a) zware metalen, in het bijzonder in colloldale vorm en zouten van deze metalen, (b) zouten, waarvan de anionen zilverzouten j vormen die minder oplosbaar zijn dan het zilverhalogenide van de j fotografische emulsie die ontwikkeld moet worden, en (c) niet diffun-· 35 deerbare polymere materialen met functionele groepen die in staat j i “8Ö2TÏ”4T"......................................“ '.......................“....................................................~' — 69 --.
* zijn te combineren met onoplosbare zilverionen. j
Karakteristiek bruikbare zilver neerslaande midde-1 len zijn sulfiden, seleniden, polysulfiden, polyseleniden, thioureum i en derivaten daarvan, mercaptanen, tin(Il)halogeniden, zilver, goud, | 5 platina, palladium, kwik, colloïdaal zilver, aminoguanidinesulfaat, | aminoguanidinecarbonaat, arseen(III)oxyde, natriumstanniet, gesubstitueerde hydrazinen, xanthaten en dergelijke. Poly(vinylmercapto-acetaat) is een voorbeeld van een geschikt niet-diffunderend polymeer zilver neerslagmiddel. Zware metaalsulfiden, zoals lood, zilver, 10 zink, aluminium, cadmium en bismuthsulfiden zijn bruikbaar,in het bijzonder de sulfiden van lood en zink alleen of vermengd of complexe zouten daarvan met thioaceetamide, dithiooxamide of dïthiobiureet.
| | De zware metalen en de edele metalen in het bijzonder in colloldale vorm zijn bijzonder doelmatig. Andere zilver neerslaande middelen ' 15 liggen voor de vakman voor de hand.
In plaats van de ontwikkeling te vormen met een hydrofiele colloldlaag die het zilverhalogenide neerslaande middel bevat, wordt in het bijzonder beoogd de ontwikkelaar in plaats | daarvan te vormen met microvaatjes. De microvaatjes kunnen van dezelf- | 20 de grootte en configuratie worden gevormd als hierboven beschreven.
Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar fig. 11C, kan daarin een zilver j neerslaand middel, gesuspendeerd in een hydrofiel colloïde worden gebruikt in plaats van het gebruik van rode, groene en blauwe filter-i-kleurstoffen in de microvaatjes 1108, een uitvoeringsvorm die ge-25 schikt is voor zilverbeeld overdrachtresultaten. Dezelfde uitlijnoverwegingen als hierboven besproken in verband met fig. 11C zijn j ook van toepassing. In deze vorm is de drager 1102 bij voorkeur | reflecterend (bijvoorbeeld wit) in plaats van doorzichtig, zoals aangegeven, ofschoon beide typen dragers bruikbaar zijn. Door de | 30 zilverbeeldvormende fysische ontwikkeling te beperken tot de micro- i vaatjes wordt bescherming tegen zijdelingse beeldspreiding verkregen.1
In een andere variant van de uitvinding wordt beoogd dat een gebruikelijk fotografisch element dat tenminste één continue zilverhalogenide emulsielaag bevat, gebruikt kan worden in 35 combinatie met een ontvanger zoals hierboven beschreven, waarin het j i 8020041 -.. 70.........
zilver neerslaande middel beperkt is tot de microvaatjes. Wanneer j het zilver neerslaande middel beperkt is tot de microvaatjes, kan de! diepte daarvan dezelfde zijn als of aanzienlijk minder dan de diepte van microvaatjes die een zilverhalogenide emulsie bevatten, omdat 5 de peptiseringsmiddelen, bindmiddelen en andere naar verhouding volumineuze bestanddelen die kenmerkend zijn voor zilverhalogenide emulsies aanzienlijk in hoeveelheid kunnen worden verminderd of j achterwege kunnen blijven. In het algemeen kunnen microvaatjes met | een diepte van slechts de diepte als beoogd voor vacuumdamp afgezette 10 beeldvormende materialen, zoals zilverhalogenide, hierboven beschre-! ven,ook met goed gevolg worden gebruikt om de zilver neerslaande mid delen te bevatten.
| Er zijn verschillende benaderingen bekend uit de stand van de techniek voor het verkrijgen van overgebrachte kleur-;15 stofbeelden. De benaderingen kunnen in het algemeen worden onderver-' deeld op basis van de oorspronkelijke mobiliteit van de kleurstoffen of kleurstofvoorlopers, die verder worden aangeduid als kleurstof-beeld verschaffende verbindingen. (Oorspronkelijke mobiliteit heeft ; betrekking op de mobiliteit van de kleurstofbeeldvormende verbindin-20 gen wanneer ze in aanraking worden gebracht met de ontwikkelings- oplossing. Oorspronkelijk mobiele kleurstofbeeld verschaffende ver- i bindingen als deklaag migreren niet voorafgaande aan aanraking met j ontwikkelingsoplossing). Kleurstofbeeld verschaffende verbindingen | worden onderverdeeld als hetzij positief werkende of negatief werken j-25 de. Positief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen zijn| de verbindingen die een positief overgebracht kleurstofbeeld vormen j bij gebruik in combinatie met een gebruikelijke negatief werkende j zilverhalogenide emulsie. Negatief werkende kleurstofbeeld verschaf-! fende verbindingen zijn de verbindingen die een negatief overgedrageft 30 kleurstofbeeld verschaffen bij gebruik in combinatie met gebruikelijke negatief werkende zilverhalogenide emulsies. Beeldoverdrachts-j systemen, die zowel de kleurstofbeeld verschaffende verbindingen als de zilverhalogenide emulsies bevatten zijn positief werkend wanneer het overgebrachte kleurstofbeeld positief is en negatief .35 werkend wanneer het overgebrachte kleurstofbeeld negatief is. wanneer 8020048 .... 71 .......
een vastgehouden kleurstofbeeld wordt gevormd, is het in de richting omgekeerd aan het overgebrachte kleurstofbeeld. (De bovenstaande definities veronderstellen de afwezigheid van bijzondere beeldomkeer-technieken, zoals die worden vermeld in Research Disclosure, Vol. 176, 5 december 1978, Item 17643, paragraaf XXIII-E).
Er zijn verschillende kleurstofbeeldoverdrachts-systemen ontwikkeld en deze kunnen worden gebruikt bij de uitvoering van de uitvinding. Een benadering is het gebruik van van ballast | voorziene kleurstofvormende (chromogene) of niet-kleurstofvormende 10 (niet-chromogene) koppelingsmiddelen, waaraan een mobiele kleurstof gebonden is op een ontkoppelingsplaats. Bij koppelen met een geoxy- j | deerd kleurontwikkelend middel, zoals p-fenyleendiamine, wordt de mobiele kleurstof verdrongen, zodat deze kan overgaan naar een ontvanger. Het gebruik van dergelijke negatief werkende kleurstofbeeld 15 verschaffende verbindingen wordt beschreven door Whitmore c.s., Amerikaans octrooischrift 3.227.550, Whitmore, Amerikaans octrooi- ! schrift 3.227.552 en Fujiwhara c.s., Brits octrooischrift 1.445.797. ;
i I
I In een voorkeurs beeldoverdrachtssysteem waarin i : als negatief werkend kleurstofbeeld verschaffende verbindingen wor- j 20 den gebruikt redox kleurstof vrijmkanede middelen, ontwikkelt een kruis-oxyderende ontwikkelingsmiddel (elektronen overdrachtsmiddel) zilverhalogenide en kruis-oxydeert dan met een verbinding die een kleurstof bevat dit via een oxydeerbare sulfonamidogroep, zoals een sulfonamidofenol, sulfonamidoaniline, sulfonamidoanilide, sulfon- 25 amidopyrazolo-benzimidazool, sulfonamidoindol of sulfonamidopyrazool gebonden is. Na kruis-oxydatie splitst hydrolytische deamidering de ; mobiele kleurstof met de daaraan gebonden sulfonamidogroep. Derge- | lijke systemen worden beschreven door Fleckenstein, Amerikaanse i octrooischriften 3.928.312 en 4.053.312, Fleckenstein c.s., Ameri- j 30 kaans octrooischrift 4.076.529, Meltzer c.s., Brits octrooischrift 1.489.694, Degauchi, D.O.S. 2.729.820, Koyama c.s., D.O.S. 2.613.005,
Vetter c.s., D.O.S, 2.505.248 en Kestner c.s., Research Disclosure, j
Vol. 151, november 1976, Item 15157. Ook specifiek overwogen worden I
in overigejapzichten overeenkomstige systemen die gebruik maken van 35 een immobiele, kleurstof vrijmakend (a) hydrochinon, zoals beschreven 8020048 ..... 72
...... ..... ” " ............"""............ .......... “ I
door Gompf c.s,, Amerikaans octrooischrift 3.698.897 en Anderson c.sj, Amerikaans octrooischrift 3.725.062, (b) p-fenyleendiamine, zoals beschreven door Whitmore c.s., eanadees octrooischrift 602.607, of (c) quaternaire ammoniumverbinding, zoals beschreven door Becker 5 c.s., Amerikaans octrooischrift 3.728.113.
Een ander specifiek beoogd kleurstofbeeld over-drachtssysteem dat negatief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen gebruikt, laat een geoxydeerd elektronen overdrachts- i i I : middel, of meer in het bijzonder in bepaalde vormen een geoxydeerd 10 p-fenyleendiamine reageren met een bezwaarde fenolische koppelaar met daaraan een kleurstof gebonden via een sulfonamidobinding. Ring-sluiting voor het vormen van een fenazine maakt mobiele kleurstof vrij. Een dergelijke beeldovrmingsbenadering wordt bijvoorbeeld I beschreven door Bloom c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.443.939 15 en 3.443.940.
In nog een ander beeldoverdrachtssysteem dat gebruik maakt van negatief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen, kunnen bezwaarde sulfonylamidrazonen, sulfonylhydra- i ! j zonen of sulfonylcarbonylhydraziden tot reactie worden gebracht met 20 geoxydeerd p-fenyleendiamine om een mobiele kleurstof vrij te maken ; voor overdracht, zoals beschreven door Puschel c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.628,952 en 3.844.785. In een ander negatief j werkend systeem kan een hydrazide tot reactie worden gebracht met zilverhalogenide dat een ontwikkelbare latente beeldplaats bezit en j 25 daarna ontleed wordt om een mobiele, overdraagbare kleurstof vrij te geven, zoals beschreven door Rogers, Amerikaans octrooischrift 3.245.789, Kohara c.s., Buil. Chem. Soc. Japan, Vol. 43, blz. 2433-2437, en Lestina c.s., Research Disclosure, Vol. 28, december 1974, Item 12832.
30 De bovenstaande beeldoverdrachtssystemen maken alle gebruik van negatief werkende kleurstofbeeld verschaffende ver-! bindingen, die oorspronkelijk immobiel zijn en een voorgevormde kleurstof bevatten die tijdens de beeldvorming wordt afgesplitst.
De vrijgemaakte kleurstof is mobiel en kan worden overgebracht naar 35 een ontvanger. Positief werkende, oorspronkelijke immobiele kleur- 8020048 . . 73 .......
« stofbeeld verschaffende verbindingen die mobiele kleurstoffen afsplitsen zijn eveneens bekend. Het is bijvoorbeeld bekend, dat wanneer zilverhalogenide beeldgewijze ontwikkeld wordt, de resterende zilverionen die gebonden zijn met het onontwikkelde zilverhaloge-5 nide kunnen reageren met een met kleurstof gesubstitueerd van ballast voorzien thiazolidine om een mobiele kleurstof beeldgewijze vrij te maken, zoals beschreven door Cieciuch c.s., Amerikaans octrooi-schrift 3.719.489 en Rogers, Amerikaans octrooischrift 3.442.941.
Positief werkende, oorspronkelijk immobiele kleur-10 stofbeeld verschaffende verbindingen die de voorkeur verdienen zijn ; de verbindingen die mobiele kleurstoffen afgeven door anchimere j nucleofiele verdringingsreacties. De verbinding in zijn oorspronke lijke vorm wordt gehydrolyseerd tot zijn actieve vorm terwijl zilverhalogenide ontwikkeling met een elektronen overdrachtsmiddel plaats-15 vindt. Kruis-oxydatie van de actieve kleurstof afgevende verbinding door het geoxydeerde elektronen overdrachtsmiddel verhindert hydro- ; lytische afsplitsing van de kleurstofgroep. Benzisoxazolon voorlopers van hydroxylamine kleurstof afgevende verbindingen worden beschreven i ' : door Hinshaw c.s., Brits octrooischrift 1.464.104 en Research 20 Disclosure, Vol. 144, april 1976, Item 14447. N-Hydrochinolylcarba- : maat kleurstof afgevende verbindingen worden beschreven door Fields : c.s., Amerikaans octrooischrift 3.980.479. Het is ook bekend om een i immobiel reductiemiddel (elektronen donor) te gebruiken in combina- i tie met een immobiel van ballast voorzien elektronen opnemende nucleo-25 fiele verdringings (BEND) verbinding die bij reductie anchimetrisch : een diffundeerbare kleurstof verdringt. Hydrolyse van de elektronen i donor voorloper tot zijn actieve vorm vindt gelijktijdig plaats met ! het ontwikkelen van het zilverhalogenide door een elektronen overdrachtsmiddel. Kruis-oxydatie van de elektronen donor met het geoxy-30 deerde elektronen overdrachtsmiddel verhindert verdere reactie.
Kruis-oxydatie van de BEND verbinding met de resterende, niet-geoxy-j i deerde elektronen donor vindt dan plaats. Anchimere verdringing van mobiele kleurstof uit de gereduceerde BEND verbinding vindt plaats j als deel van een ringsluitingsreactie. Een beeldoverdrachtssysteem 35 van dit type wordt beschreven door Chasman c.s., Amerikaans octrooi-! 6020048 — 74 _......
......................‘.....~..... ..... ......................................................................... ..... ...................I
schrift 4.139.379.
Andere positief werkende systemen die gebruik maken van oorspronkelijk immobiele, kleurstof afgevende verbindingen: worden beschreven door Rogers, Amerikaans octrooischrift 3.185.567 i !5 en Britse octrooischriften 880.233 en 880.234.
Verschillende positief werkende, oorspronkelijk mobiele kleurstofbeeld verschaffende verbindingen kunnen beeldgewij-i ze geïmmobiliseerd worden door reductie van ontwikkelbaar zilver-halogenide direkt of indirekt door een elektronen overdrachtsmiddel. 10 Systemen die mobiele kleurstofontwikkelaars gebruiken met inbegrip van veranderde kleurstofontwikkelaars, worden beschreven door Rogers> Amerikaans octrooischriften 2.774.668 en 2.983.606, Idelson c.s., Amerikaans octrooischrift 3.307.947, Dershowitz c.s., Amerikaans octrooischrift 3.230.085, Cieciuch c.s., Amerikaans octrooischrift 15 3.579.334, Yutzy, Amerikaans octrooischrift 2.756.142 en Harbison,
Amerikaanse Octrooiraad defensieve publicatie T889.017. In een vari-antvorm kan een kleurstofgroep worden bevestigd aan een oorspronke- | lijk mobiele koppelaar. Oxydatie van een p-fenyleendiamine of hydro-chinon ontwikkelingsmiddel kan leiden tot een reactie tussen het |20 geoxydeerde ontwikkelingsmiddel en de kleurstof bevattende koppelaar ! onder vorming van een immobiele verbinding. Dergelijke systemen wor-den beschreven door Rogers, Amerikaans octrooischriften 2.774.668 en: 3,087.817, Greenhalgh c.s., Britse octrooischriften 1.157.501 en j | : I 1.157.502, Puschel c.s., Amerikaans octrooischrift 3.844.785, | ! 25 Stewart c.s., Amerikaans octrooischrift 3.653.896, Gehin c.s., Frans octrooischrift 2.287.711 en Research Disclosure, Vol. 145, Mei 1976,! Item 14521. Andere beeldoverdrachtssystemen die gebruik maken van positief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen zijn bekend, waarin verschillende immobilisatie of overdrachttechnieken 30 worden gebruikt. Een mobiele ontwikkelaar-kuipkleurstof kan bijvoorbeeld beeldgewijze worden geïmmobiliseerd door ontwikkeling van zilverhalogenide om beeldgewijze een oorspronkelijk mobiele kleurstof te immobiliseren, zoals beschreven door Haas, Amerikaans oc- j trooischrift 3,729.314. Zilverhalogenide ontwikkeling met een elek- j 35 tronen overdrachtsmiddel kan een vrije radikaal tussenprodukt j ____________________________________________________ _ _____ _ ____________________________________________________________________________i 8020048 --. 75 k.
ί verschaffen, dat veroorzaakt een oorspronkelijk mobiele kleurstof j polymeriseert op een beeldgewijze manier, zoals beschreven door j
Pelz, c.s., Amerikaans octrooischrift 3.585.030 en Oster, Amerikaans-octrooischrift 3.019.104. Looi-ontwikkeling van een gelatino-zilver-'5 halogenide emulsie kan de gelatine ondoordringbaar maken voor mo- j biele kleurstof en daardoor beeldgewijze overdracht van mobiele j kleurstof tegengaan, zoals beschreven door Land, Amerikaans octrooi schrift 2,543.181. Ook kunnen gasbelletjes die gevormd worden door zilverhalogenide ontwikkeling, doelmatig gebruikt worden om mobiele 10 kleurstofoverdracht tegen te gaan, zoals beschreven door Rogers,
Amerikaans octrooischrift 2.774.668. Elektronen overdrachtsmiddel dat niet verbruikt is door zilverhalogenide ontwikkeling kan worden overgebracht naar een ontvanger om beeldgewijze een polymere kleur-| stof te bleken tot een leukovorm, zoals beschreven door Rogers, 15 Amerikaans octrooischrift 3.015.561.
Een aantal beeldoverdrachtssystemen die positief : werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen gebruiken, zijn bekend, waarin kleurstoffen oorspronkelijk niet aanwezig zijn, maar gevormd worden door reacties die plaats vinden in het fotografische ; 20 element of de ontvanger na belichting. Mobiele koppelaar en kleur-ontwikkelingsmiddel kunnen bijvoorbeeld beeldgewijze tot reactie worden gebracht als een functie van zilverhalogenide ontwikkeling onder vorming van een immobiele kleurstof, terwijl resterend ontwik-1 kelingsmiddel en koppelaar worden overgebracht naar de ontvanger en 25 het ontwikkelingsmiddel geoxydeerd wordt om bij koppelen een overgebracht immobiel kleurstofbeeld te vormen, zoals toegelicht door Yutzy, Amerikaanse octrooischrift 2.756.142, Greenhalgh c.s.,
Britse octrooischrift 1.157.501 t/m 1.157.506 en Land, Amerikaanse octrooischriften 2.559,643, 2.647,049, 2,661,293, 2.698,244 en 30 2.698.798. in een variantvorm van dit systeem kan de koppelaar tot | j reactie worden gebracht met een opgelost diazoniumzout (of azosul-fon voorloper) om een diffundeerbare azokleurstof te vormen vóór overdracht, zoals beschreven door Viro c.s., Amerikaans octrooischrift 3.837.852. In een andere variantvorm kan een enkele, oor-35 spronkelijk mobiele koppelaar-ontwikkelaar verbinding deelnemen aan W2W48 .................................................................'.......~~................................' 76 i intermoleculaire zelfkoppeling aan de ontvanger om een immobiel j kleurstofbeeld te vormen, zoals beschreven door Simon. Amerikaans j octrooischrift 3.537.850 en Yoshiniobu, Amerikaans octrooischrift | 3.865.593. In nog een andere variantvorm is een mobiel amidrazon j 5 aanwezig met de mobiele koppelaar en reageert daarmee op de ontvanger onder vorming van een immobiel kleurstofbeeld, zoals beschreven door Janssens c.s., Amerikaans octrooischrift 3.939.035. In plaats van een mobiele koppelaar te gebruiken kan een leukokleurstof worden gebruikt. De leukokleurstof reageert met geoxydeerd elektronen over-! 10 drachtsmiddel om een immobiel produkt te vormen, terwijl niet gerea-: i geerde leukokleurstof wordt overgebracht naar de ontvanger en geoxy-! | deerd wordt onder vorming van een kleurstofbeeld, zoals beschreven i door Lestina c.s., Amerikaans octrooischrift 3.880.658, Cohler c.s., !
Amerikaans octrooischrift 2.892.710, Corley c.s., Amerikaans octrooi-15 schrift 2.992.105 en Rogers, Amerikaanse octrooischriften 2.909.430 : en 3.065.074. Mobiele chinon-heterocyclische ammoniumzouten kunnen | geïmmobiliseerd worden als een functie van zilverhalogenide ontwik- | i : keling en het restant kan worden overgebracht op een ontvanger waar : ! omzetting plaatsvindt in een cyanine of merocyanine kleurstof, 20 zoals beschreven door Bloom, Amerikaanse octrooischriften 3.537.851 : en 3.537.852.
Beeldoverdrachtssystemen die gebruik maken van negatief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen zijn ook; | bekend, waarbij kleurstoffen niet oorspronkelijk aanwezig zijn, maar! ! 25 gevormd worden door reacties die plaats vinden in het fotografische j | element of de ontvanger na belichting. Een van ballast voorziene j koppelaar kan bijvoorbeeld reageren met een kleurontwikkelend middel! onder vorming van een mobiele kleurstof, zoals beschreven door Whitmore c.s., Amerikaanse octrooischrift 3.227.550, Whitmore, Ame- j 30 rikaans octrooischrift 3.227.552, Bush c.s., Amerikaans octrooi- j schrift 3.791.827 en Viro c.s., Amerikaans octrooischrift 4.036.643.; Een immobiele verbinding die een koppelaar bevat, kan reageren met | geoxydeerd p-fenyleendiamine om een mobiele koppelaar af te geven, j die kan reageren met aanvullend geoxydeerd p-fenyleendiamine vóór, 35 tijdens of né afgifte onder vorming van een mobiele kleurstof, zoals] 8020048 -..... 77 .
beschreven door Figueras c.s., Amerikaans octrooischrift 3.734.726 en Janssens c.s., D.O.S. 2.317.134. In een andere vorm reageert eenj i van ballast voorzien amidrazon met een elektronen overdrachtsmiddel ; als een functie van zilverhalogenide ontwikkeling om een mobiel 5 amidrazon vrij te geven, dat reageert met een koppelaar onder vorming van een kleurstof op de ontvanger zoals beschreven door Ohyama c.s., Amerikaans octrooischrift 3.933.493.
Wanneer mobiele kleurstoffen worden overgebracht j ! op de ontvanger is gewoonlijk een etsmiddel aanwezig in een kleur- jlO stofbeeld vormende laag. Etsmiddelen en etsmiddel bevattende lagen worden in de volgende literatuurplaatsen beschreven: Sprague c.s.,
Amerikaans octrooischrift 2.548.564; Weyerts, Amerikaans octrooi- i | schrift 2.548.575; Carroll c.s., Amerikaans octrooischrift 2.675.316;
Yutzy c.s., Amerikaans octrooischrift 2.713.305; Saunders c.s, ;15 Amerikaans octrooischrift 2.756.149; Reynolds c.s,, Amerikaans octrooischrift 2.768.078; Gray c.s., Amerikaans octrooischrift 2.839.401; Minsk, Amerikaans octrooischriften 2.882.156 en 2.945.006; Whitmore ; c.s., Amerikaans octrooischrift 2.940.849; Condax, Amerikaans octrooi- j | schrift 2.952.566; Mader c.s,, Amerikaans octrooischrift 3.016.306; 20 Minsk c.s., Amerikaanse octrooischriften 3.048.487 en 3.184.309;
Bush c.s., Amerikaans octrooischrift 3.271.147; Whitmore, Amerikaans I octrooischrift 3.271.148; Jones c.s., Amerikaans octrooischrift I i 3.282.699; Wolf c.s., Amerikaans octrooischrift 3.408.193; Cohen c.si, Amerikaanse octrooischriften 3.488.706, 3.557.066, 3.625.694, 25 3.709.690, 3.758.445, 3.788.855, 3.898.088 en 3.944.424; Cohen,
Amerikaans octrooischrift 3.639.357; Taylor, Amerikaans octrooischrift 3.770.439; Campbell c.s., Amerikaans octrooischrift 3.958.995; Ponticello c.s., Research Disclosure, Vol. 120, april 1974, Item 12045 en Research Disclosure, Vol. 167, maart 1978, Item 16725.
30 De beschrijvingen van de hierboven genoemde octrooischriften en j publicaties ter toelichting van beeldoverdrachtssystemen die gebruik i maken van positief en negatief werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen worden hier onder verwijzing opgenomen. Elk van deze systemen voor het vormen van overgebrachte kleurstofbeelden kan 35 gemakkelijk worden gebruikt bij de uitvoering van de uitvinding.
8 0 2 0 0 4 8 ...................... ...................................................... ..........................
_..... 78 ................ ................. ........................—................................... ........................ !
Fotografische elementen volgens de uitvinding die in staat zijn j overgebrachte kleurstofbeelden te vormen bestaan uit tenminste één j beeldvormende laageenheid met tenminste één bestanddeel dat in 'de reactie microvaatjes zit, zoals hierboven beschreven in verband met 5 kleurstofbeeldvorming. De ontvangen kan in een gebruikelijke vorm zijn met een met een kleurstofbeeld verschaffende laag die continu is aangebracht op een vlak drageroppervlak, of de kleurstofbeeld- verschaffende laag van de ontvanger kan gesegmenteerd zijn en in ί : microvaatjes zitten, overeenkomstig als beschreven in verband met 10 zilverbeeldoverdracht. De niet naar de ontvanger overgebrachte kleurstof kan natuurlijk ook worden gebruikt in de meeste aangeduide systemen voor het vormen van een vastgehouden kleurstofbeeld, ongeacht of een beeld door overdracht wordt gevormd. Wanneer bijvoorbeeld een beeldgewijze verdeling van mobiele en immobiele kleurstof 15 in het element is gevormd, kan de mobiele kleurstof uit het element worden gewassen en/of worden overgebracht waarbij een vastgehouden ί kleurstofbeeld achterblijft.
Het is uit de stand van de techniek bekend om ί meerkleurige overgebrachte kleurstofbeelden te vormen met behulp van 20 een additief primair meerkleurig beeldvormend fotografisch element in combinatie met overbrengbare complementaire primaire kleurstoffen. Dergelijke opstellingen zijn beschreven door Land, Amerikaans oc-trooischrift 2.968.554 en Rogers, Amerikaanse octrooischriften 2.983.606 en 3.019.124. Volgens deze octrooischriften wordt een 25 additief primaire meerkleurig beeldvormend fotografisch element j ,drie ; gevormd door achtereenvolgens op een drager/tenminste gedeeltelijk ; zijdelings verplaatste beeldvormende sets als deklaag aan te bren- j gen die ieder bestaan uit een zilverhalogenide emulsie die een addi-; tieve primaire filterkleurstof en een selectief overbrengbare comple- i i 30 mentaire primaire kleurstof of kleurstof voorloper bevat. Iedere j set bestaat uit een rood gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie j die een rode kleurstof en een mobiele cyaan kleurstof verschaffende j component bevat, een andere set bevat een groen gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie die een groen filter kleurstof en een | i 35 mobiele magenta kleurstof verschaffend bestanddeel bevat en een j 8020048 79 ...
derde set bestaat uit een blauw gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie die een blauw filter kleurstof en een mobiel gele kleurstof verschaffend bestanddeel verschaft. Bij beeldgewijze belichting be- j perken de spectrale gevoelig making en filterkleurstoffen de respons 5 van iedere set tot één van de additieve primaire kleuren, blauw, groen of rood. Bij daaropvolgende ontwikkeling worden mobiele complementaire primaire kleurstoffen selectief overgebracht naar een ontvanger als een functie van zilverhalogenide ontwikkeling. Bij het gaan naar de ontvanger diffundeert de complementaire primaire i |10 kleurstof die wordt overbracht van iedere set zijdelings zodanig dat deze uit naburige gebieden van de overige twee sets migrerende | complementaire primaire kleurstoffen kan overlappen. Het resultaat i | is een zichtbaar overgebracht complementair primair meerkleuren i ; beeld.
:15 Gebruikelijke fotografische elementen van dit type lijden aan een aantal nadelen. Ten eerste is op zijn gunstigst | bescherming tegen zijdelingse beeldspreiding tussen sets vóór over- : dracht onvolledig. In de configuraties zoals beschreven door Land en Rogers in de Amerikaanse octrooischriften 2.968.554, 2.983.606 j ! 120 en 3.019.124 overlapt tenminste één beeldvormende set in zijn geheel één of meer aanvullende beeldvormende sets. Verder is tenminste één van de beeldvormende sets zijdelings uitgebreid in tenminste één gebiedsdimensie. In één vorm is een eerste beeldvormende ; set in de vorm van een continue deklaag die het gehele beeldvormende 25 gebied afdekt. In andere vormen neemt tenminste één beeldvormende set de vorm aan van continue strepen. Ten tweede is de dikte van het zilverhalogenide emulsiegedeelte van de fotografische elementen uit ; zijn aard variabel, waardoor nadelen ontstaan in een overigens vlak j elementformaat. Omdat in sommige gebieden zelfs drie sets gesuper-30 poneerd zijn terwijl in andere gebieden slechts één set aanwezig is,| is ofwel het emulsiegedeelte oppervlak dat het dichtst bij de ontvanger ligt niet vlak (hetgeen leidt tot ongelijkmatigheid in diffusie-afstanden en mogelijke ongelijkmatigheden in de ontvanger en andere elementgedeelten), of de drager is van reliëf voorzien 35 om het ontvangeroppervlak van het emulsiegedeelte vlak te maken.
8020048 .......... 80 .
I Wanneer de drager van een reliëf is voorzien, ontstaat er een nadeel; | bij het registeren vein de van reliëf voorziene patronen van het ! drageroppervlak met de vaste patronen. Ten derde worden, voor zover ; ! de sets overlappen, de zilverhalogenide emulsies niet doelmatig ge- |5 bruikt. Tenslotte is het vastgehouden kleurstofbeeld van weinig ! nut. Wanneer de emulsiesets overlappen, worden zwarte gebieden ge- I vormd wegens de aanwezigheid van de additieve primaire filterkleur- j stoffen. De vastgehouden kleurstof na overdracht kan daarna geen | projecteerbaar beeld vormen, evenmin zou het een aanvaardbaar of 10 bruikbaar beeld vormen door reflectie. Ook is de vastgehouden kleur- i stof in spiegelbeeld. De fotografische elementen schieten dan te kort voor het verschaffen van een vastgehouden meerkleurig kleurstof negatief, dat geschikt met doorvallend licht kan worden afgedrukt of vergroot overeenkomstig een overgedragen meerkleurig kleur-15 stof positief beeld.
;
Een fotografisch element dat de voorkeur verdient en in staat is een meerkleurig overgedragen kleurstofbeeld te vormen volgens de uitvinding, wordt toegelicht in fig. 15. Het fotografische element 1500 is van het samenhangende formaat type. Een doorzichtige 20 drager 1502 is verschaft die identiek kan zijn aan een doorzichtige drager 1102 als hierboven beschreven. De drager is voorzien van microvaatjes 1508 die gescheiden zijn door zijwanden 1510. De zijwanden zijn bij voorkeur gekleurd of ondoorzichtig om redenen die j hierboven besproken zijn. In ieder microvaatje is een negatief wer- 25 kende zilverhalogenide emulsie, die een filterkleurstof bevat, ge- i bracht. De microvaatjes vormen een tussengelegd patroon, bij voorkeur identiek met dat als weergegeven in fig. 11A, van een eerste set microvaatjes die rood gevoelig gemaakt zilverhalogenide en rode j filterkleurstof bevatten, een tweede set microvaatjes die groen 30 gevoelig gemaakt zilverhalogenide en groene filterkleurstof, en een derde set microvaatjes die blauw gevoelig gemaakte of blauw gevoelig zilverhalogenide en een blauwe filterkleurstof bevatten. (In een andere vorm, die niet is weergegeven* kan een panchromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie als bekleding worden aange-.35 bracht over de microvaatjes in plaats van zilverhalogenide in de j 8020048 ....... 81 ....... ......-........................... . ............ ......... ....... j microvaatjes op te nemen.). In elk van de emulsies is ook een oorspronkelijk mobiele, complementaire primaire kleurstof voorloper opgenomen. In de rood gevoelig gemaakte emulsie bevattende microvaatjes R, de groen gevoelig gemaakte emulsie bevattende micro-5 vaatjes G en de blauw gevoelig gemaakte emulsie bevattende microvaatjes B zijn respectievelijk mobiel cyaan, magenta en geel kleur- ; | stof voorlopers aanwezig. De drager 1502 en emulsies vormen samen het beeldvormende gedeelte van het fotografische element.
Een beeld ontvangend gedeelte vein het fotogra-10 fische element bestaat uit een doorzichtige drager (of dekvel) 1550, i waarop als deklaag een gebruikelijke kleurstof etsmiddellaag 1552 is aangebracht. Een reflectie en afstandlaag 1554, die bij voorkeur wit is, is als bekleding over het etsmiddel aangebracht. Een zilver opneemlaag 1556, die identiek kan zijn aan de laag die beschreven 15 is in samenhang met de zilverbeeld overdracht, ligt over de reflectie en afstandlaag.
In de voorkeurs samenhangende constructie van het; fotografische element zijn de beeldvormende en beeld ontvangende gedeelten verbonden langs hun randen en liggen met de voorkanten 20 naar elkaar toe. Na beeldgewijze belichting wordt een ontwikkelings-vloeistof vrijgemaakt uit een verbreekbaar bolletje, niet weergegeven, dat samenhangend verbonden is met de beeldvormende en ontvangende gedeelten langs één rand daarvan. Een ruimte 1558 is aangegeven i tussen de beeldvormende en ontvangende gedeelten om de plaats aan 25 te geven van de ontwikkelingsoplossing, wanneer deze na belichting j aanwezig is. De ontwikkelingsoplossing bevat een zilverhalogenide oplosmiddel, zoals hierboven beschreven in samenhang met zilverbeeld overdracht. Een zilverhalogenide ontwikkelingsoplosmiddel zit in of-j wel de ontwikkelingsoplossing of een voor de ontwikkelingsoplossing 30 doorlaatbare laag, die in aanraking wordt gebracht met de ontwikke- j lingsoplossing wanneer deze laatste wordt vrijgemaakt uit bijvoor- i beeld het verbreekbare bolletje. Het ontwikkelingsmiddel of middelen; kunnen worden opgenomen in de zilverhalogenide emulsies. Opnemen van' i ontwikkelingsmiddel geschiedt op de hierboven beschreven wijze.
.35 Het fotografische element 1500 is bij voorkeur 8020048..........
82 een positief werkend beeldoverdrachtssysteem waarin kleurstoffen niet oorspronkelijk aanwezig zijn (andere dan filterkleurstoffen), maar gevormd worden door reacties die plaats vinden in het beeldvormende gedeelte of ontvanger van het fotografische element 5 tijdens ontwikkeling na belichting, als hierboven beschreven in samenhang met de kleurstofbeeldoverdracht. Specifieke combinaties j ten gebruike als emulsies, ontwikkelingsoplossingen en etsmiddel- ! lagen worden beschreven door Yutzy, Amerikaans octrooischrift ! 2.756.142, Greenhalgh c.s,, Britse octrooischriften 1.157.501 t/m 10 1.157.506, Land, Amerikaanse octrooischriften 2.559.643, 2.647.049, 2.661.293, 2.698.244 en 2.698.798, Viro c.s., Amerikaans octrooi-| schrift 3.837.852, Simon, Amerikaans octrooischrift 3.537.850, : Yoshiniobu, Amerikaans octrooischrift 3.865.593, Lestina, Amerikaans octrooischrift 3.880.658, Cohler c.s., Amerikaans octrooischrift 15 2.892.710, Corley c.s., Amerikaans octrooischrift 2.992.105, Rogers^
Amerikaanse octrooischriften 2.909.430 en 3.065.074 en Bloom, Amerikaanse octrooischriften 3.537.851 en 3.537.852. De rode, groene en blauwe filterkleurstoffen kunnen gekozen worden uit de gebruikelijke, vrijwel inerte filterkleurstoffen, zoals beschreven door Land, Ame-20 rikaans octrooischrift 2.968.554 en Rogers, Amerikaanse octrooi- ; schriften 2.983.606 en 3.019.124. Bruikbare filterkleurstoffen kunnen onder andere worden gekozen uit de azo, oxanol, merocyanine en ! arylmethaan kleurstofklassen.
Het fotografische element 1500 wordt beeldgewijze 25 belicht door de doorzichtige drager 1502. De rode, groene en blauwe filterkleurstoffen storen de beeldgewijze belichting niet, omdat ze in ieder geval in de eerste plaats alleen maar buiten dat gedeelte van het spectrum absorberen waarop de emulsie waarin ze aanwezig zijn gevoelig is gemaakt. De filterkleurstoffen kunnen echter een 30 nuttige functie uitoefenen bij het beschermen van de emulsies tegen; belichting burën het beoogde gedeelte van het spectrum. Wanneer bijvoorbeeld de emulsies aanmerkelijke blauwe gevoeligheid vertonen; kan vertrouwd worden op de rode en groene filterkleurstoffen om licht te absorberen, zodat de rode en groen gevoelig gemaakte 35 emulsies niet een beeld vormen door blauw licht. Andere benaderingen 8020048 . 83 die hierboven besproken zijn voor het zo gering mogelijk maken van blauwe gevoeligheid van zilverhalogenide emulsies kunnen desgewenst | ook worden gebruikt. ;
Bij vrijmaken van ontwikkelingsoplossing tussen 5 het beeldvormende en ontvangende gedeelte van het element, wordt de zilverhalogenide ontwikkeling op gang gebracht in de microvaatjes | die belicht zilverhalogenide bevatten. Zilverhalogenide ontwikkeling | in een microvaatje leidt tot een selectieve immobilisering van de oorspronkelijke mobiele kleurstofvoorloper die aanwezig is. In een 10 voorkeursvorm wordt de kleurstof voorloper zowel geïmmobiliseerd als omgezet in een complementaire primaire kleurstof. De resterende mobiele beeldvormende kleurstof voorloper migreert, hetzij in de i vorm van een kleurstof of als een voorloper, door de zilver ontvang-laag 1556 en de reflectie en afstandlaag 1554 naar de etsmiddellaag : ; 15 1552, Bij het doorgaan door de zilver ontvang en afstandlagen zijn de mobiele complementaire primaire kleurstoffen of voorlopers daarvan | vrij om zijdelings te verspreiden en doen dat ook. Met betrekking | tot fig. 11A kan men zien, dat ieder microvaatje dat een gekozen complementaire primaire kleurstof voorloper bevat, omringd is door 20 microvaatjes die voorlopers bevatten van de overige twee complementaire primaire kleurstoffen. Men kan aldus zien, dat zijdelingse | verspreiding leidt tot overlappen van overgebrachte kleurstofgebie- ! den in de etsmiddellaag van de ontvanger, wanneer mobiele kleurstof of voorloper wordt overgebracht van naburige microvaatjes. Wanneer 25 drie complementaire primaire kleuren overlappen in de ontvanger, worden zwarte beeldgebieden gevormd en waar geen kleurstof aanwezig is, worden witte gebieden gezien ten gevolge van de reflectie van j de afstandlaag. Wanneer twee van de complementaire primaire kleurstoffen overlappen op de ontvanger, wordt een additief primair 30 beeldgebied gevormd. Zo kan men zien, dat een positief meerkleurig j kleurstofbeeld gevormd kan worden, dat gezien kan worden door de j doorzichtige drager 1550. Het zo bekeken positieve meerkleurige | overgebrachte kleurstofbeeld is correct. j i
Het is bekend dat bij het vormen van meerkleurige! 35 kleurstofbeelden in gebruikelijke fotografische elementen met 8020048 __ 84 .....
j gesuperponeerde kleurvormende laageenheden, dat geoxydeerd kleur-ontwikkelingsmiddel dat gevormd is in één laag, tenzij het wordt tegengehouden, kan overgaan naar een naburige laageenheid onder vorming van een kleurstofvlek. Derhalve is het gebruikelijke prak- j 5 tijk om antivlekmiddelen (middelen die het geoxydeerde ontwikkelingsmiddel onwerkzaam maken) op te nemen in tussenlagen tussen aangrenzende kleurvormende laageenheden. Dergelijke antivlekmiddelen zijn : bijvoorbeeld van ballast voorziene of op andere wijze niet diffun- j derende (immobiele) anti-oxydanten, zoals beschreven door Weiss-10 berger c.s., Amerikaans octrooischrift 2.336.327, Loria c.s.,
Amerikaans octrooischrift 2.728.659, Vittum c.s., Amerikaans octrooischrift 2.360.290, Jelley c.s., Amerikaans octrooischrift 2.403.721 en Thirtle c.s., Amerikaans octrooischrift 2.701.197.
Om autho-oxydatie te vermijden kunnen de antivlekmiddelen worden I 15 gebruikt in combinatie met andere anti-oxydanten, zoals beschreven door Knechel c.s., Amerikaans octrooischrift 3,700.453. i :
In de meerkleurige fotografische elementen volgens de uitvinding is het risico van vlekvorming die kan worden toegeschreven aan het verplaatsen van geoxydeerd ontwikkelingsmid-20 del aanzienlijk beperkt, omdat de zijwanden van het dragerelement direkte zijdelingse migratie tussen aangrenzende reactie micro-vaatjes verhinderen. Desondanks kan het geoxydeerde ontwikkelingsmiddel in sommige systemen mobiel zijn en kan het met de mobiele ; | kleurstof of kleurstof voorloper naar de ontvanger migreren. Het 25 is ook mogelijk dat het geoxydeerde ontwikkelingsmiddel terug migreert naar een naburig microvaatje. Om ongewenste kleurstof of j ; kleurstof voorloper immobilisatie voorafgaande aan zijn overdracht ; naar een etsmiddellaag van de ontvanger tot een minimum terug te brengen, verdient het de voorkeur om in de zilver opneemlaag 1556 j 30 een gebruikelijk antivlekmiddel op te nemen. Specifieke antivlekmiddelen alsmede geschikte concentraties voor gebruik zijn vermeld in de hierboven genoemde octrooischriften ter toelichting van gebruikelijke antivlekmiddelen, waarvan de beschrijving hier onder verwijzing wordt ingelast.
„35 Daar de ontwikkelingsoplossing zilverhalogenide 8020048 — 85 oplosmiddel bevat, wordt het resterende zilverhalogenide dat niet j ontwikkeld is in de microvaatjes opgelost en krijgt dit de gelegen- j heid te diffunderen naar de naburige zilver ontvanglaag. Het opgeloste zilver wordt fysisch ontwikkeld in de zilver ontvanglaag. Naast i 5 het verschaffen van een bruikbaar overgebracht zilverbeeld heeft j dit een onverwacht en nuttige functie. Meer in het bijzonder heeft oplossen en overdragen van het zilverhalogenide uit de microvaatjes j als effect dat direkte of chemische ontwikkeling van zilverhalogenide ! die daarin plaatsvindt, beperkt wordt. Het is de vakman bekend, dat !l0 langdurig contact tussen zilverhalogenide en een ontwikkelingsmiddel i | onder ontwikkelingsomstandigheden (bijvoorbeeld bij een alkalische | pH) kan leiden tot een verhoging van versluieringsniveaux. Door j oplossen en overbrengen van het zilverhalogenide wordt een mechanis- : me verschaft voor het beëindigen van zilverhalogenide ontwikkeling jl5 in microvaatjes. Op deze manier wordt de vorming van geoxydeerd ontwikkelingsmiddel beëindigd en immobilisatie van kleurstof in de microvaatjes wordt ook beëindigd. Zo wordt een zeer eenvoudig mechanisme verschaft voor het beëindigen van zilverhalogenide ontwikkeling ! en kleurstof immobilisatie.
! 20 Het zal natuurlijk duidelijk zijn, dat andere gebruikelijke zilverhalogenide ontwikkelingsbeëindigingstechnieken gebruikt kunnen worden in combinatie met de hierboven beschrevene.
I Een gebruikelijke polymeer zuurlaag kan bijvoorbeeld als overtrek | worden aangebracht op het dekvel 1550 en daarna worden overtrokken 25 «iet een tijdinstellingslaag voorafgaande aan overtrekken met de kleurstof etsmiddellaag 1552, Voorbeelden van zuur en tijdinstellings-laagopstellingen worden beschreven door Cole, Amerikaans octrooi-schrift 3.635.707 en Abel c.s., Amerikaans octrooischrift 3.930.684.!
In variantvormen van de uitvinding wordt beoogd Ï30 dat dergelijke gebruikelijke ontwikkelingbeëindigingslagen desge- j wenst gebruikt kunnen worden als het enige middel voor het beëindigen van de zilverhalogenide ontwikkeling.
Naast het verkrijgen van een bekijkbaar overgebracht meerkleurig positief kleurstofbeeld wordt een bruikbaar i 35 negatief meerkleurig kleurstofbeeld verkregen. In microvaatjes waarin 8020048 86 ......... ..... ”..... ....... " ........i zilverhalogenide ontwikkeling heeft plaatsgevonden is een geïmmobiliseerde complementaire primaire kleurstof aanwezig. Deze geïmmobiliseerde beeldvormingskleurstof tezamen met de toegevoegde primaire filterkleurstof verschaffen een aanzienlijke absorptie in het gehele 5 zichtbare spectrum, waardoor een hoge neutrale dichtheid aan deze | reactie microvaatjes wordt verleend. Wanneer bijvoorbeeld een geïm- j mobiliseerde cyaan kleurstof wordt gevormd in een microvaatje dat ook een rode filterkleurstof bevat, zal het duidelijk zijn, dat de cyaankleurstof rood licht absorbeert terwijl de rode filterkleurstof 10 in het blauwe en het groene gebied van het spectrum absorbeert. Het i ontwikkelde zilver dat aanwezig is in een microvaatje verhoogt ook i de neutrale dichtheid. In microvaatjes waarin zilverhalogenide ont- wikkeling niet heeft plaats gevonden, is de mobiele kleurstof voorloper, hetzij voorafgaande aan of na de omzetting in een kleurstof, 15 gemigreerd naar de ontvanger. De enige kleur die dan aanwezig is, is de kleur die verschaft wordt door de filterkleurstof. Wanneer het beeldvormende gedeelte van het fotografische element 1500 gescheiden' | is van het beeldontvangende gedeelte, zal het duidelijk zijn, dat I | het beeldvormende gedeelte op zichzelf een additief primair meer- | i j 120 kleurig negatief van het belichtingsbeeld vormt. Het additieve i ï primaire negatieve beeld kan worden gebruikt voor hetzij transmissie of reflectie-afdrukken om juiste meerkleurige positieve beelden te verschaffen, zoals vergrotingen, afdrukken en dia's, met gebruikelijke fotografische technieken.
25 Het zal duidelijk zijn, dat overgebrachte meerkleurige complementaire primaire positieve beelden en vastgehouden j | meerkleurige additieve primaire negatieve beelden ook verkregen kunnen worden op de hierboven beschreven wijze door direkt positieve zilverhalogenide emulsies te gebruiken in combinatie met negatief 30 werkende kleurstofbeeld verschaffende verbindingen. Kleurstoffen (anders dan filterkleurstoffen) zijn oorspronkelijk niet aanwezig, maar worden gevormd door de reacties die in het fotografische element of de ontvanger na belichting plaatsvinden, zoals hierboven beschre- ] j ven in samenhang met kleurstofbeeldoverdracht.
35 Zoals duidelijk zal zijn uit de bovenstaande 8020048 _..... 87 beschrijving, bezit het fotografische element 1500 een aantal uitzonderlijke en onverwachte voordelen. Bij vergelijking van het beeldvormende gedeelte van het fotografische element met dat van Land en Rogers zoals hierboven besproken kan men zien, dat dit ge-5 deelte van het fotografische element van een eenvoudige constructie is en dunner is dan het beeldontvangende gedeelte van het element, hetgeen het tegengestelde is van gebruikelijke een geheel vormende ontvanger meerkleurige beeldoverdracht fotografische elementen. De i emulsies die in de microvaatjes zitten liggen allen in een gemeen-:10 schappelijk vlak en ze vormen geen ongelijkmatige of niet vlakke : oppervlak-configuratie hetzij op de drager of het beeldontvangende gedeelte van het element. De emulsies worden niet verkwist doordat ze in overlappende rangschikking zijn en ze worden beschermd tegen zijdelings beeldverspreiding doordat ze gelijkmatig zijdelings be-;15 grensd zijn. Verder kunnen de microvaatjes die de emulsies beperken j van identieke configuratie zijn, zodat enig risico van ongelijkmatige kleurstof ten gevolge van verschillende emulsie configuraties wordt vermeden. Terwijl Land en Rogers een omgekeerd vastgehouden kleurstofpatroon verkrijgen dat op zijn best van twijfel- | 20 achtig nut is voor reflectie beeldvorming, verschaft het beeldvormende gedeelte van het fotografische element volgens de uitvinding een juist meerkleurig additief primair vastgehouden beeld, dat ge- j : makkelijk kan worden gebruikt voor hetzij reflectie of transmissie j fotografische toepassingen.
125 In plaats van complementaire primaire kleurstof voorlopers in de microvaatjes op te nemen, zoals hierboven beschre- j ven, is het mogelijk om complementaire primaire kleurstoffen rechtstreeks te gebruiken. Wanneer de kleurstof met de emulsie wordt gemengd, kan een fotografische snelheidsvermindering worden verwacht, ; 30 omdat de complementaire primaire kleurstof in concurrentie is met | de zilverhalogenide korrels voor het absorberen van rood, groen of j blauw licht. Dit nadeel kan echter worden vermeden door het beeldvormende gedeelte van het fotografische element zodanig te vormen j j dat de filterkleurstof en de zilverhalogenide emulsie met elkaar 35 vermengd zijn en in het onderste gedeelte van de microvaatjes zitten' 8 0 2 0 0 4 8 • 88 i terwijl de complementaire primaire kleurstof, bij voorkeur in een geschikte drager, zoals een hydrofiel colloïde, verdeelt, zodanig in de microvaatjes gelegen zijn dat ze boven de zilverhalogenide emulsie liggen. Op deze manier wordt, wanneer het fotografische 5 element belicht wordt door de drager 1502, belichtende straling door i : de emulsie ontvangen en concurrerende absorptie door de complementaire primaire kleurstof van invallende straling is niet mogelijk.
Het wordt ook specifiek beoogd, dat in plaats van mengen van de filterkleurstofnet de emulsie, de filterkleurstof in de micro-!10 vaatjes kan worden gebracht vóór de emulsie^ zoals weergegeven in fig. 12. De voordelen van een dergelijke opstelling is besproken in verband met fotografisch element 1200. Tenslotte wordt beoogd, dat de reactie microvaatjes in drie onderscheiden rijen kunnen worden gevuld, waarbij de filterkleurstoffen eerst daarin worden ge-15 bracht, vervolgens de emulsies en de complementaire primaire kleur-! stoffen boven de emulsies liggen. Het zal derhalve duidelijk zijn, ! dat ieder van de gebruikelijke positief werkende of negatief werken de beeldoverdrachtssystemen, die voorgevormde complementaire primaire kleurstoffen gebruiken, als boven beschreven in verband met 20 kleurstofbeeldoverdracht, gebruikt kunnen worden in het fotogra fische element 1500.
Fig. 16 laat een fotografisch element 16Ö0 zien, dat aanmerkelijk eenvoudiger van constructie is dan het fotogra-| fische element 1500. Het beeldvormende gedeelte van het fotogra- j ; 125 fische element 1600 kan identiek zijn met het beeldvormende gedeelte' | van het fotografische element 1500. Verwijzingscijfers 1602, 1608 en; 1610 geven structurele kenmerken aan die overeenkomen met de kenmer-; ken die geïdentificeerd zijn door respectievelijk de verwijzingscijfers 1502, 1508 en 1510. In een eenvoudige vorm die de voorkeur 30 verdient, bevatten de microvaatjes 1608 zilverhalogenide emulsies en filterkleurstoffen zoals beschreven in verband met fotografisch | element 1500, maar ze bevatten geen beeldvormende kleurstof of kleurstof voorloper.
Het beeldontvangende gedeelte van het fotogra-35 fische element 1600 bestaat uit een doorzichtige drager 1650 waarop 8 0 2 0048 ......................................................................................
89 -....... .....~ ' ' ...... ........................... .......................' ...... ........................... ..... .......................Ί een zilver ontvanglaag 1656 als deklaag is aangebracht, die identiek kan zijn met de zilver ontvanglaag 1556. Een reflecterende laag 1654 is op het oppervlak van de zilver ontvanglaag, die afgekeerd is van de drager 1650, aangebracht. De reflecterende laag is bij voor-5 keur dunner dan de beeldvormende en verstrooiende laag 1554, omdat deze niet een opzettelijke verspreidingsfunctie behoeft te vervullen. De reflecterende laag is bij voorkeur wit.
Bij belichting door de drager 1602 wordt negatief werkend zilverhalogenide ontwikkelbaar gemaakt in de belichte micro-10 vaatjes. Bij toevoegen van een ontwikkelingsoplossing die een zilverhalogenide ontwikkelingsmiddel en een zilverhalogenide oplosmiddel : bevat in de ruimte 1658 als aangegeven tussen de beeldontvangende en beeldvormende gedeelten, wordt zilverhalogenide ontwikkeling op gang gebracht in de belichte microvaatjes en begint zilverhalogenide 15 op te lossen in de niet-belichte microvaatjes. Het opgeloste zilverhalogenide wordt overgebracht door de reflectielaag 1654 en vormt een I ; zilverbeeld op de zilverreceptielaag 1656. Bij het bekijken van het zilverbeeld in de zilver ontvanglaag door de drager 1650 tegen de achtergrond, die verschaft wordt door de reflectielaag, wordt een :20 juist positief zilverbeeld verschaft. De fotograaf is derhalve in staat het verkregen fotografische resultaat te beoordelen, ofschoon ; een meerkleurig positief beeld niet onmiddellijk zichtbaar is. Het beeldvormende gedeelte van het fotografische element bevat echter | een meerkleurig additief primair negatief beeld. Dit beeld kan wor- ; 25 den gebruikt voor het verschaffen van meerkleurige positieve beelden volgens bekende fotografische technieken, wanneer het beeldvormende gedeelte is afgescheiden van het beeldontvangende gedeelte. Het fotografische element 1600 biedt de gebruiker het voordeel dat snelle informatie wat betreft het fotografische resultaat wordt verkregen, j 30 maar vermijdt de ingewikkeldheid en kosten die verbonden zijn aan meerkleurige kleurstofbeeld overdracht. j
Zoals hierboven beschreven berust de werking van j het fotografisch element 1600 op zilverhalogenide ontwikkeling in dej microvaatjes voor het verschaffen van de vereiste toename in neutrale 35 dichtheid voor het vormen van een meerkleurig ad(ftief primair 8020048 90 negatief beeld in het beeldvormende gedeelte van het element. Omdat | het bekend is, dat zilverontvangende lagen zilverbeelden met hogere : dichtheid kunnen verschaffen dan de lagen die verschaft worden door direkte zilverhalogenide ontwikkeling, is het mogelijk dat bij een 5 geringere zilverhalogenide deklaagafdekking een bevredigend overgebracht zilverbeeld kan worden verkregen, maar een minder dan ge-! wenste zilverdichtheid verkregen wordt in de microvaatjes, De neu- ! trale dichtheid van de microvaatjes kan worden verhoogd door gebruik te maken van één van de hiervoor beschikbare technieken. Zo kan j 10 bijvoorbeeld redox-ontwikkeling van het beeldvormende gedeelte van ! het fotografische element na afscheiding van het beeldontvangende i gedeelte worden uitgevoerd. Bij de redox-ontwikkeling werkt het ontwikkelde zilver in de microvaatjes als een katalysator voor kleurstofvorming, die de neutrale dichtheid van de microvaatjes die 15 zilver bevatten kan verhogen, en kan ook worden gebruikt als een katalysator voor fysische ontwikkeling om de neutrale dichtheid van 1 de zilver bevattende microvaatjes te versterken. Deze technieken zijn hierboven in grotere bijzonderheden besproken in verband met ! j ï meerkleurige additieve primaire beeldvorming.
120 In de bovenstaande bespreking van de fotogra- I fische elementen 1500 en 1600 zit in de microvaatjes 1508 en 1608 zilverhalogenide emulsie en zit zilver neerslaand middel in de zilveropvangende lagen 1556 en 1656. Uitzonderlijke en onverwachte voordelen kunnen worden verkregen door dit verband om te keren. De !25 lagen 1556 en 1656 kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een panchromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie terwijl de microvaatjes 1508 en 1608 (of een laag die over de microvaatjes ligt, niet aangegeven ) een zilver neerslaand middel kunnen bevatten en de overige ! bestanddelen van de microvaatjes ongewijzigd zijn.
30 Wanneer we voor het gemak van de toelichting uit-; gaan van een negatief werkende zilverhalogenide emulsie in een posi-i tief werkend beeldoverdrachtssysteem, wordt zilverhalogenide bij j beeldgewijze belichting door de dragers 1502 en 1602 ontwikkelbaar gemaakt in de door licht getroffen gebieden van de emulsielagen.
35 Bij vrijmaken van de waterige alkalische ontwikkeloplossing die 8020048 ... 91 zilverhalogenide oplosmiddel bevat, wordt onbelicht zilverhalogenide opgelost en migreert naar de naburige microvaatjes waar neerslaan van zilver plaatsvindt. In het fotografische element 1600 wordt een j projecteerbaar positief additief primair kleurstofbeeld verkregen |5 in de drager 1602 (die nu een beeldontvangend in plaats van beeldvormende gedeelte van het element is). In het fotografische element 1500 wordt een dergelijk resultaat verkregen in de drager 1502, maar i een gedeelte van de beeldvormende kleurstof kan worden vastgehouden in de microvaatjes om het neergeslagen zilver aan te vullen bij het 10 verschaffen van een neutrale dichtheid in de niet-belichte microvaatjes. Het gedeelte van de beeldvormende kleurstof dat niet in de i microvaatjes wordt vastgehouden, wordt natuurlijk geïmmobiliseerd door de etsmiddellaag 1552 en vormt een meerkleurig complementair primair positief overgedragen kleurstofbeeld. Geoxydeerd ontwikke-15 lingsmiddelafbreker is bij voorkeur in de microvaatjes 1608 aanwezig om kleurstof vlekvorming te verminderen en kleurstofoverdracht te vergemakkelijken. In het fotografische element 1500 vormen de emulsielaag 1556, de drager 1502 en de inhoud van de microvaatjes samen | het beeldvormende gedeelte van het element. In het fotografische 120 element 1600 is, wanneer een direkt positieve zilverhalogenide emul-: | sie gebruikt wordt in plaats van een negatief werkende emulsie, een : positief zilverbeeld zichtbaar in de laag 1656, terwijl een projec- ; teerbaar negatief additief primair meerkleurig beeld wordt gevormd j j | in de drager 1602.
|25 Een voordeel van het continu bekleden van de zil-: j verhalogenide emulsie en het brengen van het zilver neerslagmiddel in de microvaatjes is, dat een enkele, panchromatisch gevoelig gemaakte zilverhalogenide emulsie doelmatiger gebruikt kan worden dan in de andere opstelling, omdat de emulsie volledig gelegen is achter 30 de filterkleurstoffen tijdens belichting. Een ander belangrijk voordeel is, dat de microvaatjes in de dragers 1502 en 1602 geen lichtgevoelige materialen in deze vorm bevatten. Dit maakt het mogelijk om de naar verhouding veeleisender trappen van het vullen van de microvaatjes uit te voeren bij kamerlicht, terwijl de gebruikelijker 35 fabrikagetrap van bekleden van de emulsie als een continue laag in j i 8020048 92 .................... ................... " ............... j het donker wordt uitgevoerd. Om de hierboven besproken redenen in verband met zilverbeeldoverdracht zal het ook duidelijk zijn, dat de microvaatjes ondieper kunnen zijn wanneer ze een zilver neerslagmiddel bevatten, dan wanneer ze zilverhalogenide emulsie bevatten, 5 ofschoon die niet van wezenlijk belang is.
Vele aanvullende structurele modificaties van de fotografische elementen 1500 en 1600 zijn mogelijk. Ofschoon de dragers 1502 en 1602 zijn weergegeven, zal het bijvoorbeeld duidelijk zijn, dat specifieke kenmerken van andere dragerelementen die ; ;10 hierboven zijn beschreven en die microvaatjes bevatten, ook in combinatie gebruikt kunnen worden, in het bijzonder pixels van het type als weergegeven in fig. 2, fig. 3, fig. 4 en fig. 5, een microvaatjes rangschikking zoals weergegeven in fig. 6 en fig. 7, en lensvormige drageroppervlakken, zoals weergegeven in fig. 10.
15 In plaats van het beeldontvangende gedeelte als beschreven in ver-
i I
band met element 1500, kan ieder gebruikelijke beeldontvangend gedeelte daarvoor in de plaats worden gebruikt, dat een op afstand gelegen laag bevat om zijdelingse diffusie mogelijk te maken van mobiele complementaire primaire kleurstoffen, zoals de kleurstoffen i 20 volgens de hierboven aangehaalde octrooischriften van Land en
Rogers. In plaats van het beeldontvangende deel als beschreven in samenhang met element 1600 kan een beeldontvangend gedeelte van ieder gebruikelijk zilverbeeld overdracht fotografisch element wor- ! den gebruikt. De kleurstof etsmiddellaag 1552 en de zilverontvang- i 25 laag 1556 kunnen beide worden gewijzigd zodat de materialen daarvan ' desgewenst in microvaatjes gelegen zijn. De waterig alkalische j ontwikkelingsoplossing kan op iedere gewenste plaats tussen de dra- ! gers 1502 en 1550 of 1602 en 1650 worden ingevoerd en één of meer van de lagen die verbonden zijn met drager 1550 en 1650 kunnen in 30 plaats daarvan verbonden zijn met drager 1502 en 1602. Ieder van de ; hierboven besproken fotografische elementen in verband met kleurstof I overdracht beeldvorming kan worden aangepast om meerkleurige kleur- ί stofbeelden over te brengen door de ene beeldvormende laageenheid j j
die nodig is en specifiek beschreven is te overdekken met één of 35 bij voorkeur twee aanvullende beeldvormende laageenheden die ieder J
8 0 2 0 Ö 4 8................".................. ...... ............"............~...... ! _ 93 in staat zijn een verschillende complementaire primaire kleurstof over te brengen. Tenslotte wordt vastgesteld, dat vele specifieke kenmerken die bekend zijn op het gebied van de fotografie gemakkelijk kunnen worden toegepast of aangepast op de uitvoering van de 5 uitvinding en om deze reden worden ze niet specifiek opnieuw beschreven.
Een voorkeurstechniek volgens de uitvinding voor ! het vervaardigen van microvaatjes bevattende dragers bestaat uit het belichten van een fotografisch element met een doorzichtige drager ;10 in een beeldgewijs patroon, zoals weergegeven in fig. IA, fig. 6 en : fig. 8. In een voorkeursvorm is het fotografische element negatief werkend en belichting komt overeen met de gebieden die bestemd zijn om te worden onderlopen door de microvaatjesgebieden terwijl de gebieden die bestemd zijn om te worden onderlopen door de zijwanden I 15 niet belicht worden. Met gebruikelijke fotografische technieken wordt een patroon gevormd in het element, waarin de gebieden die | onderlopen moeten worden door de microvaatjes een vrijwel gelijkma- ; tige maximum dichtheid bezitten, terwijl de gebieden die bestemd zijn om te worden onderlopen door de zijwanden van een nagenoeg 20 gelijkmatige minimum dichtheid zijn. ;
Het fotografische element dat de beeldpatronen draagt wordt vervolgens bekleed met een stralingsgevoelige samenstelling die in staat is de zijwanden van het dragerelement te vor- 1 men en daardoor de zijwanden van de microvaatjes bepaalt. In een 25 voorkeursvorm is de stralingsgevoelige deklaag een negatief werkende j fotoresist of dichromaat bevattende gelatine deklaag. De deklaag kan op het oppervlak van het fotografische element zitten dat het | beeldpatroon draagt of op het tegenover gelegen oppervlak, bijvoor-| beeld voor een zilverhalogenide fotografisch element, de fotoresist 30 of dichromaat bevattende gelatine kunnen op de drager of emulsie-kant van het element als laag worden aangebracht. De fotoresist of dichromaat bevattende gelatine deklaag wordt vervolgens belicht door het patroon in het fotografische element, zodat de gebieden die overeenkomen met de beoogde zijwanden worden belicht. Dit leidt ! 35 tot harding onder vorming van de zijwandstructuur en maakt het ! 8020048 ....... 94 mogelijk het niet-belichte materiaal te verwijderen volgens gebruikelijke methoden die de vakman bekend zijn. Deze methoden worden j bijvoorbeeld volledig beschreven in de hierboven vermelde octrooi-schriften in verband met de beschrijving van fotoresist en dichro-5 maat bevattende gelatine dragermaterialen.
i |
Het beeldpatroon wordt bij voorkeur verwijderd vóórdat het element daarna in gebruik wordt genomen. Wanneer bijvoorbeeld een zilverhalogenide fotografisch element belicht en ontwikkeld wordt om een zilverbeeldpatroon te vormen, kan het zilver 10 worden gebleekt met gebruikelijke fotografische technieken nadat de ; microvaatjesstructuur gevormd is door het stralingsgevoelige mate- I riaal.
i
Wanneer een positief werkende fotoresist gebruikt wordt, is deze in het begin in een geharde vorm, maar deze wordt 15 selectief verwijderbaar gemaakt in gebieden die belicht worden. Derhalve wordt met een positief werkende fotoresist of ander stralingsgevoelig materiaal ofwel een positief werkend fotografisch element gebruikt of de richting van het belichtingspatroon wordt omgekeerd. ; In plaats van aanbrengen van het stralingsgevoelige materiaal als 20 een deklaag op een drager die een beeldpatroon bezit, zoals een beelddragend fotografisch element, kan het stralingsgevoelige mate- j | riaal als deklaag worden aangebracht op iedere gebruikelijke drager ; en beeldgewijze direkt worden belicht in plaats van door een beeld- | ! patroon. Het is natuurlijk een eenvoudige zaak om het gewenste 25 pixelpatroon te tekenen op een vergrote of macroschaal en dan het j patroon fotografisch te verkleinen tot de gewenste schaal van de microvaatjes om de fotoresist te kunnen belichten. j
Een andere techniek die gebruikt kan worden voor | j het vormen van de microvaatjes in de drager bestaat uit het vormen 30 van een vervormbaar kunststof materiaal als een vlak element of als j een deklaag op een betrekkelijk niet-vervormbaar dragerelement en daarna de microvaatjes te vormen in het naar verhouding vervormbaar j materiaal door reliëfvorming. Een reliëfvormend gereedschap wordt | gebruikt, dat uitsteeksels bevat die overeenkomen met de gewenste : i i 135 vorm van de microvaatjes. De uitsteeksels kunnen gevormd zijn op eenj 8020048 i .-. 95 ___ oorspronkelijk vlak oppervlak volgens gebruikelijke technieken, zoals i bekleden van het oppervlak met een fotoresist, beeldgewijze belichter! in een gewenst patroon en verwijderen van de fotoresist in de gebie- ; den die overeenkomen met de ruimten tussen de beoogde uitsteeksels ;5 (die ook overeenkomen met de configuratie van de zijwanden die in de drager gevormd moeten worden). De gebieden van het reliëfvormend j i gereedschapoppervlak, die niet beschermd zijn door fotoresist worden ! dan geëtst waardoor de uitsteeksels achterblijven. Na verwijdering van de fotoresist die op de uitsteeksels ligt en eventueel gewenste j 10 reinigingstrap, zoals wassen met een zwak zuur, base of ander oplos-! middel, is het reliëfvormend gereedschap voor gebruik gereed. In een voorkeursvorm wordt het reliëfvormende gereedschap vervaardigd uit een metaal, zoals koper, en wordt daaraan een spiegelmetaaldeklaag gegeven, zoals door vacuumdampafzetting van chroom of zilver. De I i 15 spiegelmetaaldeklaag leidt ertoe dat tijdens de reliëfvorming gladdere wanden worden gevormd.
Nog een andere techniek voor het vervaardigen van dragers die microvaatjes bevatten bestaat uit het vormen van een i i vlak element, zoals een vel of film, van een materiaal dat plaatse- ; 20 lijk geëtst kan worden door straling. Het materiaal kan het gehele I element vormen, maar is bij voorkeur aanwezig als een continue laag ; met een dikte die overeenkomt met de gewenste diepte van de te vormen microvaatjes, bekleed op een dragerelement dat gevormd is uit een materiaal dat niet gevoelig is voor etsen door straling. Door ! 25 etsen door straling van het vlakke elementoppervlak in een patroon dat overeenkomt met het microvaatjespatroon vormt het niet-belichte j i materiaal dat overblijft tussen aangrenzende microvaatjesgebieden j een patroon van samenhangende zijwanden. Het is bekend dat vele | diëlektrische materialen, zoals glassoorten en kunststoffen, door j 30 straling kunnen worden geëtst. Cellulosenitraat en cellulose-esters \ \ (bijvoorbeeld celluloseacetaat en celluloseacetaatbutyraat) zijn j ! voorbeelden van kunststoffen die in het bijzonder de voorkeur ver- j | dienen voor gebruik. Deklagen van cellulosenitraat zijn bijvoorbeeld1 i gebleken volkomen ongevoelig te zijn voor ultraviolet en zichtbaar j | 35 licht alsmede infrarood, f3-, röntgenstraal- en γ-straling, maar i j 8020048 ...... 96 .....
cellulosenitraat kan gemakkelijk worden geëtst met α-deeltjes en j dergelijke splijtingsfragmenten. Technieken voor het vormen van I cellulosedeklagen ter etsing door bestraling zijn uit de stand van j de techniek bekend en bijvoorbeeld beschreven door Sherwood, Ameri-5 kaans octrooischrift 3.501.636, hierin door verwijzing ingelast.
De bovenstaande technieken zijn goed geschikt voor het vormen van doorzichtige microvaatjes bevattende dragers, j waarbij verschillende doorzichtige materialen beschikbaar zijn die i voldoen aan de vereisten voor gebruik. Wanneer een witte drager ge- j I10 wenst wordt, kunnen witte materialen worden gebruikt of de doorzichtige materialen kunnen worden gevuld met wit pigment, zoals titaandioxyde, bariumoxyde of dergelijke. Elk van de wit-makende materialen die gebruikt worden in samenhang met gebruikelijke reflecterende fotografische dragers, kan worden gebruikt. Pigmenten :15 voor het verschaffen van kleur in plaats van wit aan de drager kunnen natuurlijk desgewenst ook worden gebruikt. Pigmenten zijn in het bijzonder goed geschikt voor het vormen van ondoorzichtige dragers, die wit of gekleurd zijn. Indien het gewenst is dat de drager doorzichtig is maar gekleurd, kunnen kleurstoffen van ge-20 bruikelijke aard bij voorkeur worden opgenomen in de drager vormende materialen. In één vorm van de hierboven beschreven drager is de drager bijvoorbeeld bij voorkeur geel om blauw licht te absorberen, j i terwijl hij rood en groen doorlaat. ! | In verschillende vormen van de hierboven beschre- j 25 ven dragers is het gedeelte van de drager dat de bodemwanden van tenminste één set microvaatjes vormt, in het algemeen alle microvaatjes, doorzichtig, en het gedeelte van de drager dat de zijwanden vormt is ofwel ondoorzichtig of gekleurd om lichttransmissie daardoor te onderscheppen. Zoals hierboven besproken bestaat één 30 techniek voor het verkrijgen van dit resultaat uit het gebruik van verschillende dragermaterialen voor het vormen van bodem en zijwanden van de dragers.
Een voorkeurstechniek voor het verkrijgen van gekleurde zijwanden en doorzichtige bodemwanden in een drager die „35 gevormd is uit een enkel materiaal is als volgt: een doorzichtige 8020048 ....... 97 film gebruikt, die oorspronkelijk niet in reliëf verwerkt is en betrekkelijk niet-vervormbaar is met een reliëfvormend gereedschap.
Een van de meer in het bijzonder hierboven beschreven doorzichtige filmvormende materialen waarvan bekend is dat ze bruikbaar zijn voor 5 het vormen van gebruikelijke fotografische filmdragers, zoals cellu- : losenitraat of ester, polyethyleen, polystyreen, polyethyleenterefta-laat en dergelijke polymeerfilms, kunnen worden gebruikt. Een of een combinatie van kleurstoffen die in staat zijn de gewenste kleur j te verlenen aan de te vormen zijwanden wordt opgelost in een oplos- j 110 sing die in staat is de doorzichtige film week te maken. De oplos-! sing kan een gebruikelijke weekmakeroplossing voor de film zijn.
| Wanneer de weekmakeroplossing in de film migreert van één hoofdoppervlak, draagt deze de kleurstof met zich, zodat de film zowel gekleurd als weekgemaakt wordt over één oppervlak. Daarna kan de film in 15 reliëf worden verwerkt aan zijn weekgemaakte en derhalve betrekkelijk vervormbaar oppervlak. Dit levert microvaatjes in de filmdrager die gekleurde zijwanden en doorzichtige bodemwanden bezitten.
Wanneer de drager met microvaatjes daarin eenmaal ’ gevormd is, kan materiaal dat het stralingsgevoelige gedeelte van j ; 20 het fotografische element vormt, of tenminste één bestanddeel daarvan, in de microvaatjes worden gebracht door afdekken met een dokterblad oplosmiddelgieten of andere gebruikelijke bekledingstechnieken. Iden-tieke of overeenkomstige technieken kunnen worden gebruikt voor het i i ! vormen van ontvanger of filterelementen bevattende microvaatjes.
j 25 Andere continue lagen, zo die gebruikt worden, kunnen als deklaag ! worden aangebracht over de microvaatjes, het tegenover gelegen drageroppervlak of andere continue lagen, met toepassing van gebruikelijke technieken, zoals beschreven in Research Disclosure, december 1978, Vol. 176, Item 17643, paragraaf XV.
30 Materialen voor het vergemakkelijken van het aanbrengen van een deklaag en het hanteren kunnen worden gebruikt overeenkomstig gebruikelijke technieken, zoals beschreven in Product Licensing Index, Vol. 92, december 1971, Item 9232, paragrafen XI en XII en Research Disclosure, Vol. 176, december 1978, Item 17643, j J35. paragrafen XI en XII. | 8020048 Λ ........ 98
In sommige uitvoeringsvormen van de uitvinding zoals hierboven beschreven moet een meerkleurig fotografisch element; of filterelement worden gevormd, waarvoor een ingelegd patroon van microvaatjes nodig is, die gevuld worden zodat ze van elkaar ver- i 5 schillen. Gewoonlijk is het wenselijk een ingelegd patroon te I | vormen van tenminste drie verschillende in microvaatjes aanwezige materialen. Teneinde één microvaatjesbevolking met één type materi- i aal te vullen terwijl een andere resterende microvaatjesbevolking i : wordt gevuld met een ander type materiaal, worden gewoonlijk ten- |10 minste twee afzonderlijke dek1aagtrappen gebruikt en wordt een of I andere vorm van maskeren toegepast om vullen van de resterende mi crovaatjesbevolking te vermijden met materiaal dat bestemd is voor slechts de eerste microvaatjesbevolking.
Een bruikbare techniek voor het selectief vullen 15 van microvaatjes om een ingelegd patroon te vormen van twee of meer verschillende microvaatjesbevolkingen bestaat uit het vullen van de ; microvaatjes op tenminste één oppervlak van de drager met een mate- : riaal dat selectief verwijderd kan worden door plaatselijke belich- j | ting zonder het materiaal dat in aangrenzende microvaatjes zit te 20 verstoren. Een voorkeursmateriaal voor dit doel is een materiaal dat een fase-overgang vertoont bij blootstelling aan licht en/of verhitten, bij voorkeur een materiaal dat gemakkelijk gesublimeerd i wordt bij matig verhitten tot een temperatuur die duidelijk beneden de temperatuur ligt waarbij enigerlei beschadiging van de drager ; 25 optreedt. Sublimeerbare organische materialen, zoals naftaleen en p-dichloorbenzeen zijn voor dit gebruik goed geschikt. Bepaalde I epoxyharsen worden ook als geschikt onderkend. Het is echter niet noodzakelijk dat het materiaal sublimeert. De dragermicrovaatjes j kunnen bijvoorbeeld oorspronkelijk met water worden gevuld, dat | i 30 bevroren wordt en selectief ontdooid wordt. Het is ook mogelijk om i de microvaatjes te vullen met een positief werkende fotoresist, die selectief door belichting weekgemaakt wordt. Derhalve kan een breed traject aan materialen, die sublimeren, smelten of een uitgesproken verlaging van viscositeit vertonen bij belichting, worden gebruikt.
35 Volgens een voorkeurs belichtingstechniek wordt ___ __: ____j 8020048 Ί, . 99 .....
een laserstraal in volgorde gericht op de microvaatjes die één bevolking van het ingelegde patroon vormen. Dit geschiedt karakte- | ristiek volgens bekende laseraftastingstechnieken, zoals beschreven door Marcy, Amerikaans octrooischrift 3.732.796, Dillon c.s., 5 Amerikaans octrooischrift 3.864.697 en Starkweather c.s., openbaar gemaakte Amerikaanse octrooiaanvrage B309.860. Wanneer een eerste laseraftasting voltooid is, blijft de drager achter met één belichte microvaatjesbevolking, terwijl de overige microvaatjes vrijwel on- ; aangetast zijn. In plaats van opeenvolgende laserbelichting van de 10 microvaatjes op de beschreven wijze, kan belichting door een masker j worden uitgevoerd, zoals bekend is. Laseraftastingsbelichting biedt i de voordelen dat iedere noodzaak tot het vervaardigen van een masker wordt vermeden alsmede uitlijnen ten opzichte van de drager voorafgaande aan belichting.
I15 Wanneer sublimeerbaar materiaal gebruikt wordt als een oorspronkelijke vulling, worden de microvaatjes vrijwel I leeg gemaakt tijdens hun belichting. Wanneer het vulstofmateriaal wordt omgezet in een vloeibare vorm kunnen de belichte microvaatjes | na belichting worden geledigd met een vacuumopname. De lege micro- 20 vaatjesbevolking kan worden gevuld met beeldvormende en/of filter-materialen met toepassing van gebruikelijke bekledingstechnieken, zoals hierboven beschreven. De bovenstaande belichtings- en ledigings-proceclure wordt dan tenminste één keer, gewoonlijk twee keer met verschillende microvaatjes herhaald. Iedere keer worden de geledigde 25 microvaatjes gevuld met een ander materiaal. Het resultaat is twee, | gewoonlijk drie of meer bevolkingen van microvaatjes die gerangschikt | zijn in een ingelegd patroon van iedere gewenste configuratie. Een
| I
i ter toelichting dienende algemene techniek, die gebruikt wordt voor ! I | het vullen van cellen in een gravureplaat, wordt beschreven in een j 30 artikel van D.A. Lewis, "Laser Engraving of Gravure Cylinders",
Technical Assocation of the Graphic Arts, 1977, blz. 34-42, die hier onder verwijzing wordt ingelast.
De praktijk van de uitvinding kan nader worden toegelicht onder verwijzing naar de onderstaande voorbeelden.
35 ; 8020048 -- 100.___ ........ ..... ......... ...... ......................... ....... ..... ......i
Voorbeeld I
Monster reactie microvaatjes werden bereid op de volgende wijze: a. Een patroon van zeshoeken met een breedte van 55 20 pm en ongeveer 10 ym hoog werd gevormd op een koperplaat door etsen. Met gebruikmaking van de geëtste plaat met zeshoekige uit-I steeksels werd een dichloormethaan en ethanol (80:20 volumeverhou- i : ding) oplosmiddel dat 10 g per 100 ml Genacryl Orange-R, een gele azokleurstof, bevatte, in aanraking gebracht met een celluloseace- I 1 ! 10 taat fotografische filmdrager gedurende 6 sec. Zeshoekige indrukken werden in reliëf gevormd in de weekgemaakte drager en vormden reactie microvaatjes. De gele kleurstof werd geabsorbeerd in de cellulo-seacetaat filmdragergebieden die zijdelings de microvaatjes omringen maar niet daaronder, en geven een blauwe dichtheid.
15 b. Met gebruikmaking van een andere techniek i werd het gewenste zeshoekige patroon voor de reactie microvaatjes i | ontwikkeld in een fijn korrelige gelatine-zilverbroomjodide emulsie j die als deklaag was aangebracht op een celluloseacetaat fotografische | filmdrager. Het patroon werd eerst spinovertrokken met een zeer 120 dunne laag van een negatieve fotoresist die bestond uit een ringge- . sloten polyisopreen, opgelost in 2-ethoxyethanol en gevoelig gemaakt met diazobenzylideen-4-methylcyclohexanon. Het patroon werd daarna spinovertrokken met een ongeveer 10 ym laag van een positieve! fotoresist die bestond uit een cresylformaldehydehars, veresterd 25 met 6-diazo-5,6-dihydro-5-oxo-l-naftaleensulfonylchloride, opgelost in 2-ethoxyethylacetaat samen met een copolymeer van ethylacrylaat en methacrylaat, waarbij de resist gestabiliseerd werd met ijsazijn, j De dunne laag van de negatieve fotoresist verschafte een afschei- ding tussen de onverenigbare gelatinelaag en positieve fotoresist-30 laag. Om de vorming van stikstofbelletjes in de negatieve fotoresist te voorkomen werd een algehele belichting gegeven vóórdat de positieve fotoresistlaag werd toegevoegd. Belichting door het film- j patroon en ontwikkeling leverde microvaatjes in de positieve fotoresist.
J
35 c. Met gebruikmaking van nog een andere methode ! i 1920048 __101 werd een waterig mengsel van 12,5 gew.% beendergelatine plus 12 gew,!% i van een 2 gew.%-ige waterige oplossing van aimnoniumdichromaat (waar-; aan 1¾ ml geconcentreerd NHjOH/lOO ml van het waterige mengsel was toegevoegd) als bekleding (200 pm natte bekleding) aangebracht op 5 een celluloseacetaat fotografische filmdrager met een dokterbekle- | dingsmes. Belichting werd uitgevoerd met een positief zeshoekpa-troon met gebruikmaking van een gecollimeerde ultraviolet booglicht-; bron. Ontwikkeling geschiedde gedurende 30 sec. met een warm (41° c); watersproeiing. Microvaatjes met scherpe, goed gedefinieerde wanden, i 10 werden verkregen.
Met elk van de hierboven beschreven technieken werden microvaatjes gevormd met een gemiddelde diameter van 10-20 pni en een diepte van 7-10 pm met zijwanden van 2 pm die naburige microvaatjes scheiden.
15 Voorbeeld II
Een snelle, grove korrel gelatine-zilverbroomjo-dide emulsie werd met een doktermes (50 pm natte deklaag) als deklaag aangebracht op een monster van een in reliëf gevormde filmdrager met microvaatjes die vervaardigd waren volgens voorbeeld I a, en 20 gedroogd bij kamertemperatuur zodat de emulsie vrijwel geheel in de ; microvaatjes zit. Een vergelijkend bekledingsmonster werd vervaardigd met hetzelfde bad op een niet in reliëf gevormde filmdrager. j Identieke proefbelichting van de in reliëf gevormde en niet in \ j ! reliëf gevormde elementen werden ontwikkeld gedurende 3 min. in een j25 oppervlak zwart en wit ontwikkelaar, zoals beschreven in tabel A. |
TABEL A
Zwart en wit ontwikkelaar
Water (50° C) 500 cm3 p-Methylaminofenolsulfaat 2,0 g 30 Natriumsulfiet, gedroogd 90,0 g
Hydrochinon 8,0 g
Kaliumbromide 5,0 g
Natriumcarbonaat, monohydraat 52,5 g
Water tot 1 liter I
35 In een vergelijking van 7 maal vergrote afdrukken; 8020048 — 102 vervaardigd met de van reliëf voorziene en niet van reliëf voorziene; j elementen was het beeld dat vervaardigd werd met het van reliëf voorziene element zichtbaar scherper.
Voorbeeld III
|5 Een grove korrel gelatine-zilverbroomjodide emul
sie werd als deklaag aangebracht met een doktermes (50 pm natte deklaag) op een monster van een van reliëf voorziene filmdrager met microvaatjes die vervaardigd waren volgens voorbeeld I a. De zilver-broomjodide emulsie werd daarna overtrokken met een gelatine emulsie 10 van fijne korrel,inwendig versluierde omgezette halogenide zilver-bromide korrels. Belichting en ontwikkeling (in Dl9b ontwikkelings-oplossing) van de grove korrels gaf jodide vrij, dat diffundeerde in de fijne korrel emulsie, waardoor de korrels werden uiteengebroken en ze beeldgewijze ontwikkeld konden worden in de oppervlak-15 ontwikkelaar. Verhoogd contrast en Dmax van de in reliëf gevormde i film ten opzichte van een vergelijkbare vlakke film werden verkregen. Voorbeeld IV
Een grove korrel gelatine-zilverbroomjodide emul-, sie werd bekleed met een doktermes (50 pm natte bekleding) op een |20 monster van een in reliëf gevormde filmdrager met microvaatjes, ver-; vaardigd volgens voorbeeld I a, en bij kamertemperatuur gedroogd, zodat de emulsie vrijwel volledig in de microvaatjes zit. Na belich-j ting werd het monster ontwikkeld in een lith-ontwikkelaar met een samenstelling als vermeld in tabel B, waarin de delen a en b gemengd; 25 werden in een vol.verhouding van 1:1 vlak voor gebruik. Verhoogd | contrast werd verkregen zonder verlies aan scherpte.
| TABEL B
| . —' — —
Lith-ontwikkelaar | a) Hydrochinon 28,6 g 30 Natriumsulfiet, gedroogd 8,0 g
| I
j Natriumformaldehydebisulfiet 134 g
Kaliumbromide 2,4 g
Water tot 11.
b) Natriumcarbonaat I^O 160 g 35 Water tot 11.
8Ö 2 0 0 4 8 ..............
Voorbeeld V
103 .
Een hoge snelheid grove korrel gelatine-zilver-bromide emulsie werd bekleed met een doktermes (50 ym natte bekleding) op een monster van de filmdrager met microvaatjes, vervaar-5 digd volgens voorbeeld I b, De emulsie bevond zich na drogen vrij- ! wel volledig binnen de microvaatjes. Een eerste monster van het element werd beeldgewijze belicht en daarna ontwikkeld in een zwart wit ontwikkelaar zoals vermeld in tabel C.
TABEL C
i10 Zwart-wit-ontwikkelaar
Water 970 ml
Natriumsulfiet 2 g l-Fenyl-3-pyrazolidon 1,5 g
Natriumcarbonaat 20 g I15 Kaliumbromide 2 g ! | 6-Nitro-benzimidazolnitraat (als 0,1 %-ige oplossing) 40 mg
Water tot 11.
i
Het eerste monster werd gewassen in water en j i 20 gedompeld in een fixeerbad met de samenstelling als vermeld in j tabel D.
j TABEL D Fixeerbad
Water (50° C) 600 cm3 25 Natriumthiosulfaat 360,0 g j
Ammoniumchloride 50,0 g
Natriumsulfiet, gedroogd 15,0 g I 3 | Azijnzuur, 28 % 48,0 cm
Boorzuur, kristallen 7,5 g 30 Kaliumaluin 15,0 g
Water tot 11.
Het eerste monster werd gewassen in water waarna men het liet drogen. Het monster werd daarna ondergedompeld in een rehalogenerend bad met de samenstelling als vermeld in tabel E.
.35 ! 8020048 _ 104____
. ...................... I
i
TABEL E I
Rehalogeneringsbad
Kaliumferricyanide 50 g i
Kaliumbromide 20 g j5 Water tot 11.
j Het eerste monster werd gewassen in water en werd j daarna ontwikkeld in de kleurontwikkelaar als vermeld in tabel F.
TABEL F
Kleurontwikkelaar 10 Natriumsulfiet 2,0 g 4-(p-Tolueensulfonamido)-ω-benzoylaceetani-lide een gele kleurstofvormende koppelaar (opgelost in alcoholisch natriumhydroxyde) 0,8 g N,N-diethyl-p-fenyleendiamine HCl 2,5 g 15 Natriumcarbonaat I^O 20 g 2,5-Dihydroxy-p-benzeendisulfonzuur (opge-! lost in alcoholisch natriumhydroxyde) 7,5 g
Water tot 1 1, pH 11,2 : Het eerste monster werd gewassen in water en 20 ondergedonpeld in een bleekbad met de samenstelling als vermeld in tabel G.
TABEL G Bleekbad
Kaliumferricyanide 50 g 25 Kaliumbromide 20 g
Water tot 11.
Het eerste monster werd ondergedompeld in een fixeerbad met de samenstelling als vermeld in tabel D nadat het gewassen was in water.
30 Een tweede monster werd op overeenkomstige wijze : belicht en ontwikkeld door de trap van onderdompelen in het fixeer- j bad (eerste voorkomen) gewassen en gedroogd. De verkregen beelden j met gebruikmaking van het eerste en het tweede monster werden tien keer vergroot op een lichtgevoelig in de handel verkrijgbaar zwart-35 wit fotografisch papier dat een gelatine-zilverbromide emulsie bevatte.
8020048 ......... 105____
Korreligheid tengevolge van de zilverkorrel was zeer opmerkelijk in de vergroting vervaardigd met het tweede monster, maar was niet zichtbaar in de vergroting vervaardigd met het eerste monster. In het eerste monster was geen korrel zichtbaar in de afzonderlijke 5 microvaatjes. In plaats daarvan werd een vrijwel gelijkmatige intra-; | microvaatjes kleurstofdichtheid waargenomen.
I Voorbeeld VI
| Bekledingen werden als volgt bereid: een magenta koppelaar, 1-(2,4-dimethyl-6-chloorfenyl)-3-/_ (3-m-pentadecylfenoxy)-10 butyramide__/-5-pyrazolon, werd gedispergeerd in tricresylfosfaat in een gew.verhouding van 1:½. Deze dispersie werd gemengd met een i ; snelle gelatine-zilverbroomjodide emulsie en als deklaag aangebracht | met een doktermes (50 ym natte deklaag) op een monster van een film- drager met een patroon van 20 vim gemiddelde diameter microvaatjes, ; ! 15 vervaardigd zoals besproken in voorbeeld I a. De emulsie bevond zich vrijwel volledig binnen de microvaatjes. Ter vergelijking werd een deklaag met hetzelfde mengsel, maar zonder microvaatjes, vervaar- i digd. Identieke lijnproefbelichtingen op iedere deklaag werden op de volgende wijze ontwikkeld: |20 De deklagen werden gedurende 3 min. ontwikkeld j in een zwart-wit ontwikkelaar van de samenstelling als vermeld in tabel A.
De deklagen werden daarna gedompeld in een fixeer-r bad met de samenstelling als vermeld in tabel H.
|25 TABEL H j | Fixeerbad j | Water (50° C) 600 cm
Natriumthiosulfaat 360,0 g j ·
Ammoniumchloride 50,0 g 30 Natriumsulfiet, gedroogd 15,0 g
Azijnzuur, 28 % 48,0 cm^ i ;
Kaliumaluin 7,5 g j
Water tot 11. j
De deklagen werden daarna gewassen in water. Ze 35 werden vervolgens gereactiveerd gedurende 15 min. in 25 gew.%-ig 8020048 106......
waterig kaliumbromide en werden gewassen gedurende 10 min. in stro- j mend water, gevolgd door ontwikkelen gedurende 3 min. in een per-oxyde oxydatiemiddel bevattende kleurontwikkelaar van de samenstelling als vermeld in tabel J.
5 TABEL J
j
Kleurontwikkelaar | Kaliumcarbonaat 20 g
Kaliumsulfiet, gedroogd 2 g 4-Amino-3-methy1-N-ethy1-N-β-(methaan-10 sulfonamido)ethylaniline sulfaathydraat 5 g
Natriumhexamethafosfaat 1,5 g
Waterstofperoxyde (40 %) 10 ml | Water tot 11.
i De deklagen werden daarna gewassen in water.
15 Grote hoeveelheden kleurstof werden in beide deklagen gevormd. De vergelijkingsdeklaag zonder de microvaatjes vertoonde grote spreiding van kleurstof en beeldvervaging. De microvaatjes deklaagspreiding was beperkt door de microvaatjes en j vertoonde geen tekenen van spreiding tussen de vaatjes.
I20 Voorbeeld VII
Een celluloseacetaat fotografische filmdrager ! : | werd van reliëf voorzien met een patroon van microvaatjes van ongeveer 20 ym gemiddelde middellijn en 8 ym diep, vervaardigd j i volgens voorbeeld I a. Een snelle gelatine-zilverbroomjodide emul- !25 sie werd met een doktermes als deklaag (50 ym natte deklaag) aange- ; i bracht op de filmdrager met microvaatjes en bij kamertemperatuur gedroogd, zodat de emulsie zich vrijwel geheel binnen de microvaatjes bevond. De deklaag werd beeldgewijze belicht. Een beeld van een lijnvoorwerp werd ontwikkeld gedurende 2 min. in een zwart-30 wit ontwikkelaar van de samenstelling als vermeld in tabel A. Het monster werd daarna gedompeld in een fixeerbad van de samenstelling j als vermeld in tabel D.
Het monster werd daarna gewassen in water en gedroogd. Het werd overtrokken met een gelatinedispersie van 35 2V a-(2,4-di-tert.amylfenoxy)butyramido_/-4,6-dichloor-5-methyl- 0020048 s « ........ 107 fenol in een hoogkokend koppelaar oplosmiddel, gehard gedurende 2 j min. in formaline harder en daarna gewassen in water. Het monster werd geactiveerd als een kleurstofbeeld versterkerkatalysator gedu- j rende 15 min. in 25 gew.ï-ige waterige oplossing van kaliumbromide ; 5 en werd 10 min. gewassen in water, gevolgd door 5 min. ontwikkelen in een peroxyde kleurontwikkelaar van de samenstelling als vermeld in tabel J.
| In de belichte microvaatjes werd een willekeurig ; patroon van zilvervlekjes gevormd door ontwikkeling in de zwart- 10 wit ontwikkelaar. Daaropvolgende ontwikkeling in de kleurontwikkelaar leverde een cyaankleurstof in gebieden die onderspannen worden door de microvaatjes die de zilvervlekjes bevatten. De cyaankleurstof was gelijkmatig verdeeld in deze door microvaatjes onderspannen ' gebieden en leverde grotere optische dichtheid dan de zilvervlekjes j 115 alleen. Het resultaat was het omzetten van een willekeurige verde ling van zilvervlekjes in de microvaatjes in een gelijkmatig kleur-stofpatroon.
Voorbeeld VIII
Twee donorelementen voor beeldoverdracht werden 20 verschaft, ieder met een diffundeerbare cyaan koppelaar, 2,6-dibroom-naftaleen-1,5-diol, op een fotografische vlakke filmdrager. Een ontvangend element werd bereid door een celluloseacetaatfilm-drager ; die van reliëf was voorzien volgens voorbeeld I a, te bekleden, zodat de microvaatjes in de drager gevuld waren met gelatine. Om een |25 vergelijkings ontvangelement te verschaffen werd een tweede vlakke celluloseacetaat filmdrager bekleed met dezelfde gelatine om een continue vlakke deklaag te verschaffen met een dikte die overeenkomt met die van de gelatine in de microvaatjes. Beide ontvangende elementen werden gedompeld in de kleurontwikkelaar van tabel K en 30 daarna gelamineerd op één van de donorvellen.
TABEL K
Kleurontwikkelaar j
Benzylalcohol 12 ml j
Natriumsulfiet, gedroogd 2,0 g 35 4-amino-3-methyl-N,N-diethylaniline mono- 8020048 — 108 — \ hydrochloride 2,5 g
Natr iumhydroxyde 5,0 g
Water tot 1 1.
Na diffusie van de cyaan koppelaar naar de ont-5 vangerelementen werden de ontvang en donorelementen van elkaar gepeld. De ontvangers werden daarna behandeld met een verzadigde waterige oplossing van kaliumperjodaat om de kleurontwikkelaar te oxyderen en de cyaankleurstof te vormen. Het cyaankleurstofbeeld dat i gevormd werd in het ontvangende element met de microvaatjes, was | 10 scherper waarneembaar dan het beeld dat gevormd was in het vergelij-j
kende ontvangelement met de vlakke drager en continue gelatinelaag. : Voorbeeld IX
Een patroon van zeshoeken met een breedte van 20 ym en een hoogte van ongeveer 7 ym werd gevormd op een koperplaat 15 door etsen. Met gebruikmaking van de geëtste plaat met zeshoekige uitsteeksels, werd een reliëfvormende oplosmiddel oplossing die bestond uit 48 vo,l.dln. dichloormethaan, 52 vol.dln. methanol en 0,51 vol.dln. Sudan Black B (C.I. no. 26150) in aanraking gebracht | met een celluloseacetaat fotografische filmdrager. Zeshoekige in- | 20 drukken werden in reliëf in de weekgemaakte drager gebracht en vor- i men microvaatjes. De zwarte kleurstof werd geabsorbeerd in de celluloseacetaat filmdragergebieden die zijdelings zitten rondom maar niet onder de microvaatjes, en geven een neutrale dichtheid. j
De microvaatjes werden gevuld om een drietal 25 blauwe, groene en rode ingelegde gesegmenteerde filters te vormen zodanig, dat de blauwe, groene en rode filtersegmenten alternerend evenwijdige rijen van de microvaatjes innamen. Het blauwe filter werd gevormd uit een blauwe kleurstof en een alkali-oplosbaar geel kleurstof ontwikkelend koppelingsmiddel, 2-(p-carboxyfenoxy)-pival- j 30 2-yl-2',4'-dichlooraceetamide, gesuspendeerd in een doorzichtige I polymere fotografische drager. Het groen filter werd gevormd uit | een groen pigment en een alkali-oplosbaar magenta kleurstofvormend j koppelingsmiddel, l-(benzothiazol-2-yl)-3-amino-5-pyrazolon, dat op overeenkomstige wijze gesuspendeerd was. Het rode filter werd 35 gevormd uit een rood violet pigment en een alkali-oplosbaar cyaan- 8020048 •s _ 109 kleurstofvormend koppelingsmiddel, 2,6-dibroom-naftaleen-1,5-diol, dat op overeenkomstige wijze gesuspendeerd was. De microvaatjes kunnen geschikt selectief gevuld worden om de triade te vormen van filter en koppelingsmaterialen door eerst de microvaatjes te vullen 5 met sublimeerbaar materiaal, zoals l-amino-4-hydroxy-2-fenoxyanthra-chinon, bekleed in een dichloormethaanoplosmiddel, selectief subli- ; meren van het sublimeerbare materiaal uit één derde van de microvaatjes met een laseraftaster, afvullen van de leeggemaakte micro-' vaatjes met één filter en koppelingsmiddelcombinatie en achtereen- 10 volgens nog twee keer herhalen van deze stappen met verschillende laseraftastingen en verschillende filter en koppelingsmiddel combinaties. De afgevulde microvaatjes werden overtrokken met een gemengd : zilversulfide en zilverjodide zilverkernvormend middel, gedisper- geerd in 2 gew.% gelatine met behulp van een 50 ym bekledingsdokter-15 mes afstand. \
Een in de handel verkrijgbaar zwart-wit fotogra- ' fisch papier met een panchromatisch gevoelig gemaakte gelatine-zilverchloorbromide emulsielaag werd langs één rand van de cellulo- ; seacetaatfilmdrager vastgezet met de emulsielaag van het fotogra-20 fische papier gekeerd naar het microvaatjes bevattende oppervlak j van het celluloseacetaat. Het fotografische papier werd beeldgewijzé belicht door de celluloseacetaatfilmdrager (en derhalve door de filters) met de elementen in rechtstreeks oppervlakcontact. Na belichting werden de elementen gescheiden maar niet van elkaar los- : !25 gemaakt en gedurende 3 sec. ondergedompeld in de kleurstofontwikke- ; i ' i laar van tabel L.
! i i TABEL L | | Kleurontwikkelaar ! Benzylalcohol 12 ml I30 Natriumsulfiet, gedroogd 2,5 g | 4-Amino-3-methyl-N,N-diethylanilinemono- i hydrochloride 2,5 g
Natriumhydroxyde 5,0 g
Natriumthiosulfaat 10,0 g : 35 6-Nitrobenzimidazolnitraat 20 mg ................................................._ _ ________ _______ ____________________________________________________ _________________________________j 8020048 — no.......
..... r ........... ..... j
Water tot 11. !
Daarna werden de elementen met hun oppervlakken weer rechtstreeks in contract gebracht gedurende 1 min. om ontwikkeling van het beeldgewijze belichte zilverhalogenide en beeldover-5 dracht te laten plaatsvinden. De elementen werden daarna gescheiden j en het zilverbeeld werd gebleekt van het fotografische papier. Een drie kleuren negatief beeld werd gevormd door complementaire primai-: re kleurstoffen in het fotografische papier terwijl een drie kleuren; i | gezeefd beeld werd gevormd door de additieve primaire filters ën het 10 overgedragen zilverbeeld op de celluloseacetaatfilrodrager.
Voorbeeld X
j Voorbeeld IX werd herhaald, maar met een zilver- j halogenide emulsielaag als bekleding op de gevulde microvaatjes en ; de zilverkernvormingsmiddellaag als deklaag op een afzonderlijke j15 vlakke filmdrager. De emulsielaag was een hoge snelheid panchromatisch | gevoelig gemaakte gelatine-zilverhalogenide emulsielaag bekleed met een doktermes (150 ym natte dikte) afstand. De kleurontwikkelaar was een samenstelling als beschreven in tabel M.
TABEL M
20 Kleurontwikkelaar |
Benzylalcohol 12 ml | Natriumsulfiet, gedroogd 2,5 g I 4-Amino-3-methyl-N,N-diethylanilinemono- ! hydrochloride 2,5 g 25 Natriumhydroxyde 7,5 g
Natriumthiosulfaat 60,0 g 6-Nitrobenzimidazolnitraat 20 mg
Kaliumbromide 2,0 g l-Fenyl-3-pyrazolidon 0,2 g 30 Water tot 11. !
Beide elementen werden gedompeld in de kleuront- \ wikkelaar gedurende 5 sec. en daarna met de oppervlakken in direkt contact gehouden gedurende 2 min. Een gezeefd drie kleuren negatief werd verkregen op de celluloseacetaatfilmdrager en een overgebracht -35 positief zilver en meerkleuren kleurstofbeeld werd verkregen op de /8ΤΓ0ΊΓ48"...........""...................'......'......................'.............................'......................
Ill vlakke drager.
I I
i ί j i i ; i i j j ί „ i 80 2 0 0 4 8

Claims (33)

1. Beeldvormend element dat bestaat uit een ί drager en: (1) een stralingsgevoelig beeldvormend orgaan 5 dat een wijziging in mobiliteit of optische dichtheid ondergaat bij het vormen van een zichtbaar beeld; (2) een materiaal dat in staat is de mobiliteit van een diffundeerbaar fotografisch beeldvormend materiaal te verminderen, of 10 (3) tenminste drie zijdelings geplaatste geseg- | menteerde filters van verschillende spectrale absorpties; i j | met het kenmerk, dat de drager een reeks microvaatjes bevat, die j ! afzonderlijk open zijn naar één van de oppervlakken, de dichtst bij staande microvaatjes zijdelings op een afstand staan over min- 15 der dan de breedte van naburige microvaatjes die openen naar één van de oppervlakken van de drager, en het beeldvormende orgaan, het mobiliteit verminderende materiaal en/of de filters tenminste gedeeltelijk in de microvaatjes aanwezig zijn.
2. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, : 20 dat het stralingsgevoelige beeldvormende materiaal bestaat uit zilverhalogenide.
3. Element volgens conclusie 2, met het kenmerk, j dat het zilverhalogenide vrijwel volledig in de microvaatjes gelegen is. | !25
4. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, i dat de drager microvaatjes bevat met zijwanden die in staat zijn i belichtende straling te absorberen. j :
5. Element volgens conclusie 4, met het kenmerk, : dat de zijwanden vrijwel ondoorlaatbaar zijn voor belichtende stra- 30 ling. j i
6. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, j dat de microvaatjes een breedte hebben van minder dan 100 ym. j
7. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, j dat de microvaatjes een breedte hebben van 4-50 ym.
8. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, ! __________________________________________________ ____________________________________________________________ _________________________________ _____________ ______________________________________________________....._____I 8020048 -..... 113........ s / V dat de microvaatjes een diepte hebben van 1-1000 ym.
9. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de naburige microvaatjes zijdelings op een afstand van elkaar staan van 0,5-5 ym.
10. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het fotografische element bestaat uit een reeks pixels, die ieder tenminste één microvaatje bevatten en de microvaatjes 50-99 % uitmaken van het totale pixelgebied.
11. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, !l0 dat de microvaatjes open zijn naar één oppervlak van de drager en ! ' ; het andere oppervlak van de drager lensvormig is.
12. Element volgens conclusie 2, met het kenmerk,; dat het stralingsgevoelige beeldvormende orgaan bestaat uit een gela-tine-zilverhalogenide emulsie van het uitontwikkelende type.
13. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk,| dat het stralingsgevoelige beeldvormende orgaan bestaat uit een zilverhalogenide emulsie en de microvaatjes 7-20 ym breed en 5-20 j , ym diep zijn. ! !
14. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, 20 dat de filters bestaan uit: i (1) blauwfiltersegmenten in een eerste set micro- j : vaatjes, i J '< (2) groenfiltersegmenten in een tweede set micro-1 | vaatjes en 25 (3) roodfiltersegmenten in een derde set micro- j vaatjes, j waarbij de eerste, tweede en derde set microvaatjes een ingelegd patroon vormen.
15. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, I 30 dat de filters bestaan uit: (1) blauwfilterseg-menten met een gele kleurstof of een gele kleurstof voorloper in een eerste set microvaatjes, (2) groenfiltersegmenten plus een magenta kleurstof of magenta kleurstof voorloper in een tweede set microvaatjes ! 35 en j 80 2 0 0 41................................................................................................ "~”J -> > > (3) roodfiltersegmenten plus een cyaankleurstof of cyaankleurstof voorloper in een derde set microvaatjes, waarbij de eerste, tweede en derde set microvaatjes een ingelegd patroon vormen.
16. Element volgens conclusie 14 of 15, met het | kenmerk, dat de microvaatjes zi1verhalogenide bevatten.
17. Element volgens conclusie 14 of 15, met het | | kenmerk, dat een zilverhalogenide bevattende laag aan de microvaatjes grenst.
18. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager een doorzichtige, buigzame polymeerfilm is.
19. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk, | dat de microvaatjes worden gevormd door reliëfvorming. | ;
20. Element volgens conclusie 19, met het kenmerk, :15 dat de drager vervormbaar wordt gemaakt door behandeling met een ! oplosmiddel voorafgaande aan de reliëfvorming.
21. Element volgens conclusie 20, met het kenmérk dat het oplosmiddel een kleurstof voor de drager bevat.
22. Element volgens conclusie 1, met het kenmerk,; 20 dat de microvaatjes worden gevormd door etsen.
23. Element volgens conclusie 1, met het kénmerk, dat de drager bestaat uit een fotoresist-laag die als bekleding is j aangebracht op een substraat en de microvaatjes in de fotoresist- i j laag worden gevormd door beeldgewijze belichting en ontwikkeling. j i
24. Werkwijze voor het vervaardigen van een i | fotografisch beeld, met het kenmerk, dat een element volgens conclu-; j sie 1, waarin het stralingsgevoelige beeldvormende orgaan nabijgele-: gen is aan of aanwezig is in de microvaatjes, beeldgewijze wordt belicht, welk proces eruit bestaat dat het element beeldgewijze 30 wordt belicht en het ontwikkelde element wordt ontwikkeld om een zichtbaar beeld te vormen.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, met het ken- | merk, dat het stralingsgevoelige orgaan zilverhalogenide bevat. |
26. Werkwijze volgens conclusie 25, met het ken- j 35 merk, dat het zilverhalogenide vrijwel geheel in de microvaatjes zit! 8020048 > -..... 115 Jk ί
27. Werkwijze volgens conclusie 26, met het ken-j merk, dat het beeldgewijze belichte zilverhalogenide ontwikkeld wordt door aanstekelijke ontwikkeling.
28. Werkwijze volgens conclusie 26, met het ken-j 5 merk, dat het beeldgewijze zilverhalogenide gedeeltelijk wordt ont- : wikkeld en een gelijkmatige kleurstofdichtheid wordt gevormd in ieder microvaatje, waarbij de dichtheid van de kleurstof rechtstreeks verband houdt met het aantal latente beeldplaatsen dat ge-! vormd is bij belichting in ieder microvaatje. j 10
29. Werkwijze volgens conclusie 28, met het ken- j ! merk, dat de gedeeltelijke ontwikkeling van de zilverhalogenide | bevattende latente beeldplaatsen wordt uitgevoerd met een zelf- j : I inhiberende ontwikkelingssamenstelling.
30. Werkwijze volgens conclusie 28, met het ken- j merk, dat de gedeeltelijke ontwikkeling van de zilverhalogenide bevattende latente beeldplaatsen wordt uitgevoerd door zilverhalogenide ontwikkeling te onderbreken voordat optimale ontwikkeling is bereikt.
31. Werkwijze volgens conclusie 28, met het ken-20 merk, dat de gedeeltelijke ontwikkeling van de zilverhalogenide | bevattende latente beeldplaatsen wordt uitgevoerd in aanwezigheid i van een ontwikkeling inhibitor afgevend koppelingsmiddel.
32. Werkwijze voor het vormen van een zichtbaar beeld met een beeldgewijs belicht element volgens conclusie 1, met 25 het kenmerk, dat het stralingsgevoelige beeldvormende orgaan een zilverhalogenide emulsie is die beeldvormende organen bevat die in j staat zijn een beeld bestanddeel om te zetten van een mobiele in een immobiele vorm als respons op zilverhalogenide ontwikkeling, die bestaat uit: j 30 (1) het in aanraking brengen van het zilverhalo- \ genide bestanddeel van het beeldvormende orgaan met een waterige alkalische ontwikkelingsoplossingin aanwezigheid van een zilverhalo-! genide ontwikkelingsmiddel, j (2) beeldgewijze overbrenging van het beeld be-_35 standdeel in zijn mobiele vorm naar een beeldontvangend orgaan dat I 8020048 — -.116 * in de microvaatjes gelegen is en (3) vasthouden van het beeld bestanddeel in de microvaatjes.
33. Werkwijze voor het vervaardigen van een 5 zichtbaar zilverbeeld met een beeldgewijs belicht element volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het stralinggevoelige beeldvormende orgaan een zilverhalogenide emulsie is, die bestaat uit: (1) beeldgewijze ontwikkeling van het belichte j zilverhalogenide, 10 (2) oplossen van onontwikkeld zilverhalogenide | en (3) overbrengen van het opgelost zilverhalogenide j naar een zilverontvang orgaan dat een zilver neerslaand middel bevat. 15 ! i j ; ! i I j ί ! j ; | i \ 80 2 0 0 4 8....._............. ................ \ \
NL8020048A 1979-02-02 1980-01-24 Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkwijze voor het daarmee vormen van beelden. NL8020048A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US881979A 1979-02-02 1979-02-02
US881979 1992-05-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8020048A true NL8020048A (nl) 1980-11-28

Family

ID=21733853

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8020048A NL8020048A (nl) 1979-02-02 1980-01-24 Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkwijze voor het daarmee vormen van beelden.

Country Status (17)

Country Link
US (1) US4362806A (nl)
EP (1) EP0014572A3 (nl)
JP (1) JPS56500272A (nl)
AR (1) AR226170A1 (nl)
AU (1) AU5513080A (nl)
BE (1) BE881513A (nl)
BR (1) BR8006304A (nl)
CA (1) CA1160880A (nl)
CH (1) CH642182A5 (nl)
DE (1) DE3030681A1 (nl)
ES (1) ES488227A1 (nl)
FR (1) FR2448168B1 (nl)
GB (1) GB2042753B (nl)
IE (1) IE800215L (nl)
IT (1) IT1129607B (nl)
NL (1) NL8020048A (nl)
WO (1) WO1980001614A1 (nl)

Families Citing this family (95)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA1166504A (en) * 1980-10-01 1984-05-01 Eastman Kodak Company Fabrication of arrays containing interlaid patterns of microcells
US4307165A (en) * 1980-10-02 1981-12-22 Eastman Kodak Company Plural imaging component microcellular arrays, processes for their fabrication, and electrographic compositions
CA1172497A (en) * 1980-10-14 1984-08-14 Hugh S.A. Gilmour Elements containing ordered wall arrays and processes for their fabrication
US4463074A (en) * 1980-10-14 1984-07-31 Eastman Kodak Company Elements containing ordered wall arrays
US4411973A (en) * 1980-10-14 1983-10-25 Eastman Kodak Company Elements containing ordered wall arrays and processes for their fabrication
US4366235A (en) * 1981-02-17 1982-12-28 Polaroid Corporation Photosensitive element and method of preparing same
US4381342A (en) * 1981-04-27 1983-04-26 Eastman Kodak Company Liquid jet method for coating photographic recording media
US4353977A (en) * 1981-09-02 1982-10-12 Polaroid Corporation Method for forming a photosensitive silver halide element
US4352874A (en) * 1981-09-02 1982-10-05 Polaroid Corporation Method for forming a photosensitive silver halide element
US4359525A (en) * 1981-11-23 1982-11-16 Polaroid Corporation Method of preparing a photosensitive silver halide element
US4510232A (en) * 1982-12-28 1985-04-09 Polaroid Corporation Optical data storage element
JPS59177114A (ja) * 1983-03-25 1984-10-06 Ngk Insulators Ltd セラミツクフイルタ−用マスクの製造法
JPS59202100A (ja) * 1983-04-30 1984-11-15 コニカ株式会社 放射線画像変換パネル及びその製造方法
EP0091326A3 (en) * 1983-06-24 1984-04-11 Eastman Kodak Company Imaging with high aspect ratio tabular grain emulsions and nonplanar support elements
JPS60195849A (ja) * 1984-03-19 1985-10-04 Asahi Chem Ind Co Ltd 遮光スクリ−ンの製造方法
US4569898A (en) * 1984-11-23 1986-02-11 Polaroid Corporation Photographic film unit with protective, limited swell polymer for silver halide grains
US4807218A (en) * 1985-02-11 1989-02-21 Gerber Arthur M System for recording digital information using a regular array of discrete micromirrors
US4811331A (en) * 1985-02-11 1989-03-07 Gerber Arthur M Medium for recording digital information using an array of equally spaced micromirrors
US4811326A (en) * 1985-02-11 1989-03-07 Gerber Arthur M Method of recording digital information on an array of equally spaced micromirrors
US5215857A (en) * 1985-08-07 1993-06-01 Japan Synthetic Rubber Co., Ltd. 1,2-quinonediazide containing radiation-sensitive resin composition utilizing methyl 2-hydroxypropionate, ethyl 2-hydroxypropionate or methyl 3-methoxypropionate as the solvent
JPS62123444A (ja) 1985-08-07 1987-06-04 Japan Synthetic Rubber Co Ltd ポジ型感放射線性樹脂組成物
US4935335A (en) * 1986-01-06 1990-06-19 Dennison Manufacturing Company Multiple imaging
US4694185A (en) * 1986-04-18 1987-09-15 Eastman Kodak Company Light sensing devices with lenticular pixels
US4977070A (en) * 1986-05-20 1990-12-11 Minnesota Mining And Manufacturing Company Transparentizable antihalation layers
CN1042016A (zh) * 1988-10-17 1990-05-09 米德公司 有开口多孔基体的成象片及其使用方法
GB8912488D0 (en) * 1989-05-31 1989-07-19 Kodak Ltd Method of making opaque grid lines for thermally-transferred colour filter array element
GB8912486D0 (en) * 1989-05-31 1989-07-19 Kodak Ltd Method of making grid lines for thermally-transferred colour filter array element
US4971869A (en) * 1989-06-19 1990-11-20 Polaroid Corporation Color encoding photographic film
DE69129105T2 (de) * 1990-12-19 1998-10-15 Eastman Kodak Co Azoanilinmaskierkuppler für photographische materialien
US5118599A (en) * 1991-02-07 1992-06-02 Eastman Kodak Company Yellow couplers for photographic elements and processes
US5455155A (en) * 1993-04-22 1995-10-03 Eastman Kodak Company Photographic element having reduced dye stain
US5377176A (en) * 1993-07-14 1994-12-27 Tamarack Storage Devices Method and apparatus for isolating data storage regions in a thick holographic storage media
US6017471A (en) 1993-08-05 2000-01-25 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorants and colorant modifiers
US5733693A (en) 1993-08-05 1998-03-31 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Method for improving the readability of data processing forms
US5700850A (en) 1993-08-05 1997-12-23 Kimberly-Clark Worldwide Colorant compositions and colorant stabilizers
US6211383B1 (en) 1993-08-05 2001-04-03 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Nohr-McDonald elimination reaction
US5643356A (en) 1993-08-05 1997-07-01 Kimberly-Clark Corporation Ink for ink jet printers
CA2120838A1 (en) 1993-08-05 1995-02-06 Ronald Sinclair Nohr Solid colored composition mutable by ultraviolet radiation
US5773182A (en) 1993-08-05 1998-06-30 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Method of light stabilizing a colorant
US5645964A (en) 1993-08-05 1997-07-08 Kimberly-Clark Corporation Digital information recording media and method of using same
US5865471A (en) 1993-08-05 1999-02-02 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photo-erasable data processing forms
US5681380A (en) 1995-06-05 1997-10-28 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Ink for ink jet printers
US6017661A (en) 1994-11-09 2000-01-25 Kimberly-Clark Corporation Temporary marking using photoerasable colorants
US5721287A (en) 1993-08-05 1998-02-24 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Method of mutating a colorant by irradiation
US5519651A (en) * 1993-10-07 1996-05-21 Tamarack Storage Devices High capacity holographic storage system
US5621549A (en) * 1993-10-07 1997-04-15 Tamarack Storage Devices, Inc. Method and apparatus for positioning a light beam on a holographic media
US6001515A (en) * 1993-11-03 1999-12-14 Corning Incorporated Method for printing a color filter
US5972545A (en) * 1993-11-03 1999-10-26 Corning Incorporated Method of printing a color filter
US5694488A (en) * 1993-12-23 1997-12-02 Tamarack Storage Devices Method and apparatus for processing of reconstructed holographic images of digital data patterns
US5660974A (en) 1994-06-09 1997-08-26 Eastman Kodak Company Color developer containing hydroxylamine antioxidants
US5883880A (en) * 1994-06-15 1999-03-16 Tamarack Storage Devices Disk positioning device for defining precise radial location
US6071979A (en) 1994-06-30 2000-06-06 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photoreactor composition method of generating a reactive species and applications therefor
US5739175A (en) 1995-06-05 1998-04-14 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photoreactor composition containing an arylketoalkene wavelength-specific sensitizer
US5685754A (en) 1994-06-30 1997-11-11 Kimberly-Clark Corporation Method of generating a reactive species and polymer coating applications therefor
US6242057B1 (en) 1994-06-30 2001-06-05 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photoreactor composition and applications therefor
JPH0887097A (ja) * 1994-09-16 1996-04-02 Konica Corp 画像形成方法
US6008268A (en) 1994-10-21 1999-12-28 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photoreactor composition, method of generating a reactive species, and applications therefor
US5889628A (en) * 1995-01-03 1999-03-30 Caine; Michael C. Multicolor antiquation screen
US5811199A (en) 1995-06-05 1998-09-22 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Adhesive compositions containing a photoreactor composition
CA2219450A1 (en) 1995-06-05 1996-12-12 Ronald Sinclair Nohr Novel pre-dyes
US5747550A (en) 1995-06-05 1998-05-05 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Method of generating a reactive species and polymerizing an unsaturated polymerizable material
US5786132A (en) 1995-06-05 1998-07-28 Kimberly-Clark Corporation Pre-dyes, mutable dye compositions, and methods of developing a color
US5798015A (en) 1995-06-05 1998-08-25 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Method of laminating a structure with adhesive containing a photoreactor composition
US5849411A (en) 1995-06-05 1998-12-15 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Polymer film, nonwoven web and fibers containing a photoreactor composition
ES2161357T3 (es) 1995-06-28 2001-12-01 Kimberly Clark Co Composicion estabilizante de colorantes.
US5782963A (en) 1996-03-29 1998-07-21 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorant stabilizers
US6099628A (en) 1996-03-29 2000-08-08 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorant stabilizers
US5855655A (en) 1996-03-29 1999-01-05 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorant stabilizers
SK102397A3 (en) 1995-11-28 1998-02-04 Kimberly Clark Co Colorant stabilizers
US5891229A (en) 1996-03-29 1999-04-06 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorant stabilizers
JPH10123675A (ja) * 1996-10-22 1998-05-15 Konica Corp ハロゲン化銀写真感光材料の処理方法
US5840473A (en) * 1997-04-23 1998-11-24 Eastman Kodak Company Mixed emulsions of different speed properties using sulfinate and sulfonate compounds
US5849470A (en) * 1997-04-23 1998-12-15 Eastman Kodak Company Mixed grain emulsions of the same grains having different speed properties for photographic elements
US6524379B2 (en) 1997-08-15 2003-02-25 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Colorants, colorant stabilizers, ink compositions, and improved methods of making the same
SK1542000A3 (en) 1998-06-03 2001-11-06 Kimberly Clark Co Neonanoplasts produced by microemulsion technology and inks for ink jet printing
KR20010022593A (ko) 1998-06-03 2001-03-26 로날드 디. 맥크레이 신규 광개시제 및 그 이용
US6228157B1 (en) 1998-07-20 2001-05-08 Ronald S. Nohr Ink jet ink compositions
MC2479A1 (fr) * 1998-09-07 1999-04-27 Luigi Stringa Inspection automatique de la qualité d'impression par un modèle élastique
JP2003533548A (ja) 1998-09-28 2003-11-11 キンバリー クラーク ワールドワイド インコーポレイテッド 光重合開始剤であるキノイド基を含むキレート
DE60002294T2 (de) 1999-01-19 2003-10-30 Kimberly Clark Co Farbstoffe, farbstoffstabilisatoren, tintenzusammensetzungen und verfahren zu deren herstellung
US6331056B1 (en) 1999-02-25 2001-12-18 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Printing apparatus and applications therefor
US6294698B1 (en) 1999-04-16 2001-09-25 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Photoinitiators and applications therefor
US6368395B1 (en) 1999-05-24 2002-04-09 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Subphthalocyanine colorants, ink compositions, and method of making the same
WO2002000735A1 (en) 2000-06-19 2002-01-03 Kimberly-Clark Worldwide, Inc. Novel photoinitiators and applications therefor
GB0227718D0 (en) * 2002-11-28 2003-01-08 Eastman Kodak Co A photovoltaic device and a manufacturing method hereof
US9040090B2 (en) 2003-12-19 2015-05-26 The University Of North Carolina At Chapel Hill Isolated and fixed micro and nano structures and methods thereof
DK1704585T3 (en) 2003-12-19 2017-05-22 Univ North Carolina Chapel Hill Methods for preparing isolated micro- and nanostructures using soft lithography or printing lithography
US9307648B2 (en) 2004-01-21 2016-04-05 Microcontinuum, Inc. Roll-to-roll patterning of transparent and metallic layers
CA2643510C (en) 2006-02-27 2014-04-29 Microcontinuum, Inc. Formation of pattern replicating tools
WO2008014519A2 (en) * 2006-07-28 2008-01-31 Microcontinuum, Inc. Addressable flexible patterns
US8940117B2 (en) 2007-02-27 2015-01-27 Microcontinuum, Inc. Methods and systems for forming flexible multilayer structures
US8115831B2 (en) * 2008-08-04 2012-02-14 Freedom Scientific, Inc. Portable multi position magnifier camera
US8264598B2 (en) 2008-09-22 2012-09-11 Freedom Scientific, Inc. Multiposition handheld electronic magnifier
US8845912B2 (en) 2010-11-22 2014-09-30 Microcontinuum, Inc. Tools and methods for forming semi-transparent patterning masks
US9589797B2 (en) 2013-05-17 2017-03-07 Microcontinuum, Inc. Tools and methods for producing nanoantenna electronic devices

Family Cites Families (30)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3138499A (en) * 1964-06-23 Pressure
US1003720A (en) * 1908-05-23 1911-09-19 Plaques & Produits Dufay Sa Des Manufacture of screens or colored surfaces for color photography.
DE230387C (de) * 1908-07-13 1911-01-24 Ver Kunst-Fab Ag Verfahren zur Herstellung von Zwei- und Mehrfabenrastern
DE218298C (de) * 1908-07-13 1910-01-26 Ver Kunst-Fab Ag Verfahren zur Herstellung von Zwei- und Mehrfarbenrastern
US1191034A (en) * 1914-08-31 1916-07-11 Julius Rheinberg Color photography and color-printing.
GB201234A (en) * 1922-04-26 1923-07-26 Francis William May A method of manufacturing photographic multicolour screens
US1982967A (en) * 1931-10-09 1934-12-04 Miehle Printing Press & Mfg Printing element and process of making same
US2145036A (en) * 1937-09-27 1939-01-24 Adams George Process of preparing printing plates
US2599542A (en) * 1948-03-23 1952-06-10 Chester F Carlson Electrophotographic plate
US2681857A (en) * 1949-09-03 1954-06-22 Polaroid Corp Process for making a photographic color screen
US2968554A (en) * 1954-08-09 1961-01-17 Polaroid Corp Photographic transfer processes for forming multicolor dye images and photographic products for carrying out the same
DE975776C (de) * 1955-05-09 1962-08-30 Hermann Dr-Ing Koelbel Verfahren zur Herstellung schichtloser, lichtempfindlicher Folien
US3019124A (en) * 1956-04-12 1962-01-30 Polaroid Corp Multicolor photosensitive film and process of making the same
US2983606A (en) * 1958-07-14 1961-05-09 Polaroid Corp Processes and products for forming photographic images in color
US3138459A (en) * 1959-12-09 1964-06-23 Polaroid Corp Photographic product and a process of additive color photography
FR1310056A (nl) * 1960-10-19 1963-03-04
US3455239A (en) * 1966-05-02 1969-07-15 United Aircraft Corp Method and article for printing and engraving
US3561358A (en) * 1966-10-10 1971-02-09 Xerox Corp Gravure imaging system
US3519423A (en) * 1966-10-24 1970-07-07 Polaroid Corp Method of making multicolored screens
US3614820A (en) * 1968-06-14 1971-10-26 Tektronix Inc Method of manufacturing storage target for cathode ray tube
JPS5036163B1 (nl) * 1969-05-21 1975-11-21
JPS499977B1 (nl) * 1969-08-29 1974-03-07
BE755249A (fr) * 1969-08-29 1971-02-01 Edkvist Ake E Procede et appareil de fabrication de plaques
JPS4933658B1 (nl) * 1969-10-09 1974-09-09
JPS4925896B1 (nl) * 1969-11-26 1974-07-04
JPS498282B1 (nl) * 1970-09-24 1974-02-25
US4092169A (en) * 1971-03-01 1978-05-30 Fuji Photo Film Co., Ltd. Anodized aluminum photographic plates with silver bromide in pores of oxide layer, and process of manufacture thereof
JPS4946937B1 (nl) * 1971-03-02 1974-12-12
US3734737A (en) * 1971-11-16 1973-05-22 Polaroid Corp Process for manufacturing chromatic color screen
US3899330A (en) * 1973-03-02 1975-08-12 Gaf Corp Color screens for diffusion transfer processes containing color formers

Also Published As

Publication number Publication date
GB2042753B (en) 1983-11-02
CH642182A5 (fr) 1984-03-30
BR8006304A (pt) 1981-01-21
GB2042753A (en) 1980-09-24
IT8019638A0 (it) 1980-02-01
IT1129607B (it) 1986-06-11
AU5513080A (en) 1980-08-21
US4362806A (en) 1982-12-07
DE3030681A1 (de) 1981-02-26
ES488227A1 (es) 1980-10-01
FR2448168B1 (fr) 1985-11-29
CA1160880A (en) 1984-01-24
BE881513A (fr) 1980-08-01
EP0014572A3 (en) 1981-05-13
AR226170A1 (es) 1982-06-15
IE800215L (en) 1980-08-02
JPS56500272A (nl) 1981-03-05
EP0014572A2 (en) 1980-08-20
FR2448168A1 (fr) 1980-08-29
WO1980001614A1 (en) 1980-08-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8020048A (nl) Beeldvormende elementen die microvaatjes bevatten en werkwijze voor het daarmee vormen van beelden.
US4271246A (en) Method for producing a multicolor optical filter
US3751258A (en) Autostereographic print element
US4386145A (en) Fabrication of arrays containing interlaid patterns of microcells
US3793022A (en) Diffusion transfer films with anti-reflection layers and processes
US3615427A (en) Additive diffusion transfer color photographic processes and film units for use therewith
US6607873B2 (en) Film with color filter array
JPS62234157A (ja) 画像形成方法
US4370025A (en) Multicolor optical filter with a united interference filter and dye filter and process for making the same
JP2003084400A (ja) カラーフィルターアレイ層の形成方法
US6602656B1 (en) Silver halide imaging element with random color filter array
US3414411A (en) Dye bleach process
US4387154A (en) Receivers with nonplanar support elements
CA1208475A (en) Tannable imaging element
US4387146A (en) Multicolor filters with nonplanar support elements
CA1057995A (en) Photographic color products and processes
CA1224076A (en) Photographic products and processes providing a negative image
US4342818A (en) Process for forming color filter
US4375507A (en) Imaging with nonplanar support multicolor filter elements
US11467483B1 (en) Photographic color image using black and while emulsion
US3436219A (en) Color photographic material
US5753402A (en) Method for recording and processing motion picture film soundtrack
CA1166504A (en) Fabrication of arrays containing interlaid patterns of microcells
JPH0587818B2 (nl)
JPS5944601B2 (ja) 多色光学フイルタ−及びその製造方法

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BV The patent application has lapsed