NL8006530A

NL8006530A - Pneumatische afneeminrichting.

Info

Publication number: NL8006530A
Application number: NL8006530A
Authority: NL
Original assignee: Engelbrecht & Lemmerbrock
Priority date: 1979-12-15
Filing date: 1980-12-01
Publication date: 1981-07-16
Also published as: NO157601C; FR2473478B1; IT1134727B; DE2950662A1; AT384597B; IT8026651A0; FR2473478A1; SE8008679L; NO157601B; GB2067499B; DE2950662C2; CH653311A5; ATA580380A; GB2067499A; SE449089B; NO803761L

Description

ï' - X

V.o. 1255

Pneumatische afneeminrichting,

De uitvinding heeft betrekking op een pneumatische inrichting voor het afnemen en transport van droge halm- of bladgewassen of van silage uit een silo of opslagplaats door middel van een op een zuigventilator aangesloten zuigkop.

5 Alle tot nog toe bekende inrichtingen voor het pneumatisch afnemen en transport van gewassen van het hierboven bedoelde type werken zodanig, dat het gewas in een silo of een opslagplaats naar een zuigkop van een naar een ventilator voerende leiding gebracht wordt, het gewas de ventilator doorloopt en vervolgens aan de drukzijde naar een verbruiksplaats, -10 bijvoorbeeld een koestal gevoerd wordt. Bij het te transporteren materiaal gaat het in vele gevallen om droog halm- of bladgewas, bijvoorbeeld lucerne, klaver of dergelijke, waarvan de bladbestanddelen bij het doorlopen van de ventilator in sterke mate fijn gemaakt worden, zodat bijvoor-beeld-naar de voedergang van de koestal het materiaal voor een aanzien-15 lijk deel in een voor het vee niet meer op te nemen toestand toegevoerd wordt. Afgezien hiervan leidt de toevoer van transportmateriaal door middel van perslucht naar een koestal tot sterke en voor het vee voor de gezondheid schadelijke luchtbewegingen.

Het doel van de uitvinding bestaat daarin, sterke transportlucht-20 bewegingen in veestallen of dergelijke bestemmingsruimten te verhinderen en daarbij gelijktijdig te bereiken, dat droog halm- en bladgewas zeer voorzichtig zonder dat dit fijn gemaakt wordt, behandeld kan worden.

Dit doel wordt met de pneumatische inrichting van het bovenbedoelde type op nog nader te omschrijven wijze bereikt.

25 Het transportmateriaal komt dan door overdruk in de reservoirruimte onder een verdeelzeef terwijl de transportlucht naar de ventilator en vandaar in de atmosfeer komt, zodat bij het plaatsen van het het trans-portgoed afscheidende reservoir in een gesloten ruimte, bijvoorbeeld in de koestal, geen sterke luchtbewegingen kunnen optreden. Het getranspor-30 teerde materiaal komt aldus in geen geval met draaiende delen van de ventilator in contact, dat wil zeggen het komt praktisch onbeschadigd zonder verbrokkeling in de reservoirruimte onder de zeef, waaruit het naar onderen vallend wordt genomen, zodra de onderdruk in de ruimte boven de zeef wordt opgeheven.

35 De uitvinding wordt aan de hand van de tekening nader toegelicht, waarin twee uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven. In de tekening toont: 8008530 -2- fig. 1 een schematische vertikale doorsnede door een opstaand op-neemreservoir voor het transportmateriaal met aangesloten zuigventilator, fig. 2 een schematische langsdoorsnede door horizontaal opgestelde opneemreservoirs met aangesloten zuigventilator en 5 fig. 3 een doorsnede door een van de beide horizontale reservoirs volgens fig. 2.

Volgens fig·. 1 gaat het om een inrichting, waardoor een silage-materiaal in het bijzonder droog halm- of bladgewas uit een silo of opslagplaats pneumatisch wordt afgenomen en naar een bestemmingsplaats, 10 bijvoorbeeld een koestal, wordt gevoerd, zonder dat daarbij in de stal krachtige luchtbewegingen kunnen optreden of het droge materiaal aan beschadigingen, respectievelijk fijnmaken onderworpen is.

Volgens fig. 1 wordt bijvoorbeeld in een hoge silo het in de silo zich bevindende gewas naar een pneumatische zuigkop gevoerd en.viadezuig-15 leiding en een stomp 1 bij voorkeur tangentiaal in een vat of reservoir 2 getransporteerd. Dit bijvoorbeeld boven een voergang in een koestal aangebracht reservoir 2 is door een zeef 3 in twee ruimten 4 en 5 onderverdeeld, waarbij de bovenste ruimte 4 via buisleiding 6 op een zuigventilator 7 is aangesloten, waarvan de drukzijde in de atmosfeer uitmondt.

20 De onderste ruimte 5 bestaat doelmatig uit boven elkaar aangebrachte, onderling te verbinden ringelementen, waarvan een aantal aangepast wordt aan de noodzakelijke inhoud van de ruimte 5. De reservoirbodem bestaat uit tenminste één, bijvoorkeur twee zwenkkleppen 8,9, waarvan de vlakken iets groter zijn dan de doorsnede van het reservoir 2, zodat de onderkant 25 van het reservoir 2 een aanslag voor de naar boven gezwenkte kleppen 8 en 9 vormt, welke door scharnieren 10 met het reservoir 2 verbonden zijn en door tegengewichten 11 in de sluitstand geklapt worden..Zodra de ventilator 7 ingeschakeld is, wordt het reservoir 2 onder onderdruk gezet, zodat de kleppen 8, 9 dicht tegen de onderkant van het reservoir aangedrukt wor-30 den en daardoor een dienovereenkomstige gewichtshoeveelheid van het transportmateriaal kunnen dragen.

Uit de silo of een opslagplaats w ordt transportmateriaal door de onderdruk in de onderste reservoirruimte 5 getransporteerd totdat de gewenste hoeveelheid materiaal de ruimte 5 bereikt heeft. In de buislei-35 ding 6 wordt dan een smoorklep 12 geheel of ten dele met de hand of motorisch gesloten en dus wordt de onderdruk in het reservoir 2 opgeheven, zodat het gewicht van het toegevoerde materiaal de kleppen 8,9 nu 8006530 in de naar onderen toe, gestreept weergegeven stand, kan zwenken, zodat het transportmateriaal ongestoord naar beneden, bijvoorbeeld in een voedergang valt en door het vee opgenomen kan worden.

ε " -3-

Het in fig. 1 weergegeven reservoir kan ook in horizontale uit-5 voeringsvorm met een geschikte lengte, bijvoorbeeld in overeenstemming met de lengte van een voedergang uitgevoerd worden, zoals fig. 2 dat toont.

In dat geval wordt aan een horizontaal reservoir 2a via de uit een silo of een opslagplaats komende leiding 1 transportmateriaal aan een 10 einde in de onderste ruimte 5a van het door de horizontale zeef 3a gedeelde 'vat 2a getransporteerd, doordat de bovenste reservoirruimte 4a aan het andere reservoireinde op de naar de ventilator 7 voerende zuig-leiding 6 wordt aangesloten.

De bovenste reservoirruimte 4a is op doelmatige afstanden door 15 hangende kleppen 13 onderverdeeld en in overeenstemming met deze onderverdeling is het reservoir 2a van bodemkleppen 14 voorzien, welke, zoals reeds met betrekking tot fig. 1 opgemerkt, door tegengewichten 15 in hun sluitstand gehouden worden. Het transportmateriaal wordt aanvankelijk naar het einde van de onderste ruimte 5a gevoerd.Wanneer de vulling de 20 plaats bereikt heeft, waar zich de eerste hangende klep 13a bevindt, wordt de klep door de gestreept aangeduide transporterende luchtstroom in de gestreepte stand gezwenkt, zodat de onderste ruimte 5a langzamerhand gevuld wordt. Zodra de vulling de stand heeft bereikt, welke met de laatste klep 13c overeenstemt, wordt door het naar buiten zwenken van 25 deze klep 13c een schakelaar 16a bediend, waardoor de ventilator 7'uitgeschakeld of een smoorklep in de leiding 6 gesloten wordt. Daardoor wordt de onderdruk in het reservoir 2a opgeheven en het gewicht van het transportmateriaal in de ruimte 5a drukt de klep 14 naar omlaag zodat het materiaal in devoergang in de stal naar omlaag kan vallen.

30 In het ten aanzien van fig. 2 beschreven geval kan behalve het reservoir 2a ee.n reservoir 2b parallel geschakeld worden, dat wil zeggen, voor een tweede voedergang en vervolgens kan de aansluiting van de trans- i portbuizenstreng 1 door een wissel 17 naar de onderste ruimte 5a van het reservoir 2a of naar de onderste ruimte 5b van het reservoir 2b plaats 35 vinden.

Is bijvoorbeeld de ruimte 5a van het reservoir 2a met transportmateriaal gevuld, dan bedient de laatste hangende klep 13c de schakelaar .

8 0 0 6 53 0 -4- 16b, welke dan in een stroomkring ligt, waardoor de wissel 17 wordt omgezet., om de ruimte 5b van bet reservoir 2b met transportmateriaal te kunnen beladen. Is de ruimte 5b met materiaal gevuld, dan wordt wederom door een laatste hangende klep 13c een schakelaar 16b voor het omschakelen 5 van de wissel 17 bediend en onder bepaalde omstandigheden gelijktijdig de ventilator 7 afgeschakeld of een smoorklep in de leiding 6 gesloten, waarmede de onderdruk in de beide reservoirs 2a en 2b opgeheven wordt en de reservoirruimten 5a en 5b via de dan naar onderen zwenkende bodem-kleppen 14 en 14b gelost kunnen worden.

8 00 6 5 3 0

Claims

1. Pneumatische inrichting voor het uit- of afnemen en transporteren van droog halm- of bladgewas of van silagemateriaal uit een silo of opslagplaats door middel van een op een zuigventilator aangesloten zuigkop, met het kenmerk, dat in de zuigleiding (1,6) van de ventilator 5 (7) een door een zeef (3) onderverdeeld reservoir (2) geschakeld is, waarvan de ruimte (4) boven de zeef (3) door een buisaansluiting (6) naar de ventilator onder een ophefbare onderdruk gezet kan worden en waarvan de ruimte (5) onder de zeef (3) door de onderdruk met transportmateriaal beladen wordt en een bodem uit tenminste één naar onderen 10 zwenkbare klep (8,9) heeft, welke door een tegengewicht (11) in de sluit-stand wordt gehouden en bij het opheffen van de onderdruk endoor het gewicht van het toegevoerde materiaal opent.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat in de van de bovenste reserveirruimte (4) naar de ventilator (7) voerende zuigleiding 15 (6) een door de hand of motorisch bedienbare smoorklep (12) aanwezig is.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat het onderste reservoir (2) een ronde doorsnede heeft en onder de zeef (3) uit met elkaar te verbinden ringsegmenten bestaat, waarbij .de onderste ring het scharnier of de scharnieren (10) van de bodemkleppen (8,9) 20 draagt, waarvan het totale vlak groter is dan het grondvlak van het reservoir en dat voor de kleppen (8,9) de onderkant van het reservoir een aanslag in de sluitstand vormt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het reservoir (2a) een horizontaal, langwerpig, zich boven een voedergat van een koe- 25 stal zich uitstrekkende vorm heeft en in de langsrichting door een horizontale zeef (3a) onderverdeeld is, waarbij de op de zuigleiding van de ventilator (7) aangesloten ruimte (4a) boven de zeef (3a) door hangende, in de richting van de ventilator wijzende kleppen (13) is onderverdeeld en de ruimte onder de zeef (3) in overeenstemming met de afstanden van de 30 hangende kleppen (13) afsluitbare bodemkleppen (14) heeft, welke door het opheffen van de onderdruk in het reservoir (2a) kunnen openen. 8006530 -6-

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de in de ruimte (4a) boven de zeef (3a) hangende klep (13c), welke het verst van de ventilator afgelegen is, met een schakelaar (16) samenwerkt, welke de aandrijving van de ventilator uitschakelt of een smoorklep in de 5 zuigbuis (6) tussen de ventilator (7) en het reservoir (2) sluit.

6. Inrichting volgens conclusies 4 en 5, met het kenmerk, dat het reservoir in twee langwerpige, parallelgeschakelde reservoirs (2a,2b) bijvoorbeeld voor twee voedergangen in een koestal, onderverdeeld is, waarvan de boven een onderverdelende zeef (3a, 3b) liggende ruimten (4a, 10 4b) met een einde op de zuigzijde van de ventilator zijn aangesloten en waarvan de ruimten (5a, 5b) onder de zeef aan het andere einde naar keuze door een wissel (17) met transportgoed beladen kunnen worden.

7. Inrichting volgens conclusies 4 en 6 met het kenmerk, dat de wissel (17) voor de omschakeling met twee schakelaars (16, 16b) samenwerkt, 15 welke in de bovenste ruimten (4a, 4b) van de beide reservoirs (2a, 2b) met hangende kleppen (13c) samenwerken, welke het verst van de ventilator verwijderd zijn. 8006530