NL8002410A - Beeldweergeefinrichting ingericht voor het als een geinterlinieerd televisie-beeld weergeven van een gemengd beeldsignaal. - Google Patents

Description

* < L ^ PHN 9734 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven. Beeldweergeefinrichting ingericht voor het als een geïnterlinieerd televisie-beeld weergeven van een gemengd beeldsig-naal.

De uitvinding heeft betrekking op een beeldweer-geefinrichting ingericht voor het op een beeldweergeefbuis als een geïnterlinieerd televisie-beeld weergeven van een gemengd beeldsignaal dat een volgens een televisie-standaard 5 afgegeven televisiesignaal en een digitaal opgewekt beeld-en/of tekstinformatiesignaal bevat.

Dergelijke beeldweergeefinrichtingen met een beeldscherm waarop een gemengd beeldsignaal weergegeven kan worden, zijn bekend. Hiermee kunnen beelden worden weergegeven 10 waarin karakters, tekeningelementen en dergelijke op een, bijvoorbeeld door een zender uitgezonden, normaal beeld, bijvoorbeeld een beweegbaar beeld, gesuperponeerd kunnen worden.

Een dergelijk signaal kan, bijvoorbeeld door een teletekst-dekodeerschakeling worden opgewekt.

15 Het is gebleken bij een vertikale overgang tussen het gedeelte van het weergegeven beeld zonder karakters en dergelijke en dat waarin zij wel voorkomen dat het beeld zeer snel omhoog en omlaag springt. Dit verschijnsel kan zeer hinderlijk zichtbaar zijn, vooral bij een groot kon-20 trast ter plaatse van de overgang tussen de twee gedeelten.

Dit is in het bijzonder het geval bij een weer te geven horizontale rechte lijn. Dit "bibberen" (in het Engels: jitter) vindt zijn oorzaak in het feit dat het karakters bevattende beeld uit twee gelijke rasters bestaat die om de beurt op 25 het scherm worden geschreven en een onderling hoogteverschil hebben van êên lijnafstand. Dit doet zich in de regel niet voor bij een van een televisie-zender afkomstig beeld omdat het vertikale oplossend vermogen van een door een te-levisie-kamera opgewekt signaal slechter is dan het verti-30 kale oplossend vermogen van een, door een digitale karakter-generator opgewekt signaal en omdat een horizontale rechte lijn in de regel in het beeld niet voorkomt.

In het verleden zijn schakelingen voorgesteld om 8002410 PHN 9734 2 het vermelde verschijnsel op te heffen, welke schakelingen zich bevinden bij de karaktergenerator, bijvoorbeeld een teletekstdekodeerschakeling, of in het gedeelte in de tele-visie-ontvanger waarin het signaal verwerkt wordt v66r toe-5 voer aan de stuurelektrode(n) van de weergeefbuis. Hiermee worden de helderheid en de positie van bepaalde details van het weer te geven beeld in de nabijheid van de overgang op een zodanige wijze beïnvloed dat het verschijnsel minder zichtbaar wordt. Deze schakelingen zijn echter vrij gekom-10 pliceerd.

De uitvinding berust op het inzicht dat schakelingen ter vermindering van de zichtbaarheid van het bibber-verschijnsel die aan het afbuiggedeelte van de beeldweer-geefinrichting toegevoegd worden eenvoudiger kunnen zijn 15 dan schakelingen in het signaalverwerkingsgedeelte. Daartoe is de beeldweergeefinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door een schakeling voor het opwekken van een signaal voor het in de vertikale richting additioneel afbuigen van een of meer, in de beeldweergeefbuis opgewekte 'èlektro-20 nenbundels voor het opheffen van de interliniëring in een gedeelte van het weergegeven beeld waarin het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinformatiesignaal mede weergegeven wordt.

Door de maatregel volgens de uitvinding wordt de 25 oorzaak, te weten de interliniëring, van het hinderlijke verschijnsel, opgeheven, echter slechts in een gedeelte van het beeld waar het verschijnsel optreedt en dus in afhankelijkheid van de beeldinhoud. Hierdoor wordt in dat gedeelte een geringe vermindering van het vertikale oplossend 30 vermogen geïntroduceerd. Het is gebleken dat deze fout veel minder hinderlijk is voor de toeschouwer dan het nagenoeg . opgeheven bibberverschijnsel was; hierdoor wordt namelijk slechts de kwaliteit van het televisie-beeld waarop karakters en dergelijke gesuperponeerd zijn, in geringe mate ver-35 slechterd, terwijl de rest van het beeld onaangetast blijft, aangezien het, door de standaard voorgeschreven aantal beeldlijnen nog steeds geschreven wordt.

De beeldweergeefinrichting volgens de uitvinding 8002410 L * PHN 9734 3 kan het kenmerk vertonen dat het genoemde signaal de beeld-frekwentie heeft en zodanig is dat de op het beeldweergeef-scherm van de beeldweergeefbuis geschreven beeldlijnen, nagenoeg samenvallen en dat het genoemde signaal een, door een 5 rasterafbuigspoel vloeiende stroom is waarvan de amplitude en de richting zodanig zijn dat de, op het beeldweergeef-scherm geschreven beeldlijnen nagenoeg samenvallen.

De beeldweergeefinrichting volgens de uitvinding kan het kenmerk vertonen dat de additionele stroom in een 10 rasterperiode we1 en in de daarop volgende rasterperiode niet vloeit en dat de amplitude hiervan met de afstand tussen twee opeenvolgende beeldlijnen nagenoeg overeenkomt.

Bij voorkeur vertoont de beeldweergeefinrichting volgens de uitvinding het kenmerk dat de amplitude van de ad-15 ditionele stroom met de helft van de afstand tussen twee opeenvolgende beeldlijnen nagenoeg overeenkomt en dat de richting hiervan in een rasterperiode tegengesteld is aan de richting in de daarop volgende rasterperiode.

Een beeldweergeefinrichting bevattende een raster-20 afbuigversterker voor het opwekken van een, door de rasterafbuigspoel vloeiende afbuigstroom kan worden gekenmerkt door een stroombron voor het opwekken van de additionele stroom, welke bron op de rasterafbuigversterker aangesloten is en nagenoeg geen invloed heeft op een in deze versterker 25 werkzame tegenkoppeling.

Bevat de beeldweergeefinrichting een teletekstde-kodeerschakeling voor het opwekken van het beeld- en/of tekst-informatiesignaal, dan kan de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk vertonen dat het door de teletekstdekodeer-30 schakeling opgewekte plaatselijke beeldonderdrukkingssignaal als informatie dient voor de aanwezigheid van het beeld- en/of tekstinformatiesignaal.

De uitvinding zal aan de hand van de bijgaande figuren bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht.

35 Hierbij tonen: fig. 1 een eerste uitvoeringsvorm van een schakeling die deel uitmaakt van een beeldweergeefinrichting volgens de uitvinding, 8002410 PHN 9734 4 fig. 2 een tweede uitvoeringsvorm daarvan, fig. 3 een derde, voorkeursuitvoeringsvorm daarvan, fig. 4 schematisch een deel van het weergegeven beeld met en zonder de schakeling van fig. 1 en 5 fig. 5 hetzelfde als fig. 4, doch met betrekking op de schakelingen van fig. 2 of 3.

In fig. 1 stelt 1 een rasterafbuigversterker van bekende soort voor waarop twee vermogenstransistoren 2 en 3 zijn aangesloten. Met de met elkaar verbonden emitters van jq transistoren 2 en 3 is verbonden een rasterafbuigspoel 4 voor de vertikale afbuiging van de in een niet getekende beeldweergeefbuis opgewekte elektronenbundel(s). Spoel 4 is anderzijds met de serieschakeling van een kondensator 5 en een tegenkoppelweerstand 6 verbonden.

15 In bedrijf vloeit door spoel 4 een zaagtandvormige afbuigstroom met de rasterfrekwentie, dit is bijvoorbeeld 50 Hz (Europese norm). De over weerstand 6 aanwezigespanning wordt via een tegenkoppelnetwerk 14 tegengekoppeld naar een inverterende ingangsklem 1b van versterker 1 en wordt hierin 20 vergeleken met een zaagtandvormige ingangsspanning die afkomstig is van een zaagtandgenerator en aan een niet-inver-terende ingangsklem la van versterker 1 wordt toegevoerd, met het gevolg dat de afbuigstroom gelijkvormig is aan de spanning aan klem la. Is de beeldweergeefinrichting, bij-25 voorbeeld een televisie-ontvanger, waarvan de schakeling van fig. 1 deel uitmaakt, ingesteld voor het weergeven van een beeld volgens een televisiestandaard, dan verschijnt op het scherm van de beeldweergeefbuis een geïnterlinieerd beeld.

Dit wordt veroorzaakt doordat de reeks lijnsynchroniseerim-gg pulsen van het ene raster (halfbeeld) met een halve lijntijd verschoven is ten opzichte van de overeenkomstige reeks van het volgende raster.

Voor de eenvoud zijn in fig. 1 een aantal bekende elementen niet weergegeven, daar zij van geen belang zijn gg voor de uitvinding. Een van deze elementen is de centreer-schakeling die er voor zorgt dat een gelijkstroom door spoel 4 vloeit. De door spoel 4 vloeiende totale stroom is dus een zaagtandvormige stroom met een kleine gelijk- 8002410 r % PHN 9734 5 stroomverschuiving in de positieve of negatieve richting.

Volgens de uitvinding is met het verbindingspunt van elementen 4 en 5 de serieschakeling verbonden van de kol-lektor-emitterweg van een eerste npn-transistor 7, een weer-5 stand 8 en de kollektor-emitterweg van een tweede npn-transistor 9. De emitter van transistor 9 ligt evenals de niet met kondensator 5 verbonden aansluiting van weerstand 6 aan massa.

De bases van transistoren 7 en 9 zijn verbonden 10 met een teletekst-dekodeerschakeling die op bekende wijze signalen van het niet getekende ontvanggedeelte van de televisie-ontvanger toegevoerd krijgt en verwerkt. Aan een uitgangsklem 11 hiervan staat een plaatselijk beeldonderdruk-kingssignaal (picture and box blanking) ter beschikking die 15 aan de basis van transistor 7 wordt toegevoerd, terwijl aan een uitgangsklem 12 van schakeling 10 een symmetrische blokvormige spanning met de beeldfrekwentie, dit is 25 Hz, aanwezig is die aan de basis van transistor 9 wordt toege-voerd.

20 De signalen aan klemmen 11 en 12 zijn in fig. 1 aangegeven. Het signaal aan klem 11 bestaat voor een gedeelte van een raster uit een logische 0: in dit gedeelte wordt geen teletekstinformatie toegevoerd aan de stuurelektrode(n) van de beeldweergeefbuis en hoeft een door de televisie-ont-25 vanger ontvangen televisie-signaal niet aangetast te worden.

Op een bepaald tijdstip wordt het signaal aan klem 11 een logische 1, hetgeen inhoudt dat een teletekstinformatie, bijvoorbeeld een ondertitel, toegevoerd wordt aan de genoemde stuurelektrode(n) terwijl het ontvangen televisie-signaal in 30 helderheid en/of kontrast begrensd wordt. Na een zekere tijd wordt het signaal aan klem 11 weer nul. Onder deze omstandigheden is het beeld op het weergeefscherm een zogenaamd gemengd beeld, dat wil zeggen het heeft een gedeelte, in dit voorbeeld bovenaan, waarin een normaal televisie-beeld wordt 35 weergegeven, en een gedeelte, in dit voorbeeld onderaan, een waarin/teletekstinformatie weergegeven wordt, waaronder weer een normaal beeld weergegeven wordt. Aan de grens met het gedeelte met teletekstinformatie is een scherpe helderheids- PHN 9734 6 overgang in de vertikale richting zichtbaar die zonder de maatregel volgens de uitvinding aanleiding zou geven aan het boven vermelde hinderlijke bibberverschijnsel.

Transistoren 7 en 9 geleiden in de tijd dat de 5 signalen aan klemmen 11 en 12 beide een logische 1 zijn, hetgeen geschiedt, zoals uit fig. 1 blijkt, gedurende het daarop ene raster wel en gedurende hei/ volgende raster niet. De transistoren hebben dus een EN funktie en hierdoorheen vloeit een stroom met een frekwentie van 25 Hz die, hetzij door 10 transistor 2, hetzij door transistor 3 vloeit. Deze stroom vloeit ook door afbuigspoel 4 en veroorzaakt evenals de cen-treerstroom een verschuiving in de vertikale richting van de op het weergeefscherm geschreven horizontale beeldlijnen, met het verschil echter dat de verschuiving niet voor het 15 hele raster doch voor een gedeelte daarvan plaatsvindt. De waarde van weerstand 8 wordt op zodanige wijze gekozen dat de verschuivingsstroom een verschuiving veroorzaakt die gelijk is aan de afstand tussen twee opeenvolgende lijnen.

Is de amplitude van de afbuigstroom bijvoorbeeld 3 A, dit is 20 voor ongeveer 600 lijnen bij een aantal van 625 lijnen per beeld (Europese norm), dan moet de stroom een sterkte hebben van ongeveer 5 mA, met het gevolg dat weerstand 8 een waarde van enkele kilo-ohms heeft, afhankelijk van de waarde van de voedingsspanning, en dat derhalve de stroom niet bepaald 25 wordt door spoel 4. Transistoren 7 en 9 gedragen zich dus als een stroombron die nagenoeg geen invloed heeft op de uitgangsspanning van de door transistoren 2 en 3 gevormde trap en derhalve nagenoeg geen invloed heeft op de door weerstand 6 vloeiende stroom, zodat de tegenkoppeling het ontstaan 30 van de additionele, door spoel 4 vloeiende stroom niet tegenwerkt. De additionele stroom wordt, afhankelijk-van de richting van de afbuigstroom, hiervan afgetrokken’of hierbij opgeteld.

Gedurende het optreden van deze stroom, bijvoorbeeld gedurende 2 tekstregels, dat wil zeggen gedurenderi 20 35 beeldlijnen, vallen de geschreven lijnen van het ene raster samen met de lijnen van het daarop volgende raster, die immers niet verschoven zijn. Weliswaar wordt het aantal zichtbare lijnen in het betreffende gedeelte van het beeld tot 8002410 PHN 9734 7 de helft gereduceerd, maar het bibberen is aldaar nagenoeg geheel opgeheven, waardoor het beeld rustiger wordt. Het andere gedeelte van het beeld, daarentegen, blijft geïnterlinieerd .

5 In fig. 1 ligt een stroombron in een paralleltak.

Het is duidelijk dat de additionele stroom op andere wijze aangebracht kan worden in de schakeling. Een netwerk kan, bijvoorbeeld, worden aangebracht in de tegenkoppelweg tussen weerstand 6 en klem lb, op welk netwerk een blokvormige 10 spanning met een frekwentie van 25 Hz gesuperponeerd wordt. Een andere mogelijkheid is het optellen van een blokvormige spanning met een frekwentie van 25 Hz bij de rasterfrekwen-te zaagtandvormige spanning die toegevoerd wordt aan klem la. In deze geschetste gevallen zal eerst de geschikte golf-15 vorm met behulp van de signalen aan klemmen 11 en 12 en van een EN-poort opgewekt moeten worden.

In het voorgaande is een bepaald aantal lijnen van één raster met één lijnafstand in de vertikale richting verschoven. Voor sommige beelden, bijvoorbeeld beelden die vele 20 vertikale overgangen vertonen, kan deze verschuiving te groot zijn. Het kan derhalve gewenst zijn, de interliniëring op zodanige wijze op te heffen dat in het betreffende gedeelte van het weer te geven beeld de lijnen van een bepaald raster met een halve lijnafstand naar beneden worden verschoven, 25 terwijl de lijnen van het andere raster met een halve lijnafstand naar boven worden verschoven. Dit kan verwezenlijkt worden met behulp van de schakeling van fig. 2. In deze fig., waarin ook elementen 1 tot en met 6 van fig. 1 afgebeeld zijn, zijn met het verbindingspunt van spoel 4 en kondensator 30 5 de kollektor van een pnp-transistor 7' en die van een npn- transistor 9' verbonden. Een weerstand 8' is tussen de emitter van transistor 7' en de positieve voedingsleiding opgenomen, terwijl een weerstand 8" tussen de emitter van transistor 9' en massa ligt.

35 De bases van transistoren 7' en 9' krijgen een zelfde schakelsignaal toegevoerd dat nul is gedurende de ras-terperiode, behalve in het gedeelte hiervan waarin het plaatselijke beeldonderdrukkingssignaal aan klem 12 een logische 1 800 2 4 1 0 PHN 9734 8 vertoont, in welk gedeelte het schakelsignaal voor het ene raster positief is ten opzichte van de gemiddelde waarde hiervan en voor het andere raster negatief is. Een dergelijk signaal kan met behulp van de signalen aan klemmen 11 en 12 5 worden opgewekt en het wordt toegevoerd aan de basis van transistor 7' met behulp van een weerstand 13' en aan de basis van transistor 9' met behulp van een weerstand 13".

Gedurende de tijd waarin het schakelsignaal nul is, zijn beide transistoren 7' en 9' gesperd. Is het schakelsig-10 naai aan de bases positief, dan geleidt transistor 9' terwijl transistor 7' gesperd blijft en is het schakelsignaal negatief, dan geleidt transistor 7* terwijl transistor 9' gesperd blijft. De kollektorstromen die beurtelings vloeien, vloeien door afbuigspoel 4 en wel in tegengestelde rich-15 tingen. Door de ene wordt dus een verschuiving naar boven op het weergeefscherm en door de andere wordt—e-e-n verschuiving naar beneden verkregen. Weerstanden 8’ en 8" hebben nagenoeg dezelfde waarde, dit is de waarde waarvoor een verschuiving van een halve lijnafstand optreedt. Met dezelfde 20 getallen als boven is de verschuivingsstroom 2,5 mA groot.

Met de schakeling van fig. 3 kan hetzelfde als met die van fig. 2 worden verkregen. Elementen 1 tot en met 6 alsmede netwerk 14 zijn geschakeld zoals in fig. 1 en 2 het geval is. Het verbindingspunt van spoel 4 en kondensa-25 tor 5 is met de anode van een diode 14' en de katode van een diode 15’ verbonden. De anode van diode 15' en de anode van een verdere diode 14" zijn verbonden met de kollektor van een pnp-transistor 16' waarvan de emitter via een weerstand 17' aan de positieve voedingsspanning ligt. Op soort-30 gelijke wijze zijn de katode van diode 14' en die van een verdere diode 15" verbonden met de kollektor van een npn-transistor 16"-waarvan de emitter via een weerstand 17" aan massa ligt. Hierbij hebben weerstanden 17' en 17" nagenoeg dezelfde waarde.

35 ‘Het verbindingspunt van de katode van diode 14" en de anode van diode 15" is verbonden met een weerstand 19 die anderzijds aan de positieve voedingsspanning ligt en met een weerstand 20 die anderzijds met de kollektor van een npn- 8002410 PHN 9734 9 transistor 18 is verbonden. De emitter van transistor 18 ligt aan massa. De basis van transistor 16' is met de kollektor van een npn-transistor 21 en de basis van transistor 16" is met de emitter van transistor 21 verbonden. De kollektor-5 weerstand 22' en de emitterweerstand 22" van transistor 21 hebben nagenoeg dezelfde waarde.

De beeldfrekwente blokvormige spanning van klem 12 wordt aan de basis van transistor 18 toegevoerd. Aan de basis van transistor 21 wordt het plaatselijke beeldonderdruk-10 kingssignaal van klem 11 toegevoerd. Onder invloed van dit laatste signaal worden transistoren 21, 16' en 16" gedurende een gedeelte van de rasterperiode in geleiding gebracht, terwijl transistor 18 gedurende de ene rasterperiode gesperd is en gedurende de daarop volgende rasterperiode geleidt. Is 15 transistor 18 gesperd terwijl transistoren 21, 16' en 16" geleiden, dan vloeit de kollektorstroom van transistor 16" door weerstand 19 en diode 15", terwijl de kollektorstroom van transistor 16' door diode 15', spoel 4 en transistor 2 of 3 vloeit. De waarde van weerstand 19 is zodanig gekozen dat 20 de spanning aan de kollektor van transistor 16" hoger is dan die aan de kollektor van transistor 16' zodat dioden 14' en 14" gesperd zijn.

Gedurende het overeenkomstige gedeelte van de daarop volgende rasterperiode geleiden transistoren 16', 16", 18 25 en 21. Nu vloeit de kollektorstroom van transistor 16' door diode 14" en transistor 18 terwijl die van transistor 16" door spoel 4 en transistor 2 of 3 vloeit. Hierdoor zijn dioden 15' en 15" gesperd. In het overige gedeelte van de periode, waarin transistoren 21, 16' en 16" niet geleiden, 30 wordt ongeacht de geleidingstoestand van transistor 18 geen verschuivingsstroom opgewekt. Door middel van een potentiometer 23 in de basisleiding van transistor 21 wordt het "paren" van de weergegeven lijnen ingesteld.

In fig. 4 geeft de fig. links een deel van het 35 oorspronkelijke beeld aan, terwijl de fig. rechts het resultaat aangeeft van de maatregel volgens fig. 1. Hierin stellen getrokken lijnen beeldlijnen van het ene raster voor, terwijl gestippelde lijnen beeldlijnen van het andere 8002410 PHN 9734 10 raster voorstellen. In fig. 4 zijn de tweede, de derde en de vierde getrokken lijnen naar beneden verschoven met een lijnafstand H. In fig. 5 geeft de fig. rechts het resultaat aan van de maatregel volgens fig. 2 of 3, waarbij g dezelfde getrokken lijnen naar beneden, echter met een halve lijnafstand %H, verschoven zijn, terwijl de tweede, de derde en de vierde gestippelde lijnen met dezelfde afstand naar boven verschoven zijn. Uit deze figuren blijkt dat een geringe helderheidsfout, die door de maatregel volgens 10 de uitvinding wordt geïntroduceerd, dezelfde is voor beide vertikale overgangen in fig. 5 en dit in tegenstelling tot fig. 4. In fig. 4 heeft de donkere tussenruimte na de eerste gestippelde lijn 1' een breedte van 2 H, terwijl de breedte van de lichte tussenruimte na de vierde gestippelde 15 lijn 4' gelijk is aan H. Daarentegen hebben beide overeenkomstige tussenruimten -i-π fig. 5 allebei een breedte van anderhalve lijnafstand. Hoewel dit zuiver theoretisch is, aangezien de helderheidsindruk op het oog toch iets anders zal zijn dan hetgeen fig. 4 en 5 doen vermoeden, is het 20 duidelijk dat de voorkeur moet worden gegeven aan de schakelingen van fig. 2 of 3.

De maatregel volgens de uitvinding hoeft niet te worden beperkt tot het opheffen van de interliniëring voor gehele tekstregels of zelfs van gehele lijnen.

25 Karakters kunnen immers op elke willekeurige plaats op een lijn beginnen. Is een informatie hieromtrent beschikbaar, zoals het plaatselijke beeldonderdrukkingssignaal in het geval van Teletekst er een is, dan kan deze informatie worden gebruikt voor het opwekken van de verschuivings-30 stroom. Een praktische beperking hiervoor is evenwel het feit dat deze stroom met een hoge frekwentie moet kunnen variëren, wat moeilijk kan zijn vanwege de beperkte bandbreedte van de afbuigversterker, de afbuigspoel inbegrepen. Een oplossing kan zijn het toepassen van een hulpafbuig-35 spoel met een veel kleinere zelfinduktiewaarde dan spoel 4 of van een elektrode van de beeldweergeefbuis die niet een stroom doch een spanning toegevoerd krijgt.

Het voorgaande is bijvoorbeeld van toepassing 8002410 1 ** ~ PHN 9734 11 in het geval van een tekstplaats die links op het weergeefscherm op enige afstand van de rand begint en rechts op enige afstand van de rand eindigt en die een beeld- hoogte van een aantal/lijnen heeft. Een dergelijke tekst-5 plaats, bijvoorbeeld een ondertitel, wordt op het beeld van de zender gesuperponeerd. Het overeenkomstige signaal van klem 11 is gedurende dit aantal lijnperioden een lijn-frekwent blokvormig signaal met een overgang van een logische 1 naar een 0 vóór het einde van een lijnperiode 10 en een overgang van 0 naar 1 na het begin van de daarop volgende lijnperiode. De boven vermelde hoogfrekwente moeilijkheden kunnen worden verminderd doordat ook in het interval tussen de genoemde overgangen een logische 1 aan de basis van transistor 7, respektievelijk de bases 15 van transistoren 7' en 9', respektievelijk de boven getekende aansluiting van potentiometer 23 wordt toegevoerd.

Dit kan worden verwezenlijkt met behulp van een monostabiele multivibrator die tussen klem 11 en de genoemde bases respektievelijk de genoemde aansluiting wordt aangebracht 20 en die het spanningsniveau van vóór de eerste overgang tot ten minste de tweede overgang vasthoudt. Een dergelijke multivibrator is voorgesteld in fig. 3 door een blok 24.

Door deze maatregel wordt de interliniëring ook links en rechts van de tekstplaats opgeheven.

25 30 35 o η n o L 1 fl

Claims (17)

1. Beeld\i/eergeefinrichting ingericht voor het op een beeldweergeefbuis als een geïnterlinieerd televisiebeeld weergeven van een gemengd beeldsignaal dat een volg ens een televisie-standaard afgegeven televisie- 5 signaal en een digitaal opgewekt beeld- enèf tekst- informatiesignaal bevat, gekenmerkt door een schakeling voor het opwekken van een signaal voor het in de vertikale richting additioneel afbuigen van een of meer, in de beeldweergeefbuis opgewekte elektronenbundels voor het 10 opheffen van de interliniëring in een gedeelte van het weergegeven beeld waarin het digitaal opgewekte beeld-en/of tekstinformatiesignaal mede weergegeven wordt.

2. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het genoemde signaal de beeldfrekwentie 15 heeft en zodanig is dat de op het beeldweergeefscherm —-van de beeldweergeefbuis geschreven beeldlijnen nagenoeg samenvallen.

3. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het genoemde signaal een, door een 20 rasterafbuigspoel vloeiende stroom is waarvan de amplitude en de richting zodanig zijn dat de, op het beeldweergeefscherm geschreven beeldlijnen nagenoeg samenvallen.

4. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de additionele stroom in een raster- 25 periode wel en in de daarop volgende rasterperiode niet vloeit en dat de amplitude hiervan met de afstand tussen twee opeenvolgende beeldlijnen nagenoeg overeenkomt,

5. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de amplitude van de additionele stroom 30 met de helft van de afstand tussen twee opeenvolgende beeldlijnen nagenoeg overeenkomt en dat de richting hiervan in een rasterperiode tegengesteld is aan de richting in de daarop volgende rasterperiode.

6. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 3, 35 bevattende een rasterafbuigversterker voor het opwekken van een, door de rasterafbuigspoel vloeiende afbuigstroom, gekenmerkt door een stroombron voor het opwekken van de additionele stroom, welke bron op de rasterafbuigversterker 800 24 10 PHN 9734 13 aangesloten is en nagenoeg geen invloed heeft op een in deze versterker werkzame tegenkoppeling.

7. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de stroombron uitgevoerd is als een 5 transistor die beeldfrekwent en in de tijd geleidt waarin het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinformatie-signaal mede aanwezig is.

8. Beeldweergeefinrichting volgens conclusies 4 en 7, gekenmerkt door een eerste en een tweede transistor 10 waarvan de kollektor-emitterwegen in serie staan, waarbij het stuursignaal voor het in geleiding brengen van de eerste transistor een signaal is dat aanwezig is in de tijd waarin het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinforma-tiesignaal mede aanwezig is, terwijl het stuursignaal van 15 de tweede transistor een symmetrisch blokvormig signaal met de beeldfrekwentie is. Beeldweergeefinrichting volgens conclusies5 en 7, gekenmerkt door een eerste en een tweede transistor die op de rasterafbuigspoel op zodanige wijze aangesloten zijn 20 dat de kollektorstromen hiervan in de tijd dat het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinformatiesignaal mede aanwezig is door de genoemde spoel vloeien en wel zo dat in een rasterperiode de kollektorstroom van de eerste transistor in een bepaalde richting door de spoel 25 vloeit terwijl in de daarop volgende rasterperiode de kollektorstroom van de tweede transistor in de hieraan tegengestelde richting door de spoel vloeit.

10. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de transistoren van tegengestelde geleidings- 30 typen zijn en dat het stuursignaal voor het in geleiding brengen hiervan aanwezig is in de tijd dat het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinformatiesignaal mede aanwezig is en in een rasterperiode positief is ten opzichte van de gemiddelde waarde hiervan en in de daarop volgende 35 rasterperiode negatief is ten opzichte van deze gemiddelde waarde.

11. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de kollektorstroom van de eerste transis- q η n 0 L 1 n PHN 9734 14 tor in een rasterperiode waarin hij door de rasterafbuigspoel niet vloeit door een derde transistor vloeit waarvan het stuursignaal beeldfrekwent en symmetrisch blokvormig is.

12. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 11, 5 met het kenmerk, dat de kollektorstroom van de tweede transistor in een rasterperiode waarin hij door de rasterafbuigspoel niet vloeit door een weerstand vloeit.

13. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 7, waarin het digitaal opgewekte beeld- en/of tekstinformatie- ^0 signaal gedurende een eerste deel van een lijnperiode wel en gedurende een tweededeel hiervan niet aanwezig is, met het kenmerk dat de transistor gedurende beide delen van de beschouwde lijnperiode geleidt.

14. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 6, gekenmerkt 15 door een be eldfrekwent signaal dat bij het signaal aan een ingangsklem van de rasterafbuigversterker opgeteld is.

15. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het genoemde signaal een, aan een elektrode van de beeldweergeefbuis toegevoerde spanning is.

16. Beeldweergeefinrichting volgens conclusie 1, be vattende een teletekstdekodeerschakeling voor het opwekken van het beeld- en/of tekstinformatiesignaal, met het kenmerk dat het door de teletekstdekodeerschakeling opgewekte plaatselijke beeldonderdrukkingssignaal als informatie 25 dient voor de aanwezigheid van het beeld- en/of tekst-informatiesignaal.

17. Beeldweergeefinrichting volgens conclusies 7 en 16. met het kenmerk, dat de klem van de teletekstdekodeerschakeling voor het leveren van het plaatselijke beeld- 30 onderdrukkingssignaal gekoppeld is met de basis van de transistor.

18. Beeldweergeefinrichting volgens conclusies 13 en 17. gekenmerkt door een, tussen de genoemde klem en de basis van de transistor aangebracht geheugenelement. 35 8002410