NL8001580A - Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weef- inrichting. - Google Patents

Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weef- inrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8001580A
NL8001580A NL8001580A NL8001580A NL8001580A NL 8001580 A NL8001580 A NL 8001580A NL 8001580 A NL8001580 A NL 8001580A NL 8001580 A NL8001580 A NL 8001580A NL 8001580 A NL8001580 A NL 8001580A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
group
weft
weft thread
guide
passage
Prior art date
Application number
NL8001580A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Toyoda Automatic Loom Works
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP54031340A external-priority patent/JPS5929700B2/ja
Priority claimed from JP7910279A external-priority patent/JPS564745A/ja
Application filed by Toyoda Automatic Loom Works filed Critical Toyoda Automatic Loom Works
Publication of NL8001580A publication Critical patent/NL8001580A/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3006Construction of the nozzles
    • D03D47/302Auxiliary nozzles
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/277Guide mechanisms
    • D03D47/278Guide mechanisms for pneumatic looms

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Description

i.
f VO 269
Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluïdumstraal werkende weefinrichting.
Da uitvinding heeft betrekking op een apparaat voor het geleiden van de inslagdraad welke loopt door een vak, dat wordt gevormd tussen de kettingdraden bij een onder invloed van een flui-dumstraal werkende weefinrichting.
5 Teneinde de inslagdraad ongestoord in het vak te kunnen voeren dat wordt gevormd tussen de bovenste en de onderste ketting-dradeh, zijn reeds verschillende geleidingsapparatan voor de inslagdraad voorgesteld. Bekend is b.v, een geleidingsapparaat dat bestaat uit een aantal geleidingsorganen voor de inslagdraad, welke 10 op enige afstand in de bewegingsrichting van de inslagdraad zijn opgesteld, met doorgangen, welke een doorgaand kanaal vormen, waar doorheen de inslagdraad bij het inbrengen kan passeren, waarbij elke doorgang een grote opening heeft aan de zijde van het riet, terwijl een aantal hulpmondstukken zich in het kanaal bevin-15 den, zodanig, dat de fluidumuitlaatopeningen in het kanaal uitmon den.
Bij het inbrengen van de inslagdraad zal bij dit geleidingsapparaat een inslaggaren in het kanaal worden gebracht door een s fluïdumstraal welke wordt geproduceerd door een mondstuk dat op 20 één lijn ligt met het kanaal, terwijl elk van de hulpmondstukken fluxdumstralen produceren welke op de inslagdraad werken en de straal van het hoofdmordstuk ondersteunen waardoor de voedingsaf-stand van de inslagdraad korter wordt' dan wanneer geen hulpmondstukken gebruikt zouden worden, waarbij het transport door het 25 kanaal ongestoord kan plaats vinden.
Als gevolg van de grote opening in elk geleidingsorgaan, bestaat de kans dat fluïdum zowel uit het hoofdmondstuk als de hulpmondstukken kan weglekken, hetgeen resulteert in een groter verbruik van het fluïdum. Aangezien de fluïdumstraal welke wordt 8001580 tf- - 2 - * geproduceerd door elk hulpmondstuk, gericht is op het stroomafwaarts gelegen inslaggeleidingsorgaan en onder een bepaalde hoek ten opzichte van de invoerrichting van de inslagdraad, zullen deze fluï-dumstralen werken op de vlakken van de stroomafwaarts gelegen in-5 slaggeleidingsorganen tegenover de grote openingen en worden dan teruggebogen onder een hoek van ongeveer 90° met betrekking tot de transportrichting van de inslagdraad d.w.z. de inslagdraad wordt via de doorgang geleid, waarbij het vooreinde door de afgebogen stroom kan worden meegenomen hetgeen resulteert in het naar 10 buiten komen van de draad via de grote openingen tijdens het in brengen van de inslagdraad. Dit nadeel treedt in het bijzonder op wanneer het vooreinde van de inslagdraad afwijkt van de baan van de flufdumstraal welke wordt geproduceerd door het hoofdmondstuk.
Het nadeel van een groter verbruik van fluïdum en de onbetrouwbaar-15 heid van het inbrengen van de inslagdraad treedt in nog grotere mate op wanneer de snelheid van de straal door het hoofdmonstuk en de hulpmondstukken wordt verhoogd teneinde de inslagdraad sneller in te kunnen brengen.
Teneinde de bedoelde nadelen te ondervangen is reeds een 20 geleidingsapparaat met hulpmondstukken voorgesteld, bestaande uit een aantal inslaggeleidingsorganen elk met een ronde doorgang en een kleine opening in het bovenste gedeelte van het geleidingsor-gaan. Dit geleidingsapparaat kan echter niet doelmatig worden gebruikt, omdat de onbetrouwbaarheid bij het inbrengen van de inslag-25 draad niet ondervangen is. Aangezien de opening in elk geleidings- orgaan gevormd wordt door een nauwe sleuf kan de inslagdraad daar moeilijk uit bewegen waardoor een betrekkelijk grote verschildruk ontwikkeld moet worden tussen de binnen- en buitenzijde van het kanaal dat door de doorgangen wordt gevormd wanneer het fluïdum 30 uit het hoofdmondstuk in dit kanaal wordt gestoten. Daardoor treedt in grotere mate lek in de sleufvormige opening op en het vooreinde van de inslagdraad kan met grotere snelheid door het lek-fluïdum worden meegenomen en treedt via de sleufvormige opening in het kanaal. Hoewel een inslaggeleidingsapparaat zonder hulpmond-35 stukken een verbetering betreft met betrekking tot het fluïdumver- bruik, bestaat geen voldoende waarborg met betrekking tot de be- 8001580 4 - 3 - t trouwbaarheid van het inbrengen van de inslagdraad hetgeen echter een van de meest belangrijke eisen is# welke aan een inslaggelei-dingsapparaat gesteld dient te worden.
Op grond hiervan is een inslaggeleidingsorgaan voorgesteld 5 met elastische tong, welke normaliter de inlaat van de nauwe ope ning afsluit doch voor het aanslaan tegen het riet door deformatie kan openen waardoor de inslagdraad tegen het riet kan worden bewogen. Reeds is voorgesteld elk van een gekozen inslaggeleidingsorgaan te voorzien van een fluïdumdoorgang, met uitlaatopeningen IQ rondom de doorgang van het geleidingsorgaan zodat een aantal fluï- dumstralen wordt geproduceerd rondom de straal welke door het hoofdmondstuk wordt geleverd.
Een en ander heeft geleid tot het nadeel dat het inslaggeleidingsorgaan van betrekkelijk samengestelde constructie is, pro-15 blemen ontstaan bij het maken van de elastische tong en de fluïdum- uitlaatopeningen hetgeen weer resulteert in moeilijkheden en verhoogde kosten bij de fabricage.
Er bestaat derhalve een behoefte aan een geleidingsapparaat voor de inslagdraad waarbij de invoer ongestoord kan plaats vinden 20 bij een zo klein mogelijk fluïdumverbruik en waarbij de fabricage- kosten beperkt kunnen blijven.
Daartoe verschaft de uitvinding een apparaat voor het geleiden van inslagdraad bij het brengen in een vak dat wordt gevormd tussen de bovenste en onderste kettingdraden door tussenkomst van 25 een fluïdumstraal welke wordt geleverd door het mondstuk dat zich terzijde van de weefinrichting bevindt. Een dergelijk apparaat bestaat in hoofdzaak uit een aantal geleidingsorganen welke op enigs afstand van elkaar en evenwijdig aan het riet van een weefin-richting zijn opgesteld, welke geleidingsorganen elk een doorgang 30 hebben met een opening waar de inslagdraad uit kan treden nadat deze in het vak is gebracht. De doorgangen vormen een doorlopend geleidingskanaal voor de inslagdraad.
Volgens de uitvinding bestaan de geleidingsmiddelen uit een eerste groep, waarvan de openingen betrekkelijk nauw zijn en zich 35 bevinden in het bovenste gedeelte van die groep inslaggeleidings- 8001580 ¥= - 4 - - ** organen en een tweede groep, waarvan de openingen betrekkelijk breed zijn en gevormd in de zijdelen van die tweede groep gelei-dingsmiddelen terzijde van het riet, waarbij elke tweede groep in-slaggeleidingsmiddelen zich bevindt tussen twee naburige van de 5 eerste groep.met de openingen op één lijn met de richting, waarin de inslagdraad wordt ingevoerd en hulpmondstukken met tenminste één fluldumuitlaat voor het uitstoten van een fluïdumstraal, welke de fluïdumstraal, geproduceerd door het hoofdmondstuk bij het in het vak brengen van de inslagdraad ondersteunt, welke fluïdumuit-10 laat in hoofdzaak op één lijn ligt met het corresponderende inslag- geleidingsorgaan in de tweede groep, ten opzichte van de richting van de inslagdraad, en gekeerd is naar de brede opening van de doorgang in het corresponderende geleidingsorgaan van de tweede groep, zodat een fluïdumstraal, geproduceerd door het betreffende 15 hulpmondstuk schuin staat op de vlakken van de doorgang in de eer ste groep inslaggeleidingsmiddelen stroomopwaarts van de betreffende hulpmondstukken met betrekking tot de richting, waarin de inslagdraad wordt ingevoerd, welke vlakken van het riet zijn afgekeerd. Hierdoor worden de besproken nadelen ondervangen en kan de 20 inslagdraad met betrekkelijk hoge snelheid in het vak worden ge bracht .
De vlakken van de doorgangen in de eerste groep geleidings-organen waarop de fluïdumstraal, geproduceerd door elk hulpmondstuk is gericht, zijn in hoofdzaak recht om ongewenst uittreden 25 van de inslagdraad uit het kanaal te voorkomen.
Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder verwijzing naar de tekening besproken. Daarin toont:
Fig.l een zijaanzicht gedeeltelijk in doorsnede van een aanslagapparaat met inslaggeleidingsmiddelen volgens de uitvin-30 ding;
Fig.2 een vooraanzicht van het inslaggeleidingsapparaat waarbij bepaalde onderdelen duidelijkheidshalve zijn weggelaten;
Fig.3 een gedeeltelijk aanzicht van het linkerdeel van het inslaggeleidingsapparaat j 35 Fig.4 op vergrote schaal een doorsnede door het geleidings- 8001580 . -* * - 5 - apparaat volgens de uitvinding;
Fig.5A en 5B zijaanzichten van inslaggeleidingsorganen bij het geleidingsapparaat volgens fig.l - 4; en
Fig.6A en 6B zijaanzichten van een andere uitvoeringsvorm 5 van de uitvinding, waarbij het hulpmondstuk zodanig is opgesteld, dat de uitlaatopeningen binnen het geleidingskanaal uitmonden.
In fig.l is een apparaat weergegeven voor het aanslaan van een inslagdraad, voorzien van geleidingsmiddelen volgens de uitvinding. Het bedoelde apparaat omvat een schommelend kamzwaard 2, 10 dat wordt gesteund door een boom 1 en is met daartoe geschikte middelen daarmee verbonden terwijl door 3 een riet is weergegeven dat gemonteerd is in een groef van de boom 1. De weefinrichting omvat schachten 5 voor het vormen van een vak 4 voor de inslagdraad waarbij de invoer plaats vindt door een pneumatisch meehanis-_ 15 me dat een hoofdmondstuk 9 Cfig.2] omvat.
In de groef van de boom 1 is een montagestaaf 6 aangebracht van rechthoekige doorsnede welke op gebruikelijke wijze is vastgezet tezamen met het inslaggeleidingsapparaat volgens de uitvinding. De montagestaaf 6 heeft in het bovenvlak een in de langsrich-20 ting zich uitstrekkende groef 6a, en een aantal openingen 6c welke op afstand van elkaar in de groef 6a gelegen zijn en in verbinding staan met een fluldumdoorgang 6b in de montagestang 6. Het geleidingsapparaat omvat een aantal hulpmondstukken 10 waarvan het aantal overeenkomt met de openingen 6c en waarvan da voetgedeeltes 25 in de betreffende openingen 6c zijn bevestigd. Elk hulpmondstuk 10 heeft de vorm van een pijp waarvan het scherp uitgevoerde vrije einde gesloten is. Het inslaggeleidingsapparaat heeft, zoals blijkt uit fig.2, een reeks geleidingsorganen 7 en 7’ welke door lijn 8 in de groef 6a zijn vastgezet. De openingen 7a en 7a* bevinden 30 zich in de geleidingsorganen 7 en 7' voor het vormen van een gelei dingskanaal 12 waardoor de inslagdraad door een fluldumstraal, b.v. lucht, geproduceerd door het hoofdmonstuk 9 in het vak kan worden gebracht. Elke doorgang convergeert naar de stroomafwaarts gelegen zijde.
35 Zoals blijkt uit fig.3 en 4 ligt elk geleidingsorgaan 7 en 7' op één lijn met een corresponderend hulpmondstuk 10 gezien in de 8001580 . η * * - 6 - richting van de Kettingdraden 4. Het is duidelijk dat tussen de inslaggeleidingsorganen 7' een aantal geleidingsorganen 7 zodanig is geplaatst, dat de doorgangen 7a op één lijn liggen met de doorgangen 7a’ van de geleidingsorganen 7'. De hulpmondstukken 10 heb-5 ben een diameter D welke kleiner is dan de dikte L van tenminste het inslaggeleidingsorgaan 7*.
De buitendiameter D kan echter ook gelijk zijn aan de dikte L.
In fig.SA en 5B zijn de inslaggeleidingsorganen 7 en 7' op 10 grotere schaal getekend. Het geleidingsorgaan 7' is van het open type waarbij de doorgang 7a' een brede opening 7f’ heeft aan de naar het riet 3 toegekeerde zijde Cfig.l), terwijl het inslaggeleidingsorgaan 7 van het gesloten type is, waarbij de doorgang 7 een smallere opening 7f heeft in het bovenste gedeelte van het gelei-15 dingsorgaan 7 op kleine afstand van het riet. Het geleidingsorgaan 7 is gevorkt uitgevoerd en bestaat uit. een gebogen gedeelte 7d en een tweede in hoofdzaak recht gedeelte 7e waarbij de vrije einden van deze gedeeltes 7d en 7e dicht bij elkaar liggen voor het vormen van een nauwe opening 7f. Zoals blijkt uit fig.4 ligt het twee-20 de gedeelte 7e in hoofdzaak op één lijn met hulpmondstuk 10 gezien in de richting waarop de inslagdraad wordt ingébracht. De doorgang 7a welke omgeven wordt door de gedeeltes 7d en 7e heeft een in hoofdzaak rechte of platte boven-, binnen-, onder- en buitenvlakken 7e, 7h, 7i en 7j welke onderling verbonden zijn door gebogen 25 vlakken. Het inslaggeleidingsorgaan 7' kan worden beschouwd als overeen te stemmen met het inslaggeleidingsorgaan 7, waarvan het tweede gedeelte 7e is verwijderd en de opening 7a' uitsluitend wordt begrensd door het eerste gedeelte 7d waarbij dus het opwaarts lopende rechte platte vlak 7j van het tweede gedeelte 7e ontbreekt. 30 Fig.6A en 6B tonen een andere uitvoeringsvorm van de uitvin ding, welke in hoofdzaak overeenstemt met de besproken constructie, uitgezonderd dat elk hulpmondstuk 10 zodanig is opgesteld, dat de uitlaatopeningen 10b in het geleidingskanaal 12 uitmonden. Datgene wat wordt besproken met betrekking tot de inslaggeleidings-35 organen 11 en 11’, weergegeven in fig.SA en 6B, geldt onverminderd 8001580 - 7 - voor de hierboven besproken uitvoeringsvormen.
Volgens fig-6A is het inslaggeleidingsorgaan 11 gevorkt uit-gevoerd met een gebogen eerste gedeelte lid en een tweede, in hoofdzaak recht verlopend gedeelte 11e voor het daartussen vormen 5 van een doorgang 11a waarbij het vrije einde van het eerste gedeel te lid dicht boven het tweede gedeelte He ligt voor het vormen van een nauwe en gebogen spieetvormige opening llf, waardoor de inslagdraad uit de doorgang 11a kan treden nadat deze in het vak is gebracht. De binnenzijde van het eerste gedeelte lid bestaat uit 10 een recht verlopend vlak lig dat horizontaal ligt wanneer het appa raat in de werkzame stand staat en een recht verlopend vlak llh dat door een gebogen vlak verbonden is met het binneneinde van het vlak lig en daar haaks opstaat, en een ondervlak lli dat door een gebogen vlak verbonden is met het binnenvlak llh en ten opzichte .15 daarvan naar buiten toe helt. De vlakken lig, llh en lli hebben tezamen de vorm van een U. Het bovenvlak lig maakt een stompe hoek ten opzichte van de spieetvormige opening llf. Het recht verlopende vlak lij aan de binnenzijde van het tweede gedeelte 11e is door een gebogen vlak verbonden met het ondervlak lli van het eerste gedeel-20 te lid en loopt iets hellend naar omhoog naar het buiteneinde van het bovenvlak lig. Aangezien het ondervlak lli naar omlaag helt ten opzichte van het vlak lij dat op zijn beurt opwaarts helt naar het bovenvlak lig, is de totale lengte van de vlakken lli en lij vergroot.
25 Volgens fig.6B omvat het inslaggeleidingsorgaan 11* een arm met gedeelte lid’ van ongeveer dezelfde vorm als het eerste gedeelte lid van het inslaggeleidingsorgaan 11 en vormt een doorgang 11a’. In een stand waarin, indien het geleidingsorgaan 11' het gelei-dingsorgaan 11 zou zijn, het tweede gedeelte 11e gelegen zou zijn, 30 is een hulpmondstuk 10 gescheiden aangebracht voor het vormen van een nauwe opening llf’, tussen het conische einde van het hulpmondstuk 10 en het vrije einde van het armgedeelte lid’, welke opening llf’een vorm heeft welke in hoofdzaak overeenstemt met die van de onderste helft van de opening llf volgens de hierboven be-35 sproken uitvoeringsvorm. Aangezien de vorm van het armgedeelte'illd' 800 1 5 80 _ * - 8 - * van het inslaggeleidingsorgaan in hoofdzaak correspondeert met die van het eer-ta gedeelte lid van het geleidingsargaan 11, heeft het armgedeelte lid’ eveneens rechte vlakken llgr, llh’en lli’ zoals de vlakken lig, llh en lli van het geleidingsargaan 11. Het onder-5 vlak lli’ eindigt echter dicht bij het cilindrische vlak van het hulpmondstuk 10 en het halsgedeelte lik dat het gebogen gedeelte lid' verbindt met het lichaam van het inslaggeleidingsorgaan 11’, heeft een vlak lik’ dat evenwijdig loopt aan het hulpmondstuk 10 met een zeer kleine ruimte 111 daartussen.
10 Zoals blijkt uit fig.SA ligt het hulpmondstuk 10 aan de open zijde van de doorgang 11a' met de richting van de kettingdraad, zoals blijkt uit fig.SB zodat de fluidumuitlaatopeningen 10b meer aan de binnenzijde van de doorgang 11a dan aan de buitenzijde lij 2ijn gelegen gezien in de richting waarin de inslagdraad wordt in-15 gebracht.
De werking van het inslaggeleidingsapparaat volgens de uit” vinding is als volgt;
Nadat de inslaghandeling van een cyclus is voltooid ontstaat de toestand als getrokken getekend in fig.l. Het inslaggeleidings-20 apparaat met de hulpmondstukken 10 en de reeks geleidingsorganen 7 en 7' is buiten het vak gebracht dat wordt gevormd door de kettingdraden 4. Wanneer het kamzwaard 2 terugbeweegt d.w.z. naar links in fig.l vanuit de getekende stand, bewegen de schachten 5 verticaal waardoor de kettingdraden 4 daartussen een vak vormen 25 en kan het inslaggeleidingsapparaat in het vak treden zoals door streepstippellijnen is getekend in fig.l.
In het hoofdmondstuk 9 Cfig.2) stoot een fluïdumstraal uit, ' waarbij de inslagdraad wordt meegenomen en in het doorlopende kanaal 12 gevoerd dat wordt gevormd door de doorgangen 7a en 7a’ van 30 de inslaggeleidingsorganen 7 en 7'. Uit de hulpmondstukken 10 tre den nu ook fluldumstralen welke de hoofdstraal uit het mondstuk 9 ondersteunen bij het in het kanaal 12 brengen van de inslagdraad.
Zoals reeds opgemerkt heeft het inslaggeleidingsapparaat volgens de uitvinding geleidingsorganen 7' of 11' met doorgangen 35 7a’ of 11a' van het open type, gekeerd naar de zijde van het riet, 8001580 - 9 - waarbij de hulpmandstukken 10 zich bevinden aan de zijde van het riet aan de doorgangen 7a’ of 11a', terwijl de inslaggeleidings-o rganen 7 of 11 doorgangen 7a of 11a hebben van het meer gesloten type waarbij de opening aan de bovenzijde is gelegen op één lijn 5 met de doorgangen 7a' of 11a’, gezien in de richting waarin de inslagdraad wordt getransporteerd.
De hulpmondstukken 10 liggen eveneens op één lijn met de anngedeeltes 7e en lie van de inslaggeleidingsorganen 7 en 11 gezien in de transportrichting. Wanneer de inslagdraad, meegenomen door 10 de fluïdumstraal geproduceerd door het hoofdmondstuk 9 door de doorgangen 7a en 7a' of 11a en 11a' beweegt, wordt deze door de fluidumstralen, geproduceerd door de hulpmondstukken 10 gericht op de binnenzijde van de binnenvlakken 7h of llh van de doorgangen 7a of 11a tegenover de openingen 7f of llf. De hulpmondstukken 10 15 en de armdelen 7e of 11e van de inslaggeleidingsorganen 7 of 11, dienen voor het scheiden van de doorgangen 7a' en 11a’ en 7a of 11a van de atmosfeer om te voorkomen, dat fluïdum dat tegen de binnenvlakken 7h of llh wordt geblazen en afgebogen rechtstreeks uit de doorgangen kan ontwijken. Daardoor zullen de fluidumstralen gepro-20 duceerd door de hulpmondstukken 10 in belangrijke mate bijdragen tot het transport van de inslagdraad in de inslagrichting. Het is duidelijk, dat de betrekkelijk grote snelheid van de flui’dumstroom, welke bijdraagt tot het stuwen van de inslagdraad, gehandhaafd kan blijven in het gedeelte nabij de binnenvlakken 7h en 7h’ van de 25 doorgangen 7a en 7a’ van de binnenvlakken llh of llh' van de door gangen 11a en 11a’, zodat de inslagdraad niet uit de doorgangen kan treden.
Aldus wordt een stabiel en betrouwbaar invoegen van de inslagdraad gewaarborgd. Aangezien de voortstuwende kracht van de 30 fluidumstralen welke worden geproduceerd door de hulpmondstukken aanzienlijk bijdraagt tot het transport van de inslagdraad, kan ook van het fluïdum een doelmatiger gebruik worden gemaakt. Dit betekent ook dat de inslagdraad met een kleiner fluïdumverbruik in een vak kan worden gebracht.
35 Uit fig.5A en 5B of fig.SA en SB blijkt, dat tenminste het 8001580 - 10 - geleidingscrgaan Z of 11 een doorgang 7a of 11a heeft, waarvan tenminste het binnenvlak 7h of llh een in hoofdzaak recht of taps vlak is. De fluïdumstralen welke worden geproduceerd door de hulpmond-stukken 10 en weergegeven door 10a in fig.4, 5A, 6A en 6B lopen 5 schuin door de doorgangen 7a of 11a van de inslaggeleidingsorganen 7 of 11 stroomafwaarts van de bijbehorende hulpmondstukken 10 met betrekking tot de invoerrichting van de inslagdraad totdat deze tegen het binnenvlak of de binnenvlakken 7h of llh van de doorgang 7a of 11a komen achter de doorgangen 7a of 11a waar doorheen 10 een fluldumstraal 10a zojuist is gepasseerd. De fluldumstraal 10a wordt dan afgebogen door het binnenvlak 7h- of llh. Aangezien deze binnenvlakken 7h of llh vlak zijn uitgevoerd,.bestaat er geen gevaar dat het teruggekaatste fluïdum rechtstreeks wordt gericht op de openingen 7f of llf van de doorgangen 7 of 11 stroomafwaarts 15 van die doorgang waardoor de fluldumstraal 10a is teruggebogen waardoor een meer betrouwbars invoer wordt verkregen en een kleiner verbruik aan fluïdum.
Hoewel de afgebogen fluïdumstroom langs de vlakken 7g en 7i of lig en lli loopt en tot op zekere hoogte naar de opening 7f 20 of llf, is het ook in dit geval mogelijk door de opening lekkend fluïdum te beperken, aangezien de vlakken 7g en 7i of lig en lli plat zijn uitgevoerd en dus in het inslaggeleidingskanaal geen dwarrelende circulatie ontstaat. Dit geldt ook voor fluïdum dat wordt gereflecteerd door de vlakken 7j of lij, aangezien deze 25 laatste ook plat zijn uitgevoerd. Er ontstaat derhalve geen werve lende stroming in het geleidingskanaal in de richting van het transport van de inslagdraad ofschoon een zigzag verlopende stroming kan ontstaan maar het grootste gedeelte van het fluïdum dicht langs de vlakken 7h en 7h' of llh en llh' verplaatst in de'trans-30 portrichting van de inslagdraad zodat ook lek van het fluïdum via de openingen 7f en 7f' of llf en llf' tot een minimum beperkt blijven.
De geleidingsorganen hebben een dikte L welke groter of in hoofdzaak gelijk is aan de buitendiameter D van een hulpmondstuk 35 10. Wanneer de dikte L van een geleidingsorgaan kleiner is dan de 8001580 - 11 - buitendiameter D van een hulpmondstuk, zou het gevaar Kunnen bestaan dat, wanneer het geleidingsapparaat tussen een groep onderste Kettingdraden van een vaK zou Komen, een van deze draden langs het hulpmondstuK loopt en wanneer deze van het traject afwijKt in 5 de opening van het inslaggeleidingsorgaan Kan Komen hetgeen resul teert in een onjuiste vakvorming en een onjuist inbrengen van de inslagdraad. Wanneer tenminste het inslaggeleidingsorgaan 7' aan het bovengestelde ten opzichte van het hulpmondstuk voldoet, dan zal, zoals blijkt uit fig.4, de Kettingdraad 4' welKe ter weers-10 zijden van het hulpmondstuk 10 kan passeren niet in de doorgang 7a' van het geleidingsorgaan 7’ Kunnen Komen. Daardoor is een betrouwbaar invoeren van de inslagdraad gewaarborgd. De juiste uitleg is, dat aangezien het hulpmondstuk 10 op één lijn ligt met het geleidingsorgaan 7' gezien in de richting van de kettingdraad en 15 het scherpe einde zich bevindt onder het boveneinde van het boven deel 7d’ van het geleidingsorgaan 7’, de Kettingdraden 4 zich ter weerszijden van het geleidingsorgaan 7’ Kunnen verdelen langs het boveneinde, wanneer het geleidingsapparaat tussen een groep kettingdraden Komt. De Kettingdraden liggen dan eventueel ter weers-20 zijden van het geleidingsorgaan 7' zoals weergegeven in fig.4, en Kunnen dan niet in de doorgang 7a’ van het geleidingsorgaan 7’ Komen.
In het geval dat de dikte L van het geleidingsorgaan 7’ constant is en groter dan de binnendiameter D van het hulpmondstuk 25 10, bestaat er weinig kans dat de kettingdraad 4 in de doorgang 7’ kan Komen. Zoals blijkt uit fig.4 heeft het geleidingsorgaan 7’ evenwijdig lopende vlakken 7b’, 7b’ op enige afstand van het hulpmondstuk 10 en schuin verlopende vlakken 7c’, 7c’ nabij het hulpmondstuk welke vlakken in de richting van het hulpmondstuk 10 con-30 vergeren.
De evenwijdig lopende vlakken 7b’, 7b’ dienen om de afstand tussen de geleidingsorganen 7 en 7’ zo constant mogelijk te houden zodat de fluidumstroom ongestoord door de doorgangen Kan passeren terwijl de schuine vlakken 7c’, 7c’ het vasthaken van de ketting-35* draden 4 voorkomen.waardoor de inslagdraad verkeerd zou worden in- 8001580 - 12 - * gevoerd. Het geleidingsorgaan 7 Kan eveneens evenwijdig lopende vlaKKen 7b en schuine vlakken 7c omvatten.
Hoewel fig.4 het geval weergeeft dat de geleidingsorganen 7 en 7' een dikte L hebben die groter is dan de buitendiameter D 5 van het hulpmondstuk 10, kan de dikte L ook even groot zijn als de buitendiameter D waardoor de fabricage van het geleidingsorgaan 7’ wordt vereenvoudigd. Zelfs wanneer de zijvlakken 7c' van het geleidingsorgaan 7' niet schuin verlopen bestaat er geen gevaar dat een kettingdraad 4 in de doorgang 7a' komt. In dat geval lopen dus de 10 schuine vlakken 7c van het geleidingsorgaan 7 evenwijdig aan de vlakken 7c".
Volgens fig.4 hebben de geleidingsorganen 7 en 7 ' een toenemende dikte L. Het vergroten van de dikte van elk geleidingsorgaan maakt het noodzakelijk de afstand tussen naburige geleidings-15 organen kleiner te maken, zodat lek van fluïdum nog meer beperkt kan worden. Alleen het geleidingsorgaan 7’ dat gekeerd is naar een corresponderend hulpmondstuk 10 kan ten opzichte van dat mondstuk aan bovenvermelde afmetingen voldoen.
Het is duidelijk dat hetgeen wat is bespraken met betrek-20 king tot fig.4 ook geldt voor de uitvoeringsvormen volgens fig.6A
en 6B.
Volgens fig.6A en 6B zijn de uitstroomopeningen 10b in het hulpmondstuk 10 welke gekeerd zijn naar het geleidingsorgaan 11’ ψ meer naar binnen gelegen ten opzichte van de doorgang 11a dan het 25 binnenvlak lij van het gedeelte lie van het inslaggeleidingsorgaan 11, De fluïdumstralen 10a welke worden geproduceerd door het hulp-mondstuk 10, werken nu rechtstreeks in de doorgang 11a aan de binnenzijde lij van het tweede gedeelte 11e dat zich dicht bij het bijbehorende hulpmondstuk 10 bevindt. Op deze wijze werken de fluf-30 dumstralen 10a doelmatig op het inslaggaren dat door het gelei- dingskanaal wordt getransporteerd.
800 1 5 80

Claims (11)

1. Apparaat voor het geleiden van een inslagdraad, terwijl deze in een vak wordt gevoerd, dat gevormd wordt tussen de bovenste en onderste kettingdraden, door een fluïdumstraal, welke uit het mondstuk ter zijde van de weefinrichting stroomt, bestaande uit een 5 aantal inslaggeleidingsorganen, welke op enige afstand van elkaar en evenwijdig aan het riet van de weefinrichting zijn opgesteld, welke geleidingsmiddelen elk een doorgang hebben met een opening, waar doorheen de inslagdraad uit de doorgang kan treden, nadat deze in het vak is gebracht, welke doorgangen een doorgaand geleidings-10 kanaal voor de inslagdraad vormen, met het kenmerk, dat de inslag geleidingsmiddelen bestaan uit een eerste groep, waarvan de ope-ningen betrekkelijk nauw zijn en zich bevinden in het bovenste gedeelte van die groep inslaggeleidingsorganen en een tweede groep, ' waarvan de openingen betrekkelijk breed zijn en gevormd in de zij-15 delen van die tweede groep geleidingsmiddelen ter zijde van het riet, waarbij elke tweede groep inslaggeleidingsmiddelen zich bevindt tussen twee naburige van de eerste groep met de openingen oo één lijn met de richting, waarin de inslagdraad wordt ingevoerd, en hulpmondstukken met tenminste één fluïdumuitlaat voor het uit-20 stoten van een fluïdumstraal, welke de fluïdumstraal, geproduceerd door het hoofdmondstuk, bij het in het vlak brengen van de inslagdraad ondersteunt, welke fluïdumuitlaat in hoofdzaak op één lijn ligt met het corresponderende inslaggeleidingsorgaan in de tweede groep ten opzichte van de richting van de inslagdraad en gekeerd 25 is naar de brede opening van de doorgang in het corresponderende geleidingsorgaan van de tweede groep, zodat de fluïdumstraal , geproduceerd door het betreffende hulpmondstuk, schuin staat op de vlakken van de doorgang in de eerste groep inslaggeleidingsmiddelen, stroomafwaarts van de betreffende hulpmondstukken met be-.30 trekking tot de richting, waarin de inslagdraad wordt ingevoerd, welke vlakken van het riet zijn afgekeerd.
2. Apparaat .volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vlak- 8001580 - 14 - ff Ken van de doorgangen van de eerste groep geleidingsorganen, waarop de fluïdumstraal door dat hulpmondstuk wordt gericht, in hoofdzaaK platte vlakKen zijn.
3. Apparaat volgens conclusie 1, met het Kenmerk, dat de door- 5 gang in elke eerste groep inslaggeleidingsorganen wordt begrensd door in hoofdzaak platte bovenste, onderste, binnen- en buitenvlakken welke onderling verbonden zijn door gebogen vlakken.
4. Apparaat volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het ondervlak naar het ondereinde van het buitenvlak loopt welk buitenvlak 10 binnenwaarts naar het buiteneinde van het bovenvlak loopt.
5. Apparaat volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de door-gangiin elke tweede groep inslaggeleidingsorganen wordt begrensd door in hoofdzaak plat boven-; onder-en zijvlak welke vlakken onderling verbonden zijn door gebogen vlakken.
6. Apparaat volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat elke eerste groep geleidingsorganen een gebogen gedeelte heeft dat bestaat uit het rechte boven-, onder- en binnenvlak, en een tweede in hoofdzaak recht gedeelte dat het buitenvlak vormt en aan het ondereinde verbonden is met het ondereinde van het eerst bedoelde 20 gebogen gedeelte, waarbij het andere einde van het gebogen gedeelte zich bevindt boven het tweede gedeelte ter vorming van een smalle spleet welke bedoelde nauwe opening vormt, terwijl elk van de geleidingsorganen van de tweede groep een gebogen gedeelte heeft dat bestaat uit het rechte bovenste, onderste en buitenvlak gelijk 25 in vorm aan die van het eerste gebogen gedeelte van het inslaggelei- dingsorgaan van de eerste groep, waarbij elk van de hulpmondstukken bestaat uit een pijp aan de voorkant van de opening van de doorgang in het betreffende geleidingsorgaan van de tweede groep voorzien van een conisch einde dat zich bevindt nabij het vrije einde 30 van het gebogen gedeelte van het betreffende geleidingsorgaan in de tweede groep waardoor een smalle spleet wordt gevormd gelijk aan die aan de gebogen nauwe spleet in de inslaggeleidingsorganen van de eerste groep.
7. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk hulp-35 mondstuk zodanig is geplaatst, dat de fluïdumuitlaat zich bevindt 800 1 5 SS - 15 - in het geleidingskanaal voor de inslagdraad.
8. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de in-slaggeleidingsorganen van de tweede groep een dikte hebben die gelijk is aan de buitendiameter van het hulpmondstuk.
9. Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de in- slaggeleidingsorganen van tenminste de tweede groep een dikte hebben die groter is dan de buitendiameter van een hulpmondstuk.
10. Apparaat volgens conclusies 8-9, met het kenmerk, dat alle inslaggeleidingsorganen van de eerste en de tweede groep dezelfde 10 dikte hebben.
11. ‘ Apparaat volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de draadgeleidingsorganen in tenminste de tweede groep schuin verlopende zijvlakken hebben die in de richting van een bijbehorend hulpmondstuk convergeren. 1 -5 r 8 0 0 1 5 5 Π
NL8001580A 1979-03-17 1980-03-17 Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weef- inrichting. NL8001580A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP3134079 1979-03-17
JP54031340A JPS5929700B2 (ja) 1979-03-17 1979-03-17 ジエツトル−ムにおける緯糸ガイド装置
JP7910279 1979-06-25
JP7910279A JPS564745A (en) 1979-06-25 1979-06-25 Weft yarn assemblage in fluid jet type loom

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8001580A true NL8001580A (nl) 1980-09-19

Family

ID=26369788

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8001580A NL8001580A (nl) 1979-03-17 1980-03-17 Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weef- inrichting.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US4440198A (nl)
CH (1) CH643610A5 (nl)
CS (1) CS230569B2 (nl)
DE (1) DE3010249C2 (nl)
FR (1) FR2451956A1 (nl)
GB (1) GB2043717B (nl)
NL (1) NL8001580A (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS5945773B2 (ja) * 1980-04-11 1984-11-08 日産自動車株式会社 空気噴射式織機の緯入れ装置
JPS5953377B2 (ja) * 1980-08-09 1984-12-25 株式会社豊田自動織機製作所 流体噴射式織機における緯糸案内部材取付け装置
CS235259B1 (en) * 1981-04-30 1985-05-15 Vladimir Kuda Picking channel of jet loom
JPS58500618A (ja) * 1981-05-02 1983-04-21 ズルツア− ブラザ−ズ リミテツド 織機
JPS58208441A (ja) * 1982-05-26 1983-12-05 日産自動車株式会社 空気噴射式織機の緯入れ装置
EP0100542B1 (en) * 1982-08-04 1987-09-23 Nissan Motor Co., Ltd. Weft picking device of air jet weaving loom
FR2547602B1 (fr) * 1983-06-15 1985-12-06 Saurer Diederichs Sa Peigne avec confineur incorpore, pour machine a tisser sans navette a insertion de trame pneumatique
DE29506561U1 (de) * 1995-04-18 1995-06-08 Textilma Ag Webmaschine

Family Cites Families (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1098456B (de) * 1958-05-09 1961-01-26 Mira Zd Y Na Pletene A Stavkov Vorrichtung an Webmaschinen mit durch eine Duese erfolgender pneumatischer Schusseintragung
CH394074A (de) * 1959-11-21 1965-06-15 Sdruzeni Podniku Textilniho St Verfahren zum Abschliessen eines Lamellenkammes bei Düsenwebstühlen
CH399353A (de) * 1961-08-01 1965-09-15 Sdruzeni Podniku Textilniho St Lamelle eines Lamellenkammes für Düsenwebstühle
DE1932836A1 (de) * 1968-07-04 1970-01-15 Elitex Zd Y Tectilniho Strojir Luftkonfusor
US3818952A (en) * 1969-08-07 1974-06-25 G Vermeulen Jet operated weaving machine
CS165002B1 (nl) * 1970-09-18 1975-11-28
CH547368A (de) * 1972-02-08 1974-03-29 Vyzk Vyvojovy Ustav Vseobe Lamelle eines anschlag- und fuehrungskammes fuer eine pneumatische duesenwebmaschine.
CS165822B1 (nl) * 1972-04-27 1975-12-22
NL7503375A (nl) * 1975-03-20 1976-09-22 Rueti Te Strake Bv Weefmachine van het type, waarbij de inslag- draden met behulp van een stromend medium door het weefvak worden getransporteerd.
US4127148A (en) * 1975-03-20 1978-11-28 Ruti-Te Strake B.V. Weaving machine of the type in which weft insertion is effected by a fluid flow
US4190067A (en) * 1975-09-27 1980-02-26 Vyzkumny A Vyvojovy Ustav Zavodu Vseobecneho Strojirenstvi Method and apparatus for insertion of weft threads in jet weaving machines
CS189935B1 (en) * 1975-09-27 1979-05-31 Vladimir Kuda Method of and apparatus for weft inserting by lamella comb of jet weaving looms
DE2600369A1 (de) * 1976-01-07 1977-07-21 Walter Scheffel Verfahren und vorrichtung zum schusseintrag bei webmaschinen mittels eines fludiums
JPS5927411B2 (ja) * 1978-02-27 1984-07-05 株式会社豊田中央研究所 ジエツトル−ムにおける緯入れ装置
CS195638B1 (en) * 1978-06-02 1980-02-29 Vladimir Kuda Active confuser lamella for pneumatic weaving looms

Also Published As

Publication number Publication date
FR2451956B1 (nl) 1985-02-22
GB2043717A (en) 1980-10-08
FR2451956A1 (fr) 1980-10-17
CH643610A5 (de) 1984-06-15
US4440198A (en) 1984-04-03
DE3010249A1 (de) 1980-09-25
GB2043717B (en) 1983-11-02
CS230569B2 (en) 1984-08-13
DE3010249C2 (de) 1985-05-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8001580A (nl) Apparaat voor het geleiden van de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weef- inrichting.
NL1003761C2 (nl) Doseerinrichting voor eieren of dergelijke in hoofdzaak ronde voorwerpen.
US3999806A (en) Air conveyor with passive divert
JP4921685B2 (ja) 紡績装置
CN100489170C (zh) 生产结子线的方法和装置
GB1578627A (en) Apparatus for inserting a weft in a shed of a weaving loom by means of a flowing fluid
NL8001448A (nl) Geleidingskam voor de inslagdraad bij een onder invloed van een fluidumstraal werkende weefinrichting.
US4585038A (en) Auxiliary blow nozzle for a pneumatic weaving machine
US5372004A (en) Cooling plate of a texturing machine
US4190067A (en) Method and apparatus for insertion of weft threads in jet weaving machines
NL7906879A (nl) Werkwijze en inrichting voor het spuiten van hulp- fluidum in een straalweefgetouw.
NL8000836A (nl) Spuitmondstuk met afgeschermd aangebrachte spuitopening, bestemd voor een spoelloze weefmachine.
US5950290A (en) Jet for interlacing textile yarns
US3535203A (en) Hole plate for one-sided inlet headboxes for paper machines
NL1034078C2 (nl) Injecteurinrichting voor het met behulp van een stromend medium inbrengen van draden in het weefvak van een weefmachine, alsmede een dergelijke weefmachine.
DE3113592A1 (de) Schussfaden-eintragvorrichtung fuer eine duesenwebmaschine
US4081000A (en) Weft insertion nozzle arrangement for a weaving machine
NL8003739A (nl) Inslaggarengeleiding voor een fluidumstraalweefgetouw.
US4387003A (en) Headbox for papermaking machine
US4422484A (en) Weft guide device in a jet loom
DE4137743C2 (de) Hülsenaufsetzeinrichtung
JPS5925894Y2 (ja) 空気噴射式織機の緯入れ装置
BE1024804A1 (nl) Inslagdraad geleidingsinrichting voor een luchtstraalweefmachine
KR850001114B1 (ko) 젯트직기에 있어서의 위사안내장치
DE10150356A1 (de) Vorrichtung zum Verwirbeln von Multi-Filamentgarnen

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
A85 Still pending on 85-01-01
BN A decision not to publish the application has become irrevocable