NL8001485A - Beveiligingsmechanisme voor een trappenlift of soortgelijke transportinrichting. - Google Patents

Description

* -* VO 0152 -1-

Beveiligingsmechanisme voor een trappenlift of soortgelijke transportinrichting.

De uitvinding heeft "betrekking op een beveiligingsmechanisme voor een trappenlift of soortgelijke transportinrichting voorzien van tenminste êén over een rail lopend viel, velk beveiligingsmechanisme voorzien is van tenminste êên remorgaan, dat remmend gaat * 5 samenverken met de rail bij het door het loopviel overschrijden van een bepaalde snelheid.

Een trappenlift is veelal bedoeld voor het transporteren van minder valide personen, die plaatsnemen op een van de lift deel uitmakende stoel of in een rolstoel gezeten op een van de lift deel 10 uitmakend platform plaatsnemen. De lift is hierbij op verschillende vijzen aandrijfbaar, bijvoorbeeld met behulp van kabels, kettingen of door met tandheugels samenverkende rondsels. Teneinde de veiligheid van de getransporteerde persoon te vaarborgen bij het uitvallen van de normale aandrijving, bijvoorbeeld door kabelbreuk, is het 15 noodzakelijk te voorzien in een van de normale aandrijving onafhankelijk beveiligingsmechanisme, dat in noodgevallen de lift tot stilstand kan brengen. Hierbij dient te vorden opgemerkt, dat de uit de verticale liftbouv bekende vig- en rolvanginriehtingen voor het onderhavige doel niet geschikt zijn vanvege de relatief korte 20 remwegen en dienovereenkomstig grote reinkrachten.

Met de uitvinding vordt een beveiligingsmechanisme van de in de aanhef genoemde soort beoogd, dat in voorkomende gevallen een zodanige remweg heeft en remkracht levert, dat de lift tot stilstand vordt gebracht zonder dat er excessieve krachten en versnellingen 25 vorden uitgeoefend op de getranporteerde persoon of personen. Tevens moet het beveiligingsmechanisme geschikt zijn om te kunnen vorden toegepast bij bochtige trajecten.

Deze doeleinden vorden overeenkomstig de uitvinding verwezenlijkt, als tenminste êén loopviel voorzien is van een zijdelings 30 uitsteeksel met een nokoppervlak met polygone vorm en tenminste êén ten opzichte van het nokoppervlak radiaal naar buiten toe opgesteJde 800 1 485 « * -2- vangnok, waarbij het nokoppervlak kan samenwerken met een volgrol aangebracht qp een hefboom, die verder een vangoppervlak draagt, dat kan samenwerken met de vangnok en schamierbaar is bevestigd aan een remlichaam, dat draaibaar is gelagerd op een as 5 en een remorgaan draagt, dat gestuurd door de hefboom en het zijdelingse uitsteeksel in contact kan worden gebracht met de rail bij het in werking treden van de beveiliging, waarbij verder een veerkracht op het remlichaam inwerkt die het remorgaan tijdens het normale bedrijf van de trappenlift buiten contact met de 10 rail houdt. Door deze maatregelen is voorzien in een inrichting, waarbij onder normale bedrijfsomstandigheden de volgrol over het nokoppervlak loopt met een variërende aandrukkracht tengevolge van de polygone vorm van dat nokoppervlak. Overschrijdt de snelheid van het loopwiel een bepaalde waarde, dan zal de volgrol los 15 komen van het nokoppervlak en het vangoppervlak gaan samenwerken met de vangnok, hetgeen tot gevolg heeft dat het remlichaam wordt verdraaid en zodoende het remorgaan tegen de rail wordt gedrukt.

Op deze wijze is een effectieve en betrouwbare beveiliging tegen overschrijding van toelaatbare daalsnelheid verkregen.

20 Bij proefnemingen is gebleken, dat het de voorkeur verdient dat overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding het nokoppervlak de vorm heeft van een gelijkzijdige driehoek, waarbij radiaal op afstand van elke driehoekszijde een vangnok is opgesteld. Door de driehoekige vorm en de scherpe hoeken wordt ook 25 bij de relatief lage snelheden van trappenliften een goede en betrouwbare sturing verkregen.

Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding wordt verkregen als het remorgaan de vorm heeft van een excentrisch om zijn as draaiend lichaam, dat door verdraaiing na het in contact 30 komen met de rail het loopwiel daar vanaf kan tillen. Door het van de rail aftillen van het loopwiel wordt geen verder moment meer uitgeoefend op het remlichaam en het remorgaan moet dan door zijn wrijving met de rail verder rollen. De remenergie is hierbij in feite onbegrensd, daar deze evenredig is met de remweg. Een 35 compacte en robuuste constructie kan hierbij werden verwezenlijkt, 800 1 4 85 -3- ) -f als het loopwiel en het remlichaam op êên as zijn gemonteerd.

Als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding het remorgaan langs zijn met de rail in contact komende rand voorzien is van een meskant, waarbij de meskant 5 althans ten dele gekarteld kan zijn uitgevoerd, zal het remorgaan steeds dieper in de rail dringen, een en ander ten voordele van de ophouw en de grootte van de remkraeht. Teneinde hierbij de kans op een te plotselinge afremming weg te nemen, 4 verdient het de voorkeur, dat de verdraaiing van het remorgaan 10 begrensd wordt door een door het remlichaam gedragen aanslag, die in contact kan komen met het loopvlak van de rail, zodat de remkraeht begrensd is. Een verdere verbetering van het soepel afremmen door het creëren van een vrij scherp begrensde remkraeht wordt verkregen, als· overeenkomstig een verdere voor-15 keursuitvoeringsvorm van de uitvinding het remlichaam een terugdrukorgaan draagt, dat bij het verdraaien van het remorgaan in contact komt met de onderzijde van de rail. Een voordeel biedende driepuntsopleggingscontact wordt daarbij verkregen, als het tegendrukorgaan een rol is, die op de 20 onderzijde van de rail aangrijpt op een plaats gelegen tussen de contactpunten van het remorgaan en de aanslag aan de bovenzijde van de rail.

Als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding de hefboom schamierbaar is bevestigd in zijn 25 zwaartepunt, waarbij een zodanige veerkracht wordt uitgeoefend op de volgrol dat deze in contact gehouden wordt met het nok-oppervlak zolang het loopwiel een bepaalde snelheid niet overschrijdt, is bewerkstelligd, dat de helling van het beveiligingsmechanisme niet van invloed is op de balans· van 30 de hefboom, zodat de volgrol met vrij nauwkeurig bepaalbare druk door middel van veerkracht in de richting van het nok-oppervlak kan worden gedrongen.

800 1 4 8' -4-

Onder verwijzing naar een in de tekening weergegeven uitvoerings-voorbeeld zal het heveiligingsmechanisme volgens de uitvinding thans nader worden besproken en toegelicht. Daarbij toont: 5 Fig. 1 in zijaanzicht het heveiligingsmechanisme in een neutrale, niet remmende stand; fig. 2 het heveiligingsmechanisme volgens fig. 1 in bovenaanzicht; en # fig. 3 het heveiligingsmechanisme volgens fig. 1 in de rem-10 stand.

In de tekening is een loopwiel 1 weergegeven, dat gelagerd is op een as 2, die gesteund wordt door een verder niet weergegeven frame van een trappenlift of soortgelijke transportinrichting, die via loopwielen verplaatsbaar is over éen of meerdere rails 3.

15 Over de wijze waarop de transportinrichting wordt aangedreven, hetgeen met gebruikelijke, bekende middelen zoals kabels, kettingen en tandwieloverbrengingen, zal verder niet worden ingegaan, daar dit voor de onderhavige uitvinding minder van belang is.

Het loopwiel 2 is voorzien van een drietal zijdelings daarvan 20 uitstekende vangnokken 4, elk in hoofdzaak begrensd door een boogvlak en een koordenvlak. Tevens deel uitmakend van het loopwiel 1 is een stuumok 5 s die en omtreksvlak heeft in de vorm van een gelijkzijdige driehoek en via een naafdeel 6 (fig. 2) centrisch aansluit op het lichaam van het loopwiel 1.

25 Het driehoekige nokoppervlak van de stuurnok 5 kan (zie fig. 1) samenwerken met een volgrol 7, die roteerbaar op een as 8 is gelagerd. De volgrol 7 bevindt zich hierbij tussen beide benen van een in hoofdzaak U-vormig lichaam van een hefboom 9» terwijl de as 8 door die benen wordt ondersteund nabij de vrije uiteinden daar-30 van. Ter hoogte van de volgrol 7 is aan de hefboom 9 een nokvang 10 bevestigd, die een in hoofdzaak V-vorm heeft en kan (zie fig. 3) samenwerken met een der vangnokken 4. De hefboom 9 wordt zwenkbaar ondersteund door een as 11, die gedragen wordt door een remlichaam 12 en waarvan de hartlijn zich evenwijdig aan die van de as 8 80 0 1 485 -5- uitstrekt door het zwaartepunt van de hefboom 9 en de daaraan gemonteerde elementen T» 8 en 10, een en ander zodanig, dat de hefboom 9 in een indifferente evenwichtstoestand verkeert. Een veer 13 strekt zich met tenminste één wikkeling rond de as 11 5 uit en heeft een eerste vrije uiteinde, dat haakvormig is verbonden met een aan het remlichaam 12 bevestigde as 'ik en een tweede vrije uiteinde, dat een veerkracht uitoefenend tot aanslag komt tegen het lijf deel van de U-vormige hefboom 9» een en ander 0 zodanig, dat de volgrol verend tegen de stuuraok 5 wordt gedrukt.

10 Het remlichaam 12 is samengesteld uit een balkdeel 15, een excenterdeel 16 en een aanslagdeel 17· Het balkdeel 15 draagt de assen 11 en 1U. Het excenterdeel 16, dat het werkzame remorgaan vormt, bestaat uit een aanvankelijk cirkelvormige schijf met een mesvormig omtreksrand en een excentrisch aangebrachte lagerboring 15 voor de as 2. Van de schijf is langs een koord een deel weggesneden, welk snijvlak het bevestigingsvlak voor het balkdeel 15, dat zich tot voorbij beide koorduiteinden uitstrekt, vormt. De mesvormige omtreksrand kan althans ten dele gekarteld zijn uitgevoerd. Het aanslagdeel 17 is vast verbonden met het balkdeel 15 en werkt 20 samen met het ene been van een U-vormig bladveer 18, waarvan het andere been bevestigd is aan een steunorgaan 19, dat op zijn beurt vast is verbonden met het niet weergegeven frame van de transportinrichting.

Aan dit frame is tevens een steun 20 bevestigd, die een as 25 21 opneemt, waarop een aanslagrol 22 draaibaar is gelagerd. De rol 22 bevindt zich tegenover de onderzijde van de rail 3,alwaar een vlak aanwezig is dat zich evenwijdig aan het loopvlak voor het wiel 1 uitstrekt.

Thans zal nader worden ingegaan op de werking van het hierboven 30 omschreven beveiligingsmechanisme.

Tijdens het normale bedrijf van de trappenlift of soortgelijke transportinrichting zal het loopwiel 1 draaiend rond as 2 over de rail 3 lopen. De volgrol 7 loop hierbij, bewerkstelligd door de veer 13, over de stuumok 5» die roteert met een hoeksnelheid 800 1 4 85 -6- gelijk aan die van het loopwiel 1. Bij het volgen van deze baan krijgt de volgrol 7 bij het naderen van een hoekpunt een steeds hogere snelheid. Overschrijdt de hoeksnelheid van het loopwiel een bepaalde waarde, bijvoorbeeld een snelheid circa 25# boven de 5 nominale snelheid, dan zal de door de veer 13 opgewekte kracht niet meer voldoende zijn om.de volgrol 7 het oppervlak van de stuumok 5 te laten volgen. Alsdan zal een der vangnokken U in de V-vormi'ge nokvang 10 terechtkomen, hetgeen betekent dat het beveiligingsmechanisme de in fig. 1 weergegeven stand zal verlaten. 10 De samenwerking tussen een der vangnokken U en de nokvang 10 zal het verdraaien van het remlichaam 12 rond de as 2 en tegen de aanvankelijk tegenwerkende veerkracht van de bladveer 18 in, bewerkstelligen. Door het verdraaien van het remlichaam 12 komt de mesvormige rand van het excenterdeel 16 in contact met de rail 15 3. Een verder draaien van het remlichaam 12 heeft tot gevolg dat het loopwiel 1 van de rail 3 af wordt getild, waardoor het via de vangconstructie op het remlichaam 12 uitgeoefende koppel wordt weggenomen en de aanslagrol 22 in contact komt met de rail 3 ten gevolge van het omhoog komen van de steun 20. Hierdoor zal er 20 de remmende wrijving tussen het excenterdeel 16 en de rail 3 worden versterk, waardoor enerzijds de mesvormige rand van het excenterdeel 16 in de rail zal dringen en zodoende de uitgeoefende remkracht vergroten, en anderzijds het remlichaam 12 verder zal drasiai totdat het balkdeel 15 als aanslag fungerend in contact 25 komt met de rail 3. Het aldus verkregen driepuntscontact met de rail garandeert een stabiele stand en maakt het bovendien mogelijk een vrij scherp begrensde remkracht vast te leggen. Een en ander houdt tevens in dat het afremmen op een soepele doch betrouwbare wijze tot stand kan worden gebracht.

30 Opgemerkt wordt dat de bladveer 18, die aanvankelijk (zie fxg. o: 800 1 4 85 -7- het remlichaam buiten contact met de rail hield, thans (zie fig. 3) een zodanige invloed uitoefent dat de werking van het remlichaam in stand wordt gehouden.

Opgemerkt wordt dat het boven omschreven beveiligingsmechanisme 5 slechts êén der mogelijke uitvoeringsvormen weergeeft en dat er binnen het kader van de uitvinding vele varianten en wijzigingen mogelijk zijn. Zo zou bijvoorbeeld de aanslagrol 22 kunnen worden vervangen door een nok en de bladveer 18 door een ander daartoe geschikt element. Uiteraard is het ook mogeizjk nog andere voor-10 zieningen met het beveiligingsmechanisme te combineren, zoals bijvoorbeeld een onderbrekercontact voor de aandrijving en een controlemechanisme voor de snelheid waarmee het loopwiel draait.

800 1 4 85

Claims (10)

1. Beveiligingsmechanisme voor een trappenlift of soortgelijke transportinricliting voorzien van tenminste êên over een rail lopend wiel, welk beveiligingsmechanisme voorzien is van tenminste êén remorgaan dat remmend gad; samenwerken met de rail bij het door 5 het'loopwiel overschrijden van een bepaalde snelheid, met het kenmerk, dat tenminste êên loopwiel voorzien* is van een zijdelings uitsteeksel met een nokoppervlak met polygone vorm en tenminste êên ten opzichte van het nokoppervlak radiaal naar buiten toe opgestelde vangnok, waarbij het nokoppervlak kan samenwerken met een 10 volgrol aangebracht op een hefboom, die verder een vangoppervlak draagt, dat kan samenwerken met de vangnok en schamierbaar is bevestigd aan een remlichaam, dat draaibaar is gelagerd op een as en een remorgaan draagt, dat gestuurd door de hefboom en het zijdelings uitsteeksel in contact kan worden gebracht met een rail 15 bij het in werking treden van de beveiliging, waarbij verder een veerkracht op het remlichaam inwerkt, die het remorgaan tijdens het normale bedrijf van de trappenlift buiten contact met de rail houdt.

2. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 1, met het kenmerk, 20 dat het nokoppervlak de vorm heeft van een gelijkzijdige driehoek, waarbij radiaal op afstand van elke driehoeks zij de een vangnok is opgesteld.

3. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het remorgaan de vorm heeft van een excentrisch om 25 zijn as draaiend lichaam, dat door verdraaiing na het in contact komen met de rail het loopwiel daar vanaf kan tillen, ll·. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het loopwiel en het remlichaam op êên as zijn gemonteerd. 800 1 4 85 * -9-

5. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 3 of k9 met het kenmerk, dat het remorgaan langs zijn met de rail in contact komende rand voorzien is van een meskant.

6. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 5, met het kenmerk, 5 dat de meskant althans ten dele gekarteld is uitgevoerd

7. Beveiligingsmechanisme volgens een der conclusies 3 tot 6, met het kenmerk, dat de verdraaiing van het remorgaan "begrensd wordt door door een / het remlichaam gedragen aanslag, die m contact kan komen met het loopvlak van de rail.

8. Beveiligingsmechanisme volgens een der conclusies 3 tot 7» met het kenmerk, dat het remlichaam een tegendrukorgaan draagt, dat hij het verdraaien van het remorgaan in contact komt met de onderzijde van de rail.

9. Beveiligingsmechanisme volgens conclusie 8, met het kenmerk, 15 dat het tegendrukorgaan een rol is, die op de onderzijde van de rail aangrijpt op een plaats gelegen tussen de contactpunten van het remorgaan en de aanslag aan de bovenzijde van de rail.

10. Beveiligingsmechanisme volgens een der conclusies 1 tot 9» met het kenmerk, dat de hefboom scharnierbaar is bevestigd in 20 zijn zwaartepunt, waarbij een zodanige veerkracht wordt uitgeoefend op de volgrol dat deze in contact gehouden wordt met het nok-oppervlak zolang het loopwiel een bepaalde snelheid niet overschrijdt.

11. Beveiligingsmechanisme volgens een der conclusies 1 tot 10, 25 met het kenmerk, dat de veerkracht op het remlichaam uitgeoefend wordt door een bladveer. 800 1 485