NL8203864A

NL8203864A - Van banddruk onafhankelijke reminrichting voor rolstoelen.

Info

Publication number: NL8203864A
Application number: NL8203864A
Authority: NL
Original assignee: Ortopedia Gmbh
Priority date: 1981-10-26
Filing date: 1982-10-05
Publication date: 1983-05-16
Also published as: FR2515123A1; DE3142362A1; GB2108605A; SE8205597L; SE8205597D0

Description

- 1 - 7 H.O. 31 391 f 4 Λ

Yan banddruk onafhankelijke reminrichting voor rolstoelen.

De uitvinding heeft betrekking op een reminrichting, in het bijzonder voor rolstoelen, waarbij een via een bedieningshefboom bedienbare remblok tot inwerking op het bandloopvlak van een band kan worden gebracht en waarbij in het bijzonder de bedieningshef-5 boom hiertoe vanuit een uitgangspositie voor een ongeremde toestand tot in een rusttoestand, waarin het remblok als vastzetrem werkt, bij langzaam toenemende remwerking kan worden geremd, en waarbij het remblok in de ongeremde toestand kan worden teruggezet door een terugstelveer.

10 Gebruikelijke reminrichtingen voor rolstoelen heEben een be- dieningsmechanisme, waardoor een remblok respectievelijk een rem-rubber radiaal op het loopvlak van een band wordt gedrukt. Dit be-dieningsmechanisme heeft in zijn eindpositie, waarin het remblok met maximale druk tegen het bandloopvlak wordt geperst, een dood-15 pnn-b, na het overwinnen waarvan de anders als rijrem werkende reminrichting als vastzetrem dient. De reminrichting wordt als rijrem voor het afremmen en stnren van de rolstoel gebruikt, terwijl de vastzetrem de rolstoel in de stand bijvoorbeeld tegen een begin van rijden bij een hellend terrein moet beveiligen.

20 Als nu bij deze bestaande reminrichting lucht uit de band ont- wijkt waartegen het remblok was geperst, dalen tegelijkertijd de aandrukkrachten van het remblok op de band tot nul of tot een waar-de nagenoeg tot nul, hetgeen betekent, dat de remwerking verloren gaat. hit geeft een onder bepaalde omstandigheden aanzienlijk vei-25 ligheidsrisico, zodat rolstoelen, die van dergelijke reminrichtingen zijn voorzien, niet onvoorwaardelijk een veilig gebruik waar-borgen. 0m deze reden zouden vxr rolstoelen van banddruk onafhanke-lijke reminrichtingen moeten worden toegepast.

Yoor banddruk onafhahkelijke reminrichtingen komen bijvoor-30 beeld trommelremmen, velgremmen, conusremmen enz. in aanmerking, die alle als rij- en vastzetremmen kunnen worden toegepast. Eventu-eel kunnen 00k andere reminrichtingen worden toegepast, die echter alleen maar als vastzetremmen kunnen worden gebruikt.

Nadelig bij trommelremmen, velgremmen, conusremmen enz. zijn 35 in de eerste plaats het gewicht daarvan en de kosten: 00k kunnen 8203864 7 £

V

- 2 - dergelijke reminrichtingen naderhand niet of slechts moeilijk wor-den ingebouwd in een rolstoel; ten slotte worden ook de afmetingen van de rolstoel door dergelijke kostbare reminrichtingen aanzien-lijk vergroot, als daarentegen reminrichtingen worden toegepast, 5 die alleen maar als vastzetremmen werken, moet voor de rolstoel een afzonderlijke rijrem worden aangebracht, hetgeen weer uiterst kostbaar is of de remwerking nadelig belnvloedt.

Het is daarom het doel van de uitvinding een van banddrdk onafhankelijke reminrichting van de hiervoor genoemde soort zodanig 10 te verbeteren, dat deze zonder grote kosten als rijrem en als vast-zetrem kan worden gebruikt.

Dit doel wordt bij een van banddruk onafhankelijke reminrichting volgens de kop van conclusie 1 volgens de uitvinding bereikt, doordat de bedieningshefboom via een veerinrichting met een degres-15 sieve karakteristiek is verbonden met het remblok, zodat een van banddruk onafhankelijke remming plaatsvindt.

Als bij een van de reminrichting volgens de uitvinding voor-ziene rolstoel de banddruk wegvalt, zet de veerinrichting zo ver uit, dat de aanraking tussen het remblok en het bandloopvlak be- 20 houden blijft en de druk waarmede het remblok tegen de band ligt / op het bandloopvlak in overeenstemming met de degressieve karakteristiek in de veerinrichting niet of slechts weinig vermindert.

Ook is tengevolge van de degressieve karakteristiek van de veerinrichting de stijging van de op het bandloopvlak werkende druk na 25 het bsceiken van de voorspankracht van de veerinrichting slechts nog gering, zodat de band in opgepompte toestand bij volledig om-zetten van de bedieningshefboom tot in de rustpositie niet tot zijn velg wordt samengeperst terwijl verder de bedieningskracht niet of slechts weinig moet stijgen.

50 Door de reminrichting volgens de uitvinding wordt dus bereikt, dat in opgepompte toestand van de band deze niet tot 'aan zijn velg wordt samengeperst, d.w.z. dat de door de bedieningshefboom via het remblok op de band werkende druk niet onnodig wordt verhoogd. Maar ook bij banden met een geringere of een ontbrekende luchtdruk blijft 55 de remkracht voldoende, zodat in de rustpositie van de bedieningshefboom een voldoende remwerking is gewaarborgd, de reminrichting dus zowel als rij- als vastzetrem kan worden gebruikt.

Door de reminrichting volgens de uitvinding is de vereiste remwerking voor het gehele mogelijke en toelaatbare luchtdrukbereik 40 van de band, dus tussen een waarde 0 en een met een veiligsheids- 8203864 V - -3- tf c factor vermenigvuldigde maximale toelaatbare banddruk, in voldoende mate gewaarborgt, hetgeen lean worden toegeschreven aan de toepassing ran de veerinrichting met een degressieve karakteristiek. Het-geen meer nodig is aan kracht voor het bedienen van de bedienings-5 hefboom in opgepompte toestand van de band is uiterst gering, hoe-wel de remwerking bij een drukverlies in de band voldoende constant gehouden wordt, waarmee volledig wordt voldaan aan de veiligsheids-eisen.

Ben verdere uitvoering van de uitvinding bestaat daaruit, dat 10 de bedieningshefboom aan zijn van een handgreep afgekeerd einde is voorzien van een nokkenschijf, waarlangs rollen kunnen worden ge-leid en in hoofdzaak loodrecht op het bandloopvlak konnen worden verschoven, waarbij de rollen in werkverbinding staan met een eerste c Hinder, waarbij in de eerste cilinder een twee de oilinder is geleid, / 15 terwijl tussen het met het remblok verbonden ene*einde van de twee-de cilinder en het van dit einde afgekeerde einde van de eerste cilinder de veerinrichting is gelagerd, die bij voorkeur bestaat uit een voorgespannen veerzu.il uit een schotelveerpakket.

In plaats van de schotelveren kunnen ook willekeurige andere veren 20 zoals bijvoorbeeld schroefveren of spiraalveren worden toegepast.

Yerder staat de bedieningshefboom op voordelige wijze via een nok-kenschijf in werkverbinding met de rollen. Ten slotte kan nog een in het bijzonder cirkelsegmentvormige uitsparing aan het einde van· de schaar voor het opnemen van de rollen in de rustpositie zijn aan-25 gebracht.

De bedieningshefboom heeft aan zijn van de handgreep afgekeerd einde nokkenschijven, die symmetrisch aan beide zijden van het mantelvlak van de beide cilindbcs zijn aangebracht en zodanig zijn gevormd, dat bij een bediening van de bedieningshefboom in hoofd-50 zaak alleen maar axiaal naar de cilinder toe verlopende krachten optreden, waardoor de bedieningskracht zo klein mogelijk gemaakt kan worden. De cirkelsegmentvormige uitsparing aan het einde van de nokkenschijf dient als rustpositie, zodat de reminrichting als rijrem in het bijzonder voor het ondersteunen van het sturen en ook 55 als vastzetrem kan worden gebruikt.

Als bij een remming, waarbij de veerinrichting door de bediening van de bedieningshefboom wordt samengedrukt, een drukverlies in de band optreedt, vindt in beide mogelijke bedrijfstoestanden als rijrem en als vastzetrem automatisch een "nastellen" van de rem-40 werking plaats zonder verandering van de positie van de bedienings- 8203864 - 4 - V-

* J

hefboom en wel in die mate waarin het verenpakket was gecomprimeerd. In de positie als vastzetrem is deze mate nog voldoende om zelfs . bij volledig drukverlies een voldoende werking te waarborgen.

Is bovendien de perskracht van het remblok op het loopvlak van 5 de band juist gelijk aan de voorspankraoht van de veerinrichting is dit voldoende voor het veilig vasthouden van de rolstoel op hellingen.

Voor het bedieningsmechanisme kan eventueel ook het kniehef-boomprincipe worden toegepast.

10 De uitvinding zal thans nader worden uiteengezet aan de hand van de tekeningen waarin bijwijze van voorbeeld een uitvoerings-vorm van de reminrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Pig. 1 geeft gedeeltelijk in doorsnede een zijaanzicht weer van de reminrichting volgens de uitvinding.

15 Pig· 2 geeft de reminrichting volgens fig. 1 weer in de richting van een pijl A.

Aan een rolstoelfreem (5) is een bevestigingsinrichting (4) voor de reminrichting bij voorkeur door middel van een snelklem-inrichting (16, 26, 21) vastgeschroefd. Door-de snelkleminrichting 20 is dus de reminrichting draaivast met het freem van de rolstoel (5) verbonden, omdat deze een TJ-vormige uitsparing (27) bezit.

De verbinding tussen de bevestigingsinrichting (4) en de reminrichting vindt bij voorkeur via een vormsluitende palschijfkop-peling (19) plaats, om de werking van het remblok (9) ook bij de 25 meest verschillende bedieningen radiaal op de band te kunnen richten.

De reminrichting zelf bestaat uit een bedieningshefboom (1), die aan zijn (in de tekeningen) bovenste einde een handgreep (22) bezit en aan zijn ondereinde met een symmetrische vork, waarvan de einden als nokkenschijven (28) zijn uitgevoerd. De nokkenschijven 30 bezitten ieder een cirkelsegmentvormige uitsparing (25)· De bedieningshefboom (1) is in de nabijheid van de vork draaivast geladerd op een as (5) en met borgschijven 10 gebrogd, zodat deze over een hoek van 86° in een in fig. 1 met streeplijnen weergegeven positie kan worden gezwaaid. De as (5) is op zijn beurt gelagerd in een 35 drager (29)> die is verbonden met een buis (8), die op zijn beurt via een verbindingsdeel (30) en een verbindingsstuk (19) via een schroef (17) en een onderlegschijf (18) vast is geschroefd aan de bevestigingsinrichting (4)· De nokkenschijf (28) werkt op de rollen (12), die in een spleet (31) van de buis (8) verschuifbaar zijn als 40 de bedieningshefboom (l) (in fig. 1 naar rechts) wordt omgezet. Deze 8203864 > - 5 - t ;! r^T " ! rollen (12) zijn via pennen (20) verbonden met een in de buis (8) verschuifbaar gelagerde cilinder (6), die op zijn bert door een bout en een moer (ll) wordt gehinderd tegen een naar buiten glijden uit ssi cilinder (7). De cilinder (7) is verschuifbaar in de axiale 5 cilinder (6) gelagerd en tussen het in fig. 1 rechta: einde van de cilinder (6) en het in fig. 1 linker einde van de cilinder (7) is een veerzuil (15) nit een groot aantal schotelveren aangebracht.

De cilinder (7) is verbonden met een remblok (9), dat kan inwerken op bet loopvlak van een band (2), die is getrokken op een velg (32), 10 die via vasthoudhoekstukken (33) met een handwiel (34) is verbonden, via welkede rolstoel met de hand in beweging kan worden gezet. Tus-sen het deel (29) en een lager (14) voor het remblok (9) is een terugstelveer (13) gespannen.

Als de bedieningshefboom (l) naar de in fig. 1 met streeplijnen 15 weergegeven positie wordt gezwaaid, bevinden zich de rollen (12) in hun in fig. 1 weergegeven linker positie in de uitsparing (25) van de nokkenschijf (28). Dit leidt tot een langsbeweging van de cilinders (6) en (7) in fig. 1 naar links, zodat het remblok (9) inwerkt op het loopvlak van de band (2); daarbij wordt de terug-20 stelveer (13) gerekt. Bij verdere bediening van de bedieningshefboom (1) wordt de band (2) gedeformeerd; bovendien wordt na het bereiken van de voorspankracht van de veerzuil (15) deze veerzuil samengedr-okt. Bij volledige nitzwaaiing van de bedieningshafboom (l) komen de rollen (12) in de uitsparing (25) te liggen, zodat de rem-25 inrichting als vastzetrem werkt en de terugstelveer (13) niet kan inwerken.

Het dode punt ligt namelijk op een neus 36 van de nokkenschijf (28), als het middelpunt van de rol (12), de neus (36) en het middelpunt van de as (5) op έέη rechte lijn liggen. Als dan de 30 bedieningshefboom 1 iets verder naar voren wordt gezwaaid, snapt * όίβ rol 12 in de uitsparing 25, die bijvoorbeeld de vorm van een cirkelsegment kan hebben.

8203864

Claims

2. Reminrichting volgens conclnsie 1, met het 10 kenmerk, dat de bedieningshefboom (l) vannit een uitgangs-positie voor een niet geremde toestand tot in een rustpositie, waar-in het remblok (9) als vastzetrem werkt, kan worden gebracht, ter-wijl het remblok (9) kan worden teruggezet in de niet geremde toe-stand. 15 3· Reminrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de bedieningshefboom (1) aan zijn van een handgreep (22) afgekeerd einde is voorzien van een nokkenschijf (28} waarlangs de rollen (12) kunnen worden geleid en in hoofdzaak lood-rech-t op het bandloopvlak kunnen worden verschoven, waarbij de rol-20 len (12) in werkzame verbinding staan met een eerste cilinder (6), terwijl in de eerste cilinder (6) een tweede cilinder (7) is geleid, en terwijl tussen het met het remblok (9) verbonden ene einde van de tweede cilinder (7) en het van dit ene einde afgekeerde einde van de eerste cilinder (6) de veerinrichting (15) is gelagerd. 25 4· Reminrichting volgens een der conclusies 1 t/m 3» met het kenmerk, dat de veerinrichting bestaat nit een voor-gespannen veerkolom (15)·
5· Reminrichting volgens conclusie 4» met het k e n m e rk, dat de veerkolom (15) bestaat uit een schotelveren-30 pakket.
6. Reminrichting volgens conclusie 4> met het kenmerk, dat de veerkolom (15) bestaat uit schroefveren of spiraalveren.
7· Reminrichting volgens έέη der conclusies 1 t/m 6, met 35 het kenmerk, dat de bedieningshefboom (l) via een de nokkenschijf (23) bezittende schaar in werkzame verbinding staat met de rollen (12).
8. Reminrichting volgens conclusie 7> gekenmerkt door een in het bijzonder cirkelsegmentvormige uitsparing (25) a.an 40 het einde van de nokkenschijf voor het opnemen van de rollen (12) 8203864 * - 7 - in de z-ustpositie.
9· Reminrichting volgens voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsinrichting als knie-hefboomprincipe wordt uitgevoerd. 8203864