NL8001171A - Lamellen-jaloezie met vertikaal aangebrachte lamellen. - Google Patents

Description

- 1 -

V

4 ν'

Lamellen-jaloezie met vertikaal aangebrachte lamellen.

De uitvinding heeft betrekking op een lamellenjaloezie met vertikaal aangebrachte lamellen.

Een dergeiijke jaloezie heeft meestal een aantal, elk een lamel dragende, ten opzichte van een rail verschuifbare, dragers 5 benevens een bij eJkecbager. aangebrachte, om een vertikale as draaibare en bij voorkeur bij een tandwiel behorende aandrijfnaaf. Door een op de aandrijfnaaf overgedragen aandrijfkracht wordt een draaibeweging van de aandrijfnaaf en daardoor van de iamelienhouder tot stand gebracht, 10 benevens het verdraaien van de lamellen. De lamellenhouder heeft een bovenste deel dat door de aandrijfnaaf heen loopt.

Op de bovenrand van de aandrijfnaaf is een geleidingsvlak gevormd, waarop ten minste één vasthouddeel ligt, dat bij de Iamelienhouder is aangebracht.

15 Bij de tot nu toe bekende uitvoeringen van een dergeiijke jaloezie bestaat het gevaar, dat bij een van buiten af inwerkende, ongecontroleerde draaibelasting op de lamel in het gebied van de draai-aandrijving of bij de lamellenhouder, resp. de lamel zelf, beschadigingen 20 optreden in de vorm van deformaties of zelfs in de vorm van breuken.

Het doel van de uitvinding is nu een jaloezie met eenvoudige middelen zodanig uit te voeren, dat van buiten af op de lamel uitgeoefende ongecontroleerde 25 draaibelastingen niet kunnen leiden tot een beschadiging van de iamelienhouder en de draaiaandrijving daarvan.

Dit doel wordt nu volgens de uitvinding bereikt door een jaloezie met een door de draaibeweging van de aandrijfnaaf bediende en het draaien van de lamellen tot 30 stand brengende iamelienhouder, waarvan het bovenste deel door de aandrijfnaaf heen loopt, en met een door de bovenrand van de aandrijfnaaf gevormd geleidingsvlak waarop een bij de lamellenhouder behorend vasthouddeel ligt, waarbij het geleidingsvlak op twee diametraal tegenover 35 elkaar liggende plaatsen is voorzien van een laagliggend deel, waarbinnen de lamellenhouder en de niet door een uitwendige krachtsinwerking belaste lamel zich in een 800 1 1 71 - 2 - ft normale positie ten opzichte. van de aandrijfnaaf bevinden en door de draaibeweging van de aandrijfnaaf worden meegenomen, waarbij verder het geleidingsviak eveneens op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen, die over 5 ongeveer 90° versprongen staan ten opzichte van de eerste plaatsen, ten gevolge van een ten opzichte van de horizontaal in beide richtingen stijgend verloop, telkens een hoogst liggend deel bezit en waarbij in het hoogste deel een overbelastings-beveiliging is aangebracht in de vorm van 10 ten minste één elastisch werkzame aanslag, die na overschrijding van een van buiten af op de lamel uitgeoefende draaibelasting van een vooraf bepaalde grootte een voortzetting· van de relatieve verdraaiing toelaat tussen de lamelienhouder en de aandrijfnaaf in dezelfde richting.

15 Een volgens de uitvinding uitgevoerde jaloezie heeft dus in het gebied van de draaiaandrijving van een lamel een overbelastings-beveiliging, die bij het overschrijden van een van buiten af op de lamel uitgeoefende draaibelasting van een vooraf bepaalde grootte een verdere verdraaiing 20 toelaat van de lamellenhouder en dus van de lamel in dezelfde richting, zonder dat de lamel of de verdere delen van de draai-aandrijving dienovereenkomstige belastings-krachten moeten opnemen. Hierdoor wordt het optreden van een beschadiging in dergelijke gevallen zeker vermeden.

25 Wanneer de overbelastings-beveiliging in werking is getreden zorgen de schuiniopende delen van de geleidingsvlakken ervoor, dat afhankelijk van de constructie waarmee de lamellen met elkaar zijn verbonden, ten minste de bovenzijde van de lamel in elk geval terecht komt in een stand 30 evenwijdig met de verdere lamellen. De technische middelen, noodzakelijk voor het verwezenlijken van de uitvinding, zijn bovendien gering.

De lamellenhouder kan in de aandrijfnaaf aan twee zijden zijn opgehangen en geleid.

35 Volgens de uitvinding is het verder gunstig wanneer op de binnenzijde van de aandrijfnaaf en het daar doorheen gaande deel van de lamellenhouder telkens ten minste één aanslag is aangebracht en wanneer deze aanslagen voor wat betreft hun afmetingen en de materiaal-elasticiteit 40 zodanig zijn uitgevoerd, dat zij na een relatieve ver- 800 1 1 71 4 - 3 - "* draaiing tot aanlegging met elkaar komen en na overschrijden van een op de lamel van buiten af uitgeoefende draaibelasting van een vooraf bepaalde grootte, een voortzetting van de relatieve verplaatsing toelaten tussen 5 de lameilenhouder en de aandrijfnaaf in dezelfde richting.

Wanneer de aanslagen bij een door uitwendige draaibelasting veroorzaakte verdraaiing van de lamel en van de lamellenhouder tegen elkaar aan komen te liggen, wordt de relatieve verdraaiing van de aanslagen ten 10 opzichte van elkaar eerst stilgezet. Wanneer in dit stadium de uitwendige draaibelasting wordt opgeheven, Zal de lameilenhouder door middel van zijn vasthouddeel over het schuine geleidingsvlak teruggiijden naar de oorspronkelijke normale relatieve stand. Wanneer echter het door de 15 ene aanslag op de andere aanslag uitgeoefende draaimoment boven een bepaalde waarde stijgt, zullen de aanslagen en gedeeltelijk ook de daarmee verbonden onderdelen vanwege hun elasticiteit in zodanige mate worden vervormd, dat de ene aanslag de andere kan passeren, waardoor een voort-20 gaande relatieve verdraaiing in dezelfde richting plaatsvindt. In het bijzonder bij toepassing van kunststof voor de vervaardiging van deze onderdelen .kan de elasticiteit op eenvoudige wijze vooraf worden vastgesteld.

Volgens de uitvinding is het in dit verband ook 25 gunstig, wanneer deze aanslagen zijn aangebracht op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaat" sen en in dat omtreksgebied liggen waarvan de met de' axiale richting parallelle beschrijvende lijnen lopen door het hoogste deel van de geleidingsvlakken bij de bovenrand 30 van de aandrijfnaaf.

Er werken dus op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen twee paren aanslagen samen, waardoor een nagenoeg symmetrische belastingsopname is gewaarborgd.

Bij een praktische uitvoeringsvorm van de 35 uitvinding worden de samenwerkende aanslagen enerzijds gevormd door de dwarsdoorsnedevorm van armen, die zijn voorzien van uitsteeksels, en anderzijds door aanzetstukken, die in de vrije inwendige doorsnede van de aandrijfnaaf steken. Hierbij kunnen de aanslagen een driehoekige dwars-40 doorsnede hebben.

800 1 1 71 - 4 -

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding wordt voorgesteid dat het door een aandrijfnaaf heengaande deel van de lamellenhouder is voorzien van twee, bij voorkeur diametraal tegenover elkaar liggende, elastische 5 uitsteeksels, die na het doorvoeren van dit deel door de aandrijfnaaf zich uitbreidend automatisch over de, bij voorkeur ten minste één geleidingsviak vormende, bovenrand van de aandrijfnaaf heengrijpen.

Hierdoor wordt in het bijzonder ook de montage 10 van de jaloezie van de onderhavige uitvinding vergemakkelijkt. De elastisch aangebrachte uitsteeksel grijpen na het doorschuiven van het bovenste deel van de lamellenhouder door de aandrijfnaaf, automatisch over de geleidingsviakken, zodat geen verdere vasthoud- en verbindingselementen nood-15 zakelijk zijn. Deze uitvoeringsvorm van de uitvinding is verder ook onafhankelijk van de uitvoering van de bovenrand van de aandrijfnaaf en kan ook worden toegepast bij een overbeiastings-beveiiiging voor andere uitvoeringsvormen van een jaloezie.

20 Een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding is verder daardoor gekenmerkt, dat het voor de koppeling van de lameiienhouder met de aandrijfnaaf dienende vasthoud-deel van de lameiienhouder is voorzien van een, in het gebied van de aandrijfnaaf in hoofdzaak cilindrisch, deel 25 en van twee daarop aansluitende, door een sleuf van elkaar gescheiden, armen met elk een naar bulten toe gericht uitsteeksel.

Door de sleuf krijgen de armen een voldoende bewegingsruimte in radiale richting benevens een voldoende 30 elasticiteit.

De armen kunnen verder volgens de uitvinding bij hun boveneinden zijn verbonden tot een beugel. Door deze verbinding wordt het invoeren van de beide armen in de aandrijfnaaf vergemakkelijkt en wordt ook een stijfheid 35 van een bepaalde grootte in het bovenste deel van de armen gewaarborgd.

De uitsteeksels, die komen te liggen op het geleidingsviak, kunnen volgens de uitvinding aan hun onderzijde wigvormig zijn uitgevoerd en met een in radiale 40 richting lopende puntige kant, waarbij de te kiezen grootte 800 1 1 71 - 5 - * van de wighoek zal worden afgestemd op de hellingshoek van de geleidingsviakken. Hierdoor kan in elk geval een gemakkeiijke verplaatsing van de draaiverbinding worden verkregen.

5 De uitvinding wordt nu nader toegeiicht aan de hand van een voorkeursuitvoeringsvorm, weergegeven in de tekening, waarin: fig. 1 schematisch een zijaanzicht toont van een jaloezie volgens de uitvinding; 10 fig. 2 een perspectivisch aanzicht toont van de uit elkaar genomen delen van een lamelophanging, ni. een lamellenhouder en een aandrijfnaaf; fig. 3 de delen toont van fig. 2 na het in elkaar steken daarvan; en 15 fig. 4 een bovenaanzicht toont van het samenstel van fig. 3, maar met weglating van het onderste deel van de lamellenhouder.

Allereerst wordt de algemene constructie van een jaloezie beschreven aan de hand van fig. 1. Aan een 20 bovenrail 10 zijn twee lamellenpakketten opgehangen, die ' elk een trekwagen 11 en een aantal lameliendragers 12 omvatten. Aan elk der dragers 12 is een lamel 13 opgehangen. Verder zijn ondersteuningsdragers 14 aangebracht. Door alle dragers 11, 12 en 14 heen loopt een aandrijfas 15, waarvan 25 elk der bij een lameilenpakket behorende delen zijn voorzien van drie schroefiijnvormig lopende groeven 16 resp. 17. De richting van het schroeflijnvormig verloop van de drie groeven 16 resp. 17 is tegengesteld, zodat bij verdraaiing van de aandrijfas 15 dienovereenkomstig verschil-30 lende axiale transportrichtingen aanwezig zijn.

De aandrijfas 15 kan door middel van een ketting 18 in draaiing worden gebracht. De ondersteunings-dragers 14 hebben tot doel het van lamellen 13 vrij zijnde deel van de aandrijfas 15 af te steunen op de rail 10, 35 waardoor doorbuiging van de aandrijfas 15 wordt verhinderd.

De trekdrager 11 is telkens direkt verbonden met de naastliggende lamellendrager 12 van zijn lameilenpakket. De voor het axiale transport noodzakeiijke aandrijfkracht wordt vanaf de aandrijfas 15 slechts op de trekdrager 11 40 overgebracht, terwijl de lameliendragers 12 slechts de voor 800 1 1 71 c - 6 - het verdraaien noodzakelijke aandrijfkracht vanaf de aandrijfas 15 opnemen. Het axiale transport van de lameïlendragers 12 wordt tot stand gebracht door meeneem-strippen 19, die de lameïlendragers 12 met elkaar verbinden.

5 De lamellendragers 12 lopen door middel van rollen 35 in de rail 10.

In elke lamellendrager 12 is een draaiaandrijving aangebracht, die wordt gevormd door een niet weergegeven, op de aandrijfas 15 aangebrachte worm en door een daarmee 10 samenwerkend tandwiel 20. Dit laatste heeft een holle naaf 21. Een lameiienhouder 22 heeft bij zijn onderste deel een haak 23, waarin een lamel 13 wordt gehangen. Deze laatste is slechts weergegeven in fig. 1, maar niet in de fig. 2-4.

Een bovenste deel 24 van de lamellenhouder 22 15 is over een groot deel van zijn lengte, dat in de gemonteerde toestand wordt omgeven door de naaf 21, cilindrisch uitgevoerd en zet zich aansluitend voort in de vorm van twee armen 25, die van elkaar zijn gescheiden door een sleuf 26. De diametraal tegenover elkaar liggende armen 25 20 zijn bij hun boveneinden verbonden tot een beugel met een afgeronde vorm.

De armen 25 hebben in hun op het cilindrische deel 24 aansluitende verloop een ongeveer driehoekige dwarsdoorsnede, zodat zij een met zijn puntige kant radiaal naar 25 buiten toe gerichte aanslag 27 vormen.

Boven de beide aanslagen 27 hebben de armen 25 elk een radiaal naar buiten toe gericht uitsteeksel 28, waarvan de dwarsdoorsnede aan de onderzijde wigvormig is uitgevoerd en dat een in radiale richting lopende puntige 30 kant heeft. Het cilindrische deel 24 met de arm 25 en de uitsteeksels 28 vormt dus het vasthouddeel van de lameiienhouder 22, waarmee de laatstgenoemde aan de naaf 21 is bevestigd.

De beide uitsteeksel 28 liggen eveneens op twee 35 diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen. Vanwege de elasticiteit van de toegepaste kunststof en vanwege de door de sleuf 26 en de verdere dimensionering van dit deel van de lameiienhouder 22, kunnen de armen 25 zo ver tezamen worden gedrukt dat -hun uitsteeksels 28 in de richting 40 van de diameter een kleinere uitwendige afstand bezitten.

800 1 1 71 - 7 -

Hierdoor wordt het mogelijk het deel 24 van de lamellenhouder 22, met inbegrip van de armen 25 en de uitsteeksels 28, heen te voeren door de holle naaf 21 van het tandwiel 20.

Na dit doorvoeren veren de armen 25 weer terug naar hun 5 uitgangsstand, zodat de uitsteeksels 28 automatisch over de bovenrand van de naaf 21 heen kunnen grijpen.

De bovenrand van de naaf 21 heeft op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen telkens een laag-liggend deel 29. Hiervan uitgaande lopen naar beide zijden 10 toe delen, die stijgen ten opzichte van de horizontaal. Door deze stijging wordt eveneens op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen, die ten opzichte van de laaggelegen delen 29 over 90° versprongen staan, telkens een hoogste deel 31 gevormd.

15 Bij deze hoogst gelegen delen 31 zijn naar binnen toe gerichte aanslagen 32 aangebracht, die eveneens een ongeveer driehoekige dwarsdoorsnede hebben en die in de vrije inwendige ruimte van de naaf 21 steken. De diametraal tegenover elkaar liggende aanslagen 32 zijn zodanig ge-20 dimensioneerd en afgestemd op de vorm van'de aanslagen 27, dat bij een relatieve verdraaiing tussen de lamellenhouder 22 en de naaf 21 telkens een aanslag 27 met een aanslag 32 in aanraking kan komen en dat bij het overschrijden van ‘ een aanrakingsmoment van een vooraf bepaalde grootte de 25 aanslagen 27 en 32 vanwege de elasticiteit van het materiaal en de constructieve afmetingen elkaar kunnen passeren.

De hierboven beschreven lamelophanging werkt nu als volgt.

Een in de lamellenhouder 22 opgehangen lamel 30 bevindt zich ten opzichte van de naaf 21 van het tandwiel 20 in zijn normale stand, wanneer de uitsteeksels 28 aan de armen 25 zich in de diepste delen 29 bevinden. In deze stand wordt een niet door uitwendige krachten in verdraai-ingsrichting beïnvloede lamel 13 meegenomen door een 35 op het tandwiel 20 uitgeoefende draaibeweging, waardoor het verdraaiïngsproces van een lamel tot stand wordt gebracht.

Wanneer op de met de lamellenhouder 22 verbonden lamel van buiten af een draaibelasting wordt uitgeoefend, 40 dan kan de lamellenhouder 22 ten opzichte van de naaf 21 800 1 1 71 » > - 8 - draaien tojtdat de aanslagen 27 en 32 tegen elkaar aan liggen, waarbij de uitsteeksels 28 langs de schuin naar boven toe lopende delen van het geleidingsvlak 30 glijden tot aan de beide hoogste delen 31. De iamellenhouder 22 5 en de daarmee verbonden lamel 13 worden dus een klein stukje opgetild. Wanneer de op de lamel 13 van buiten af uitgeoefende draaibeiasting een ontoelaatbaar hoge waarde bereikt, dan kunnen de aanslagen 27 en 32 op de beide diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen elkaar passeren. De 10 voor deze aanslagen 27 en 32 gevormde overbelastings-beveiliging is dan dus in werking getreden en heeft verhinderd, dat de lamel of de verdere delen van de draai-aandrijving kunnen worden beschadigd door overbelasting.

In eik geval wordt de lamel na het in werking treden van de 15 overbelastings-beveiliging weer automatisch teruggebracht naar een stand evenwijdig met de oorspronkelijke uitgangs-stand, zodat de samenwerking van de lamellen in het betreffende lamellenpakket niet is verstoord.

Wanneer de Iamellenhouder 22 slechts een klein 20 stukje zou worden opgetild, dan glijdt hij bij beëindiging van de draaibeiasting onder invloed van de zwaartekracht weer'terug naar zijn oorspronkelijke normale stand.

- conclusies - 800 1 1 71

Claims (10)

1. Lamellen-jaloezie met vertikaal aangebrachte lamellen, met een aantal ,ëLk een lamel dragende, tenopzichte van een rail verschuifbare, dragers benevens een bij elke drager aangebrachte, om een vertikale as draaibare en bij voorkeur 5 bij een tandwiel behorende aandrijfnaaf, met een door de draaibeweging van de aandrijfnaaf bediende en het verdraaien van de lamellen tot stand, brengende lamellenhouder, waarvan het bovenshe deel door de aandrijfnaaf heenloopt, en met een door de bovenrand van de aandrijfnaaf gevormd gelei-10 dingsvlak, waarop ten minste één vasthouddeel ligt, dat bij de lamellenhouder is aangebracht, met het kenmerk, dat het geleidingsvlak op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen is voorzien van een laagliggend deel (29)„, waarbinnen de lamellenhouder (22) en de niet 15 door een uitwendige krachtsinwerking belaste lamel (13) zich in een normale positie ten opzichte van de aandrijfnaaf (21) bevinden en door de draaibeweging van de aandrijfnaaf (21) worden meegenomen, waarbij verder het geleidingsvlak (30) eveneens op twee diametraal tegenover elkaar liggende 20 plaatsen, die over ongeveer 90° versprongen staan ten opzichte van de eerste plaatsen, ten gevolge van een ten opzichte van de horizontaal in beide richtingen stijgend verloop, telkens een hoogst liggend deel (31). bezit en waarbij in het hoogste deel (31) een overbelastingsbeveiliging is aangebracht in 25 de vorm van ten minste één elastische werkzame aanslag (27,32), die na overschrijding van een van buiten af op de lamel uitgeoefende draaibelasting van een vooraf bepaalde grootte een voortzetting van de relatieve verdraaiing toelaat tussen de lamellenhouder en de aandrijfnaaf in dezelfde richting.

2. Jaloezie volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat op de binnenzijde van de aandrijfnaaf (21) en het daar doorheen gaande deel (24) van de lamellenhouder (22). telkens ten minste één aanslag (32,27) is aangebracht en dat deze aanslagen voor wat betreft hun afmetingen en 35 de materiaal-elasticiteit zodanig zijn uitgevoerd, dat zij na een relatieve verdraaiing tot aanlegging met elkaar komen en na overschrijden van een op de lamel (13) van buiten af 80 0 1 1 71 V - 10 - uitgeoefende draaibelasting van een vooraf bepaalde grootte, een voortzetting van de relatieve verplaatsing toelaten tussen de lamellenhouder (22) en de aandrijfnaaf (21) in dezelfde richting.

3. Jaloezie volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat de aanslagen (27,32) zijn aangebracht op twee diametraal tegenover elkaar liggende plaatsen en elk in dat omtreksgebied liggen waarvan de met de axiale richting parallelle beschrijvende lijnen lopen door het hoogste 10 deel (31) van het geleidingsvlak (30) bij de bovenrand van de aandrijfnaaf (21).

4. Jaloezie volgens conclusie 2 of 3,met het kenmerk, dat de samenwerkende aanslagen (27,32) enerzijds worden gevormd door de dwarsdoorsnedevorm van 15 armen (25)', die zijn voorzien van uitsteeksels (28), en anderzijds door aanzetstukken, die in de vrije inwendige doorsnede van de aandrijfnaaf (21) steken.

5. Jaloezie volgens één der conclusies 2 - 4, m e t het kenmerk, dat de aanslagen (27,32) een drie- 20 hoekige dwarsdoorsnede bezitten.

6. Lamellen-jaloezie met vertikaal aangebrachte lamellen, in het bijzonder volgens conclusie l of 2, met het kenmerk, dat het door een aandrijfnaaf (21L heengaande deel (24) van de lamellenhouder (22) is 25 voorzien van twee, bij voorkeur diametraal tegenover ‘elkaar liggende, elastische uitsteeksels (28), die na het doorvoeren van dit deel (24) door de aandrijfnaaf (21) zich uitbreidend automatisch over de, bij voorkeur ten minste éên geleidingsvlak (30) vormende, bovenrand van de 30 aandrijfnaaf (21) heengrijpen.

7. Jaloezie volgens conclusie 6, ra e t het kenmerk, dat het voor de koppeling van de lamellenhouder (22) met de aandrijfnaaf (21) dienende vasthouddeel van de lamellenhouder (22) is voorzien van een, in het 35 gebied van de aandrijfnaaf (21) in hoofdzaak cilindrisch, 800 1 1 71 . *- - 11 - deel (24) en van twee daarop aansluitende, door een sleuf (26) van elkaar gescheiden, armen (25) met elk een naar buiten toe gericht uitsteeksel (28).

8. Jaloezie volgens conclusie 7, m e t het 5 kenmerk, dat de armen (25) bij hun boveneinden zijn verbonden tot een beugel.

9. Jaloezie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitsteeksels (28) aan hun onderzijde wigvormig zijn uitgevoerd met een in radiale 10 richting lopende puntige kant.

10. Jaloezie als beschreven en/of weergegeven in de tekening. 800 1 1 71