NL2011286C2 - Gasbrander - Google Patents

Description

Gasbrander

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een gasbrander, omvattende een branderhuis met ten minste één mengkamer die is voorzien van een gasinlaat, waarbij het branderhuis is voorzien van een branderdeksel dat de mengkamer althans ten dele af dekt en ter plaatse een groep branderpoorten omvat die zich door het branderdeksel uitstrekken om de mengkamer te openen.

Hoewel niet uitsluitend, doch niettemin in het bijzonder heeft de uitvinding daarbij betrekking op een gasbrander voor een kooktoestel of fornuis voor huishoudelijk en/of professioneel gebruik. Conventionele branders voor kooktoestellen hebben als nadeel dat de branderpoorten daarvan aan een omtrek van de branderkop radiaal zijn aangebracht. Hierdoor gaat warmte verloren doordat de branderpoorten naar buiten zijn gericht en niet rechtstreeks naar een bodem van een pan. Dit gaat dan ook ten koste van het rendement van de brander, doordat veel warmte onbenut wordt afgestaan aan de omgeving. Om hiervoor te compenseren, worden deze branders gewoonlijk met veel vermogen uitgevoerd. De brander is daarbij voorzien van een hulpgasconstructie, die ervoor zorgt dat de brander gelijkmatig ontsteekt en herontsteekt en dat de brander zowel bij laagstand als bij hoogstand stabiel blijft branden. Deze constructie maakt een regelbereik tussen een kleinste en grootste vermogen van de brander groter dan wanneer er niet een dergelijke hulpgasconstructie aanwezig zou zijn. Een conventionele brander van dit type heeft aldus een regelbereik van typisch de orde van 1:5, wat zich vertaalt naar bijvoorbeeld typisch de orde van 200 W bij laaglast en 1000 W bij vol vermogen.

Naast dergelijke radiale branders bestaan er ook zogenoemde vlakke branders. Een voorbeeld daarvan is beschreven in Internationale octrooiaanvrage WO 2007/036772. De daaruit bekende brander heeft, in tegenstelling tot een radiale brander, branderpoorten in een bovenvlak van het branderdeksel, dus naar boven en direct naar de bodem van de pan gericht. Hierdoor gaat belangrijk minder warmte verloren aan de omgeving, wat direct het rendement ten goede komt. Bovendien kan een vlakke brander in voorkomende gevallen met een relatief laag vlambed worden bedreven, wat een reductie van schadelijke stikstofoxyde-emmissie ten goede komt. Een conventionele hulpgasconstructie, zoals een hulpgasring van een radiale brander, is evenwel bij een dergelijke vlakke brander niet praktisch uitvoerbaar, wat het ontsteken en herontsteken van de brander bemoeilijkt en ten koste gaat van een stabiel vlambeeld van de brander bij hooglast. Om een ontoelaatbare onvolledige verbranding uit te sluiten, worden dergelijke vlakke branders daarom gewoonlijk met slechts een relatief beperkt maximum vermogen uitgevoerd wat een ongunstig effect heeft op het regelbereik dat gewoonlijk niet verder dan circa 1:3 reikt, bijvoorbeeld typisch van 250 W tot 750 W.

Met de onderhavige uitvinding wordt ondermeer beoogd te voorzien in een brander, in het bijzonder een brander voor een kooktoestel, die een adequaat rendement met een adequaat regelbereik weet te combineren.

Om het beoogde doel te bereiken heeft een brander van de in de aanhef beschreven soort daartoe volgens de uitvinding als kenmerk dat het branderhuis een eerste mengkamer en een daarvan gescheiden tweede mengkamer omvat, waarbij de eerste mengkamer is voorzien van een eerste gasinlaat en de tweede mengkamer is voorzien van een tweede gasinlaat, dat het branderdeksel ter plaatse van de eerste mengkamer een eerste groep branderpoorten omvat, in open communicatie met de eerste mengkamer, en ter plaatse van de tweede mengkamer een tweede groep branderpoorten, in open communicatie met de tweede mengkamer. Door aldus in een vlakke brander het totaal aan branderpoorten op te delen in twee al of niet gelijk gedimensioneerde groepen of zones, ontstaan als het ware binnen de brander een eerste brander en een tweede brander, die van elkaar zijn gescheiden en ieder onafhankelijk van elkaar kunnen worden ontstoken en geregeld. De gastoevoermiddelen worden daartoe ingericht om een gastoevoer te schakelen tussen ten minste twee configuraties, namelijk A. naar alleen de eerste branderzone of gelijktijdig naar de eerste en tweede branderzone, dan wel B. naar alleen de tweede branderzone of gelijktijdig naar de eerste en tweede branderzone.

Indien beide branderzones eenzelfde vermogen hebben met ieder een regelbereik van 1:3 kan aldus het samenstel worden geregeld in een bereik van 1:6, wat een doorsnee regelbereik van een conventionele radiale brander reeds overtreft, terwijl het voordelige rendement van een vlakke brander wordt gehandhaafd.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de gasbrander volgens de uitvinding heeft evenwel als kenmerk dat de eerste groep branderpoorten en de tweede groep branderpoorten ongelijk zijn gedimensioneerd. Een dergelijke ongelijke dimensie kan zich bijvoorbeeld uiten in een door de betreffende groep ingenomen oppervlak, een aantal branderpoorten per groep, een (gemiddelde) doorsnede van de branderpoorten die in een groep al of niet constant kan zijn of een combinatie van één of meer van dergelijke of ander factoren. Aldus hebben beide branderzones verschillende (top)vermogens. Het regelbereik per branderzone is daarbij weliswaar gelijk aan bijvoorbeeld de orde van 1:3, maar het gecombineerde regelbereik kan aldus belangrijk breder worden getrokken. Uitgaande van bijvoorbeeld een maximum vermogen van 200-700 W voor de eerste groep branderpoorten en een vermogen van 1-3 kW voor de tweede groep, kan aldus een gecombineerd regelbereik worden gerealiseerd van 200 W tot 3 kW, oftewel 1:15 voor de totale brander. Aldus ontstaat een vlakke brander met een ééndelige branderkop, zonder hulpgasconstructie maar niettemin met een regelbereik dat het regelbereik van een conventionele radiale brander in vergaande mate overstijgt.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm heeft de gasbrander volgens de uitvinding als kenmerk dat de tweede mengkamer de eerste mengkamer althans ten dele omringt en dat de eerste groep branderpoorten zich bevindt in een binnen een door de tweede groep branderpoorten bepaalde buitenste zone gelegen binnenste zone van het branderdeksel. Op zichzelf is een radiale brander bekend met afzonderlijke concentrische branderdelen. Een dergelijke conventionele meerkringsbrander kan worden toegepast om het regelbereik van de brander te vergroten. Nadeel van de conventionele meerkringsbr ander is dat het branderdeksel daarbij niet uit één deel kan bestaan, maar de brander altijd meer dan één koppen heeft. Dit is met name een gevolg van de noodzakelijke aanwezigheid van een hulpgasconstructie, die dient voor zowel de binnenbrander als buitenbrander en omwille van produceerbaarheid. Deze voorkeursuitvoeringsvorm van de brander volgens de uitvinding heeft geen hulpgasconstructie nodig en laat daardoor een branderdeksel uit één al of niet samengesteld deel toe.

In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de gasbrander volgens de uitvinding daarbij gekenmerkt doordat het branderdeksel ter plaatse van de binnenste zone aan een van de eerste mengkamer afgewend hoofdoppervlak een concaaf verloop heeft. Een dergelijk concaaf verloop is niet slechts vanuit esthetisch oogpunt wenselijk, maar leidt bovendien tot een mechanische duurzaamheid bij de sterk wisselende temperaturen waaraan een brander nu eenmaal wordt blootgesteld. De branderpoorten van de binnenste zone kunnen daarbij hetzij evenwijdig aan elkaar verticaal daarin zijn aangebracht, hetzij min of meer dwars op het concave oppervlak zijn aangebracht. In het laatste geval zullen hartlijnen van branderpoorten uit de eerste groep branderpoorten onderling convergeren. De convergerende hartlijnen, al of niet als gevolg van het concave verloop, in het centrale deel richten de branderpoorten naar een al of niet gemeenschappelijk brandpunt en concentreren daarmee het vlambeeld op een hart van een pan. Dit is met name bij de toepassing van een wokpan wenselijk.

Om te bevorderen dat voldoende secundaire lucht de binnenste zone kan bereiken heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de gasbrander volgens de uitvinding als kenmerk dat dat de branderpoorten in de binnenste zone althans overwegend op een eerste niveau in het branderdeksel openen en dat de branderpoorten in de tweede zone branderpoorten althans overwegend onder het eerste niveau in het branderdeksel openen, in het bijzonder doordat het branderdeksel ter plaatse van de buitenste zone aan een van de tweede mengkamer afgewend hoofdoppervlak afloopt, en meer in het bijzonder aldaar een convex neerwaarts verloop heeft. De ligging van de buitenste zone, althans overwegend, onder het niveau van de binnenste zone bevordert een toevoer van secundaire lucht over het vlambed van de buitenste zone naar de binnenste zone toe. Dit leidt tot een betere verbranding en daarmee een hoger rendement en lagere schadelijk uitstoot van de binnenste zone. Een aflopend, in het bijzonder convex verloop in dit deel van de brander bevordert bovendien een natuurlijke evacuatie en wegvloeien van (kook)vloeistoffen als die onverhoopt tijdens of na bedrijf daarop de brander terecht zouden komen, zodat deze zo minder gemakkelijk naar binnen de brander treden.

Uit oogpunt van kostenbesparing en constructie-eenvoud heeft het de voorkeur om de eerste branderzone en tweede branderzone te voorzien van gemeenschappelijke ontstekingsmiddelen. Daartoe heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de gasbrander volgens de uitvinding als kenmerk dat vlamontstekingsmiddelen zijn voorzien met ten minste één vonkelektrode die ter plaatse van een tussen de eerste groep branderpoorten en de tweede groep branderpoorten gelegen gebied van het branderdeksel uitgaat. In een meer bijzonder uitvoeringsvorm is de gasbrander volgens de uitvinding daarbij verder gekenmerkt doordat een voor de eerste groep branderpoorten en tweede groep branderpoorten gemeenschappelijke vonkelektrode althans nagenoeg halverwege het gebied van het branderdeksel uitgaat. De vonkelektrode is aldus dusdanig gepositioneerd dat de vonk die daarvan uitgaat zowel de eerste branderzone als de tweede branderzone zal kunnen ontsteken. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor een thermokoppel dat ter beveiliging van gewoonlijk bij de vonkelektrode wordt toegepast en aldus door elk van beide zones zal worden aangestraald.

Uit oogpunt van eenvoud en bedieningscomfort heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de gasbrander volgens de uitvinding als kenmerk dat de eerste gasinlaat en de tweede gasinlaat althans koppelbaar zijn aan gemeenschappelijke gastoevoerregelmiddelen en dat de gastoevoerregelmiddelen in staat en ingericht zijn om selectief een regelbare gasweg te bieden aan ten minste één van beide genoemde gasinlaten afzonderlijk dan wel aan beide gasinlaten gemeenschappelijk. Aldus kunnen met dezelfde regelmiddelen een eenvormige bedieningsmiddelen die daarvan uitgaan beide branderzones worden bediend. Alle logica en sturing van de beide branderzones kan daarin worden voorzien zonder dat de gebruiker er erg in heeft.

Een bijzonder praktische uitvoeringsvorm van de gasbrander volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat de eerste kamer met de eerste groep branderpoorten in staat en ingericht is om een brandervermogen in een bereik tussen circa 100 W en 1200 W te leveren. Aldus voorziet de eerste kamer en groep branderpoorten in een eerste branderzone waarmee op een gematigd tot gemiddeld vermogen kan worden warm gehouden, gesudderd of matig gekookt, met een regelbereik dat varieert van een minimum van de orde van 100-400 W tot een maximum van de orde van 700-1200 W. In een verdere praktische uitvoeringsvorm is de gasbrander volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de tweede kamer met de tweede groep branderpoorten in staat en ingericht is om een brandervermogen in een bereik tussen circa 400 W en 3800 W te leveren. De tweede kamer met branderpoorten voorziet aldus in een tweede branderzone die een gemiddeld tot hoog vermogen toelaat, zodat behalve zacht koken ook bakken of zelfs wokken met dezelfde brander kan worden gerealiseerd. In het laatste geval kunnen beide zones eventueel gelijktijdig op vol vermogen worden bedreven. Dit levert aldus een gecombineerd maximaal vermogen van de orde van 5 kW.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 een uitvoeringsvoorbeeld van een gasbrander volgens de uitvinding in perspectivisch aanzicht; en figuur 2 een dwarsdoorsnede van de gasbrander van figuur 1.

De figuren zijn overigens zuiver schematisch en niet steeds op schaal getekend. Met name kunnen omwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in het algemeen met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid.

De in de figuren getoonde gasbrander leent zich in het bijzonder voor toepassing in een gaskooktoestel, al of niet in combinatie met andere typen branders of warmtebronnen. De brander omvat een branderhuis 10 dat met een basisdeel 11 vast in een niet nader getoonde kookplaat van een niet nader getoond kooktoestel wordt gemonteerd. Op het basisdeel 11 van het branderhuis ligt een vuurvaste branderkop 12. De branderkop 12 omvat aan een bovenzijde daarvan een branderdeksel 20 dat daarop is geklonken, gelast of anderszins daarmee hecht is verbonden. Eventueel kunnen de branderkop en het branderdeksel, in plaats van tot dit deel van de brander te zijn samengesteld, overigens ook uit één geheel zijn gevormd, bijvoorbeeld een gietstuk van aluminium. Ten behoeve van een praktisch onderhoud ligt de branderkop met het branderdeksel, bij gebruik, vrij losneembaar op het basisdeel van het branderhuis, zodat het te allen tijde eenvoudig kan worden afgenomen om bijvoorbeeld te worden gereinigd. Het basisdeel wordt daartegen in een onderbak van een kookplaat gefixeerd en daarin, gewoonlijk tezamen met één of meer verdere branders, gekoppeld aan gastoevoermiddelen van de kookplaat. Een vangschaal met openingen ter plaatse van de brander(s) wordt over de brander(s) aangebracht en daarbij op een daartoe voorziene flensrand 13 van de brander ontvangen. Een dergelijke vangschaal kan uit geëmailleerd, gelakt of anderszins gecoat c.q. verduurzaamd (plaat)staal worden gevormd en in dat geval op de flensrand 13 worden geschroefd of geklonken. In het geval van een vangschaal van glas wordt deze door tussenkomst van een adapterring op de flensrand gefixeerd om puntbelasting(en) in het glas te vermijden.

Als materiaal voor de delen van de brander is hier gekozen voor gegoten aluminium, hoewel ook andere hittebestendige materialen zich daarvoor lenen zoals keramiek en andere metalen zoals (roestvast) staal en messing. Het branderdeksel 20 voorziet aan een blootliggend hoofdoppervlak daarvan in een extra gladde toplaag of coating, bij voorbeeld van email, die aanzetten van kookresten tegengaat en de brander bovendien een esthetisch fraai uiterlijk verschaft. Eventueel kan ten aanzien van het branderdeksel in plaats van een gietstuk worden uitgegaan van een vlak plaatdeel dat uiteindelijk in de gewenst vorm is gevormd.

Het branderhuis omvat conform de uitvinding een eerste mengkamer 31 en ten minste één verdere, tweede mengkamer 32. In beide gevallen gaat het daarbij om een holte die deels in het basisdeel 11 van het branderhuis en deels in de branderdeksel 12 is gelegen. Aan een bovenzijde zijn beide kamers begrensd door het branderdeksel 20. Daarbij omvat het branderdeksel ter hoogte van de eerste mengkamer 31 een eerste groep 21 branderpoorten en ter plaatse van de tweede mengkamer een tweede groep 22 branderpoorten. In beide gevallen liggen de branderpoorten aan het in hoofdzaak vlakke hoofdoppervlak van het branderdeksel.

De branderpoorten kunnen op diverse wijzen worden aangebracht en zijn bijvoorbeeld bij een gieten van het branderdeksel uitgespaard of naderhand daarin aangebracht door een mechanische materiaal afnemende behandeling zoals boren, frezen, stansen of ponsen dan wel met behulp van een laser in het branderdeksel gesneden. De branderpoorten 21,22 strekken zich over een volledige dikte van het branderdeksel daarin uit, zodat de mengkamers 31,32 via de branderpoorten naar buiten toe openen.

De branderpoorten 21,22 hebben typisch een diameter van de orde van 0,4 tot 2,5 mm, in het bijzonder tussen 1,2 en 1,6 mm, en zijn dusdanig dicht bij elkaar geplaatst dat ze elkaar zullen ontsteken. Dit zorgt voor een stabiel vlambeeld zonder dat daarvoor een separate hulpgasconstructie (ring) of andere voorziening nodig is.

De mengkamers 31,32 zijn ieder afzonderlijk voorzien van respectievelijk een eerste en een tweede gasinlaat 41,42 die op hun beurt, althans in gemonteerde toestand, zijn gekoppeld aan gastoevoermiddelen 51,52. De gastoevoermiddelen zijn regelbaar en voorzien in een gastoevoer naar één van beide mengkamers afzonderlijk ofwel beide mengkamers gemeenschappelijk. Eventueel kan ook worden uitgegaan van een configuratie waarbij slechts één van beide groepen afzonderlijk aanstuurbaar is in combinatie met een stand waarbij beide groepen worden aangestuurd. Tevens wordt hier primaire lucht aangezogen die voor de ontbranding van het gas noodzakelijk is.

Hoewel de beide groepen van branderpoorten ook volledig naast elkaar of in een andere configuratie ten opzichte van elkaar kunnen zijn aangebracht, is in het onderhavige voorbeeld gekozen voor een concentrische opstelling. Daarbij vormt de eerste groep branderpoorten een centraal branderdeel en ligt de tweede groep daar, als perifeer branderdeel, in een ring omheen. Dit is vooral in het perspectivisch beeld van figuur 1 duidelijk te zien.

In een gebied tussen beide branderdelen 21,22 zijn ontstekingsmiddelen 25 voorzien in de vorm van een elektronische vonkontsteking en vlambeveiliging (thermokoppel). Een elektrische aansluiting 45 daarvoor ontwijkt aan een onderzijde van de brander en is op de regelmiddelen 75 aangesloten die ook de gastoevoer naar beide branderdelen 21,22 regelen. Door de, althans circa, mediale ligging van de ontstekingsmiddelen 25 tussen beide branderdelen 21,22 kunnen beide branderdelen 21,22 daardoor worden ontstoken. Met een bedieningsmiddelen 75, zoals bijvoorbeeld een intuïtieve draaiknop, is een handmatige bediening van de gastoevoermiddelen 70 en vonkontsteking 25 mogelijk.

De gastoevoermiddelen leiden een gas stroom via de eerste inlaat 41 naar de eerste mengkamer 31 met eerste groep 21 branderpoorten, zodat alleen het centrale deel van de brander ontsteekt. Dit centrale deel heeft een licht convex (hol) verloop, zie figuur 2, waarbij of waardoor de branderpoorten 21 enigszins naar binnen zijn gericht. Het holle verloop bevordert een elastische accommodatie van mechanische spanningen die onder sterk wisselende temperaturen kunnen ontstaan. Aldus draagt de vormgeving van het centrale deel van het deksel bij aan een duurzaamheid daarvan. De branderpoorten 21 zijn min of meer evenwijdig aan elkaar in het centrale deel zijn voorzien en daarbij verticaal zijn gericht. Eventueel kunnen ze echter ook min of meer dwars op het convexe oppervlak worden aangebracht waardoor een vlambeeld van het centrale branderdeel enigszins zal convergeren om zodoende bijzondere efficiënt een centraal deel van een bodem van een daarboven geplaatste pan aan te stralen. Het centrale branderdeel 21 is zodanig gedimensioneerd dat daarvan een piekvermogen van circa 800 W uitgaat, dat traploos dan wel stapsgewijs regelbaar is van een minimum van de ored van 200 W tot dit maximum van de orde van 800 W.

In een tweede toestand leiden de gastoevoermiddelen een gas stroom naar de inlaat 42 en mengkamer 32 voor het tweede branderdeel 22 dat aan het hoofoppervlak een concaaf verloop kent dat afloopt. De branderpoorten 22 in dit deel van het deksel zijn min of meer dwars op het oppervlak daarvan aangebracht, zodat het daarvan afkomstige vlambeeld zal divergeren om zich over de panbodem te spreiden. Doordat dit deel van het deksel afloopt vanaf het centrale deel 21 liggen de branderpoorten van de tweede groep althans in hoofdzaak allemaal onder een niveau van de branderpoorten 21 van het centrale deel. Hierdoor bevordert in hoge mate een voldoende secundair luchttransport naar de branderpoorten in het centrale deel die daardoor een optimalere verbranding te zien zullen geven. De secundaire lucht stroomt daarbij over de tweede branderpoorten heen. Het aflopende verloop zorgt er bovendien voor dat eventueel kookvocht of andere vloeistof eenvoudig van dit deel kan wegstromen en minder snel door de poorten 22 heen zal dringen naar binnen de brander. Het tweede branderdeel is zodanig gedimensioneerd dat daarvan een maximaal brandervermogen van circa 2200 W uitgaat, dat traploos dan wel in stappen regelbaar is van de orde van 400 W tot dit maximum van 2200 W. Desgewenst kan dit branderdeel groter worden gedimensioneerd en worden geschaald naar een maximaal vermogen van de orde van 4 kW.

In een derde toestand worden beide inlaten 41,42 gelijktijdig door de gastoevoermiddelen gevoed en kan de brander op vol vermogen worden bedreven. In dat geval wordt aldus een totaal brandervermogen van 3 kW geboden. Al met al kan de in dit voorbeeld beschreven gasbrander aldus niettegenstaande een vlakke branderconstructie zonder hulpgasinrichting over een enorm vermogensgebied worden bedreven dat zich uitstrekt van een relatief licht minimaal vermogen van 200W tot een maximaal vermogen van 3000W. Dit komt overeen met een regelverhouding van 1:15, waarmee zelfs dat van althans veel radiale branders wordt overtroffen. Indien het tweede deel wordt geschaald naar de orde van 4 kW kan aldus zelfs een topvermogen van de orde van 5 kW voor de brander als geheel worden gerealiseerd.

Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter een enkel voorbeeld nader werd toegelicht, moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt. Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk. Zo zal de brander met name in een gaskooktoestel tezamen met een aantal al of niet soortgelijke brander worden toegepast. Daarbij kunnen de branders onderling verschillend worden gedimensioneerd om binnen het toestel verschillende kookniveaus te verschaffen. Ook kunnen de beide branderdelen per brander, qua vermogen, met een verschillende onderlinge verhouding worden gekozen om een breder dan wel smaller bereik per brander te bieden.

In plaats van twee afzonderlijke zones kunnen binnen het kader van de uitvinding ook meer zones met branderpoorten in het branderdeksel worden voorzien, ieder met een eigen mengkamer die zich daaronder uitstrekt. De zones kunnen bovendien qua vermogen desgewenst gelijk dan wel verschillend worden gedimensioneerd. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld ligt de buitenste zone in een aflopend, concaaf deel van het branderdeksel, doch dit deel kan ook vlak, min of meer evenwijdig met het centrale deel worden uitgevoerd. Behalve op eenzelfde niveau kan daarbij ook worden uitgegaan van een stap waarbij dit buitenste deel niettemin op een lager niveau ligt om een secundair luchttransport naar de binnenste zone minder te belemmeren.

Voor wat betreft de gasregeling is in het voorbeeld uitgegaan van een mogelijkheid om beide branderdelen met groepen branderpoorten afzonderlijk te kunnen bedrijven zowel als beide delen gezamenlijk. In plaats daarvan kan ook worden gekozen voor een regeling waarbij slechts één van beide branderdelen afzonderlijk zal worden gevoed in combinatie met één of meer standen waarbij beide branderdelen tezamen in bedrijf zijn.

Steeds wordt dankzij de uitvinding een breed regelbereik verkregen in combinatie met een constructief en energetisch bijzonder efficiënt branderontwerp.

Claims (10)

1. Gasbrander omvattende een branderhuis met ten minste één mengkamer die is voorzien van een gasinlaat, waarbij het branderhuis is voorzien van een branderdeksel dat de mengkamer althans ten dele afdekt en ter plaatse een groep branderpoorten omvat die zich door het branderdeksel uitstrekken om de mengkamer te openen met het kenmerk dat het branderhuis een eerste mengkamer en een daarvan gescheiden tweede mengkamer omvat, waarbij de eerste mengkamer is voorzien van een eerste gasinlaat en de tweede mengkamer is voorzien van een tweede gasinlaat, dat het branderdeksel ter plaatse van de eerste mengkamer een eerste groep branderpoorten omvat, in open communicatie met de eerste mengkamer, en ter plaatse van de tweede mengkamer een tweede groep branderpoorten, in open communicatie met de tweede mengkamer.

2. Gasbrander volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de eerste groep branderpoorten en de tweede groep branderpoorten ongelijk zijn gedimensioneerd.

3. Gasbrander volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat de tweede mengkamer de eerste mengkamer althans ten dele omringt en dat de eerste groep branderpoorten zich bevindt in een binnen een door de tweede groep branderpoorten bepaalde buitenste zone gelegen binnenste zone van het branderdeksel.

4. Gasbrander volgens conclusie 3 met het kenmerk dat het branderdeksel ter plaatse van de binnenste zone aan een van de eerste mengkamer afgewend hoofdoppervlak een concaaf verloop heeft.

5. Gasbrander volgens conclusie 3 of 4 met het kenmerk dat de branderpoorten in de binnenste zone althans overwegend op een eerste niveau in het branderdeksel openen en dat de branderpoorten in de tweede zone branderpoorten althans overwegend onder het eerste niveau in het branderdeksel openen, in het bijzonder doordat het branderdeksel ter plaatse van de buitenste zone aan een van de tweede mengkamer afgewend hoofdoppervlak afloopt, en meer in het bijzonder aldaar een convex neerwaarts verloop heeft.

6. Gasbrander volgens een of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat vlamontstekingsmiddelen zijn voorzien met ten minste één vonkelektrode die ter plaatse van een tussen de eerste groep branderpoorten en de tweede groep branderpoorten gelegen gebied van het branderdeksel uitgaat.

7. Gasbrander volgens conclusie 6 met het kenmerk dat een voor de eerste groep branderpoorten en tweede groep branderpoorten gemeenschappelijke vonkelektrode althans nagenoeg halverwege het gebied van het branderdeksel uitgaat.

8. Gasbrander volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de eerste gasinlaat en de tweede gasinlaat althans koppelbaar zijn aan gemeenschappelijke gastoevoerregelmiddelen en dat de gastoevoerregelmiddelen in staat en ingericht zijn om selectief een regelbare gasweg te bieden aan ten minste één van beide genoemde gasinlaten afzonderlijk dan wel aan beide gasinlaten gemeenschappelijk.

9. Gasbrander volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de eerste kamer met de eerste groep branderpoorten in staat en ingericht is om een brandervermogen in een bereik tussen circa 100 W en 1200 W te leveren.

10. Gasbrander volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de tweede kamer met de tweede groep branderpoorten in staat en ingericht is om een brandervermogen in een bereik tussen circa 400 W en circa 3800 W te leveren.