NL2006490C2 - Inrichting en werkwijze voor het verkleinen van afval. - Google Patents

Description

Inrichting en werkwijze voor het verkleinen van afval.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verkleinen en afvoeren van afval, omvattende een houder met een inbrengopening met 5 sluissysteem, een in de houder aangebrachte maalinrichting met een uit laat leiding, waarbij die uitlaatleiding een met een riool koppelbare leiding omvat.

Een voorbeeld van een dergelijke inrichting wordt gegeven in WO 93/13861. Daarbij ontstaat steeds het probleem dat bepaalde typen afval een bijzondere behandeling vereisen. Vaak is eenvoudige volumeverkleining van het afVal niet 10 mogelijk waardoor de afvalstroom een aanzienlijke omvang heeft. Bovendien bestaat een aanzienlijk risico voor personeel voor het hanteren van bepaalde soorten afVal zoals in ziekenhuizen. Als voorbeeld worden flessen of andere houders gevuld met besmettelijke of op andere wijze schadelijke materie genoemd. Ook in andere gebouwen waar grote aantallen mensen aanwezig zijn is het hanteren van afval een 15 probleem.

Bovendien wordt ernaar gestreefd een dergelijke inrichting op zo eenvoudig mogelijke wijze te installeren, dat wil zeggen zonder dat aan de infrastructuur van een bestaand gebouw ingrijpende handelingen uitgevoerd moeten worden. Dit betreft zowel de stroomaansluiting, wateraansluiting als afvoer. In andere publicaties is voorgesteld 20 die afvoer via een bestaand riool of een bijzonder buizenstelsel te laten verlopen. Gebleken is echter dat hoewel theoretisch een dergelijk systeem zou kunnen voldoen door de hoeveelheid en wisselende kwaliteit van het aangeboden afval, voortdurend verstoppingen en storingen van de inrichting plaatsvinden, en waarbij storingen uitsluitend door geschoold personeel te verhelpen zijn. In de praktijk blijkt ook dat 25 bestaande rioleringen met kleine diameter deels een zeer beperkt afschot hebben, waardoor afval door deze delen moeilijker getransporteerd wordt.

Omdat zoals hierboven aangegeven het afval gezondheidschadelijk materiaal kan omvatten, zeker als dit in vermalen toestand aan een dergelijk riool aangeboden wordt, zijn ingrepen om verstoppingen te verhelpen bijzonder ongewenst en dienen 30 aanzienlijke veiligheidsmaatregelen uitgevoerd te worden bij het uitvoeren van deze werkzaamheden.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding in een inrichting voor het afvoeren van huishoudelijk en/of medisch afval te voorzien die eenvoudig te bedienen 2 is, geen risico voor het personeel, dat deze inrichting gebruikt, meebrengt en welke na bewerking in een afvalstroom voorziet die op eenvoudige wijze afgevoerd kan worden. Bovendien wordt beoogd in een inrichting te voorzien die door het personeel bediend kan worden welke het afval verzamelt. Bovendien dient een dergelijke inrichting altijd 5 bedrijfsklaar te zijn, dat wil zeggen geen wachttijden te kennen. Bovendien is een doel van de onderhavige uitvinding een grote verscheidenheid aan medisch afval op betrouwbare wijze te kunnen vermalen en vervolgens te transporteren. Dat wil zeggen dat een inrichting beoogd wordt die weinig kritisch is met betrekking tot het functioneren daarvan zodat allerlei personeel allerlei soorten afVal daarin in kan 10 brengen waarbij behalve het niet bestaan van gevaar voor personeel geen ongewenste bijverschijnselen optreden.

Dit doel wordt verwezenlijkt bij een hierboven beschreven inrichting, doordat in die uitlaatleiding een waterafvoer uitmondt, verbonden met een watertoevoer voor het transporteren van het zich in die uitlaatleiding bevindende materiaal, waarbij een 15 sturing aangebracht is voor het intermitterend toevoeren van water door die waterafVoer.

Zoals hierboven aangegeven ontstaat bij het verkleinen en afvoeren van afval en meer in het bijzonder ziekenhuisafVal het probleem dat bij aansluiting op een rioolleiding verstoppingen ontstaan. Daardoor zijn dergelijke aansluitingen in de 20 praktijk niet of nauwelijks uitgevoerd. Met de onderhavige uitvinding is verrassenderwijs gebleken dat een dergelijke aansluiting wel op betrouwbare wijze gerealiseerd kan worden, dat wil zeggen dat verstoppingen niet of pas in extreme gevallen plaatsvinden. Door het intermitterend inbrengen van water in de uitlaatleiding is geforceerd transport van afval mogelijk gebleken. Dit effect kan volgens een van 25 voordeel zijnde uitvoering van de onderhavige uitvinding nog verbeterd worden indien een aanzienlijke hoeveelheid water intermitterend toegevoerd wordt. Als voorbeeld wordt een hoeveelheid water van ten minste 0,5 en meer in het bijzonder ten minste 1 liter per seconde genoemd. Het is mogelijk een dergelijke grote hoeveelheid water via een waterleidingnet met verhoudingsgewijs grote diameter toe te voeren. Indien echter 30 van een bestaande infrastructuur uitgegaan wordt met leidingen van bijvoorbeeld 15 of 22 mm diameter heeft het de voorkeur een opslaghouder aan te brengen die vanuit het waterleidingsysteem gevuld wordt en in bijzonder korte tijd in een enkele stap geledigd wordt in de uitlaatleiding. Door de impuls van de zo vrijkomende hoeveelheid water 3 wordt het afVal weggedrukt en getransporteerd. Daarbij worden optimale omstandigheden verkregen indien het volume van de uitlaatleiding voor 30-80% gevuld is met water en afval.

Indien de inrichting in combinatie met een stankafsluiter gebruikt wordt, hetgeen 5 bij toepassing met directe koppeling aan een riool gewenst is, wordt de watertoevoer bij voorkeur stroomafwaarts van een dergelijke stankafsluiter verwezenlijkt. Een dergelijke stankafsluiter is bij voorkeur uitgevoerd in de vorm van een klep

Het intermitterend toevoeren van water kan met behulp van de sturing onafhankelijk van de omstandigheden in de inrichting volgens de uitvinding gestuurd 10 worden. Dat wil zeggen het is mogelijk om bijvoorbeeld elke twee of drie minuten een bepaalde hoeveelheid water door het systeem te spoelen.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de onderhavige uitvinding is een sensor aanwezig die de toevoer van afVal detecteert. Deze sensor kan stroomopwaarts van de maalinrichting aanwezig zijn en tevens de maalinrichting bedienen. Aan de hand 15 daarvan kan intermitterend water aan de uitlaatleiding van de maalinrichting toegevoerd worden. Het is eveneens mogelijk stroomafwaarts van de maalinrichting een sensor aan te brengen. Deze kan direct bij het vrijkomen van afval de toevoer van water starten. Bovendien kan met een dergelijke sensor het ontstaan van eventuele verstoppingen gedetecteerd worden hetgeen met behulp van de sturing eventueel kan 20 resulteren in het in tegengestelde richting draaien van de maalinrichting om de druk op de uitlaatleiding te verminderen.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het verkleinen van afval, omvattende het via een sluisconstructie in een maalruimte brengen van dat afval, het vermalen van dat afval en het via een uitlaatleiding afvoeren van dat 25 vermalen afval in een rioolleiding, waarbij aan die uitlaatleiding intermitterend water toegevoegd wordt voor het verplaatsen van dat afval.

Met behulp van de hierboven beschreven sturing is het mogelijk na het eerste detecteren van afval gedurende een vaste tijd een aantal malen intermitterend water toe te voeren. Als voorbeeld wordt een periode van 2 minuten genoemd gedurende welke 30 6 - 8 maal een hoeveelheid water toegevoerd wordt, waarna gedurende een periode van 10 minuten elke 2 minuten een hoeveelheid water toegevoerd wordt.

De uitvinding kan in principe toegepast worden bij elke inrichting voor het verkleinen en vermalen van afval. Als voorbeeld zal hieronder aan de hand van de 4 tekening een voorkeursinrichting in detail beschreven worden. Begrepen dient te worden dat elk ander soort inrichting met vermaler en daarop aansluitende uitlaatleiding die met het riool koppelbaar is toepasbaar is.

In de tekeningen toont: 5 Fig. 1 schematisch de inrichting volgens de onderhavige uitvinding; en

Fig. 2 een gebouw voorzien van de uitvinding.

In fig. 1 is een inrichting voor het afvoeren van huishoudelijk en/of medisch afVal in het geheel met 1 aangegeven. Deze bestaat uit een behuizing 2 die een tussenopslag of bufferruimte 8 en een maalruimte 9 begrenst. Deze zijn gescheiden door twee 10 kleppen 6 die in de richting van pijl 28 kunnen openen bediend door motor 7 gestuurd door sturing 20. De bufferruimte wordt anderzijds begrensd door een schamierbaar deksel 3 dat in de richting van pijl 4 te openen is. Een als sensor en vergrendeling werkend deel is met 5 aangegeven. Daardoor kan enerzijds waargenomen worden of klep 3 geopend is en bestaat anderzijds de mogelijkheid klep 3 te vergrendelen. Deel 5 15 is eveneens met sturing 20 verbonden. In de bufferruimte 8 bevindt zich een op waterleiding 15 aangesloten sproeier 14 die door sturing 20 geregeld wordt. Een aantal van dergelijke sproeiers kan langs de wand verdeeld aangebracht zijn. Het is ook mogelijk in plaats van stationaire sproeier 14 een sproeier met roterende arm toe te passen waarbij uit de roterende arm water treedt. Zo kan in hoofdzaak het gehele 20 wandoppervlak van bufferruimte 8 bestreken worden voor het reinigen daarvan.

Bovendien is het mogelijk in een stoomaansluiting met dienovereenkomstige mondstukken te voorzien voor het reinigen van de bufferruimte 8 en of de maalruimte 9. De hier beschreven kleppen 3 en 6 kunnen op elke voorstelbare wijze uitgevoerd zijn. Zo is het mogelijk deze als schuif of rolluik uit te voeren.

25 Bovendien is het mogelijk een overeenkomstige sproei-installatie aan te brengen in maalruimte 9. Met bufferruimte 8 is een leiding 16 verbonden waarin zich een ventilator 17 bevindt die door sturing 20 bediend wordt en welke in onderdruk in bufferruimte 8 kan voorzien. Leiding 16 is aangesloten op riolering 29. Vanzelfsprekend is het eveneens mogelijk de van de ventilator afkomstige lucht via een 30 filter zoals een met actieve kool werkend filter in de omgeving uit te blazen.

In de maalruimte bevindt zich een maalinrichting 11 welke aan de hand van fig. 2 verder beschreven zal worden. De toevoerrichting is met 23 aangegeven en de afvoer vindt bij 35 plaats. In de waterafvoer 35 kan verder water toegevoerd worden voor het 5 bevorderen van transport en het voorkomen van verstoppingen. Daarop aansluitend is een stankafsluiter 13 aanwezig in een verbinding naar het riool. Daarbij kan bij de stankafsluiter een koppeling aanwezig zijn al dan niet met aansluiting zodat riool 29 ontstopt kan worden. Bovendien kan ook daar een stoomaansluiting ter desinfectie 5 aanwezig zijn. Met behulp van sensor 65 kan worden waargenomen of zich nog materiaal tussen de snijmessen 11 bevindt, hetgeen een indicatie voor verstopping is. Eventueel wordt de maalinrichting 10 daardoor dan uitgeschakeld.

De sturing van de inrichting is zodanig uitgevoerd dat het niet mogelijk is deksel 3 en kleppen 6 gelijk te openen. Dat wil zeggen indien de kleppen 6 geopend zijn in de 10 richting van pijlen 28, deel 5 als vergrendeling voor deksel 3 werkt. In het geval kleppen 6 gesloten zijn, zoals in fig. 1 getekend, kan deksel 3 geopend worden en door het openen van deksel 3 wordt sensor 5 bediend zodanig dat de sturing 20 de kleppen 6 niet meer zal openen. Daardoor zal de gebruiker bij het openen van het deksel toegang hebben tot de bufferruimte 8 maar nooit toegang hebben tot de maalruimte 9. Daardoor 15 kan de maalinrichting verhoudingsgewijs zwaar uitgevoerd zijn zonder dit tot een gezondheidsrisico hoeft te leiden. Openen van deksel 3 kan handmatig uitgevoerd worden maar is eveneens op mechanische wijze mogelijk. In dat laatste geval kan bediening door middel van een nabijheidssensor van de bedienende persoon of door een drukschakelaar zoals een voetknop plaatsvinden.

20 Nadat de gebruiker afval in de bufferruimte 8 inbrengt zal na het sluiten van het deksel 3 deze vergrendeld worden met deel 5 en zullen de kleppen 6 geopend worden waardoor het afVal in de richting van pijl 23 naar de inrichting 10 tussen de tegen elkaar indraaiende snijmesreeksen 11 valt. Daarbij kan water toegevoerd worden via sproeier 14. Bovendien wordt de maalinrichting 10 op enigerlei wijze geactiveerd.

25 Volgens een van voordeel zijnde uitvoering wordt de maalinrichting 10 gestart door het openen van deksel 3 waarbij kleppen 6 gesloten zijn. Door het vermalen en het aanwezige water ontstaat een massa die door gebruikelijke rioolstelsels getransporteerd kan worden. Teneinde de deeltjesgrootte te beperken is een zeef 61 aanwezig waardoor kleine deeltjes heen kunnen bewegen en waarbij grotere deeltjes op de zeef 61 blijven 30 liggen en vervolgens voor de snijmessen weer in de kneep van de vermaler bewogen worden.

Bovendien blijkt uit fig. 1 dat op uitlaatleiding 12 een waterafvoer 35 uitmondt. Deze is via een klep 38 waarvan de werking door sturing 20 bepaald wordt, verbonden 6 met opslag 36 die weer verbonden is met watertoevoer 37 die op het openbare waterleidingnet aangesloten kan zijn. Daarbij kan het vat drukloos zijn of onder druk staan. De laatste variant kan verwezenlijkt worden met een vat met twee kamers gescheiden door een membraan. In een kamer bevindt zich gas op een lagere druk dan 5 de watertoevoerdruk. De andere kamer wordt met water gevuld. In plaats van een aansluiting op het openbare waterleidingnet is het ook mogelijk deze aansluiting op een net te verwezenlijken, dat geen drinkwater bevat, zoals industriewater, regenwater en dergelijke.

De sturing 20 is zodanig uitgevoerd dat bij de aanwezigheid van afval 10 gedetecteerd hetzij door sensor 5 hetzij door sensor 65 met regelmatige tussenpozen water toegevoerd wordt in de uit laat leiding 12 stroomafwaarts van de maalinrichting 23. Dit kan, mede afhankelijk van de uitvoering van de stankafsluiter, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van die stankafsluiter verwezenlijkt worden. In het onderhavige voorbeeld is de aansluiting 37 een aansluiting met beperkte diameter 15 waardoor de aanwezigheid van een bufferopslag 36 noodzakelijk is. Dat wil zeggen in de periode waarin klep 38 gesloten is kan opslag 36 gevuld worden. Via waterafvoer 35 kunnen steeds verhoudingsgewijs grote hoeveelheden water in de uitlaatleiding afgegeven worden zoals een hoeveelheid van ten minste een halve liter per seconde. Door een dergelijke grote hoeveelheid water wordt een aanzienlijke puls gegeven aan 20 het zich eventueel op of in de stankafsluiter 13 of stroomafwaarts daarvan bevindende afval. Bovendien wordt in reiniging van de uitlaatleiding voorzien. Door het in opslag 36 toevoegen van desinfecterende stoffen (al dan niet gedoseerd via leiding 37) kan bovendien desinfectie van de uitlaatleiding verkregen worden.

In fïg. 2 is een gebouw 25 schematisch afgebeeld dat voorzien is van een aantal 25 inrichtingen 1 volgens de onderhavige uitvinding aangesloten op een riool 29. Dit riool kan een gebruikelijk riool zijn, dat wil zeggen toiletten, douches, keukens en dergelijke kunnen eveneens op dat riool aangesloten zijn. Een gemeenschappelijk farmaceutisch filter 22 uitgevoerd als plasmafïlter is bij de aansluiting van het riool 29 op het openbare riool aangebracht.

30 Met de onderhavige uitvinding is het mogelijk om bij de aanwezigheid van een wateraansluiting en een rioolaansluiting in combinatie met een energie-aansluiting een volledig zelfstandig werkende inrichting te installeren waarbij elk soort afval, omvattende metallische delen en dergelijke, op hygiënische wijze afgevoerd kan 7 worden. Door gebruik van een ventilator wordt de verspreiding van luchtjes en ziektekiemen en dergelijke op effectieve wijze voorkomen.

Na het lezen van bovenstaande beschrijving zullen bij degene bekwaam in de stand der techniek dadelijk varianten opkomen die liggen binnen het bereik van 5 bijgaande conclusies en voor de hand liggend zijn.

Claims (15)

1. Inrichting (1) voor het verkleinen en afvoeren van afval, omvattende een houder (8) met een inbrengopening met sluissysteem (3, 6), een in de houder 5 aangebrachte maalinrichting (11) met een uitlaatleiding (12), waarbij die uitlaatleiding een met een riool (29) koppelbare leiding (12) omvat, met het kenmerk, dat in die uitlaatleiding een waterafvoer (35) uitmondt, verbonden met een watertoevoer (37) voor het transporteren van het zich in die uitlaatleiding (29) bevindende materiaal, waarbij een sturing (20) aangebracht is voor het 10 intermitterend toevoeren van water door die waterafvoer (35).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die sturing (20) verbonden is met een sensor (5, 65) voor het detecteren van de toevoer van afval.

3. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die watertoevoer (37) met een wateropslag (36) verbonden is en die waterafvoer (35) stroomafwaarts van die wateropslag (36) is aangebracht.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die uitlaatleiding 20 (12) met een rioolleiding (29) verbonden is.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in die uitlaatleiding (12) een stankafsluiter (13) is aangebracht en die monding van die waterafvoer (35) stroomopwaarts daarvan in die uitlaatleiding (12) is aangebracht. 25

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in die uitlaatleiding (12) een stankafsluiter (13) is aangebracht en die monding van die waterafvoer (35) stroomafwaarts daarvan in die uitlaatleiding is aangebracht en stroomopwaarts ten opzichte van die koppeling met een riool (29). 30

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in die uitlaatleiding (12) een stankafsluiter (13) is aangebracht welke stankafsluiter als klepafsluiter uitgevoerd is.

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die sturing (20) met een stroomafwaarts van die vermaler (23) in die uitlaatleiding (12) aangebrachte niveausensor (65) is verbonden. 5

9. Werkwijze voor het verkleinen van afval, omvattende het via een sluisconstructie (3, 6) in een maalruimte (9) brengen van dat afval, het vermalen van dat afval en het via een uitlaatleiding (12) afVoeren van dat vermalen afval in een rioolleiding (29), waarbij aan die uitlaatleiding (12) intermitterend water toegevoegd wordt 10 voor het verplaatsen van dat afval.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de toegevoegde hoeveelheid water ten minste 0,5 1/s bedraagt.

11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, waarbij de toegevoegde hoeveelheid water zodanig gekozen wordt, dat vermeerderd met de te verplaatsen hoeveelheid afval, die uitlaatleiding 30%-80% gevuld is.

12. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij het intermitterend 20 toevoeren van water gestart wordt bij het in die uitlaatleiding (12) treden van afVal.

13. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-12, waarbij het intermitterend toevoeren van water beëindigd wordt vanaf 10 minuten na het in de uitlaatleiding 25 (12) geraken van dat afVal.

14. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-13, waarbij dat water in een bufferopslag (36) opgeslagen wordt en vandaar in de uitlaatleiding geleid wordt.

15. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-14, waarbij tussen elke waterdosering ten minste 1 minuut verstrijkt.