NL2000730C1 - Houder. - Google Patents

Description

HOUDER

De uitvinding heeft betrekking op een houder met een deksel en met een in zijn stand 5 veranderlijke, in het bijzonder zwenkbare beugel, waarbij een bedieningselement in de vorm van een originaliteitssluiting voor het aanduiden van een eerste opening of een openingsverzoek van de houder en/of in de vorm van een werktuig voor het verlichten van het ten minste gedeeltelijke optillen van het deksel zijdelings aan de houder in het gebied van de houderbovenkant voorzien is.

10

Dergelijke houders zijn veelvuldig bekend, waarbij de originaliteitssluiting en/of het werktuig op verschillende wijze uitgevoerd kunnen zijn, bijvoorbeeld als deelgebied van een in het gebied van de houderbovenkant gerangschikte, omlopende en naar onderen getrokken flens. De originaliteitssluiting kan hierbij als een afscheurlip 15 gevormd zijn, die met één of meer afscheurstukken vastgelegd is aan de houderflens. Het werktuig kan gevormd zijn met een naar de houderbovenkant gericht schamiergebied aan de houder en een onder de dekselonderkant grijpend uitsteeksel omvatten, zodat door het zwenken van het werktuig om de schamierverbinding het bijbehorende deksel ten minste gedeeltelijk op te heffen is. Bedieningselementen van 20 deze vorm zijn uitdrukkelijk vervat in de uitvinding.

Vaak treedt het probleem op om bij soortgelijke houders een beschadiging van een originaliteitssluiting en/of van het werktuig te verhinderen, welke abusievelijk een eerste opening van de houder aanduiden of het werktuig in zijn functie kunnen 25 beperken. Een dergelijke beschadiging kan bijvoorbeeld bij een ondeskundige stapeling of transport van de houders optreden. Weliswaar kunnen in het algemeen de originaliteitssluiting respectievelijk de voor openingen van de houder bestemde te deformeren of te vernietigende verbindingen of ook het werktuig met een groter materiaalsterkte uitgevoerd worden om beschadiging te verhinderen, dit betekent echter 30 ook dat een doelgerichte bediening van de originaliteitssluiting of het werktuig bemoeilijkt wordt.

2

Aan de uitvinding ligt het doel ten grondslag een soortgelijke houder zodanig verder te vormen, dat een beschadiging van de originaliteitssluiting en/of het werktuig bij een handhaving of een transport van de houder zoveel mogelijk verhinderd zijn, waarbij de originaliteitssluiting en/of het werktuig eenvoudig te bedienen zijn.

5

Dit doel wordt bereikt door een houder volgens conclusie 1. Doordat de beugel zodanig aan de houder aangebracht of aan te brengen is, dat deze in de originaliteitssluiting en/of het werktuig ten minste gedeeltelijk aan de buitenzijde bedekkende stand door middel van hiervoor voorziene standfixeringsmiddelen te fixeren of gefixeerd is, zijn 10 de originaliteitssluiting en/of het werktuig door de beugel afgeschermd van ongewenste invoeren van krachten van buitenaf. Gelijkertijd kan door verandering van de stand, in het bijzonder door het verzwenken van de beugel de originaliteitssluiting en/of het werktuig vrijgegeven en op eenvoudige wijze bediend worden. Van verbindingen van de originaliteitssluiting met de houder met een bijzonder hoge stevigheid, die anders 15 het openen van de originaliteitssluiting zouden verhinderen, kan daarom worden afgezien. Voordelige uitvoeringsvormen volgen uit de onderconclusies.

Bij voorkeur heeft de beugel een breedte, zodat deze in de gefixeerde stand het bedieningselement aan de buitenzijde geheel bedekt, in het bijzonder eventuele 20 verbindingen hiervan - zoals bijvoorbeeld afscheurstukken van een originaliteitssluiting - aan het houdergebied, in het bijzonder een omlopende, naar onder getrokken flens.

De beugel kan in het bedieningselement aan de buitenzijde bedekkende stand op enige 25 radiale afstand daarvan geplaatst zijn, bijvoorbeeld in het gebied van één of twee wanddiktes van de houder of meer. Bij voorkeur ligt de beugel in de gefixeerde stand nauw en zonder spleet tegen het bedieningselement, eventueel ook met een bepaalde klemkracht, die bij voorkeur radiaal naar binnen toe gericht is. Hierdoor kan gelijktijdig de beugel in het bedieningselement ten minste gedeeltelijk bedekkende stand (in het 30 volgende “bedekkingsstand” genoemd) gefixeerd worden.

3

Bij voorkeur is de beugel in de bedekkingsstand horizontaal gerangschikt, waardoor zijdelings werkende krachten door de beugel vasthoudende schamierelementen geheel kunnen worden opgenomen.

5 Voor het fixeren van de beugel in zijn bedekkingsstand kunnen kracht- en/of vormsluitende werkende middelen, in het bijzonder rustmiddelen, voorzien zijn. Hierbij kan het voldoende zijn wanneer de standfixeringsmiddelen de beugel slechts ondersteunen om hem in de desbetreffende zwenkstand te houden. Bij voorkeur zijn de standfixeringsmiddelen zodanig uitgevoerd, dat de beugel onder het overwinnen van 10 een klemkracht en/of van een vormsluitmiddel vanuit zijn bedekkingsstand naar een andere stand, bijvoorbeeld zijn in wezen verticale draagstand, te leiden is. Onbedoelde standveranderingen van de beugel worden hierdoor verhinderd. Men kan begrijpen dat de originaliteitssluiting en/of het werktuig telkens door het leiden van de beugel naar zijn verscheidene zwenkstanden, waaronder de draagstand van de beugel, bij voorkeur 15 niet bediend worden. De bediening van het bedieningselement is daarbij onafhankelijk van bediening van de beugel.

De standfixeringsmiddelen van de beugel kunnen direct aan het bedieningselement en/of in de buurt daarvan gerangschikt zijn. Hierbij kan het toereikend zijn wanneer de 20 beugel ten minste op de hoogte van een bedieningselement een buitenomtrek bevat, die als klemmiddel en/of vormsluitingsmiddel, eventueel als rustmiddel fungeert. Zo kan de beugel bijvoorbeeld met een in dwarsdoorsnede radiaal naar binnen toe gerichte inkeping van het bedieningselement aangrijpen.

25 Bij voorkeur zijn de standfixeringsmiddelen voor de beugel naast of op afstand van het bedieningselement gerangschikt, zodat een beschadiging van het bedieningselement bij een ontkoppeling en/of een standsverandering van de beugel zeker vermeden wordt.

Middelen voor het in stand fixeren van de beugel kunnen, in het bijzonder bij houders 30 met een veelhoekige, bijvoorbeeld kwadratische of rechthoekige doorsnede, waarvan de zijkanten meer of minder sterk boogvormig uitgevoerd kunnen zijn, aan dezelfde houderzijde gerangschikt zijn als het bedieningselement. Hierdoor is een bijzonder zekere afscherming van het bedieningselement door de beugel mogelijk.

4

Dienovereenkomstig kunnen bij houders met een in hoofdzaak boogvormige dwarsdoorsnede, zoals bijvoorbeeld ovale emmers, de standfixeringsmiddelen in het gebied met de grootste en/of kleinste krommingsradius gerangschikt zijn of in de overgangsgebieden daartussen.

5

Als alternatief of in aanvulling kunnen de middelen voor de standfixering van de beugel, in het bijzonder bij veelhoekhouders, op de naast het bedieningselement liggende zijde van de houder gerangschikt zijn. Hierdoor is een eenvoudige bediening van de beugel mogelijk, zonder bij het ontkoppelen daarvan uit de in stand gefixeerde 10 bedekkingsstand het bedieningselement te beschadigen.

In een bijzonder bevoorkeurde uitvoering is bij een uitvoering van de houder als veelhoekhouder ten minste één of verscheidene van de standfixeringsmiddelen van de beugel in de bedekkingsstand gerangschikt in ten minste één of verscheidene 15 hoekgebieden van de houder. Bij voorkeur is in elk hoekgebied van de houder die aan de buitenzijde omgeven worden door de beugel, een standfixeringsmiddel voorzien. Het standfixeringsmiddel kan in het bijzonder als krachtsluitmiddel uitgevoerd zijn, zodat de beugel bijvoorbeeld in zijn bedekkingsstand onder uitvoering van een uitoefening van een klemkracht rondom het betreffende randgebied van de houder 20 getrokken is. Als alternatief of als aanvulling kunnen de standfixeringsmiddelen ook als vormsluitmiddel uitgevoerd zijn, bijvoorbeeld door het vormen van een houtuitsteeksel of aanleg, die de beugel in zijn bedekkingsstand ondersteund.

Wanneer de houder een omlopende, naar onderen getrokken flens in het gebied van de 25 houderbovenkant bevat, zijn beugel en/of originaliteitssluiting en/of werktuig bij voorkeur bevestigd aan, respectievelijk gerangschikt, op deze omlopende flens.

De beugel kan een breedte hebben, zodat deze in zijn gefixeerde bedekkingsstand met een deelgebied, meestal de buitenkant, op ongeveer de hoogte van de onderkant van het 30 deksel gerangschikt is of over de dekselonderkant grijpt. Hierdoor is het deksel beschermd tegen ongewenste zijdelingse krachten, die bijvoorbeeld bij het stapelen of bij het transport van houders kunnen optreden.

5

Bij voorkeur zijn de middelen voor het in de stand fixeren van de beugel aan een omlopende flens van de houder voorzien. Eventueel kunnen zij ook op de zijwand van de houder of op het deksel gerangschikt zijn. De standfixeringsmiddelen kunnen hierbij tegelijk de verdere stabilisering van de omlopende flens of van de houderzijwand 5 respectievelijk het dekselrand dienen, in het bijzonder voor wat betreft zijdelingse, radiaal naar binnen toe gerichte krachten. Hiertoe kunnen de standfixeringsmiddelen ten minste in wezen volledig om het element, in het bijzonder om de houderflens of de zijwand, lopen of een omvang hebben die groter is dan het radiale gebied van de flens van de houderwand, of meer dan twee of drie keer dit gebied. Dienovereenkomstig kan 10 ook een aantal op afstand geplaatste standfixeringsmiddelen van de beugel rondom de houder gerangschikt zijn.

De standfixeringsmiddelen kunnen hierbij in het bijzonder als één of verscheidene, eventueel ook omlopende, zich radiaal vanaf de houderflens naar buiten toe 15 uitstrekkende uitsteeksels waarop de beugel gelegd kan worden, gevormd zijn. De standfixeringsmiddelen kunnen ter hoogte van het bedieningselement uitgespaard zijn. De radiale afmeting van het uitsteeksel is bij voorkeur kleiner dan de radiale afmeting van de beugel, zodat de beugel in radiale richting gelijk ligt met de uitsteeksels of enigszins naar buiten toe uitspringt.

20

De standfixeringsmiddelen in het algemeen, in het bijzonder in de uitvoering als radiaal uitstekende uitsteeksels waarop de beugel op te leggen is, kunnen in het onderste gebied of aan de onderkant van de omlopende houderflens gerangschikt zijn.

25 De beugel kan telkens een in wezen rechthoekige of platte doorsnede of ten minste een in wezen vlakke onderzijde, die in zijn bedekkingsstand gericht is naar de houderwand, hebben. In het algemeen kan de onderzijde van de beugel aangepast zijn aan de buitenomtrek van het houdergebied, dat in de bedekkingsstand van de beugel naar deze gericht is. De beugelonderzijde kan ook voorzien zijn van ten minste één element dat in 30 wisselwerking staat met de aan de houder of het deksel gerangschikte standfixeringsmiddelen.

6

De beugel kan telkens in omvangsrichting en/of in verticale richting het betreffende bedieningselement tot > 50% of >75% van de betreffende afmeting of bij voorkeur in wezen geheel respectievelijk geheel bedekken.

5 Bij voorkeur zijn de standfixeringsmiddelen van de beugel uit één stuk gevormd aan de houder en/of het deksel.

Wanneer de originaliteitssluiting en het werktuig als verschillende bouwelementen zijn uitgevoerd, zijn deze bij voorkeur naast elkaar gerangschikt, in het bijzonder aan 10 dezelfde houderzijde van een veelhoekige houder.

In het bijzonder hebben de originaliteitssluiting en/of het werktuig de voorkeur het bestanddeel te zijn van de omlopende, naar onderen getrokken houderflens. Het bedieningselement kan telkens vanaf de houderflens radiaal en/of axiaal enigszins 15 vooruitsteken of in de richting van de houderwand teruggezet zijn. Bij voorkeur is het bedieningselement volgens zijn doorsnedenomtrek bestanddeel van de flens, dat wil zeggen dat het bedieningselement de gelijke buitenomtrek heeft op de flens zelf en met zijn eindgebieden van de voorzijde ligt tegenover de naburige eindgebieden van de flens. Wanneer het bedieningselement van de flens naar voren of naar achter toe 20 springend gerangschikt is, kan de beugel een dienovereenkomstige, vanaf de flens vooruit- of terugspringend gebied hebben.

De originaliteitssluiting en/of werktuig kunnen zodanig uitgevoerd zijn, dat deze voor de bediening ten minste met een bewegingscomponent, overwegend of in wezen radiaal 25 naar buiten en/of naar binnen toe, te bewegen zijn. Deze beweging kan door een in wezen lineaire beweging en/of een zwenkbeweging tot stand worden gebracht. Een schamierelement van het werktuig kan hierbij hierboven gerangschikt zijn, zodat het werktuig voor het losmaken van het deksel naar buiten toe en naar boven toe zwenkbaar of beweegbaar is.

30

De beugel en het bedieningselement zijn verder bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat bij een in de bedekkingsstand gerangschikte beugel, het bedieningselement niet conform de voorschriften handmatig bedienbaar is, bijvoorbeeld doordat het deksel niet of 7 slechts in verwaarloosbare mate op te heffen is en/of de originaliteitssluiting niet in enige mate in stand te veranderen is om een voor het losmaken benodigde handmatige aangrijping op het deksel mogelijk te maken.

5 De uitvinding wordt hierna aan de hand van de tekening als voorbeeld beschreven. Getoond worden:

Figuur 1 een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht van een houder volgens de uitvinding met beugel in de bedekkingsstand (Fig. la) en in de draagstand (Fig. lb), 10

Fig. 2 een detailaanzicht van een houder volgens conclusie 1 in doorsnede,

Fig. 3 een detailaanzicht van het werktuig van de houder volgens figuur 1, 15 Fig. 4 een detailaanzicht van een houder met originaliteitssluiting volgens de uitvinding,

Fig. 5 een aanzicht in perspectief van een houder volgens de uitvinding met zijwaarts verplaatste beugels, 20

Fig. 6 een aanzicht in perspectief van een houder volgens de uitvinding met een beugel over de rand.

De houder volgens de uitvinding van figuren 1-3 beval een deksel 2, die losmaakbaar, 25 in het bijzonder door een rustverbinding of een klemzitting, aan de houder bevestigd is. Aan de houderzijden la is in het gebied - dat wil zeggen onder of eventueel ook op de hoogte van - de houderbovenkant 3 een bij voorkeur omlopende, naar onder getrokken flens voorzien. De flens 4 is voorzien van een rustrand 5 voor een rustende vastlegging van het deksel, waarbij als alternatief of aanvullend de rustrand ook voorzien kan zijn 30 aan de houderbovenkant 3. De houder bevat verder een beugel 6 in de vorm van een draagbeugel, die vanuit zijn horizontale stand (Fig. la) zwenkbaar tot in een verticale draagstand en die een volgens het uitvoeringsvoorbeeld eveneens scharnierend aan de 8 flens bevestigd is. Eventueel kan de beugel ook aan de afzonderlijke schamierverbindingen aan de houderwand la bevestigd zijn.

Verder is een bedieningselement in de vorm van een werktuig 7 voorzien, door de 5 bediening ervan, ten minste gedeeltelijk opheffen van het deksel wordt vergemakkelijkt. Zoals in figuur 4 is weergegeven, is het werktuig 7 (in een enigszins nadere uitvoering weergegeven) als deelgebied van flens 4 gevormd, zodat de lip 8 ten minste in ongeveer beide zijde in de eindgebieden 9 van de flens 4 overgaat. Volgens het uitvoeringsbeeld is aan de voorzijden 10, 11 van lip 8 en de eindgebieden 9 10 tegenover elkaar, de lip 8 kan echter ook radiaal binnenwaarts of radiaal buitenwaarts ten opzichte van de flens verschoven gerangschikt zijn. De vorm in dwarsdoorsnede van de lip correspondeert met die van de flensen 4, waarbij de lip door inkepingen 4a van de flens uitgevoerd is. Lip 8 en flens 4 omvatten een omlopend vooruitsprekend gedeelte 12, waarop de onderkant 14 van het deksel bij het bevestigd deksel of ten 15 minste bij een beginnende openingsbeweging kan steunen. Verder zijn zowel flens 4 alsmede lip 8 voorzien van rustrand 5. Men begrijpt dat de lip 8 in het licht van de hierboven genoemde functie-elementen alsmede in zijn vorm zich van de flens 4 kan onderscheiden. Door zwenken van de lip 8 om de schamiergebieden 13, die bovenaan het werktuig gerangschikt zijn en in de vorm van filmschamieren uitgevoerd kunnen 20 zijn, kan het deksel ten minste op de hoogte van de lip gedeeltelijk opgeheven worden. De met deksel in aanraking komend werkingsgebied van het werktuig 7, dat hier in wezen door het vooruitspringend deel van het werktuig 7 gevormd wordt, en in dit uitvoeringsvoorbeeld in wezen met de dekselonderkant of eventueel een aan de binnenzijde gerangschikte steg of bedieningsuitsteeksel van het deksel kan grijpen, is 25 hierbij verder van de bovenkant 3 van de houder geplaatst dan de zwenkgebieden 13. Verder is het werktuig 7 voorzien van lippen 13a of algemeen met uitsteeksels voorzien, die grijpen achter de flens of een deelgebied 4b van de flens of houderwand, die door het werktuig bijvoorbeeld U-vormig omgeven wordt, zodat de lippen 13a een terugzwenken van het werktuig in zijn uitgangsstand niet meer mogelijk is en de lippen 30 13a daarom ook als originaliteitssluiting of openingsaanduiding fungeren. Een dergelijk werktuig voor het opheffen van het deksel is reeds bekend en bijvoorbeeld in DE 102 10 486 beschreven, waarvan de inhoud hierbij geheel is opgenomen. Men kan begrijpen dat het werktuig ook op andere wijze kan zijn uitgevoerd.

9

Men begrijpt dat het werktuig 7 gelijktijdig ook als originaliteitssluiting uitgevoerd kan zijn, waartoe hel werktuig, bijvoorbeeld de lip 8, door verbindingen 15 met de flens 4 of een ander gebied van de houder en/of het deksel kan zijn verbonden, zodat het 5 werktuig 7 onder vernieling of herkenbare deformatie van de verbindingen bedienbaar is.

Volgens de uitvinding is beugel 6 zodanig aan houder 1 te bevestigen of bevestigd (fig. la), dat bij deze in het bedieningselement (originaliteit 20 en/of werktuig 7) ten minste 10 de gedeeltelijk aan de buitenzijde bedekkende stand fixeerbaar is. Hierdoor worden onbedoelde beschadigingen of bediening van het werktuig en/of de originaliteitssluiting bij het transport van de houders of bij het inwerken van externe krachten verhinderd, aangezien de uitgeoefende krachten door de beugel worden opgenomen. Beugel 6 kan hierbij, zoals in figuur la is weergegeven, het bedieningselement over zijn gehele 15 lengte en bij voorkeur ook over zijn gehele verticale hoogte bedekken. Zoals in figuur la is weergegeven, kan de beugel in zijn bedekkingsstand horizontaal gerangschikt zijn. De beugel kan hierbij in zijn bedekkingsstand dicht liggen tegen het bedieningselement, dat wil zeggen spelingsvrij of ook met een bepaalde klemkracht ten opzichte hiervan in zijn bedekkingsstand gepositioneerd zijn.

20

Beugel 6 kan (zie figuur 2) in wezen bandvormig uitgevoerd zijn of ten minste een in wezen vlakke of licht gekromde, tegenover het bedieningselement gerangschikte onderzijde bevatten. Door geschikte uitvoering van de beugel kan deze ook vormsluitend aan de houder, in het bijzonder de omlopende flens 4 en 6 of het 25 bedieningselement zijn vastgelegd. Hiertoe kunnen de beugelonderzijde 6a en het tegenoverliggende gebied van de houder uitgevoerd zijn met in elkaar grijpende uitsteeksels 6b, bijvoorbeeld kan de beugelonderzijde gewelfd zijn uitgevoerd en voor het tegenoverliggende houdergebied in tegenovergestelde welving, bijvoorbeeld in de vorm van een indeuking bevatten.

30

Voor het in standfixeren van de beugel in zijn bedekkingsstand volgens figuur la zijn de standfixeringsmiddelen 16, nauwkeuriger gezegd aan de omlopende flens 4, gerangschikt, welke middelen hier in de vorm van een radiale buiten door de stekende 10 uitsteeksels uitgevoerd zijn. Het uitsteeksel kan hierbij de houder in wezen over de hele omvang omgeven, voorbij het uitsteeksel op de hoogte van het bedieningselement uitgespaard kan zijn. In het bijzonder kunnen de standfixeringsmiddelen ook op de hoogte van één of meerdere hoekgebieden 17 van de houder zijn gerangschikt. De 5 houder is hierbij als veelhoekhouder, meer nauwkeurig gezegd kwadratische emmers, zijn uitgevoerd. De beugel kan hierbij in het bedieningselement bedekkende stand liggen op de standfixeringsmiddelen. Gelijktijdig kan door geschikte kracht- en/of vormsluiting de beugel tegen lengteveranderingen verzekerd zijn, waardoor het in veel gevallen voldoende is wanneer de beugel met een bepaalde klemkracht tegen de 10 buitenzijde van de houder ligt, in het bijzonder flens 4. De klemgebieden kunnen hierbij eventueel beperkt zijn tot de hoekgebieden 17 van de houder of flens 4. De omvanguitrekking van de beugelvormsluitend houdende respectievelijk ondersteunende gebieden enerzijds en de klemkracht op de beugel uitoefende gebieden anderzijds kunnen daarmee verschillende omvangsuitrekkingen zijn en/of op verschillende of in 15 wezen dezelfde houdergebieden voorzien zijn. De standfixeringsmiddelen 16 zijn hierbij in het onderste deel van de flens 4, nauwkeuriger gezegd aan de onderkant 18 hiervan, gerangschikt.

Men begrijpt dat de standfixeringsmiddelen aan de het bedieningselement (bijvoorbeeld 20 werktuig 7) bevattende houderzijde en/of aan één of beide van de naburige houderzijden, waaraan ook een schamierverbinding van de beugel kan zijn gerangschikt, kunnen zijn voorzien.

Figuur 4 toont een uitvoeringsvorm van een houder volgens de uitvinding met als 25 originaliteitssluiting uitgevoerde bedieningselement, waarbij hetgeen hierboven gezegd is, dienovereenkomstig geldt behalve voor wat betreft hierna te beschrijven verschillen.

In plaats van werktuig 7 is nu een in de vorm van een afscheurlip uitgevoerde originaliteitssluiting 20 voorzien zodat het deksel onder ten minste gedeeltelijke of 30 gehele verwijdering van de originaliteitssluiting opgetild of verwijderd kan worden, waardoor men handmatig onder het deksel op de onderkant 14 kan grijpen. Hiertoe kan bijvoorbeeld flens 4 een indeuking (niet weergeven) bevatten waardoor de lip vormige originaliteitssluiting afgedekt wordt en waarvan de omvang in wezen correspondeert 11 met die van de originaliteitssluiting. Hierdoor kan ook de originaliteitssluiting via verbindingen 21 met flens 4, bezette zijwand la of een ander houdergebied verbonden zijn. Een zodanige originaliteitssluiting is bijvoorbeeld beschreven in DE 102 10 486.7 of EP 565 967 B2, de beschrijving waarvan geheel hierin is opgenomen. Ook hier kan 5 de beugel in zijn bedekkingsstand door overeenkomstige middelen in een stand fixeerbaar of in een stand gefixeerd zijn.

Natuurlijk zijn ook andere uitvoeringen van de originaliteitssluiting mogelijk, zoals bijvoorbeeld beschreven in EP 1052183, waarvan de inhoud hier ingelast is, waarbij de 10 originaliteitssluiting als lip of band uitgevoerd is, welke lip of band het werktuig ten minste gedeeltelijk bedekt of overbrugt en onder zichtbare en/of blijvende deformatie of door in- of afscheuren te verwijderen is. De originaliteitssluiting kan hierbij een deel van de omlopende flens zijn waarbij het werktuig vanaf de flens tot aan de houderwand naar binnen toe kan zijn verplaatst.

15

In het algemeen kunnen aan de houder de standfixeringsmiddelen voor de beugel betrokken op de zwenkas 25 hiervan aan beide tegenoverliggende zijde van houder 1 gerangschikt zijn, zodat de beugel in beide zwenkstanden aan de standfixeringsmiddelen te fixeren is en bijvoorbeeld horizontaal kan zijn gerangschikt. 20 Als alternatief kunnen de standfixeringsmiddelen 16 van de beugel betrokken op zwenkas 25 daarvan ook slechts aan de houderzijde gerangschikt zijn, zodat de beugel in het bedieningselement bedekkende stand enerzijds en de tegenoverliggende stand anderzijds in verschillende standen gerangschikt is, bijvoorbeeld in de bedekkingsstand horizontaal en in de tegenoverliggende stand niet horizontaal, bijvoorbeeld naar onder 25 toe gezwenkt liggend tegen de houderwand. Hierdoor is optisch eenvoudig te herkennen dat de beugel het bedieningselement werkelijk afdekt.

De zwenkas 25 van de beugel kan verder zijwaarts verplaatsinrichting van een houderhoofdas 29, bijvoorbeeld de langere of de kortere of de diagonale as, 30 gerangschikt zijn, waarbij beide assen bij voorkeur parallel verloopt (fig. 5). De zijdelingse verplaatsing kan zodanig gering zijn, bijvoorbeeld slechts in het gebied van één of een paar millimeter, dat de houder bij het dragen toch in hoofdzaak loodrecht hangt. Hierdoor kan de beugel in beide zwenkstanden in verschillende hellingen ten 12 opzichte van de houderlangsas staan. Houderlangs- en dwarsassen staan hierbij loodrecht op elkaar. De zijdelingse verplaatsing van de zwenkas 25 en de houderhoofdas 29 kan in het bijzonder zodanig zijn gedimensioneerd, dat in de zwenkstand van de beugel in de richting van de houderhoofdas 29 de beugel in een 5 eerste helling ten opzichte van de houderas 30 gerangschikt is, bijvoorbeeld ten minste in hoofdzaak horizontaal, en in wisselwerkingsstand met de standfixeringsmiddelen 16, bijvoorbeeld met de flens klemt of op een uitsteeksel ligt. In de tegenoverliggende zwenkstand, dat wil zeggen op de van de houderas afliggende zijde, kan de beugel in een andere helling gerangschikt zijn, bij voorkeur naar buiten toe gezwenkt, met de 10 houderwand in aanraking komen. Hierbij kunnen aan deze houderzijde de standfixeringsmiddelen ontbreken, is de zijdelingse verplaatsing van de as echter voldoende groot, dan kan ook ondanks veranderende standfixeringsmiddelen de beugel uit het horizontale vlak naar onder toe gezwenkt zijn, bijvoorbeeld liggen tegen de houderwand. Eventueel kan de beugel ook in verschillende zijdelingse afstanden ten 15 opzichte van een houder als bevestigbaar of rangschikbaar zijn, waarbij in een bepaalde toestand de houderhoofdas en de zwenkas ook kunnen samenvallen.

Is de houder als veel hoekhouder gevormd (Fig. 6), kunnen de schamierassen 26 van de beugel, bijvoorbeeld schamierashalzen, waarom deze verzwenkbaar is, naast of in de 20 hoekgebieden 27 van de houder gerangschikt zijn. Het bedieningselement kan dan in een hoekgebied 27 of in de uitstrekkende houderzijden 28 gerangschikt zijn. Dit geldt in het bijzonder voor vierhoekige houders, in het bijzonder vierkanten houders. Dienovereenkomstig kan bij een ovale houder de lange of korte hoofdas van de zwenkas ovaal zijn, waarbij het bedieningselement telkens in het gebied van de zijwand 25 met kleine of grote kromtestraal of in het overgangsgebied is gerangschikt. Is de zwenkas zijdelings verplaatst ten opzichte van de diagonaal gerangschikte, zoals in een beugelstand in figuur 6 getoond is, ligt de beugel tegen de houderwand en de andere beugelstand tegen een standfixeringsmiddel. Ook in deze stand van de beugel kan eventueel een bedieningselement voorzien zijn, dat door de in de stand gefixeerde 30 beugel te bedekken is.

13

Houder

Lijst van referentienummers 5 1. Houder la Zijwand 2 Deksel 3 Houderbovenkant 4 Flens 10 4a Inkeping 4b Deelgebied 5 Rustrand 6 Beugel 6a Onderzijde 15 6b Uitsteeksel 7 Werktuig 8 Lip 9 Eindgebied 10, 11 Voorzijden 20 12 Vooruitspringend gedeelte 13 Schamierelement 13a Lip 14 Dekselonderkant 15 Verbinding 25 16 Standfixeringsmiddel 17 Hoekgebied 18 Onderkant 19a, 19b Houderzijde 20 Originaliteitssluiting 30 21 Verbinding 25 Zwenkas 26 Schamierelement 27 Hoekgebied 14 28 Houderzijde 29 Houderhoofdas 30 Houderlangsas

Claims (23)

1. Houder met deksel en met een in zijn stand veranderlijke, in het bijzonder zwenkbare beugel, waarbij een bedieningselement (7, 20) in de vorm van een 5 originaliteitssluiting (20) voor het aanduiden van een eerste opening of een openingsverzoek van de houder (1) en/of in de vorm van een werktuig (7) voor het verlichten van het ten minste gedeeltelijke optillen van het deksel (2) zijdelings aan de houder (1) in het gebied van de houderbovenkant (3) voorzien is, met het kenmerk, dat de beugel (6) zodanig aan de houder (1) aan te brengen of aangebracht is, dat deze 10 in het bedieningselement (7, 20) ten minste gedeeltelijk aan de buitenzijde bedekkende stand met behulp van ten minste één hiervoor voorzien fixeringsmiddel (16) in zijn stand te fixeren of gefixeerd is en uit deze stand te voeren is tot in het bedieningselement (7, 20) niet bedekkende stand.

2. Houder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de beugel (6) in de gefixeerde stand het bedieningselement (7, 20) aan de buitenzijde geheel bedekt.

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de beugel (6) in de te fixeren of gefixeerde stand bij voorkeur dicht tegen het bedieningselement (7, 20) 20 aanligt.

4. Houder volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de beugel (6) in het bedieningselement (7, 20) ten minste gedeeltelijk bedekkende stand ten opzichte van de opgesteide houder horizontaal gerangschikt is. 25

5. Houder volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de beugel (6) krachtsluitend en/of vormsluitend, eventueel door rustmiddelen, in het bedieningselement (7, 20) ten minste gedeeltelijk bedekkende stand gefixeerd of te fixeren is. 30

6. Houder volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de beugel (6) door aangrijping op het bedieningselement (7, 20) gefixeerd of te fixeren is.

7. Houder volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de beugel (6) in zijn geheel of ten minste ter hoogte van het bedieningselement een buitenomtrek bevat, die als vormsluitings- of rustmiddel in samenwerking met het standfixeringsmiddel (16) fungeert. 5

8. Houder volgens één van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel op dezelfde houdcrzijde gerangschikt zijn als het bedieningselement, bij voorkeur dichtbij het bedieningselement (7, 20).

9. Houder volgens één van de conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel naast de houder (1) op het bedieningselement (7,20) gerangschikt zijn.

10. Houder volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk, dat de beugel (6) in 15 zijn te fixeren of gefixeerde stand met een randgebied ongeveer ter hoogte van de onderkant van het deksel (2) gerangschikt is of over de onderkant van het deksel grijpt.

11. Houder volgens één van de conclusies 1-10, met het kenmerk, dat de houder (1) een rondlopende, naar onder getrokken flens (4) bevat. 20

12. Houder volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de beugel (6) en/of het bedieningselement (7, 20) gerangschikt zijn aan de buitenzijde van een omlopende, naar onder getrokken flens (4) van de houder (1) of dat het bedieningselement (7, 20) als deelgebied van de aan de buitenzijde omlopende, naar onder getrokken flens (4) van 25 de houder (1) gevormd zijn.

13. Houder volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de standfixeringsmiddelen (16) voor de beugel (6) aangebracht zijn aan de omlopende houderflens (4). 30

14. Houder volgens één van de conclusies 1-13, met het kenmerk, dat één of verscheidene vooruitstekende uitsteeksels als standfixeringsmiddelen (16) voorzien zijn waarop de beugel (6) te leggen of gelegd is, en welke bij voorkeur op de omlopende flens (4) gerangschikt zijn.

15. Houder volgens één van de conclusies 11-14, met het kenmerk, dat de 5 standfixeringsmiddelen (16) van de beugel, in het bijzonder in de vorm van de radiaal uitstekende uitsteeksels, in het gebied van of aan de onderkant van de omlopende flens (4) gerangschikt zijn.

16. Houder volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat het uitsteeksel als 10 omlopende rand uitgevoerd is.

17. Houder volgens één van de conclusies 1-16, met het kenmerk, dat de houder meerhoekig uitgevoerd is en dat de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel, bij voorkeur in de vorm van een radiaal uitstekende uitsteeksel, ten minste aan één of ten 15 minste twee hoekgebieden van de houder (1) aangebracht zijn.

18. Houder volgens één van de conclusies 1-17, met het kenmerk, dat de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel uit één stuk aan de houder (1) en/of het deksel (2) gevormd zijn. 20

19. Houder volgens één van de conclusies 1-18, met het kenmerk, dat de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel betrekking heeft op de zwenkas (15) van de beugel aan de beide tegenoverliggende zijden van de houder (1) gerangschikt zijn, in welke standen de beugel door zwenking ten opzichte van de houder te voeren is, of dat 25 de standfixeringsmiddelen (16) van de beugel betrokken op de zwenkas (25) van de beugel slechts aan de houderzijde gerangschikt zijn waaraan het bedieningselement voorzien is.

20. Houder volgens één van de conclusies 1-19, met het kenmerk, dat de houder als 30 meerhoekige houder gevormd is en dat de schamieras (26) van de beugel, welke zwenkbaar is, zich bij of in de hoekgebieden (27) van de houder bevindt.

21. Houder volgens één van de conclusies 1-20, met het kenmerk, dat de beugel rondom een zwenkas (25) zwenkbaar is, welke zwenkas zijdelings versprongen ten opzichte van een houderhoofdas (29) aan de houder gerangschikt is.

22. Houder volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de zijdelingse verspringing van de zwenkas (25) en de houderas (29) zodanig groot is, dat in de zwenkstand van de beugel in de richting van de houderhoofdas de beugel in een eerste helling ten opzichte van de houderlangsas (30) gerangschikt is en met de standfixeringsmiddelen (16) in wisselwerking is en dat in de zwenkstand van de houderas weg, de beugel in een andere 10 helling ten opzichte van de houderlangsas (30) gerangschikt is, bij voorkeur afwaarts gezwenkt aanligt tegen de houderwand.

23. Houder volgens één van de conclusies 1-22, met het kenmerk, dat het werktuig (7) als originaliteitssluiting (20) gevormd is. 15 20 25 30