NL193724C - Uitneemarm voor een glasvormmachine. - Google Patents

Description

1 193724

Uitneemarm voor een glasvormmachine

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een uitneeminrichting voor het verplaatsen van meerdere nieuw gevormde glazen artikelen van de blaasvorm naar een koelplaat van een glasvormmachine, met een 5 uitneemarm die aan zijn ene einde gelagerd is op een stationaire eerste horizontale as, met een eerste kettingwiel dat aan de eerste as bevestigd is, met een draaiaandrijving voor het draaien van de uitneemarm om de as van het eerste kettingwiel, met een tweede kettingwiel dat draaibaar gelagerd is op een tweede horizontale as die door het andere einde van de uitneemarm gedragen wordt, met een eindloze ketting die om de beide kettingwielen loopt, met een kettingspaninrichting die aan het bovenste part van de ketting 10 tussen de kettingwielen aangrijpt, en met meerdere uitneemtongen die aan een met het tweede kettingwiel draaivast verbonden houder aangebracht zijn, waarbij een draaiing van de uitneemarm over 180° een beweging van de uitneemtongen langs een boog om de as van het eerste kettingwiel opwekt, waarbij de uitneemtongen tijdens de draaiing in hoofdzaak in hun rechtopstaande stand blijven.

Een dergeiijke uitneeminrichting is bekend uit het Duitse ’’Auslegeschrift” DE-B 1.248,871. Bij deze 15 bekende uitneeminrichting zijn twee uitneemtongen voorzien, die elk een nieuw gevormd glazen artikel bij het blaasstation vastpakken, naar de koelplaat bewegen en daar neerzetten. In het bijzonder bij het begin en het einde van de transportslag (dus bij het oppakken en neerzetten van de glazen artikelen) bestaat het gevaar van trillingen, dat des te groter is naarmate het aantal uitneemtongen groter is. Wanneer bijvoorbeeld zoals bij moderne glasvormmachines vier uitneemtongen op een uitneemarm voorzien zijn, dan wordt 20 de trillingsgevoeligheid van de uitneeminrichting overeenkomstig vergroot.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding een uitneeminrichting voor het plaatsen van meerdere nieuw gevormde glazen artikelen van de blaasvorm naar een koelplaat van een glasvormmachine te verschaffen waarbij zelfs bij grotere aantallen uitneemtongen de trillingsgevoeligheid verminderd wordt.

Hiertoe wordt een uitneeminrichting van de boven beschreven soort volgens de uitvinding gekenmerkt 25 doordat aan de uitneemarm een tegengewicht aangebracht is, dat zich van de eerste as weg naar buiten in een ten opzichte van de positie van de uitneemtongen tegengestelde richting uitstrekt, zodat de uitneemtongen tijdens de draaiing trillingsvrij in hun rechtopstaande stand blijven. Door het tegengewicht volgens de uitvinding wordt het gewicht van de uitneemtongen alsmede de daaraan hangende glazen artikelen gecompenseerd. Dit leidt tot een vermindering van de trillingsgevoeligheid van de uitneemarm, zodat de 30 uitneeminrichting zelfs bij toepassing van grotere aantallen uitneemtongen en/of bij een verhoging van de werksnelheid rustig en probleemloos werkt.

Voordelige uitvoeringen van de uitvinding zijn in de onderconclusies beschreven.

De uitvinding zal thans aan de hand van de figuren nader worden toegeiicht.

35 Figuur 1 geeft een gedeeltelijk in doorsnede uitgevoerd schematisch zijaanzicht van het uitneem-mechanisme van een glasvormmachine weer; figuur 2 geeft een zijaanzicht van de uitneemarm weer, waarbij de afdekplaat ervan en de tonghouders zijn weggenomen; figuur 3 geeft een doorsnede volgens de lijn Ill-Ill van figuur 1 weer; 40 figuur 4 geeft een eindaanzicht van het spanningsinstelmechanisme voor de ketting weer; en figuur 5 geeft een volgens de lijn V-V van figuur 4 genomen doorsnede van het kettingspannings-mechanisme weer.

In het bijzonder naar figuur 1 verwijzende, is hierin schematisch een onderste ondersteuningsdeel 10 van 45 een vormmachine voor glazen voorwerpen afgebeeld, waaraan een pneumatische motor 11 is bevestigd. Door de motor 11 wordt in het inwendige ervan een zuiger 12 gedragen, waardoor een stang 13 als gevolg van de invoer van een fluïdum onder druk via de hiermee verbonden leidingen 14 en 15 met een verticale, heen en weergaande beweging wordt aangedreven. Door de verticale heen en weergaande beweging van de stang 13, waarvan het boveneinde uit een tandheugel bestaat, zal een rondsel 16 worden rondgedraaid, 50 dat in figuur 3 is te zien. Dit rondsel 16 is door middel van lagers 17 op een horizontale steunas 18 ondersteund. De as 18 is door middel van bouten aan een verticaal, vast steundeel 19 bevestigd. Het rondsel 16 is door middel van bouten aan een hoofdarmgietstuk 20 vastgemaakt.

Zoals het beste uit figuur 3 blijkt, bezit het gietstuk 20 een naafdeel 21, dat door de as 18 is ondersteund. De naaf 21 is als één geheel met een naar buiten stekend armgedeelte 22 uitgevoerd. Door dit 55 armgedeelte 22 wordt de uitneemarm van een uitneemmechanisme gevormd. Uit de figuren 2 en 3 blijkt, dat het armgedeelte 22 van het gietstuk 20 aan de linker zijde van een vaste zich horizontaal uitstrekkende as 23 is voorzien. Door deze as 23 wordt een draaibare bus 24 ondersteund. Deze bus 24 dient aan zijn 193724 2 vooreinde als ondersteuningsmiddel voor een kettingwiel 25. Dit kettingwiel 25 is vast aan de as 23 bevestigd en de as 23 wordt door middel van een van schroefdraad voorziene moer 26 in het gietstuk gehouden, waarbij deze moer weer tegen een onderlegring 27 aanligt. De onderlegring 27 ligt op zijn beurt tegen het einde van de bus 24 en de rand van de opening in het armdeel 21 aan. Er wordt op gewezen dat 5 de bus 24 wanneer het mechanisme werkzaam is niet draait, doch dat de as 23 in deze bus draait. In tegenstelling hiermee draait het naafdeel van de arm 20 om de vaste as 18. Een coaxiaal ten opzichte van de as 18 aangebrachte lagerbus 28 draait met de arm 20 en de naaf 21 hiervan mee. Een ketting 29 zonder einde is om het kettingwiel 25 en evenzo rondom het kettingwiel 30 geslagen, dat op het binneneinde van de vaste as 18 is bevestigd. Wanneer het mechanisme werkzaam is, draait het kettingwiel 30 10 evenals de as 18 niet doch wordt in een vaste stand vastgehouden.

Zoals uit de figuren 2 en 3 blijkt, is de arm 20 met een met lood gevulde sector 31 uitgevoerd, waarbij de gestippelde lijn 32 in figuur 2 als een begrenzende omtrekslijn van de hierin aanwezige gevulde ruimte fungeert. Uit de figuur blijkt dat de met lood gevulde sector 31 zich aan de rechter zijde van de hartlijn van de as 18 direct tegenover de als gietstuk uitgevoerde arm 20 uitstrekt, en dientengevolge als een tegen-15 wicht dienst doen, waardoor evenwicht met het gewicht van de arm en de tongen wordt gemaakt die door de arm worden gedragen. Met het kettingwiel 25 is, zoals wellicht het beste in figuur 1 is te zien, een langwerpige uitneemkop 33 verbonden. Met de uitneemkop 33 zijn een aantal, in dit geval 4, bedienings-mechanismen 34 voor de uitneemtongen verbonden. De tongbedieningsmechanismen 34 zijn zodanig uitgevoerd dat de stellen tongen 35 hierdoor in werking kunnen worden gesteld om de halzen van de 20 houders 36 vast te grijpen en deze vanuit de plaats 37 waar zich de vorm bevindt naar een als koelmiddel dienend doodbed 38 te verplaatsen.

Tijdens de werkingsduur van de uitneemarm bestaat de mogelijkheid dat de ketting 29 en de ketting-wielen 30 en 25 gaan slijten, zodat het in dit geval gewenst zou zijn om de speling weg te werken, die tengevolge van uitrekken of slijtage ontstaat. Met het oog hierop is een kettingwiel 39, dat draaibaar op een 25 horizontale as 40 is gemonteerd, onder een zodanige voorspanning geplaatst, dat deze door middel van een in het algemeen door 41 aangeduid voorspanningsmechanisme in aanraking met de ketting 29 verkeert. De as 40 is tussen de einden van een gevorkte arm 42 ondersteund, die op zijn beurt scharnierend om een horizontale as 43 is aangebracht, welke vast in het gietstuk 20 is bevestigd. De arm 42 is door middel van de lagerbus 44 op de as 43 gemonteerd. De arm 42 is van een in hoofdzaak onder een haakse hoek 30 verlopend krukarmdeel 45 voorzien. De arm 45 is met een kogelvormige opneemholte 46 uitgevoerd, waarin een gereedschapskogel 47 is aangebracht. Deze gereedschapskogel 47 is vast aan het einde van een horizontaal verlopende as 48 bevestigd. De as 48 is nauwpassend in het holle einde van een samengestelde staaf 49 opgenomen. Zoals uit figuur 5 blijkt, bestaat de rechter zijde van deze samengestelde staaf 49 uit een massieve cilinder. Het massieve einde van de samengestelde staaf 49 loopt door een zeskantige 35 opening 50 in een uitwendig van draad voorziene moer 51 heen. Deze moer 51 is in een van draad voorziene opening 52 van het gietstuk 20 geschroefd. De van draad voorziene moer 51 dient als aanslag-element voor een schroeflijnvormige veer 53, die zich tussen de moer 51 en een radiale flens op de staaf 49 uitstrekt. Hieruit blijkt dat de staaf 49 en de kogel 47, gezien volgens figuur 2, door de veer 53 onder een voorspanning naar links worden geplaatst, waardoor er op het krachtopnemende kettingwiel 39 een 40 bepaalde kracht in stand wordt gehouden. Doordat de samengestelde staaf 49 door de zeskante opening in de moer 51 heen loopt, blijkt, dat zolang als de door de veer op het kettingwiel 39 uitgeoefende voorspanning groot genoeg is om de samengestelde staaf in de in figuur 5 afgebeelde stand te houden, het onmogelijk is om een zeskante inbussleutel in de zeskante opening in de moer 51 te steken. Hierdoor wordt aangegeven dat de op de ketting 29 uitgeoefende voorspanning een vooraf bepaalde grootte bezit. Doch 45 indien de samengestelde staaf 49 onder de kracht van de veer 53 tengevolge van het uitrekken of los worden van de ketting 29 naar links zal worden bewogen, komt het binnenste, zeskante gedeelte van de moer 51 vrij, waarin een inbussleutel kan worden gestoken. Hierdoor zal worden aangegeven dat de opgenomen kracht kleiner dan gewenst is. Het bijstellen van deze moer 51 kan worden bewerkstelligd door de moer zover met een zeskante inbussleutel te verdraaien, dat de opening in het binnenste gedeelte van 50 de moer 51 niet langer door de samengestelde staaf 49 in beslag wordt genomen. Dit bijstellen kan worden uitgevoerd door eerst een borgschroef 54 los te maken, waarvan het binneneinde in een ondiepe, in het van schroefdraad voorziene, buitenomtreksvlak van de moer 51 uitgevoerde groef 55 grijpt. Zoals het beste uit figuur 4 blijkt, zijn er twee diametraal tegenover elkaar aangebrachte groeven 55 aanwezig, waarin de borgschroef 54 kan worden geplaatst. Hieruit blijkt dat wanneer de spanning op de ketting 29 kleiner is 55 geworden dan gewenst is, de samengestelde staaf 49, gezien volgens figuur 5, onder de invloed van de door de veer uitgeoefende kracht naar links is verplaatst. Op dit moment wordt de borgschroef 54 losgemaakt en wordt in de zeskante opening 50 een inbussleutel gestoken, waarna de moer 51 wordt gedraaid

Claims (9)

1. Uitneeminrichting voor het verplaatsen van meerdere nieuw gevormde glazen artikelen van de blaasvorm naar een koelplaat van een glasvormmachine, met een uitneemarm die aan zijn ene einde gelagerd is op 40 een stationaire eerste horizontale as, met een eerste kettingwiel dat aan de eerste as bevestigd is, met een draaiaandrijving voor het draaien van de uitneemarm om de as van het eerste kettingwiel, met een tweede , kettingwiel dat draaibaar gelagerd is op een tweede horizontale as die door het andere einde van de uitneemarm gedragen wordt, met een eindloze ketting die om de beide kettingwielen loopt, met een kettingspaninrichting die aan het bovenste part van de ketting tussen de kettingwielen aangrijpt, en met 45 meerdere uitneemtongen die aan een met het tweede kettingwiel draaivast verbonden houder aangebracht zijn, waarbij een draaiing van de uitneemarm over 180° een beweging van de uitneemtongen langs een boog om de as van het eerste kettingwiel opwekt, waarbij de uitneemtongen tijdens de draaiing in hoofdzaak in hun rechtopstaande stand blijven, met het kenmerk, dat aan de uitneemarm (22) een tegengewicht (31) aangebracht is, dat zich van de eerste as (18) weg naar buiten in een ten opzichte van 50 de positie van de uitneemtongen (35) tegengestelde richting uitstrekt, zodat de uitneemtongen (35) tijdens de draaiing trillingsvrij in hun rechtopstaande stand blijven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tegengewicht (31) gevormd is uit een gegoten hol onderdeel dat geïntegreerd aan de uitneemarm (22) gevormd is, welk hol onderdeel gevuld is met een materiaal met hoog soortgelijk gewicht.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het holle onderdeel de vorm van een halfcirkelvormige kamer heeft, die coaxiaal ten opzichte van de eerste as (18) verloopt.

3 193724 totdat deze sleutel uit de moer wordt gedrukt. De moer moet in een zodanige stand worden gedraaid, dat de ene of de andere groef van de groef 55 zich tegenover de borgschroef bevindt, waarna de borgschroef weer naar beneden wordt geschroefd en wordt vastgezet om een toevallige verdraaiing van de moer 51 gedurende de werking van de inrichting te voorkomen. Hierdoor wordt het binneneinde van de moer dan 5 weer in een nieuwe stand gebracht, waarbij deze moer als aanslagvlak voor de veer 53 dienst doet, zodat de lengte van de veer weer op de grootte wordt teruggebracht, die de veer in het begin had, en op deze wijze wordt de door de veer tegen de arm 45 en dientengevolge op het kettingwiel 39 uitgeoefende voorspanningskracht op een vooraf bepaald niveau bijgesteld. Uit het beschreven mechanisme blijkt, dat door de ketting, waardoor de kettingwielen 25 en 30 onderling 10 zijn verbonden, en door de kettingwielen zelf een verbindingsmechanisme wordt gevormd, waardoor parallelle standen in stand worden gehouden. Dit wil zeggen dat de uitneemtongen in een rechtopstaande stand zullen blijven wanneer de arm over een werkboog van 180° wordt bewogen om de houders vanuit de vormen naar het doodbed te verplaatsen. De houders worden door middel van hun halzen overgebracht, en deze blijven gedurende de overdracht in een rechtopstaande stand.

15 Het boven in detail beschreven uitneemmechanisme is voor het geval afgebeeld, dat vier glazen houders tegelijkertijd worden behandeld. Het zal gemakkelijk duidelijk zijn dat voor het geval dat er meer dan vier houders moeten worden behandeld het bovenstaande principe nog steeds opgaat. Verder kan het voordeel bieden om het bovenstaande principe in alle gevallen toe te passen, waarin rekening houdende met de massa van het glas door de massa van de arm en de tongen een probleem wordt gevormd.

20 Doordat een tegenwicht voor de arm wordt toegepast, behoeft de luchtmotor voor de uitneemarm bij een vergroting van het traagheidsmoment van de uitneemarm niet groter te zijn, omdat de voor het in beweging brengen van de arm vereiste kracht met het oog op het toegepaste tegenwicht kleiner is. Wanneer er een begin met de beweging van de arm vanaf de blaasvorm wordt gemaakt, dit wil zeggen met een draaiing in de zin van de wijzers van een uurwerk om het vaste kettingwiel 30 in figuur 2 heen, 25 zouden de vanaf het kettingwiel 25 naar beneden hangende tongen de neiging hebben om weerstand tegen deze beweging te bieden en een spanning op de ketting tussen de twee kettingwielen uit te gaan oefenen. Wanneer de arm aan het andere einde van de beweging ervan ter plaatse van het doodbed komt, zouden de tongen de neiging vertonen om het kettingwiel 25 in een tegen de wijzers van een uurwerk in gerichte zin te draaien. Aan deze door de tongen veroorzaakte slingerkracht zal door de spanning in de veer 53 30 weerstand worden geboden, waardoor een kracht tegen het bovenste part van de ketting wordt uitgeoefend. Hieruit blijkt dat de door de veer 53 in de ketting veroorzaakte spanning gelijk aan of groter dan de slingerkracht moet zijn, die door de tongen op de met het kettingwiel 25 verbonden tongondersteunings-constructie wordt veroorzaakt. 35

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het materiaal met hoog soortelijk gewicht lood 193724 4 is.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kettingspaninrichting voorzien is van een met de ketting (29) in aangrijping zijnd derde kettingwiel (39) en van een voorspannings-inrichting (41) voor het onder een vooraf bepaalde spanning houden van dit kettingwiel.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de voorspanningsinrichting (41) een veerbelaste stang (49) heeft, waarvan het ene einde zich in aangrijping met een het derde kettingwiel (39) ondersteunende krukarm (45) bevindt en het andere einde zich tot in een holle moer uitstrekt, die als veeraanslag dient.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de holle moer (51) zodanig in de krukarm (45) 10 geschroefd is, dat bijstellen van de moer (51) de kettingspanning bijstelt.

8. Inrichting volgens een der conclusies 5 tot en met 7, met het kenmerk, dat de voorspanningsinrichting (41) een bijstelbare veer (53) heeft, waarvan de kracht gelijk is aan of groter is dan de door de uitneem-tongen (35) uitgeoefende hefboomkracht op het tweede kettingwiel (25).

9. Inrichting volgens een der conclusies 6 tot en met 8, met het kenmerk, dat de stang (49) zodanig in de 15 moer (51) steekt dat bij minder worden van de kettingspanning een zeskante inbussleutel in het holle einde van de moer (51) brengbaar is, terwijl in de gespannen toestand van de ketting de stang (49) de moer (41) opvult. Hierbij 3 bladen tekening