NL193171C - Inrichting voor het verbinden van in een afdichtwand in te bouwen afdichtplaten. - Google Patents

Description

1 193171

Inrichting voor het verbinden van in een afdichtwand in te bouwen afdichtplaten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verbinden van vlakke afdichtplaatdelen voor een in de bodem aan te brengen afdichtwand, welke inrichting voor elk van de afdichtplaatdelen langs de verticale 5 zijnaden daarvan is voorzien van een koppelingshelft met een in doorsnede C-vormig afsiuitprofiel, waarbij in de gemonteerde toestand het in doorsnede C-vormig afsiuitprofiel van de ene koppelingshelft in een, ten opzichte van dit profiel spiegelbeeldig overeenkomend profiel van een tegenover liggende koppelingshelft grijpt en de afdichtwand, grenzend aan de elkaar omsluitende profielen, een zich over de hoogte van de afdichtwand uitstrekkende holle ruimte omsluit, waarbij de wand van elk van de koppelingshelften, nabij de 10 overgang van het in hoofdzaak C-vormige afsiuitprofiel naar de holle ruimte voorzien is van een naar het inwendige van de holle ruimte uitstekende rand.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse octrooi 513.105. Bij deze bekende inrichting is kans op lekkage door de afsluitprofielen nog mogelijk, hetgeen in het bijzonder bij een afdichting van stortplaatsen niet kan worden geaccepteerd. Om een aanvullende afdichting middels in de afdichtwand in te bouwen 15 afdichtplaten te bereiken, moeten deze afdichtplaten in de verticale zijnaden daarvan vloeistofdicht met elkaar worden verbonden.

Aangezien de afdichtwanden bij voorkeur onder toepassing van een steunvloeistof worden vervaardigd, welke bij het per gedeelte samenvoegen van de afdichtplaten in de holle ruimte indringt, welke zich door het samenvoegen van de beide koppelingshelften vormt, is het noodzakelijk, telkens na het inbouwen van een 20 verdere atdichtplaat de door de koppelingshelften gevormde holle ruimte van steunvloeistof en eventuele verontreinigingen te ontdoen en te reinigen.

Daarvan uitgaand ligt aan de uitvinding de opgave ten grondslag, bij een inrichting volgens de aanhef voor het verbinden van in een afdichtwand in te bouwen afdichtplaten een uitvoering van de koppelings-helften te verschaffen, welke na het in elkaar zetten, maar voor het aan elkaar lassen daarvan een 25 voldoende vloeistofdichte verbinding vormt en die geleidingseigenschappen heeft, die het uit elkaar trekken bij het samenbouwen verhinderen.

Daartoe omvat de inrichting volgens de uitvinding de maatregelen, waarbij elk van de beide koppelingshelften een afzonderlijk, met een desbetreffend vlakke afdichtplaatdeel verbindbaar deel vormt, en dat de rand stripvormig is en ter verkrijging van een vloeistofdichte afdichting, door middel van een lasverbinding 30 met de wand van de bijbehorende andere koppelingshelft verbonden wordt.

Deze uitvoering volgens de uitvinding van de koppelingshelften biedt het voordeel, dat daarmee een afdichtwand kan worden verschaft, welke een betrouwbaar samenbouwen mogelijk maakt en welke reeds direct na het samenbouwen voldoende vloeistofdicht is, om de door de koppelingshelften gevormde holle ruimte volledig leeg te kunnen maken en tot de aansluitende lashandeling tegen het binnendringen van 35 steunvloeistof te kunnen beschermen. De door de vormgeving ontstaande hoeken dienen voor het ondersteunen en geleiden van in de binnenruimte van de holle ruimte te zetten gereedschappen. Van voordeel is in het bijzonder, dat het in dwarsdoorsnede C-vormige afsiuitprofiel en de ten opzichte daarvan spiegelbeeldig uitgevoerde uitsparing een labyrintafdichting vormen, welke zich enerzijds bij het axiale in elkaar schuiven van de koppelingshelften zelf reinigt en welke anderzijds een ook gedurende een langere 40 tijdsspanne werkzame afdichting vormt, zodat na het leeg maken van de holle ruimte geen steunvloeistof meer in deze holle ruimte kan dringen. Aangezien de bij de overgang van de uitsparing naar de de holle ruimte vormende wand gevormde afdichtstrip in de holle ruimte uitsteekt, is deze zeer goed toegankelijk, waardoor deze zich na het leeg maken van de holle ruimte betrouwbaar laat reinigen, en wel samen met de overgang van het C-vormige afsiuitprofiel naar de de holle ruimte vormende wand van de andere 45 koppelingshelft. Tegen deze overgang wordt aansluitend op de reiniging de afdichtlijst gelast. Aangezien betrouwbaar te reinigen en goed toegankelijke delen van de koppelingshelften tegen elkaar worden gelast, ontstaan vloeistofdichte lasnaden, zonder dat het noodzakelijk is, de gedurende de tijd tussen het leegpompen van de holle ruimte en de lashandeling noodzakelijke afdichtvlakken, die zo goed als ontoegankelijk zijn, te reinigen respectievelijk voor de lashandeling te gebruiken.

50 Opgemerkt wordt, dat uit de Europese octrooiaanvrage 86001 afzonderlijke koppelmiddelen bekend zijn, die elk door middel van een lijfdeel, met een afdichtplaat worden verbonden. Deze koppelmiddelen ontberen echter de afdichtelementen volgens de uitvinding.

De genoemde en verdere kenmerken van de uitvinding worden aan de hand van de tekening waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding in een horizontale doorsnede is weergegeven, 55 nader verklaart.

De tekening toont twee afdichtplaten 1, die telkens door twee evenwijdige platen 2 uit kunststof worden gevormd. De ruimte tussen deze beide platen 2 is met een holle ruimtevormer, bijvoorbeeld een roosternet

Claims (2)

193171 2 3 gevuld. De horizontale voet- en kopnaad van elke afdichtplaat 1 wordt door extrusielassing vloeistofdicht afgesloten. In de beide verticale randen van elke afdichtplaat 1 is een lijf 4b van een koppelingshelft 4 gezet, dat als profiel eveneens uit kunststof is vervaardigd. Door de wanden 4a van twee samenwerkende koppelings-5 helften 4 wordt een holle ruimte 5 gevormd, zoals dit uit de tekening blijkt. De afdichtplaten 1 en de koppelingshelften 4 kunnen ook uit metaal zijn vervaardigd, bijvoorbeeld uit staal of aluminium. De eigenlijke verbinding van naast elkaar gelegen koppelingshelften 4 geschiedt door een aan de vrije rand van de wand 4a gevormd, in dwarsdoorsnede C-vormig afsluitprofiel 6. Dit afsluitprofiel 6 wordt bij het axiale samenvoegen van de koppelingshelften 4 in een uitsparing 7 geschoven, die spiegelbeeldig 10 overeenkomt met de dwarsdoorsnede van het afsluitprofiel 6 en in aansluiting op het lijf 4b van elke koppelingshelft 4 is gevormd. Hierbij wordt door het in de uitsparing 7 gelegen afsluitprofiel 6 telkens een labyrintafdichting gevormd, die een voldoende goede afdichting van de holle ruimte 5 verschaft, wanneer deze holle ruimte 5 na het samenbouwen van naast elkaar gelegen afdichtplaten 1 leeg gemaakt en gereinigd wordt. Voor dit leeg maken en reinigen werd voorafgaand het voetpunt van de holle ruimte 5 op 15 geschikte wijze, bijvoorbeeld middels hars afgedicht. Bij de overgang van de wand 5 van elke koppelingshelft 4 naar de uitsparing 7 is aan de binnenzijde van elke koppelingshelft 4 een afdichtstrip 8 gevormd, welke schuin in de holle ruimte 5 uitsteekt. Op deze wijze laat zowel het oppervlak van de afdichtstrip 8 alsook het oppervlak van de daarnaast gelegen overgang van de wand 4a naar het afsluitprofiel 6 zich betrouwbaar reinigen. Hierdoor wordt gewaarborgd, dat bij de 20 aansluitende verbinding, voornamelijk door lassen van de afdichtstrip 8 tegen de tegenover gelegen overgang van het afsluitprofiel 6 naar de wand 4a van de andere koppelingshelft 4 een vloeistofdichte naad wordt vervaardigd, welke een indringen van vloeistoffen of schadelijke stoffen in de holle ruimte 5 of zelfs een doorlaten van deze vloeistoffen in schadelijke stoffen in het gebied van de koppelingshelften 4 betrouwbaar verhinderd. Bij de leshandeling wordt bij voorkeur een door de hoekige vorm van de holle 25 ruimte geleide verwarmingswig toegepast, welke tussen de afdichtstrip 8 en de daarnaast gelegen wand 4a doorloopt en een plastificering van de kunststof veroorzaakt, voordat de afdichtstrip 8 bij voorkeur middels aandrukrollen tegen de daarnaast gelegen overgang van het afsluitprofiel 6 naar de wand 4 wordt gedrukt. De aansluitende en eventueel voortdurende controle van de holle ruimte 5 kan door over- of onderdruk, door een indicatievloeistof, door controle van de pH-waarde middels elektroden of door andere maatregelen 30 geschieden.

1. Inrichting voor het verbinden van vlakke afdichtplaatdelen voor een in de bodem aan te brengen afdichtwand, welke inrichting voor elk van de afdichtplaatdelen langs de verticale zijnaden daarvan is voorzien van een koppelingshelft met een in doorsnede C-vormig afsluitprofiel, waarbij in de gemonteerde toestand het in doorsnede C-vormig afsluitprofiel, waarbij in de gemonteerde toestand het in doorsnede C-vormig afsluitprofiel van de ene koppelingshelft in een, ten opzichte van dit profiel spiegelbeeldig 40 overeenkomend profiel van een tegenover liggende koppelingshelft grijpt en de afdichtwand, grenzend aan de elkaar omsluitende profielen, een zich over de hoogte van de afdichtwand uitstrekkende holle ruimte omsluit, waarbij de wand van elk van de koppelingshelften, nabij de overgang van het in hoofdzaak C-vormige afsluitprofiel naar de holle ruimte voorzien is van een naar het inwendige van de holle ruimte uitstekende rand, met het kenmerk, dat elk van de beide koppelingshelften (4) een afzonderlijk, met een 45 desbetreffend vlakke afdichtplaatdeel (1) verbindbaar deel vormt, en dat de rand stripvormig is en ter verkrijging van een vloeistofdichte afdichting door middel van een lasverbinding met de wand van de bijbehorende andere koppelingshelft verbonden wordt.

2. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat door de vormgeving van de profielen, na het in elkaar steken daarvan, een labyrintvormige afdichting wordt gevormd die voldoende vloeistofdicht is om na 50 het leegpompen van de holle ruimte een afsluitende lasverbinding te kunnen maken. Hierbij 1 blad tekening