NL193138C

NL193138C - Vloeistofverstuiver.

Info

Publication number: NL193138C
Application number: NL8002733A
Authority: NL
Original assignee: Yoshino Kogyosho Co Ltd
Priority date: 1979-05-16
Filing date: 1980-05-12
Publication date: 1998-12-04
Also published as: GB2049804A; AU534828B2; AU5792980A; FR2456560A1; IT1147010B; IT8048665A0; FR2456560B1; NL8002733A; CH636780A5; US4369900A; DE3018840C2; NL193138B; GB2049804B; DE3018840A1; CA1121847A

Description

1 193138

Vloeistofverstuiver

De uitvinding heeft betrekking op een vloeistofverstuiver, voorzien van een vloeistofhouder, een verstuiver-kop met een sproeimondstuk, welke verstuiverkop heen en weer beweegbaar is aangebracht binnen een 5 buisvormig bovenwanddeel dat onder tussenkomst van een flensvormige bovenwandgel is verbonden met een cilindrische buitenwand die om een halsgedeelte van de vloeistofhouder losneembaar kan worden aangebracht, een zuigbuis, een cilindrisch gedeelte dat een onderste, verdund cilindrisch deel en een daarop aansluitend bovenste, verbreed cilindrisch geleidingsdeel omvat, waarbij het onderste cilindrische deel aansluit op de zuigbuis en het bovenste cilindrisch geleidingsdeel vast in contact staat met de 10 flensvormige bovenwand, een via de verstuiverkop te bedienen heen en weer beweegbaar zich in de lengterichting van de vloeistofverstuiver uitstrekkend tussenorgaan met een daaromheen coaxiaal beweegbaar zuigerorgaan met behulp waarvan een aanzuigopening onderin het onderste cilindrische deel kan worden gevormd, alsmede een met het sproeimondstuk in verbinding te brengen afvoeropening aan de bovenzijde van het tussenorgaan. Een dergelijke vloeistofverstuiver is bekend uit de Franse octrooiaanvrage 15 2.285.929 en is van het accumulatortype en bestemd om met de hand vloeistof zoals parfum, cosmetische preparaten of dergelijke, te verstuiven.

Onder verstuiver van het accumulatortype moet worden verstaan een constructie waarbij, wanneer een pompmechanisme met de hand wordt bediend om de accumulatiekamer van de pomp leeg te zuigen, een zuigklep wordt geopend teneinde vloeistof welke zich bevindt in de vloeistofhouder, waarop een verstuiver-20 lichaam is gemonteerd, in de accumulatiekamer te zuigen en wanneer de druk in die kamer hoger wordt dan een vooraf bepaalde druk, een uitlaatklep wordt geopend waardoor vloeistof uit een mondstuk wordt verstoven.

Ofschoon bij een verstuiver van dit type de uitlaatklep slechts opent wanneer de druk in de accumulatiekamer een bepaalde waarde overschrijdt en de uitlaatklep automatisch wordt gesloten wanneer de druk in 25 de accumulatiekamer een bepaalde waarde onderschrijdt, heeft deze verstuiver het nadeel, dat wanneer in de accumulatiekamer een hoge druk gehandhaafd blijft, deze kamer onvoldoende wordt leeggezogen als gevolg van het aanzuigen van vloeistof veroorzaakt door de restdruk. In de voornoemde Franse octrooiaanvrage is reeds voorgesteld dit nadeel te ondervangen door een opening te maken in het wandvlak van de cilinder, welke de accumulatiekamer vormt. Hierdoor wordt een doorgang gevormd voor de restdruk, welke 30 in verbinding staat met de opening tussen het buitenvlak van de zuiger of de plunjer en het binnenwandvlak van de cilinder, waardoor de restdruk kan verdwijnen wanneer de zuiger of de plunjer zijn laagste stand heeft bereikt. Aangezien de vloeistof in de houder van de verstuiver tezamen met de restdruk wordt afgevoerd, komt de vloeistof in contact met het bovenste gedeelte van de binnenwand van de houder, waardoor de vloeistof langs deze binnenwand naar omlaag stroomt. De naar omlaag stromende vloeistof 35 hecht daaraan waardoor in het geval van een transparante houder de van buitenaf waarneembare vloeistof en de houder het goede aanzien verliest.

Aangezien de afgevoerde vloeistof met de restdruk naar omlaag beweegt, worden luchtbellen met de vloeistof in de houder gemengd waardoor een witte neerslag ontstaat, welke de indruk wekt dat de vloeistof vuildeeltjes bevat, waardoor het uiterlijk minder fraai wordt.

40 Aangezien het cilindrische gedeelte van grote diameter dat gezet is in de omtrekswand van de verstuiverkop een geheel vormt met het tussenorgaan van de bekende verstuiver, het vormen daarvan moeilijk.

Het doel van de uitvinding is de geschetste bezwaren van de bekende verstuiver te ondervangen.

Overeenkomstig de uitvinding heeft de vloeistofverstuiver, zoals deze in de aanhef is omschreven, het 45 kenmerk, dat het tussenorgaan direct is gekoppeld met de verstuitverkop en is voorzien van een verlengstuk dat een gedeelte bezit waarvan de diameter kleiner is dan de diameter van de, de klepzitting van de aanzuigopening vormende doorlaatopening, waarbij de lengte van het verlengstuk en de plaats waar het gedeelte is aangebracht zodanig zijn dat, wanneer het tussenorgaan in zijn onderste stand is gebracht, het gedeelte in de doorlaatopening is gelegen zodat lucht vanuit de accumulatiekamer, gevormd door het 50 tussenorgaan, het zuigerorgaan en het onderste cilindrische deel, in de zuigbuis kan stromen.

Uit de Europese octrooiaanvrage 0.000.313 is een vloeistofverstuiver bekend, waarbij de lengte van het verlengstuk van het tussenorgaan en de plaats waar dit verlengstuk is aangebracht zodanig zijn, dat, wanneer het tussenorgaan omlaag wordt gebracht, lucht vanuit een accumulatiekamer, gevormd door het tussenorgaan en een cilindrisch gedeelte van het verstuiverlichaam, in de zuigbuis kan stromen. Echter bij 55 verder neerdrukken wordt wederom lucht en/of vloeistof in de accumulatiekamer samengeperst. Tijdens het als gevolg van veerwerking weer omhoog bewegen van het tussenorgaan wordt in deze kamer een vacuüm getrokken, waardoor vloeistof in deze kamer stroomt. Wanneer vervolgens de vloeistof verder omhoog 193138 2 stroomt, wordt de toegang naar het mondstuk geopend en wordt de vloeistof door neerdrukken van de vloeistofkop via het mondstuk verstoven. Hierbij kan de restdruk echter niet volledig via de inkeping worden afgebouwd, waardoor nadruppelen van vloeistof zal optreden hetgeen tot vervuiling leidt.

De uitvinding wordt onder verwijzing naar de tekening nader toegelicht. Deze toont een langsdoorsnede 5 van het bovenste gedeelte van een verstuiver van het accumulatortype welke met de hand bedienbaar is en welke overeenkomstig de uitvinding is uitgevoerd.

De vloeistofverstuiver omvat een verstuiverlichaam 1, een verstuiverkop 20, een tussenorgaan 30, en zuigerorgaan 40, een aanzuigbuis 50 en een schroefveer 60, welke delen de belangrijkste van de constructie zijn.

10 Het verstuiverlichaam 1 heeft een omtrekswand 2 met een schroefdraad 3 op de binnenzijde daarvan, welke schroefdraad kan samenwerken met het halsgedeelte 71 van een vloeistofhouder 70. De omtrekswand 2 vormt een geheel met een radiaal naar binnen reikende, flensvormige bovenwand 4 welke zich ongeveer in het midden daarvan bevindt. Een cilindrische gedeelte 5 is aan de bovenzijde bevestigd aan het binnengedeelte van de flensvormige bovenwand 4. Het cilindrische gedeelte 5 heeft een hol cilindrisch 15 deel 6 van kleinere diameter aan de onderkant en een hol cilindrisch geleidingsdeel 7 van grotere diameter aan de bovenkant alsmede een hol cilindrisch deel 8, waarin de aanzuigbuis 50 steekt, welk laatstgenoemd deel 8 aan het ondereinde van het cilindrische deel 6 uitsteekt. Het cilindrische geleidingsdeel 7 steekt voor ongeveer zijn helft uit boven de flensvormige bovenwand 4 en reikt voor ongeveer de andere helft ten opzichte van deze bovenwand 4 naar omlaag. Een klepopening 9 vormende vernauwing bevindt zich aan 20 het boveneinde van een vanaf de bodemflens van het onderste cilindrische deel 6 naar omhoog reikende cilindrische buisstomp 10. Op het binnenvlak van het onderste deel van het cilindrische geleidingsdeel 7 is een ringvormige uitsparing 11 aangebracht terwijl wanddoorgang 12 aanwezig is in het verbindingsgedeelte tussen het onderste cilindrische deel 6 en het cilindrische geleidingsdeel 7.

Een buisvormig gedeelte 14 vormt een geheel met de flensvormige bovenwand 4 en is aan de boven-25 zijde voorzien van een ringvormige binnenwaarts gerichte verdikking 13, welke moet voorkomen dat de verstuiverkop 20 los daarvan komt, zoals nog nader beschreven zal worden.

De verstuiverkop 20 heeft een omtrekswand 22 en een bovenwand 21, welke een uitsparing 23 heeft op het bovenvlak welke dient voor het opnemen van een vinger. De verstuiverkop 20 heeft in het bovengedeelte een uitlaatmondstuk 24. De omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 werkt telescopisch samen met 30 het buisvormige gedeelte 14, waarbij de verdikking 13 van het buisvormige gedeelte 14 samen met een ringvormige, naar buiten gekeerde verdikking 25 nabij het ondervlak van de omtrekswand 22 er voor zorgt dat de verstuiverkop 20 niet verder naar buiten kan bewegen.

Het tussenorgaan 30 bezit een hol cilindrisch gedeelte 31 van grote diameter dat concentrisch en telescopisch is aangebracht in de binnenwand 22 van de verstuiverkop 20 en is voorzien van een staafvor-35 mig gedeelte 34 waaraan een staafvormig kleplichaam 33 is bevestigd. Het kleplichaam 33 kan voor samenwerking steken door de klepopening 9 in het cilindrische gedeelte 10 en kan daarbij de klepopening 9 afdichtend sluiten.

Het kleplichaam 33 en de klepopening 9 vormen de aanzuigklep. Het onderste gedeelte van het staafvormige kleplichaam 33 heeft een geleidingsgedeelte 35 van kleinere diameter. Het cilindrische 40 gedeelte 31 heeft een wanddoorgang 36 welke in verbinding staat met het uitlaatmondstuk 24. De wanddoorgang 36 is normaliter gesloten door de zuiger 43 van grote diameter aan zuigerorgaan 40 dat nog nader zal worden beschreven en staat via de doorlaat 37 in het cilindrische gedeelte 31 in verbinding met het uitlaatmondstuk 24. De doorlaat 37 is zodanig bemeten dat de daar doorheen stromende vloeistof in wervelende beweging komt.

45 Het zuigerorgaan 40 heeft een buisvormig gedeelte 41 dat verschuifbaar kan samenwerken met het staafvormige gedeelte 34 van het tussenorgaan 30 en heeft verder een mantelvormige zuiger 42 van kleine diameter aan het ondereinde en de mantelvormige zuiger 43 van grotere diameter aan het boveneinde. Beide zuigers 43 en 42 zijn verschuifbaar in resp. het cilindrische gedeelte 31 van grote diameter en het cilindrische deel 6 van kleine diameter. Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 heeft het buisvormige 50 deel 41 in de onderste helft een kleine diameter terwijl de bovenste helft een grote diameter heeft met daar tussenin een mantelvormige zuiger 44 aan de onderzijde van de bovenste helft. De zuiger 44 is verschuifbaar in het cilindrische geleidingsdeel 7. Tussen het binnenvlak van het buisvormige deel 41 en het buitenvlak van het staafvormige gedeelte 34 bevindt zich een luchtspleet welke een verbinding vormt tussen het cilindrische deel 6 van kleine diameter met het cilindrische gedeelte 31 van grote diameter.

55 De aanzuigbuis 50, dat met het boveneinde bevestigd is in het cilindrisch deel 8, heeft het ondereinde nabij de bodemwand van de vloeistofhouder 70.

De schroefveer 60 bevindt zich tussen het cilindrische gedeelte 5 van het verstuivingslichaam 1 en het

Claims

3 193138 zuigerorgaan 40 waardoor dit zuigerorgaan 40 naar omhoog wordt gedrukt tezamen met het tussenorgaan 30 en de verstuiverkop 20. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de figuren is de veer 60 geplaatst tussen de bodemflens van het cilindrisch deel 6 van kleine diameter en het ondereinde van het buisvormige deel 41 doch dit is niet 5 noodzakelijke aangezien de veer ook op andere wijze gemonteerd kan worden. De veer 60 drukt de kleine zuiger 42 naar het boveneinde van het cilindrische deel 6 terwijl de grote zuiger 43 in zijn hoogste stand staat in het cilindrische gedeelte 31 en de zuiger 44 met tussenliggende diameter in de bovenste stand staat binnen het cilindrische geleidingsdeel 7, zodat de verdikking 25 op het buitenvlak van de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 samenwerkt met de binnenwaarts gerichte 10 verdikking 13 aan het boveneinde van het buisvormig gedeelte 14. De aanzuigklep welke wordt gevormd door de klepopening 9 en het staafvormige kleplichaam 33 staat op dat moment open, terwijl de afvoerklep, gevormd door de opening 36 en de grote zuiger 43 dan gesloten is. In het boveneinde van het staafvormige kleplichaam 33 bevindt zich een langssleuf 33a. Deze langssleuf 33a verbindt een accumulatiekamer, gevormd door het cilindrische gedeelte 31, het 15 cilindrisch deel 6 en het zuigerorgaan 40, met de doorgang van de aanringbuis 50 waarbij een doorlaat wordt gevormd wanneer het kleporgaan 33 zijn laagste stand heeft bereikt. Wanneer de verstuiver op het halsgedeelte 71 van de vloeistofhouder 70 is geschroefd, welke houder is gevuld met vloeistof en de verstuiverkop 20 met de hand tegen de werking van de veer 60 wordt ingedrukt, dan zal, terwijl de accumulatiekamer gevuld is met lucht, het kleplichaam 33 door de klepopening 9 heen 20 worden geschoven waardoor de aanzuigklep wordt gesloten. Tijdens het verder naar omlaag drukken van de verstuiverkop 20 wordt de druk in de accumulatiekamer langzamerhand groter. Daar het zuigerorgaan 40 naar omlaag beweegt ten opzichte van het tussenorgaan 30, zal als gevolg van het verschil in diameter tussen het cilindrische gedeelte 31 en het cilindrisch deel 6 de grote zuiger 43 langs het cilindrische gedeelte 31 bewegen.
25 De klepopening 36 wordt dan geopend naar de accumulatiekamer zodat samengeperste lucht via het uitlaatmondstuk 24 kan worden afgevoerd. Wanneer het kleplichaam 33 zijn onderste eindstand heeft bereikt, vorm de langssleuf 33a langs de klepopening 9 heen een verbinding tussen de accumulatiekamer en de zuibuis 50 voor het aflaten van de restdruk zodat de accumulatiekamer ontlast wordt.
30 Het zuigerorgaan 40 wordt naar omhoog gedrukt binnen het tussenorgaan 30 als gevolg van de spanning van de veer 60, waardoor de afvoerklep weer wordt gesloten. Wanneer geen druk meer op de verstuiverkop 20 wordt uitgeoefend bewegen de zuiger 40, het tussenorgaan 30 en de verstuiverkop 20 tezamen naar omhoog. Aangezien in de accumulatiekamer een onderdruk of vacuüm wordt getrokken als gevolg van de 35 opwaartse beweging van bedoelde delen, zal de aanzuigklep worden geopend en wordt vloeistof welke zich bevindt in het houderlichaam door de aanzuigbuis 50 toegevoerd. Wanneer de verstuiverkop 20 nu weer wordt ingedrukt, zal samengeperste vloeistof via het uitlaatmondstuk 24 worden verstoven. Opgemerkt zij dat door de afname van vloeistof in de houder een onderdruk kan ontstaan, doch wanneer de zuiger 44 de ringvormige uitsparing 11 in het binnenvlak van het 40 cilindrische geleidingsdeel 7 heeft bereikt, wordt een doorgang gevormd tussen het buitenvlak van het buisvormige deel 41 van het zuigerorgaan 40 en het binnenvlak van het cilindrische geleidingsorgaan 7 zodat atmosferische lucht door de opening 12 kan toestromen en dus verhinderd wordt dat de onderdruk in de houder ook ontstaat. Aangezien bij de verstuiver de restdruk uit de accumulatiekamer via de doorlaatopening van de zuigklep 45 kan worden afgelaten wanneer het staafvormige kleplichaam in zijn onderste stand staat, kan worden voorkomen dat vloeistof welke zich in de houder bevindt, door de restdruk wordt meegevoerd en aan de binnenwand van de houder kan hechten zodat ook voorkomen kan worden dat zich een aanslag vormt, waardoor het uiterlijk van de verstuiver zou kunnen worden aangetast. 50 Vloeistofverstuiver, voorzien van - een vloeistofhouder (70), 55. een verstuiverkop (20) met een sproeimondstuk (24), welke verstuiverkop (20) heen en weer beweegbaar is aangebracht binnen een buisvormig bovenwanddeel (14) dat onder tussenkomst van een flensvormig bovenwand (4) is verbonden met een cilindrische buitenwand (2) die om een halsgedeelte 193138 4 (71) van de vloeistofhouder (70) losneembaar kan worden aangebracht, - een zuigbuis (50), - een cilindrisch gedeelte (5) dat een onderste, verdund cilindrisch deel (6) en een daarop aansluitend bovenste, verbreed cilindrisch geleidingsdeel (7) omvat, waarbij het onderste cilindrisch deel (6) aansluit 5 op de zuigbuis (50) en het bovenste cilindrisch geleidingsdeel (7) vast in contact staat met de flensvormige bovenwand (4), - een via de verstuiverkop (20) te bedienen heen en weer beweegbaar zich in de lengterichting van de vloeistofverstuiver uitstrekkend tussenorgaan (30) met een daarom heen coaxiaal beweegbaar zuiger-orgaan (40) met behulp waarvan een aanzuigopening onderin het onderste cilindrische deel (6) kan 10 worden gevormd, alsmede een met het sproeimondstuk (24) in verbinding te brengen afvoeropening (36) aan de bovenzijde van het tussenorgaan (30), met het kenmerk, dat het tussenorgaan (30) direct is gekoppeld met de verstuiverkop (20) en is voorzien van een verlengstuk (33) dat een gedeelte (33a) bezit waarvan de diameter kleiner is dan de diameter van de, de klepzitting van de aanzuigopening vormende doorlaatopening, waarbij de lengte van het verlengstuk 15 (33) en de plaats waar het gedeelte (33a) is aangebracht zodanig zijn dat, wanneer het tussenorgaan (30) in zijn onderste stand is gebracht, het gedeelte (33a) in de doorlaatopening is gelegen zodat lucht vanuit de accumulatiekamer, gevormd door het tussenorgaan (30), het zuigerorgaan (40) en het onderste cilindrische deel (6), in de zuigbuis (50) kan stromen. Hierbij 1 blad tekening