NL8002733A - Vloeistofverstuiver. - Google Patents

Description

·)* jl \ i VO 500

Vloeistofverstuiver.

De uitvinding heeft betreKKing op een verstuiver, meer in het bijzonder van het accumulatortype bestemd om met de hand vloeistof zoals parfum, cosmetische preparaten of dergelijke, te verstuiven.

5 Onder verstuiver van het accumulatortype moet worden ver staan een constructie waarbij, wanneer een pompmechanisme met de hand wordt bediend om de accumulatiekamer van de pomp leeg te zuigen, een zuigklep wordt geopend teneinde vloeistof welke zich bevindt in de houder, waarop een verstuiverlichaam is gemonteerd, 10 in de accumulatiekamer te zuigen en wanneer de druk in die kamer hoger wordt dan een vooraf bepaalde druk, een uitlaatklep wordt geopend waardoor vloeistof uit een mondstuk wordt verstoven.

Ofschoon bij een verstuiver van dit type de uitlaatklep slechts opent wanneer de druk in de accumulatiekamer een bepaalde 15 waarde overschrijdt en de uitlaatklep automatisch wordt gesloten wanneer de druk in de accumulatiekamer een bepaalde waarde onderschrijdt, heeft deze verstuiver het nadeel, dat wanneer in de accumulatiekamer een hoge druk gehandhaafd blijft, deze kamer onvoldoende wordt leeggezogen als gevolg van het aanzuigen van vloeistof 20 veroorzaakt door de restdruk, Er is reeds voorgesteld dit nadeel te ondervangen door een opening te maken in het wandvlak van de cilinder welke de accumulatiekamer vormt zodat een doorgang wordt gevormd door de restdruk, welke in verbinding staat met de opening tussen het buitenvlak van de zuiger of de plunjer, welke in de ci-25 linder kan telescoperen en het binnenwandvlak van de cilinder waardoor de restdruk kan verdwijnen wanneer de zuiger of de plunjer zijn laagste stand heeft bereikt. Aangezien de vloeistof in de houder van de verstuiver tezamen met de restdruk wordt afgevoerd, komt de vloeistof in contact met het bovenste gedeelte van de bin-30 nenwand van de houder waardoor de vloeistof langs de binnenwand 800 2 7 33 - 2 - naar omlaag stroomt zodat de naar omlaag stromende vloeistof daaraan hecht waardoor in het geval van een transparante houder de van buitenaf waarneembare vloeistof het goede aanzien verliest.

Aangezien de afgevoerde vloeistof met de restdruk naar om-5 laag beweegt, worden luchtbellen met de vloeistof in de houder ge mengd waardoor een witte neerslag ontstaat, welke de indruk wekt dat de vloeistof vuildeeltjes bevat, waardoor het uiterlijk minder fraai wordt.

Aangezien het cilindrische gedeelte van grote diameter dat 10 gezet is in de omtrekswand van de verstuiverkop één geheel vormt met het tussenorgaan van de bekende verstuiver, is het vormen daarvan moeilijk.

Het doel van de uitvinding is de geschetste bezwaren van de bekende verstuiver te ondervangen.

15 De uitvinding verschaft een verstuiver van het accumulator- type, welke met de hand bedienbaar is en waarbij voorkomen kan worden dat vloeistof uit de houder tezamen met de restdruk wordt uitgestoten en aan het binnenwandvlak van de houder hecht, zoals dit bij de tot nog toe bekende verstuiver van dit type het geval is.

20 Daardoor zal ook voorkomen kunnen worden dat een witte neer slag de houder vertroebelt, waardoor het aanzien wordt geschaad.

Het cilindrische gedeelte van grote diameter kan op eenvoudige wijze worden gevormd aangezien dit gescheiden is van het tussenorgaan.

25 Een verder doel van de uitvinding is het vereenvoudigen van de constructie van de verstuiverkop en het cilindrische gedeelte van grote diameter doordat dit gedeelte één geheel vormt met het binnenomtreksdeel van de wand van de verstuiverkop.

Nadere bijzonderheden van de uitvlndirrg worden onder verwij-30 zing naar de tekening toegelicht. Daarin toont:

Fig.l een langsdoorsnede van het bovenste gedeelte van een verstuiver van het accumulatortype welke met de hand bedienbaar is en welke overeenkomstig de uitvinding is uitgevoerd;

Fig.2 een doorsnede overeenkomstig fig.l doch een andere uit-35 voeringsvorm van de verstuiver; en 8002733 * V 4 - 3 -

Fig.3 een doorsnede overeenKomstig fig.l van een derde uitvoeringsvorm.

In fig.l is het bovenste gedeelte van de verstuiver volgens de uitvinding weergegeven, waarbij zij opgemerkt dat voor de andere 5 uitvoeringsvormen dezelfde verwijzingscijfers voor.dezelfde delen zijn gebruikt.

De uitvoeringsvorm volgens fig.l omvat een verstuiverlichaam 1, een verstuiverkop 20, een tussenorgaan 30, een zuiger 40, een aanzuigbuis 50 en een veer 60 welke delen de belangrijkste van de 10 constructie zijn.

Het verstuiverlichaam 1 heeft een omtrekswand 2 welke kan samenwerken met het halsgedeelte van het houderlichaam. Een binnen-schroefdraad 3 is op het binnenvlak van de wand 2 gevormd en kan samenwerken met het halsgedeelte van de houder. De omtrekswand 2 15 vormt één geheel met een radiaal naar binnen reikende, flensvormige bovenwand 4 welke zich ongeveer in het midden daarvan bevindt. Het cilindrische gedeelte 5 is aan de bovenzijde bevestigd aan het bin-nengedeelte van de flensvormige bovenwand 4. Het cilindrische gedeelte 5 heeft een hol cilindrisch gedeelte 6 van kleinere diameter 20 aan de onderkant en een hol cilindrisch geleidingsgedeelte 7 van grotere diameter aan de bovenkant alsmede een hol cilin drisch gedeelte Θ voor een aanzuigbuis welk gedeelte aan het ondereindevan het cilindrische deel 6 uitsteekt. Het cilindrische geleidingsgedeelte 7 steekt voor ongeveer de helft uit boven de flensvormige wand 4 25 en reikt voor ongeveer de helft ten opzichte van de wand 4 naar om laag. Een klepopening 9 bevindt· zich in het bodemgedeelte van het onderste cilindrische deel 6, Deze aanzuigboring 9 bevindt zich in de flensvormig naar binnen reikende bodem van het cilindrische gedeelte 10 in het onderste, cilindrische deel 6. Op het binnenvlak 30 van het onderste deel van het cilindrische geleidingsorgaan 7 is een ringvormige uitsparing 11 aangebracht terwijl een boring 12 aanwezig is in het verbindingsgedeelte tussen het onderste cilindrische deel 6 en het cilindrische geleidingsgedeelte 7.

Een buisvormig gedeelte 14 vormt één geheel met de flensvor-35 mige bovenwand 4 en is aan de bovenzijde voorzien van een ringvar- 800 2 7 33 - 4 - mige verdikking 13, welke moet voorkomen dat de verstuiverkop los daarvan komt, zoals nog nader beschreven zal worden. . .

De verstuiverkop 20 heeft een omtrekswand 22 welke bevestigd is aan de omtreksrand van de bovenwand 21, welke een uitsparing 5 23 heeft op het bovenvlak welke dient voor het opnemen van een vin ger. De verstuiverkop 20 heeft in het bovengedeelte een uitlaatmond-stuk 24. De omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 werkt telescope-rend samen met het buisvormige gedeelte 14, zodanig, dat de verdikking 13 van het buisvormige gedeelte 14 kan samenwerken met een 10 ringvormige, naar buiten gekeerde verdikking 25 nabij het ondervlak van de omtrekswand 22 waardoor de verstuiverkop 20 niet verder naar buiten kan bewegen.

Het tussenorgaan 30 bestaat uit een hol cilindrisch gedeelte 31 van grote diameter dat concentrisch en telescoperend gezet is 15 in de binnenwand 22 van de verstuiverkop 20 en is voorzien van een staafvormig gedeelte 34 waaraan een staafvormig kleplichaam 33 is bevestigd. Het kleplichaam 33 werkt samen met een klepboring 9 in het cilindrische gedeelte 10 en kan de boring 9 afdichtend sluiten.

Het kleplichaam 33 en de klepboring 9 vormen de aanzuigklep.

20 Het onderste gedeelte van het staafvormige kleplichaam 33 heeft een geleidingsgedeelte 35 van kleinere diameter. Het cilindrische gedeelte 31 heeft een opening 36 welke in verbinding staat met het uitlaatmondstuk 24. De opening 36 is normaliter gesloten door de zuiger 43 van grote diameter welke nog nader zal worden beschreven 25 en staat via de doorlaat 37 in het cilindrische gedeelte 31 in ver binding met het uitlaatmondstuk 24. De doorgang 37 is zodanig bemeten dat de daar doorheen stromende vloeistof in wervelende beweging komt.

De zuiger 40 heeft een buisvormig gedeelte 41 dat verschüif-30 baar kan samenwerken met het staafvormige gedeelte 34 van het tussen orgaan 30 en vormt een mantelvormige zuiger 42 van kleine diameter aan het ondereinde en een mantelvormige zuiger 43 van grotere diameter aan het boveneinde. Beide zuigers 43 en 42 zijn telescoperend gezet in resp. de cilindrische gedeelten 31 en 6 van grote en klei-35 ne diameter. Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig.l heeft het 800 2 7 33 f * - 5 - buisvormige deel 41 in de onderste helft een Kleine diameter terwijl de bovenste helft een grotere diameter heeft met daar tussenin een mantelvormige zuiger 44 aan de onderzijde van de bovenste helft.

De zuiger 44 is telescoperend gemonteerd in het cilindrische gelei-5 dingsgedeelte 7. Tussen het binnenvlaK van het buisvormige deel 41 en het buitenvlak van het staafvormige gedeelte 34 bevindt zich een luchtspleet welke een verbinding vormt tussen het cilindrische gedeelte 6 van kleine diameter met het cilindrische gedeelte 31 van grote diameter.

10 Een zuigbuis 50 is met het boveneinde bevestigd in het cilin drische gedeelte 8 zodanig, dat deze zich vanaf het cilindrische gedeelte 8 naar omlaag uitstrekt en het ondereinde de bodemwand van het houderlichaam bereikt.

Een schroefveer 60 bevindt zich tussen het cilindrische ge-15 deelte 5 van het verstuivingslichaam 1 en de zuiger 40 waardoor de ze zuiger 40 naar omhoog wordt gedrukt tezamen met het tussenorgaan 30 en de verstuiverkop 20.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van fig.l is de veer 60 geplaatst tussen het bodemvlak van het cilindrische gedeelte 6 20 van kleine diameter en het ondereinde van het buisvormige deel 41 doch dit is niet noodzakelijk aangezien de veer ook op andere wijze gemonteerd kan worden.

De veer 60 drukt de kleine zuiger 42 telescoperend naar het boveneinde van het cilindrische deel 6 terwijl de grote zuiger 43 25 in zijn hoogste stand staat in het cilindrische gedeelte 31 en de zuiger 44 van gemiddelde diameter in de bovenste stand staat binnen het cilindrische geleidingsdeel 7, zodat de verdikking 25 op het buitenvlak van de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 samenwerkt met de binnenwaarts gerichte verdikking 30 op het binnenvlak van 30 het buisvormige deel 14. De zuigklep welke wordt gevormd door de opening 9 en het staafvormige zuigerlichaam 33 staat op dafcmoment open, terwijl de afvoerklep, gevormd door de mondstukopening 36 en de grote zuiger 43 dan gesloten is.

In het boveneinde van het staafvormige kleplichaam 33 bevindt 35 zich een langssleuf 33a.

800 2 7 33 - 6 -

Deze langssleuf 33a verbindt de accumulatiekamer met de doorgang van de zuigbuis 50 waarbij een doorlaat wordt gevormd wanneer het kleplichaam 33 zijn laagste stand heeft bereikt. Opgemerkt zij dat het cilindrische gedeelte van kleine diameter uitgevoerd kan 5 zijn als een staafvormig kleplichaam in plaats van de aanwezigheid van een langssleuf 33a terwijl een langssleuf eveneens aanwezig kan zijn in het ondereinde van het kleplichaam 33 in plaats van het cilindrische gedeelte 35.

Wanneer de verstuiver op het halsgedeelte 71 van het houder-10 lichaam 70 is geschroefd, dat gevuld is met vloeistof en de verstui- verkop 20 met de hand tegen de werking van de veer 60 wordt ingedrukt, en aangezien de accumulatorkamer gevormd door het cilindrische gedeelte 31, het cilindrische gedeelte 6 en de zuiger 40 gevuld is met lucht, dan zal het kleplichaam 33 in de klepboring 9 worden 15 geschoven waardoor de zuigklep wordt gesloten. Tijdens het naar om laag drukken van de verstuiverkop 20 wordt de druk in de accumulatiekamer langzamerhand groter. Daar de zuiger 43 naar omlaag beweegt ten opzichte van het tussenorgaan 30 zal als gevolg van het verschil in diameter tussen de cilindrische delen 31 en 6 de grote 20 zuiger 43 langs het cilindrische gedeelte 31 bewegen.

De klepopening 36 wordt dan geopend met betrekking tot de accumulatiekamer zodat samengeperste- lucht via het uitlaatmondstuk 24 kan worden afgevoerd.

Wanneer het kleplichaam 33 zijn onderste eindstand heeft be-25 reikt, vormt de langssleuf 33a een verbinding tussen de accumulatie kamer en de zuigbuis 50 voor het aflaten van- de restdruk zodat de accumulatiekamer ontlast wordt.

De samengestelde zuiger 40 wordt naar omhoog gedrukt binnen het tussenorgaan 30 als gevolg van de spanning van de veer 60, waar-30 door de afvoerklep weer wordt gesloten.

Wanneer geen druk meer op de verstuiverkop 20 wordt uitgeoefend bewegen de zuiger 40, het tussenorgaan 30 en de verstuiverkop 20 tezamen naar omhoog.

Aangezien in de accumulatiekamer een negatieve druk of vacu-35 urn wordt getrokken als gevolg van de opwaartse beweging van bedoel- 800 2 7 33 r « - 7 - de delen, zal de zuigklep worden geopend en wordt vloeistof welke zich bevindt in het houderlichaam door de aanzuigbuis 50 toetreden.

Wanneer de verstuiverkop 20 nu weer wordt ingedrukt, zal samengeperste vloeistof via het uitlaatmondstuk 24 worden verstoven.

5 Opgemerkt zij dat door de afname van vloeistof in de houder een ne gatieve druk daarin kan ontstaan, doch wanneer de zuiger 44 de ringvormige uitsparing 11 in het binnenvlak van het cilindrische gelei-dingsgedeelte 7 heeft bereikt, wordt een doorgang gevormd tussen het buitenvlak van het buisvormige deel 41 van de samengestelde zuiger 10 40 en het binnenvlak van het cilindrische geleidingsorgaan 7 .zodat atmosferische lucht door de opening 12 kan toestromen en dus verhinderd wordt dat de negatieve druk in de houder ontstaat.

Uit het bovenstaande blijkt, dat aangezien de verstuiver volgens de uitvinding zodanig is uitgevoerd, dat de restdruk in de ac-15 cumulatiekamer via de doorlaatopening van de zuigklep kan worden afgelaten wanneer het staafvormige kleplichaam zijn onderste stand bestaat waardoor voorkomen kan worden dat vloeistof welke zich in de houder bevindt, door de restdruk wordt meegevoerd en aan de binnenwand van de houder kan hechten zodat ook voorkomen kan worden 20 dat zich een witte neerslag vormt waardoor het uiterlijk van de verstuiver zou worden benadeeld.

Hoewel de verstuiver volgens de uitvinding toegelicht is met betrekking tot een uitvoeringsvoorbeeld, is het duidelijk, dat de uitvinding hiertoe niet beperkt is en dat binnen het kader van de 25 uitvinding wijzigingen mogelijk zijn.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig.2 is een cilinder 26 met grote diameter gemonteerd binnen de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 en voorzien van een afvoeropening 26b in het midderf van de bovenwand 26a.

30 In het boven- en omtreksvlak van de cilinder 26 is een door gang 26c aangebracht, welke in verbinding staat met het uitlaatmondstuk 24 van de verstuiverkop 20 en met de opening 26b zodanig dat vloeistof welke de doorgang 26c passeert, in draaiing wordt gebracht .

35 Een tussenorgaan 30a bevindt zich in het midden van de cilin- 800 2 7 33 - 8 - der 26 en loopt naar het cilindrische gedeelte 6 van Kleine diameter waarbij aan de bovenzijde van het staafvormige gedeelte 31 een conisch Kleplichaam 31b aanwezig is dat met de opening 26b van de cilinder 26 een uitlaatKlep vormt.

5 Het tussenorgaan 30a heeft een middengedeelte 32a met een staafvormig Kleplichaam 33 dat met de aanzuigboring 9 een zuigKlep vormt vo'or het holle cilindrische gedeelte 10.

Het tussenorgaan 30a heeft voorts een dun geleidingsgedeelte 35 dat zich' bevindt onder het Kleplichaam 33 en in de boring 9 10 reiKt.

De zuiger 40a heeft een buisvormig gedeelte 41a dat bevestigd is aan de buitenomtreK van het staafvormige gedeelte 31a van het tussenorgaan 30a en is voorzien van een mantelvormige zuiger 21b van grote diameter welKe verschuifbaar is in. de cilinder 26.nabij 15 het boveneinde van het buitenvlaK daarvan en een buisvormig gedeelte 42a dat verschuifbaar’is over het buitenvlaK van het staafvormige gedeelte 32a van het tussenorgaan en is voorzien van een zuiger 41c van gemiddelde diameter, welKe verschuifbaar is in het cilindrische geleidingsgedeelte 7.

20 De zuiger 40a heeft voorts een zuiger 42 van Kleine diameter welKe verschuifbaar is in het cilindrische gedeelte 6 over het buitenvlaK van het onderste buisvormige deel 42a.

Tussen het binnenvlaK van de buisvormige delen 41a en 42a is een luchtspleet aanwezig op de buitenvlaKKen van de staafvormige 25 delen 31a en 32a welKe het cilindrische deel 6 in verbinding brengt met de cilinder 26.

Tussen het buitenvlaK van het tussenorgaan 30 en het binnen-vlaK van de zuiger 40 is een doorgang 38 aanwezig, welKe vloeistof uit het houderlichaam in de doorgang 37 van het cilindrische deel 30 31 voert. Wanneer de verstuiverKop 20 wordt ingedruKt, wordt vloei stof via de doorgang 38 en 37 naar het uitlaatmondstuK 24 gevoerd waarin deze verstoven wordt.

De veer 60 druKt de Kleine zuiger 42b naar het boveneinde van het cilindrische gedeelte 6 waarbij de grote zuiger 41b naar 35 het boveneinde van het cilindrische geleidingsorgaan 7 verplaatst, 8002733 *. * - 9 - zodat de verdikking 25 nabij het ondervlak van de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 in contact komt met de bovenste, naar binnen. gekeerde verdikking 13 op het binnenvlak van het buisvormige deel terwijl het kleplichaam 32a op dat moment opent en de uitlaat-5 klep gevormd door de boring 26b en het conische kleplichaam 31b van het staafgedeelte 31a van het bedieningsorgaan op dat moment wordt gesloten.

Aangezien het tussenorgaan 30 en de zuiger 40 met de verstuiverkop 20 verplaatsen ten opzichte van de cilinder 26 als ge- 10 volg van het verschil in diameter tussen de cilinder 26 en het ci lindrische gedeelte 6, wordt de boring 26b in de bovenwand 26a van de cilinder 26 geopend met betrekking tot de accumulatiekamer waardoor de uitlaatklep wordt geopend en samengeperste lucht door het uitlaatmondstuk 24 verdwijnt.

15 Aangezien het tussenorgaan gescheiden van de cilinder is uitgevoerd, kan deze cilinder op eenvoudige wijze worden gevormd.

Fig.3 toont een derde uitvoeringsvorm van een verstuiver van het accumulatortype welke overeenkomstig de uitvinding is uitgevoerd.

20 De cilinder 26 met grote diameter is voorzien van een afvoer- opening 26b in het midden van de bovenwand 26a.

Een doorlaat 26c is gevormd op het boven- en omtreksvlak van de cilinder 26 en staat in verbinding met het afvoermondstuk 24 van de verstuiverkop 20 en met de afvoerboring 26b.

25 .. De cilinder 26 vormt één geheel met het binnenomtreksvlak van de wand 22 van de verstuiverkop 20 en het mondstuklichaam 24a met de opening 24b bevindt zich aan één zijde van de omtrekswand 22 terwijl het gedeelte op het binnenvlak van het mondstuklichaam 24 de vloeistof doet draaien.

30 De doorgang 26c is gevormd op het boven- en omtreksvlak van de cilinder 26 en staat in verbinding met het afvoermondstuk 24 van de verstuiver 20.

De verstuiver volgens de uitvinding is zeer eenvoudig van opbouw als gevolg van de constructie van de verstuiverkop en de 35 daarbij behorende cilinder van grote diameter.

8002733

Claims (7)

1. Vloeistofverstuiver bestaande uit een vloeistofhouder, een verstuiverliohaam met een omtreksgedeelte, dat samenwerkt met het halsgedeelte van de houder, en voorzien is van een cilindrisch gedeelte van kleine diameter aan de onderzijde met een hol cilin-5 drisch gedeelte van kleine diameter, dat via een radiaal naar bin nen reikende,’ flensvormige bovenwand uitsteekt boven bedoeld omtreksgedeelte en een ringvormige uitsparing op het binnenvlak van het cilindrische geleidingsgedeelte heeft en een opening in het verbindingsgedeelte tussen het onderste cilindrische deel en het 10 cilindrische geleidingsgedeelte, een tussenorgaan met een hol cilin drisch gedeelte'van grote diameter, dat telescoperend gezet is in de omtrekswand van de verstuiverkop en voorzien van een staafgedeel-te, dat naar omlaag reikt vanaf de binnenzijde van dat cilindrische gedeelte, van welk staafgedeelte een staafvormig kleplichaam uit-15 , steekt en verschuifbaar is in het holle cilindrische gedeelte van kleine diameter van het verstuiverliohaam, een zuiger met een buisvormig gedeelte, dat verschuifbaar samenwerkt met het staafgedeelte van het tussenorgaan en voorzien is van een mantelvormige zuiger van kleine diameter aan het ondereinde en een mantelvormige zuiger 20 van grote diameter aan het boveneinde, zodanig, dat beide zuigers telescoperen in de cilindrische gedeelten van grote en kleine diameter van het tussenorgaan en het verstuiverliohaam, een zuigbuis welke bevestigd is aan het onderste gedeelte van het holle cilindrische deel van kleine diameter en van het verstuiverliohaam om 25 vloeistof uit de houder toe te laten, verende middelen tussen het cilindrische deel van het verstuiverliohaam en de zuiger, teneinde de zuiger met het tussenorgaan naar omhoog te drukken en een verst ui verkop met een uitlaatmondstuk in het zijvlak van de omtrekswand van het verstuiverliohaam, welke met de omtrek van de boven-30 wand daarvan verbonden is, welk verstuiverliohaam een aanzuigopening heeft in de binnenbodem van het cilindrische gedeelte van kleine diameter, terwijl het tussenorgaan een mondstukopening heeft in het 800 2 7 33 - 11 - cilindrische gedeelte van grote diameter, welke in verbinding staat met het uitlaatmondstuk van de verstuiverkop en normaliter is gesloten door de grote zuiger, en een doorgang voor vloeistof aanwezig is tussen het buitenvlak van het/tussenorgaan en het binnenvlak 5 van de zuiger voor het vormen van de doorgang voor de vloeistof van de houder naar het uitlaatmondstuk van de verstuiverkop.

2. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tus-senorgaan een langssleuf heeft in het bovengedeelte van het staaf-vormige kleplichaam voor het vormen van een verbinding tussen het 10 inwendige van de accumulatiekamer en de doorgang van de zuigbuis wanneer het kleplichaam zijn onderste eindstand heeft bereikt.

3. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tus-senorgaan een langssleuf heeft in het ondereinde van het staafvormige kleplichaam in plaats van een cilindrisch gedeelte van kleine 15 diameter.

4. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verstuiverkop een cilinder heeft van grote diameter welke gemonteerd is binnen de omtrekswand en voorzien is van een uitlaatboring in het midden van de topwand en voorts voorzien van een doorgang in 20 het boven- en omtreksvlak van die cilinder alsmede een gedeelte op het binnenvlak dat aan de vloeistof een draaiende beweging geeft en een verbinding vormt tussen het uitlaatmondstuk en de boring van de uitlaatklep.

5. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tus- 25 senorgaan een staafvormig gedeelte heeft van grote diameter met een conisch kleplichaam aan de topzijde daarvan voor het vormen van een uitlaatklep met de uitlaatopening van de grote cilinder van de verstuiverkop, een staafgedeelte met een gemiddelde diameter en welke het middengedeelte vormt, eén staafvormig kleplichaam van kleine 30. diameter aan'.het ondereinde daarvan voor het vormen van een aanzuig- klep met de opening in het cilindrische gedeelte van het verstui-verlichaam aan het ondereinde daarvan, alsmede een dunne geleidings-stang aan het ondereinde welke vrij in de aanzuigboring van het verst uiverlichaam kan reiken.

6. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zui- 8002733 - 12 - ger een buisvormige bovenhelft heeft welke verbonden is met de buitenomtrek van het staafgedeelte van grote diameter van het tussen-orgaan en voorzien van een grote zuiger welke verschuifbaar is in de cilinder van de verstuiverkop nabij het buitenvlak daarvan, een 5 buisvormig onderste gedeelte dat verschuifbaar kan samenwerken met het buitenvlak van het staafgedeelte van gemiddelde diameter van het tussenorgaan en voorzien van een mantelvormige zuiger van gemiddelde diameter welke telescoperend kan verschuiven in het cilindrische geleidingsgedeelte van het verstuiverlichaam en een mantel-10 vormige zuiger van kleine diameter welke telescoperend kan verschui ven in het cilindrische gedeelte van kleine diameter van het verstui-verlichaam nabij het buitenvlak van dat buisvormige gedeelte zodanig, dat een luchtspleet wordt gevormd tussen de binnenvlakken van de buisvormige gedeelten en het buitenvlak van de staafvormige ge-15 deelten van grote en gemiddelde diameter voor het vormen van een verbinding tussen het cilindrische gedeelte van kleine diameter en het cilindrische gedeelte van grote diameter van de verstuiver-kop.

7. Verstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ver-20 stuiverkop een .cilindrisch gedeelte heeft van grote diameter dat één geheel vormt met het b.innenvlak van de omtrekswand, voorzien is van een afvoerboring in het midden van de bovenwand daarvan en een doorlaat op het boven- en zijvlak, alsmede een mondstuklichaam dat zich bevindt aan de bovenzijde van de omtrekswand, voorzien van 25 middelen om de vloeistof in draaiing te brengen en die gevormd zijn op het binnenvlak van het mondstuklichaam. 800 2 7 33