NL193269C

NL193269C - Vloeistofverstuiver.

Info

Publication number: NL193269C
Application number: NL8003625A
Authority: NL
Original assignee: Yoshino Kogyosho Co Ltd
Priority date: 1979-06-28
Filing date: 1980-06-23
Publication date: 1999-05-06
Also published as: JPS61905Y2; GB2054061B; AU5947980A; AU538945B2; GB2054061A; NL8003625A; FR2460164A1; JPS567567U; IT1145348B; US4317531A; CH645587A5; DE3024325C2; IT8049094A0; NL193269B; DE3024325A1; CA1137937A; FR2460164B1

Description

1 193269

Vloeistofverstuiver

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een vloeistofverstuiver voorzien van een vloeistofhouder, een verstuiverkop met een sproeimondstuk welke verstuiverkop heen en weer beweegbaar is aangebracht 5 binnen een buisvormige bovenwanddeel dat onder tussenkomst van een flensvormig deel is verbonden met een cilindrische buitenwand die om het halsgedeelte van de vloeistofhouder losneembaar kan worden aangebracht, een zuigbuis, een cilindrisch lichaam met een bovenste cilindrisch gedeelte en daaronder een versmald onderste cilindrisch gedeelte dat aansluit op de zuigbuis, en waarbij het bovenste cilindrische gedeelte vast is verbonden met het flensvormige deel, een heen en weer beweegbaar centraal afsluiter- en 10 zuigersamenstel met een afsluitstang en, telescopisch daaromheen beweegbaar, een zuigerhuls met zuigermiddelen, van welk afsluiter- en zuigersamenstel het onderste einddeel in samenwerking met een klepopening aan het onderste cilindrische gedeelte een aanzuigklep vormt en het bovendeel in samenwerking met een klepopening aan een cilindrisch gedeelte van de verstuiverkop een uitstroomklep vormt, van welke uitstroomklep de uitlaat in verbinding staat met het sproeimondstuk, welk afsluiterstang voorts is 15 voorzien van ten minste een in de langsrichting daarvan verlopende groef, welke groef een doorgang vormt voor de vloeistof vanaf de aanzuigklep naar de verstuiverkop, een in het inwendige van het onderste cilindrische gedeelte tussen het bodemgedeelte daarvan en het afsluiter- en zuigersamenstel aangebrachte schroefveer.

Een dergelijke vloeistofverstuiver is bekend uit EP-A-0.000.313. Deze bekende vloeistofverstuiver heeft 20 het nadeel, dat de vloeistof stootsgewijs naar de verstuiverkop wordt geleid, met als gevolg, dat tevens het verstuiven van de vloeistof op onregelmatige wijze geschiedt, hetgeen ongewenst is.

Om dit bezwaar op te heffen heeft de vloeistofverstuiver, zoals deze in de aanhef is omschreven, overeenkomstig de uitvinding het kenmerk, dat de afsluiterstang op de buitenzijde daarvan meerdere in dwarsrichting verlopende groeven bezit, die op bepaalde afstanden ten opzichte van elkaar zijn gelegen en 25 met de ten minste ene groef in langsrichting in verbinding staan ten einde een stootvrij toevoeren van vloeistof uit de vloeistofhouder via de aanzuigklep naar de verstuiverkop toe te garanderen.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder verwijzing naar de tekening besproken. Daarin toont: 30 figuur 1 een langsdoorsnede van het bovenste gedeelte van een verstuiver van een accumulatortype met handbediening overeenkomstig de uitvinding; figuur 2 is een zijaanzicht van de afsluiterstang voor de verstuiver volgens figuur 1; en figuur 3 een doorsnede van het onderste gedeelte van de verstuiver volgens figuur 1.

35 In figuur 1 van de tekening is alleen het bovenste gedeelte van de verstuiver volgens de uitvinding weergegeven.

De verstuiver omvat een vijftal hoofdcomponenten, te weten: een verstuiverlichaam 1, een verstuiverkop 20, een afsluiter- en zuigersamenstel 30, 40, een zuigbuis 50 en een schroefveer 60.

Het verstuiverlichaam 1 heeft een cilindrische buitenwand 2 met een van een binnenschroefdraad 40 voorzien gedeelte 3 op de binnenzijde daarvan, welke kan samenwerken met het halsgedeelte 71 van een vloeistofhouder 70. De buitenwand 2 heeft een radiaal naar binnen reikend flensvormig deel 4, dat zich ongeveer in het midden bevindt.

Een cilindrisch lichaam 5 is aan de bovenrand verbonden met de binnenomtrek van het flensvormig deel 4. Het cilindrisch lichaam 5 heeft een bovenste cilindrisch gedeelte 7 en daaronder een versmald onderste 45 cilindrisch gedeelte 6, alsmede daaronder een cilindrische aansluitstomp 8, waarin de zuigbuis 50 is gestoken. Het bovenste cilindrische gedeelte 7 steekt met een bovendeel boven het flensvormige deel 4, terwijl het zich overigens vanaf het flensvormig deel 4 naar omlaag uitstrekt.

De buitenwand 2 verloopt coaxiaal met het cilindrische lichaam 5. Een aanzuigklep is gevormd in het benedendeel van het onderste cilindrisch gedeelte 6 en bevat een cilinder 10, die opwaarts steekt van de 50 bodem van het onderste cilindrische gedeelte 6 en waarvan een inwaartse bovenflens voorzien is van een, een klepopening vormende boring 9. Een ringvormige uitsparing of groef 11 bevindt zich op het binnenvlak van het bovenste cilindrische gedeelte 7 waarin een of meer langsribben zijn gevormd terwijl een opening 12 zich bevindt op de overgang tussen het onderste cilindrische gedeelte 6 en het bovenste cilindrische gedeelte 7.

55 Een buisvormig bovenwanddeel 14 strekt zich vanaf het flensvormig deel 4 naar omhoog uit en is voorzien van een naar binnen gekeerde verdikking 13 langs de binnenomtreksrand om te voorkomen dat de verstuiverkop 20, zoals nog beschreven zal worden, naar buiten getrokken wordt.

193269 2

De verstuiverkop 20 heeft een omtrekswand 22 en een bovenwand 21, in het bovenvlak waarvan een uitsparing zit voor het opnemen van een vinger. De verstuiverkop 20 heeft een sproeimondstuk 24 met een opening 24a, welk sproeimondstuk losneembaar kan zijn. De omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 kan binnen het buisvormige bovenwanddeel 14 verschuiven zodanig dat de verdikking 13 van het deel 14 voor 5 aanslag samenwerkt met een buitenwaarts gerichte verdikking 25 aan de onderzijde van de omtrekswand 22, zodat de verstuiverkop 20 niet naar buiten getrokken kan worden. Door 51 is een kap of dergelijke weergegeven.

De omtrekswand van een cilinder 26 zit onderaan de bovenwand 21 en is omgeven door de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20. De cilinder 26 heeft een uitstroomklepopening 27 in het midden aan de 10 onderzijde van de bovenwand 21.

Het afsluiter- en zuigersamenstel 30, 40 steekt met het bovendeel in de cilinder 26 en verloopt tot in het onderste cilindrische gedeelte 6 en omvat een door een zuigerhuls 40 omgeven afsluiterstang 30, waarvan het bovendeel 31 met een conisch kleplichaam 31 a is uitgerust, dat met de uitstroomklepopening 27 van de cilinder 26 de afvoer vormt.

15 De afsluitstang 30 heeft verder een tussendeel 32 en een onderste einddeel 34 dat afdichtend kan steken in de klepopening 9. De aanzuigklep wordt gevormd door het einddeel 34 en de klepopening 9 van de cilinder 10. Zoals blijkt uit figuur 3 is een verdund deel 33 gevormd op afstand van het eind van het einddeel 34, waardoor lucht uit de zuigbuis 50 kan ontsnappen wanneer de verstuiverkop 20 wordt ingedrukt, zodat het aantal slagen doelmatig kan worden beperkt.

20 Zoals blijkt uit figuur 2 heeft de afsluiterstang 30 een of meer groeven 35a aan weerszijden daarvan waardoor een doorgang wordt gevormd voor de toevoer van vloeistof vanaf de klepopening 9 naar de klepopening 27 van de verstuiverkop 20. De afsluiterstang 30 heeft voorts een aantal dwarsgroeven 36 op het verdikte bovendeel 31 welke in verbinding staan met de verticale groeven 35 voor een gemakkelijke doorlaat van de vloeistof uit de vloeistofhouder 70 via de klepopening 9 naar de klepopening 27.

25 De afsluiterstang 30 heeft nabij het boveneinde een verdikking 37 waarop de vloeistofdruk kan werken.

Wanneer het onderste cilindrische gedeelte 6 via de verticale groeven 35 in verbinding staat met de cilinder 26 voor het vereffenen van de hoge druk, wordt de afsluiterstang 30 door de druk op de verdikking 37, welke zich bevindt boven een mantelvormige zuiger 41a van de zuigerhuls 40, tegen werking van de veer 60 naar omlaag gedrukt, waarbij vloeistof wordt verstoven. Wanneer de druk in de cilinder 26 lager 30 wordt dan de spanning van de veer 60, sluit het kleplichaam 31a de klepopening 27 af en wordt het verstuiven onderbroken.

De zuigerhuls 40 heeft een hulsbovendeel 41 dat beweegbaar is aangebracht om het bovendeel 31 van de afsluiterstang 30 en omvat de mantelvormige zuiger 41a welke kan verschuiven in de cilinder 26 alsmede een hulsbenedendeel 42 dat verschuifbaar is over de buitenomtrek van het tussendeel 32 van de 35 afsluiterstang 30 en voorzien is van een tussenzuiger 41b welke kan verschuiven in het bovenste cilindrische gedeelte 7.

De zuigerhuls 40 heeft voorts een kleine mantelvormige zuiger 42a, welke verschuifbaar is in het onderste cilindrische gedeelte 6 nabij de onderzijde van het hulsbenedendeel 42.

Opgemerkt zij dat, doordat de afsluiterstang 30 verticale groeven 35 heeft, de binnenvlakken van de 40 hulsdelen 41 en 42 afdichtend in contact kunnen zijn met de betreffende delen 31 en 32 van de afsluiterstang 30, waardoor de op en neer gaande ervan worden gestabiliseerd.

De zuigbuis 50, die is bevestigd in het cilindrische gedeelte 8, verloopt tot de bodemwand van de vloeistofhouder 70.

De schroefveer 60 bevindt zich tussen het cilindrische lichaam 5 van het verstuivingslichaam 1 en de 45 zuigerhuls 40 en drukt de zuigerhuls 40, de afsluiterstang 30 en de verstuiverkop 20 naar omhoog.

De veer 60 werkt zodanig, dat de kleine zuiger 42a naar het boveneinde het cilindrisch gedeelte 6 en de tussenzuiger 41 b naar het boveneinde van het cilindrische gedeelte 7 zal zijn bewogen als de verdikking 25 op het buitenvlak van de omtrekswand 22 van de verstuiverkop 20 in aanslagsamenwerking is met de naar binnen gerichte ringvormige verdikking 13 aan de bovenzijde van het buisvormige bovenwanddeel 14.

50 De aanzuigklep, welke wordt gevormd door de klepopening 9 en het afsluiterstangeinddeel 34, is dan open, terwijl de uitstroomklep, gevormd door de klepopening 27 en het conische kleplichaam 31a op het dikke afsluiterstangbovendeel 31, op dat moment gesloten is. Het verstuiverlichaam 1 wordt in deze toestand geschroefd op het halsgedeelte 71 van de vloeistofhouder 70, dat gevuld is met een te verstuiven vloeistof, waarna de kop 20 met de hand tegen de werking van de veer 60 in naar beneden kan worden 55 gedrukt. Hierdoor zal, terwijl zich lucht bevindt in de accumulatiekamer, het afsluiter- en zuigersamenstel 30, 40 omlaag worden gedrukt, zodat het einddeel 34 in de vernauwde klepopening 9 wordt geschoven, waardoor de aanzuigklep gesloten wordt.

Claims

3 193269 Bij het verder naar omlaag drukken van de verstuiverkop 20 wordt de druk in de accumulatiekamer langzamerhand groter. Wanneer het einddeel 34 zijn laagste stand heeft bereikt zal de accumulatiekamer via het verdunde deel 33 in verbinding komen met de zuigbuis 50, zoals blijkt uit figuur 3, zodat lucht uit de accumulatiekamer via 5 de zuigbuis 50 in de vloeistofhouder 70 kan treden. Aangezien lucht via de zuigbuis 50 in de vloeistofhouder 70 kan komen gedurende de neergaande slag, kan de zuigbuis 50 relatief dun zijn uitgevoerd. De zuigerhuls 40 schuift dan naar omhoog met betrekking tot de afsluiterstang 30 als gevolg van de spanning van de veer 60 en neemt deze de stang 30 vervolgens mee, waarbij de klepopening 27 wordt gesloten. Wanneer de verstuiverkop 20 in deze toestand wordt losgelaten, worden de zuigerhuls 40, de 10 afsluiterstang 30 en de verstuiverkop 20 naar omhoog bewogen. Aangezien in de accumulatiekamer een vacuüm of een onderdruk heerst als gevolg van de opwaartse beweging van bedoelde organen, zal via de zuigbuis 50 en de open aanzuigklep vloeistof uit de vloeistofhouder 70 worden opgezogen. Wanneer de kop 20 dan weer wordt ingedrukt, wordt vloeistof onder druk via de mondstukopening 24a verstoven. 15 Opgemerkt zij, dat door het opzuigen van de vloeistof uit de vloeistofhouder een onderdruk daarin zou kunnen ontstaan, doch dat dan, wanneer de tussenzuiger 41b de ringvormige uitsparing 11 bereikt, welke gemaakt is in het tussenniveau van de binnenwand van het cilindrische gedeelte 7, een doorgang wordt gevormd buitenlangs de zuigerhuls met de atmosfeer. 20

1. Vloeistofverstuiver, voorzien van - een vloeistofhouder (70), 25. een verstuiverkop (20) met een sproeimondstuk (24), welke verstuiverkop (20) heen en weer beweegbaar is aangebracht binnen een buisvormige bovenwanddeel (14) dat onder tussenkomst van een flensvormig deel (4) is verbonden met een cilindrische buitenwand (2) die om het halsgedeelte (71) van de vloeistofhouder (70) losneembaar kan worden aangebracht, - een zuigbuis (50), 30. een cilindrisch lichaam (5) met een bovenste cilindrisch gedeelte (7) en daaronder een versmald onderste cilindrisch gedeelte (6) dat aansluit op de zuigbuis (50), en waarbij het bovenste cilindrische gedeelte (7) vast is verbonden met het flensvormige deel (4), - een heen en weer beweegbaar centraal afsluiter- en zuigersamenstel (30, 40) met een afsluiterstang (30) en, telescopisch daaromheen beweegbaar, een zuigerhuls met zuigermiddelen (41a, 41b, 42a), van 35 welk afsluiter- en zuigersamenstel het onderste einddeel (34) in samenwerking met een klepopening (9) aan het onderste cilindrische gedeelte (6) een aanzuigklep vormt en het bovendeel (31) in samenwerking met een klepopening (27) aan een cilindrisch gedeelte (26) van de verstuiverkop (20) een uitstroomklep vormt, van welke uitstroomklep de uitlaat in verbinding staat met het sproeimondstuk (24), welk afsluiterstang (30) voorts is voorzien van ten minste een in de langsrichting daarvan verlopende groef 40 (35a), welke groef een doorgang vormt voor de vloeistof vanaf de aanzuigklep naar de verstuiverkop (20), - een in het inwendige van het onderste cilindrische gedeelte (6) tussen het bodemgedeelte daarvan en het afsluiter- en zuigersamenstel (30, 40) aangebrachte schroefveer (60), - met het kenmerk, dat 45 de afsluiterstang (30) op de buitenzijde daarvan meerdere in dwarsrichting verlopende groeven (36) bezit, die op bepaalde afstanden ten opzichte van elkaar zijn gelegen en met de ten minste ene groef (35a) in langsrichting in verbinding staan ten einde een stootvrij toevoeren van vloeistof uit de vloeistofhouder (70) via de aanzuigklep naar de verstuiverkop (20) toe te garanderen.

2. Vloeistofverstuiver volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afsluiterstang (30) nabij het bovenuit-50 einde is voorzien van een verdikking (37) voor het opnemen van de vloeistofdruk aan de bovenzijde daarvan. Hierbij 1 blad tekening