NL192940C

NL192940C - Inrichting voor het weergeven van op een schijfvormige audioplaat opgenomen informatie.

Info

Publication number: NL192940C
Application number: NL8203261A
Authority: NL
Original assignee: Sony Corp
Priority date: 1981-08-21
Filing date: 1982-08-19
Publication date: 1998-05-07
Also published as: FR2511800B1; GB2106305A; NL192940B; GB2106305B; JPH0352153B2; CA1182561A; FR2511800A1; AU553629B2; US4519057A; NL8203261A; JPS5835766A; DE3231089C2; AU8724082A; DE3231089A1

Description

1 192940

Inrichting voor het weergeven van op een schijfvormige audioplaat opgenomen informatie

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het weergeven van informatie die in althans nagenoeg cirkelvormige registratiesporen op een schijfvormige audioplaat is opgenomen, welke inrichting omvat: 5 aandrijfmiddelen voor het laten roteren van de audioplaat; uitleesmiddelen voor het uitlezen van in de registratiesporen op de audioplaat opgenomen informatie; spoorvolgmiddelen voor het over de registratiesporen leiden van de uitleesmiddelen in voorwaartse richting of achterwaartse richting; keuzemiddelen voor het voor de aandrijfmiddelen selectief instellen van een bedrijfstoestand ’’langzame 10 voorwaartse afspeling gedurende een selectief in te stellen eerste tijdsduur, gevolgd door langzame achterwaartse afspeling gedurende een selectief in te stellen tweede tijdsduur”; en omschakelmiddelen voorzien van een met de omwentelingen van de audioplaat gesynchroniseerde frequentiegenerator; waarbij de frequentiegenerator een geheel aan M pulsen (M>1) per omwenteling van de audioplaat 15 genereert; en waarbij de selectief in te stellen tweede tijdsduur overeenkomt met mM pulsperioden (m is een natuurlijk getal). Een dergelijke inrichting is bekend uit de Franse octrooiaanvrage 2.415.403.

De bekende inrichting is bestemd voor het afspelen van een beeldplaat die per omwenteling de informatie per beeld van een geheel aantal beelden draagt. Dit is niet het geval bij een audioplaat. Bij het 20 afspelen van een audioplaat die voorafgaand aan de weer te geven informatie andere informatie draagt, is het bijvoorbeeld bij uitzending van de weer te geven informatie van belang om vooraf het precieze begin van de weer te geven informatie op te zoeken en vast te houden. De bekende inrichting schiet op dit punt tekort.

De uitvinding beoogt de genoemde tekortkoming op te heffen.

25 Een inrichting van de in de aanhef genoemde soort heeft daartoe het kenmerk, dat de selectief in te stellen eerste tijdsduur overeenkomt met (1 +a)M pulsperioden of met (1-a)M pulsperiode (0<a<1) voor voorwaartse langzame afspeling, respectievelijk voor achterwaartse langzame afspeling.

De uitvinding zal worden verduidelijkt in de nu volgende beschrijving aan de hand van de tekening. Daarin 30 tonen: figuur 1, een schematische weergave, gedeeltelijk in perspectief, van een digitale audiopiatenspeler van bekend type, figuur 2, schematisch en gedeeltelijk in doorsnede, een voor afspeling van een digitale audioplaat bij de platenspeler volgens figuur 1 toegepaste uitieesinrichting, 35 figuur 3, een blokschema van de bij signaalweergave door middel van de bekende digitale audiopiatenspeler volgens figuur 1 toegepaste demodulatieschakeling, figuren 4A-4E, enige schematische weergaven van de afspeling van een digitale audioplaat volgens de onderhavige uitvinding, figuur 5, een blokschema van een schakeling voor uitvoering van de bedrijfswijzen ”slow-playback’’ en 40 ’’reverse slow-playback” bij een digitale audiopiatenspeler volgens de onderhavige uitvinding, figuren 6A-6C, enige golfvormen ter verduidelijking van de werking van de schakeling volgens figuur 5 en figuur 7, een schematische weergaven van een tot de schakeling volgens figuur 5 behorende, variabele frequentiedeelschakeling.

45

Bij de in figuur 1 weergegeven, digitale audiopiatenspeler van bekend type dient een aandrijfmotor 2 met een as voor aandrijving in rotatie van een digitale audioplaat 1 in aan dié van de wijzers van een uurwerk tegengestelde rotatierichting, zulks beschouwd vanaf de onderzijde van de plaat 1. Aan die onderzijde en tegenover de plaat 1 bevindt zich een uitieesinrichting 3, welke tijdens het afspelen van de plaat 1 op 50 continue wijze van de binnenrand naar de buitenrand van de plaat wordt verplaatst. Daartoe is de audiopiatenspeler voorzien van een transportmechanisme met een wormwieloverbrenging 4 en een motor 5. Voor detectie van de rotatiesnelheid van de eerder genoemde aandrijfmotor 2 is een detectie-inrichting in de gedaante van een frequentiegenerator 6 aanwezig. Het uitgangssignaal daarvan, dat de gedetecteerde rotatiesnelheid van de aandrijfmotor 2 vertegenwoordigt, wordt aan een regelschakeling 7 van de motor 5 55 toegevoerd, zodanig, dat de motor 5 bij iedere omwenteling van de digitale audioplaat 1 over een voorafbepaalde hoek roteert. Een de positie van de uitieesinrichting 3 vertegenwoordigend signaal wordt aan een regelschakeling 8 van de aandrijfmotor 2 toegevoerd voor zodanige regeling van de aandrijfmotor 2, dat de 192940 2 digitale audioplaat 1 bij constante lineaire rotatiesnelheid roteert.

Figuur 2 toont de uitleesinrichting 3 volgens figuur 1; deze is opgesloten binnen een huis 10, waarbinnen een laserlichtbron 11 is aangebracht, welke bij het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld de gedaante van een halfgeleideriaser heeft. De door de laserlichtbron 11 geproduceerde lasertichtbundel wordt via een 5 bundelsplitser 12 op een objectieflens 13 geworpen en door deze tot een vlek op het plaatoppervlak, waarop de uit te lezen informatie volgens registratiesporen is opgenomen, gefocusseerd. De aan de plaat 1 gereflecteerde lichtbundel gaat via de objectieflens 13 naar de bundelsplitser 12, welke de gereflecteerde lichtbundel naar een fotodetector 14 kaatst. Het door de fotodetector 14 afgegeven signaal komt ter beschikking aan een uitgangsaansluiting 15. De fotodetector 14 levert bovendien een focusseringsregel-10 signaal en een spoorvoigbesturingssignaal zoals nog in details zal worden beschreven.

Binnen het huis 10 van de uitleesinrichting bevindt zich een aan zijn boveneinde door een veer 17a en aan zijn ondereinde door een veer 17b aan het huis 10 ondersteunde cilinder 16, welke een verende beweging in verticale richting ten opzichte van het huis 10 kan uitvoeren.

Een bijvoorbeeld aan het onderste gedeelte van de cilinder 16 aangebrachte flens 18 draagt een met de 15 cilinder 16 coaxiaal spoellichaam 19, dat dient als drager voor een focusseringswikkeling 20.

Aan het huis 10 is bovendien een magneet 21 met een plus-pool en een min-pool aangebracht. Deze polen van de magneet 21 zijn gekoppeld met de respectieve uiteinden van twee magneetjukken 22a en 22b. Het ene uiteinde van het juk 22a strekt zich nabij de binnenzijde van focusseringswikkeling 20 uit. De magneetjukken 22a en 22b zijn bij voorkeur van magnetisch materiaal vervaardigd.

20 Aan het benedenste eindgedeelte van de cilinder 16 strekken zich twee plaatvormige of bladvomnige veren 23a en 23b evenwijdig aan elkaar in bovenwaartse richting uit. Aan hun vrije uiteinden dragen de beide veren 23 de objectieflens 13. Nabij deze vrije uiteinden of boveneinden van de veren 23a en 23b bevinden zich respectieve spoorvolgwikkelingen 24a en 24b, welke in de met de hoofdrichting van de veren 23a en 23b overeenkomende, verticale richting zijn gewikkeld. Binnen het huis 10 bevinden zich voorts 25 tegenover de spoorvolgwikkelingen 24a en 24b respectieve magneten 25a en 25b.

Tijdens bedrijf van de uitleesinrichting 3, wanneer een stroom door de focusseringswikkeling 20 vloeit, zal de cilinder 16 afhankelijk van de door de wikkeling 20 vloeiende stroom een verticale verplaatsing t.o.v. het huis 10 uitvoeren. Wanneer stroom aan de spoorvolgontwikkeling 24a en 24b wordt toegevoerd, zullen de bladvormige veren 23a en 23b in afhankelijkheid van deze stroom een verplaatsing in horizontale richting 30 uitvoeren. Indien aan de focusseringswikkeling een focusseringsregelsignaal wordt toegevoerd, kan de door de iaserlichtbundel 11 via de objectieflens 13 op de audioplaat 1 gerichte laserbundel nauwkeurig op de plaat worden gefocusseerd, dat wil zeggen in het brandpunt van de objectieflens 13. Indien aan de spoorvolgwikkelingen 24a en 24b een spoorvoigbesturingssignaal wordt toegevoerd, kan een zodanige spoorvolgbesturing worden verkregen, dat de de op de audioplaat 1 opgenomen informatie vertegenwoordi-35 gende putten of kuilen komen samen te vallen met de optische as van de objectieflens 13.

Figuur 3 toont een schakeling voor uitvoering van signaalweergave uit, respectievelijk afspeling van, een digitale audioplaat d.m.v. de audioplatenspeler volgens figuur 1. Daarbij wordt het aan de uitgangsaansluiting 15 volgens figuur 2 verschijnende signaal aan een als een fasevergrendelde lus uitgevoerde schakeling 31 toegevoerd, welke dient om in het uitgelezen signaal optredende faseschommelingen te 40 elimineren. Het uitgangssignaal van de schakeling 31 wordt toegevoerd aan een demodulatieschakeling 32, welke een digitaal uitgangssignaal uitgeeft, dat aan een geheugen 33 van het RAM-type wordt toegevoerd en daarin wordt opgeslagen. Op dit opgeslagen digitale signaal wordt door een foutcorrectieschakeling 34 foutcorrectie uitgeoefend. Het aldus aan foutcorrectie onderworpen uitgangssignaal van het geheugen 33 van het RAM-type wordt toegevoerd aan een kanaalscheidingsschakeling 35 voor scheiding in een 45 linkerkanaalsignaal en een rechterkanaalsignaai. De aldus van elkaar gescheiden kanaalsignaien worden toegevoerd aan de respectieve digitaal/analoog-omzetschakelingen 36R en 36L, waarvan de respectieve uitgangssignalen via respectieve laagdooriaatfilters 37R en 37L aan respectieve uitgangsaansluitingen 38R en 38L ter beschikking komen.

De verplaatsingen van de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting tijdens plaatafspeling zijn weergege-50 ven in de figuren 4A-4E; daarbij zijn de registratiesporen van een digitale audioplaat in volgorde van links naar rechts getekend. In deze figuren vertegenwoordigt de linkerzijde de binnenrand van een audioplaat 1, terwijl de rechterzijde de buitenrand van de plaat vertegenwoordigt. De ruimten tussen aangrenzende gebroken lijnen vertegenwoordigen één cirkel van ieder registratiespoor. De registratiesporen van de audioplaat 1 kunnen onafhankelijke, concentrische registratiesporen of opeenvolgende windingen van een 55 spiraalvormig registratiespoor zijn. In figuur 4 vertegenwoordigt het gearceerde gebied dat gedeelte van een audioplaat 1, dat een audiosignaal bevat, zoals een muzieksignaal.

Zoals figuur 4A laat zien wordt tijdens de bedrijfswijze ’’normale signaalweergave" de spoorvolgpositie 3 192940 van de uitleesinrichting 3 continu van de binnenrand van de plaat 1 naar de buitenrand verplaatst voor uitlezing van de op de plaat 1 opgenomen informatie.

Tijdens de bedrijfstoestand ’’langzame signaalweergaven” (slow-playback), als weergegeven in figuur 4B, voert de uitleesinrichting 3 aftasting van een voorafbepaald gedeelte van de plaat 1 uit, dat wil zeggen van 5 één registratiespoor en van een fractie α van het volgende registratiespoor, waarna de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 nauwkeurig over één registratiespoorsteek wordt terugverplaatst, zodanig, dat tijdens deze bedrijfstoestand de informatie (bijv. stilte) van één registratiespoor plus de fractie α wordt uitgelezen. Tijdens deze bedrijfswijze zal het uiterste punt, waarin de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 terecht komt, steeds bij iedere omwenteling van de audioplaat 1 met een fractie α verder dan het vorige uiterste 10 punt komen te liggen.

Bij de alternatieve bedrijfswijze ’’langzame signaalweergave” volgens figuur 4C voert de uitleesinrichting 3 aftasting van twee registratiesporen uit, waarna de spoorvolgpositie van de inrichting over één spoorsteek wordt terugverplaatst, waaruit weergave met de helft van de normale snelheid resulteert. In figuur 4C vertegenwoordigt α één registratiespoorafstand.

15 Figuur 4D toont de verplaatsing van de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 tijdens de bedrijfswijze ’’reverse slow-playback’’, waarbij de uitleesinrichting een voorafbepaald gedeelte van de plaat 1, d.w.z. een met een fractie α verminderd registratiespoor, aftast, waarna de spoorvolgpositie over een afstand van één spoorvolgsteek wordt terugverplaatst, d.w.z. in binnenwaartse richting. Bij iedere afspeling wordt derhalve de informatie uit één registratiespoor verminderd met de fractie α, uitgelezen. Het uiterste punt, waarin de 20 spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 terecht komt, zal bij iedere omwenteling met een fractie α verder terug dan het vorige uiterste punt komen te liggen, zoals tijdens de bedrijfswijze volgens figuur 4B het uiterste punt bij iedere omwenteling van de plaat 1 een fractie α verder dan het vorige uiterste punt komen te liggen.

Figuur 4E toont de bedrijfswijze ”one-half reverse slow-playback”, waarbij de spooivolgpositie van de 25 beelduitleesinrichting over twee spoorsteken in voorwaartse richting wordt verplaatst en vervolgens over drie spoorsteken wordt terugverplaatst, vergelijkbaar met de bedrijfstoestand volgens figuur 4C. Bij de bedrijfswijze volgens figuur 4E heeft α de afmeting van één registratiespoorsteek.

De hiervoor beschreven bedrijfswijzen ’’slow-playback” en ’’reverse slow-playback” zijn in het bijzonder geschikt voor bepaling van het beginpunt van een audiosignaal, zoals een muzieksignaal, op een digitale 30 audioplaat 1. Zo kan bijvoorbeeld de bedrijfswijze ’’langzame signaalweergave" (slow-playback) worden gevolgd totdat de uitleesinrichting 3 het werkelijke audiosignaal begint af te geven. De bedrijfswijze ’’reverse slow-playback” kan vervolgens worden gebruikt om de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 in teruggaande richting te verplaatsen totdat het audiosignaal verdwijnt (niet meer wordt uitgelezen). De inrichting kan dan in een bedrijfstoestand ’’stand-by” worden gebracht, welke in figuur 4D' is weergegeven 35 en waarbij de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 steeds over één spoorsteek vooruit wordt verplaatst en vervolgens over dezelfde afstand wordt terugverplaatst, zo dat de spoorvolgpositie bij het werkelijke begin van het audiosignaal op de plaat 1 blijft.

Figuur 5 toont een schakeling voor besturing van de uitleesinrichting tijdens de bedrijfstoestanden ’’slow-playback” en ’’reverse slow-playback”. Daarbij wordt het van de frequentiegenerator 6 volgens figuur 40 1 afkomstige signaal via een golfvormcorrectieschakeling 41 toegevoerd aan een variabele frequentiedeel-schakeling 42. Indien het aantal ’’tanden” van de frequentiegenerator 6 gelijk is aan M, zodat M impulsen bij iedere omwenteling van de audioplaat 1 verschijnen, zal de frequentiedeelschakeling 42 in afhankelijkheid van een via een regelsignaalaansluiting 43 daaraan toegevoerd, geschikt regelsignaal met een frequentie-deelverhouding van 1 (M±a) functioneren. Het genoemde, via de regelaansluiting 43 toegevoerde regel-45 signaal dient daarbij voor variatie van de fractie α tijdens de beide in deze alinea genoemde bedrijfstoestanden. Een door de variabele frequentiedeelschakeling 42 afgegeven signaal volgens figuur 6A wordt toegevoerd aan de stelaansluiting van een flip-flop 44, zodat de Q-uitgangsaansluiting van de flip-flop bij iedere van de frequentiedeelschakeling 42 afkomstige impuls volgens figuur 6A naar een hoog signaal-niveau gaat.

50 Door een niet in de tekening weergegeven spoorvolgseivobesturingsschakeling wordt via een ingangs-aansluiting 45 een spoorvolgfoutsignaal volgens figuur 6B aan de ene ingangsaansluiting van een vergelijkingsschakeling 46 toegevoerd, waarvan de andere ingangsaansluiting is geaard. Het positieve deel van het zojuist eerdergenoemde signaal wordt na golfvormcorrectie toegevoerd aan een differentiërend netwerk 47 met een capaciteit en een weerstand. Het differentiërende netwerk 47 geeft bij de achterflank 55 van ieder daaraan toegevoerd signaal een impuls af, welke rechtstreeks aan de ene ingangsaansluiting en via een frequentiedeelschakeling 49 met een deelverhouding 3 aan de andere ingangsaansluiting van een schakeleenheid 48 wordt toegevoerd. Het selectief door de schakeleenheid 48 doorgelaten signaal wordt 192940 4 toegevoerd aan de terugstelaansluiting van de flip-flop 44.

De Q-uitgangsaansluiting van de flip-flop 44 is gekoppeld met een monostabiele multivibrator 50 van het type, dat bij de voorflank van een ontvangen ingangssignaal wordt gestart. Het aan de Q-uitgangsaansluiting van de flip-flop 44 verschijnende signaal en het aan inversie onderworpen uitgangssignaal van 5 de monostabiele multivibrator 50 worden opgeteld en van gelijkspanningscomponenten gezuiverd door een netwerk met een seriecapaciteit en een parallelweerstand naar aarde; het resulterende signaal komt ter beschikking aan een aansluiting 51 en wordt toegevoerd aan een spoorvolgservobesturingsschakeling 52 en de genoemde spoorvolgontwikkelingen 24a en 24b volgens figuur 2. Figuur 6A toont het uitgangssignaal van de variabele frequentieschakeling 42, waarvan het verschijnen tot een stijging van het aan de 10 uitgangsaansluiting 51 verschijnende signaal leidt, zoals figuur 6C laat zien.

Figuur 6B toont de gedaante van het aan de aansluiting 45 ontvangen spoorvolgfoutsignaal, dat bij een bepaalde uitvoeringsvorm door een zogenaamde ’’driepuntswijze” uit de audioplaat 1 kan worden afgeleid. Volgens de genoemde driepuntswijze worden drie laserbundels op een plaat 1 gericht, waarbij één van deze bundels informatie uit de plaat 1 uitleest en de beide andere laserbundels op de grenslijnen van de 15 registratiesporen worden gericht. Deze beide andere laserbundels worden gebruikt voor besturing van de spoorvolgpositie voor de eerstgenoemde, voor uitlezing van informatie uit de plaat dienende laserbundel.

In figuur 6B vormen de open cirkeltjes aanwijzingen, dat de uitleesinrichting 3 zich in het midden of hart van een registratiespoor bevindt, terwijl de kruisjes een aanwijzing vormen, dat de uitleesinrichting zich in het midden tussen twee aangrenzende registratiesporen bevindt.

20 Het signaal volgens figuur 6B wordt afgegeven wanneer de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 in teruggaande of binnenwaartse richting over de eerder op de audioplaat 1 afgetaste registratiesporen wordt verplaatst. Het differentiërende netwerk 47 levert signalen, welke op de met een kruisje aangegeven punten betrekking hebben. De uitgangssignalen van het differentiërende netwerk 47 worden toegevoerd aan de frequentiedeelschakeling 49 (drie-deling), welke, wanneer de schakeleenheid 48 naar zijn bovenste 25 ingangsaansluiting is overgeschakeld, bij ieder derde kruisje een impuls afgeeft als teken, dat de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 over drie registratiesporen is heengegaan. De flip-flop 44 wordt dan naar zijn terugsteltoestand gedreven voor het starten van de monostabiele multivibrator 50, zodat het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende uitgangssignaal naar zijn lage niveau gaat, zoals figuur 6C laat zien.

In figuur 6C is met een gebroken lijn de gedaante van het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende 30 signaal weergegeven voor de situatie, waarbij de schakeleenheid 48 naar zijn onderste schakelstand is overgeschakeld, zodat de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 voorafgaande aan de verplaatsing in voorwaartse richting over één registratiespoorsteek wordt teruggeplaatst. In verband daarmede wordt bij het eerste kruisje van de kromme volgens figuur 6B een terugstelimpuls aan de flip-flop 44 toegevoerd.

Bij het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld wordt voor de door de monostabiele multivibrator 50 35 geleverde impuls een impulsduur gekozen, welke gelijk is aan de tijdsduur, welke nodig is voor verplaatsing van de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3 over een halve spoorsteek. Dit is in figuur 6C weergegeven door het laagste niveau van het uitgangssignaal, en zulks gedurende de tijdsduur tussen een door een kruisje en een door een open cirkeltje in figuur 6B vertegenwoordigde tijdstippen. Het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende signaal wordt toegevoerd aan de spoorvolgservobesturingsschakeling 52, 40 welke een sommeerschakeling bevat voor sommering van het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende signaal. Deze sommeerschakeling kan een integrerende schakeling zijn. Gedurende de periode, waarin het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende signaal een hoge potentiaal heeft, doet de spoorvolgservobe-sturingsschakeling 42 de spoorvolgpositie van de trefvlek van de door de uitleesinrichting 3 op de audioplaat 1 gerichte laserbundel in teruggaande of radiaalbinnenwaartse richting verplaatsen. Het door de spoorvolg-45 servobesturingsschakeling 52 geleverde signaal bepaalt hoever de cilinder 16 kantelt en daarmede de spoorvolgpositie van de uitleesinrichting 3. Wanneer het aan de uitgangsaansluiting 51 verschijnende signaal naar een laag niveau gaat, wordt aan de spoorvolgservobesturingsschakeling 52 een remimpuls toegevoerd, welke een remmende inwerking op de kantelende beweging van de cilinder 16 heeft. Bij een bepaalde uitvoeringsvorm kan deze remimpuls worden omgezet in een stroom in tegengestelde richting, 50 welke de door de spoorvolgservobesturingsschakeling 52 bepaalde som verkleint. De spoorvolgpositie van de trefvlek van de door de uitleesinrichting 3 op de audioplaat 1 gerichte laserbundel kan derhalve over één of over drie registratiespoorsteken in radiaalbinnenwaartse richting worden verplaatst.

De (trefvlek van de uitleeslaserbundel van de) uitleesinrichting 3 wordt tijdens de bedrijfswijzen ”slow-playback” en ’’reverse slow-playback” op continue wijze in radiaalbuitenwaartse richting verplaatst. De 55 spoorvolgpositie kan echter bij een bepaalde uitvoeringsvorm van de uitvinding over een afstand van 200 registratiespoorsteken in radiaalbinnenwaartse of radiaalbuitenwaartse richting worden verplaatst.

Figuur 7 toont een uitvoeringsvorm van een variabele frequentiedeelschakeling 42 voor bepaling van de

Claims

5 192940 verplaatsing van de aftastpositie van de uitleesinrichting 3 tijdens de zojuist genoemde bedrijfswijzen volgens een voorafbepaalde verhouding. Een aftrekkend werkende teller of afteller 64 wordt toegepast, welke voor een gewenste frequentiedeelverhouding N op het getal N-1 wordt voor ingesteld. Het ”leen”-uitgangssignaal van de afteller 64 wordt als het aan frequentiedeling onderworpen uitgangssignaal gebruikt; 5 de teller krijgt herhaaldelijk dit ”leen”-uitgangssignaal toegevoerd. Een verandering van de vooringesteide waarde N-1 veroorzaakt een verandering van de frequentiedeelverhouding. Bij een bepaalde uitvoeringsvorm is M, het aantal door de frequentiegenerator 6 voor iedere omwenteling van een audioplaat 1 afgegeven impuls, gelijk aan 72. De volgende relaties kunnen worden opgesteld tussen het frequentiedeelgetal N, de afspeelverhouding (1-72/N) en de voorinstelwaarde (N-1):
10 N 1-72/N N-1 144 +0,5 143 = (10001111)2 108 +0,333 107 = (01101011 )2 96 +0,25 95 = (01011111)2 80 +0,1 79 = (01001111 )a 15 72 0 71 = (01000111 )2 64 -0,125 63 = (00111111 )2 60 -0,2 59 = (00111011 )2 54 -0,333 53 = (00101111)2 48 -0,5 47 = (00100011)2
20 In deze tabel vertegenwoordigt iedere negatieve waarde van de afspeelverhouding 1-72/N een bedrijfs-toestand ’’reverse slow-playback”, De digitale notaties aan de rechterzijde van de tabel vertegenwoordigen de binaire gecodeerde equivalenten van de decimale getallen (N-1). Bij de schakeling volgens figuur 7 zijn een eerste roteerbare schakelaar 61 en een tweede roteerbare schakelaar 62 voor bediening mechanisch met elkaar gekoppeld; de rotor of het schuifstuk van de eerste 25 roteerbare schakelaar 61 krijgt een spanning van +5V toegevoerd, terwijl de rotor of het schuifstuk van de tweede roteerbare schakelaar 62 is geaard. De uitgangsaansluitingen 63,, 632, 634 en 638 zijn via respectieve weerstanden gekoppeld met een spanningspunt van de potentiaal +5V. De uitgangsaansluiting 632 is via een diode gekoppeld met de bij een afspeelverhouding van -1/3 behorende aansluiting met de bij afspeelverhoudingen van -1/5 en +1/3 behorende aansluitingen van de schakelaar 62. De uitgangs-30 aansluiting 63e is verbonden met de bij een afspeelverhouding 0 behorende aansluiting van de schakelaar 62 en voorts via een diode gekoppeld met een met de uitgangsaansluiting 632 verbonden leiding. De uitgangsaansluitingen 6316, 6332, 63^ en 63128 zijn via respectieve weerstanden geaard. Bovendien is de uitgangsaansluiting 631β via een diode gekoppeld met de bij de respectieve afspeelverhoudingen -1/8, -1/5 en -1/3 behorende aansluitingen van de schakelaar 61 en via een andere diode gekoppeld met het bij 35 een afspeelverhouding van -1/2 behorende schakelaarcontact van de schakelaar 61. De uitgangsaansluiting 63^ is verbonden met het bij een afspeelverhouding van -1/2 behorende schakelaarcontact van de schakelaar 61. De bij een afspeelverhouding van +1/3 behorende aansluiting van de schakelaar 61 is via een diode gekoppeld met een leiding, welke de uitgangsaansluiting 6332 met de bij een afspeelverhouding -1/2 behorende schakelaarcontacten van de schakelaar 61 verbindt, en via een andere diode gekoppeld 40 met een leiding, welke de uitgangsaansluiting 63Μ en de bij afspeelverhoudingen 0 en +1/10 behorende schakelcontacten van de schakelaar 61 verbindt. Het bij een afspeelverhouding +1/4 behorende schakelaarcontact van de schakelaar 61 is via een diode gekoppeld met een leiding, welke de bij afspeelverhoudingen 0 en +1/10 behorende schakelcontacten van de schakelaar 61 met de uitgangsaansluiting 63^ verbindt, en via een tweede diode gekoppeld met de leiding, welke de ingangsaansluiting 6316 met de schakelaar 61 45 verbindt. De uitgangsaansluiting 63128 is verbonden met het bij een afspeelverhouding +1/2 behorende schakelaarcontact van de schakelaar 61. Een ingangsaansluiting van de afteller 64 krijgt het uitgangssignaal van de golfvormcorrectieschakeling 41 volgens figuur 5 toegevoerd. Het ”leen”-uitgangssignaal van de afteller 64 wordt toegevoerd aan de flip-flop 44 en voorts aan de invoeringangsaansluiting van de afteller 64, zoals in het voorgaande reeds is 50 opgemerkt.
55 Inrichting voor het weergeven van informatie die in althans nagenoeg cirkelvormige registratiesporen op een schijfvormige audioplaat is opgenomen, welke inrichting omvat: aandrijfmiddelen voor het laten roteren van de audioplaat; 192940 6 leesmiddelen voor het uitlezen van in de registratiesporen op de audioplaat opgenomen informatie; spoorvolgmiddelen voor het over de registratiesporen leiden van de uitleesmiddelen in voorwaartse richting of achterwaartse richting; keuzemiddelen voor het voor de aandrijfmiddelen selectief instellen van een bedrijfstoestand 5 ’’langzame voorwaartse afspeling gedurende een selectief in te stellen eerste tijdsduur, gevolgd door langzame achterwaartse afspeling gedurende een selectief in te stellen tweede tijdsduur”, en omschakel middelen voorzien van een met de omwentelingen van de audioplaat gesynchroniseerde frequentiegenerator; waarbij de frequentiegenerator een geheel aantal M pulsen (M>1) per omwenteling van de audioplaat 10 genereert; en waarbij de selectief in te stellen tweede tijdsduur overeenkomt met mM pulsperioden (m is een natuurlijk getal); met het kenmerk, dat de selectief in te stellen eerste tijdsduur overeenkomt met (1+a)M pulsperioden of met (1-a)M pulsperioden (0<a<1) voor voorwaartse langzame afspeling, respectievelijk voor achter-15 waartse langzame afspeling. Hierbij 5 bladen tekening