NL192797C

NL192797C - Afmeerinrichting.

Info

Publication number: NL192797C
Application number: NL8602806A
Authority: NL
Original assignee: Bluewater Terminal Systems Nv
Priority date: 1986-11-06
Filing date: 1986-11-06
Publication date: 1998-02-03
Also published as: NL192797B; NL8602806A

Description

1 192797

Afmeerinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een afmeerinrichting voor een vaartuig omvattende een, aan de bodem verankerde, opstaande structuur met aan het boveneinde een om een verticale as draaibare drager 5 waarvan elk van twee, aan weerskanten van de verticale as gelegen punten via een trekvast verbindingselement is verbonden met een arm van een U-vormig juk waarvan het dwarsbeen kan worden verbonden met het te verankeren vaartuig.

Een dergelijke afmeerinrichting is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0.105.976.

Deze bekende afmeerinrichting, berustend op het principe van het opwekken van terugstelkrachten door 10 middel van aan een in hoofdzaak verticaal gericht trekvast verbindingselement opgehangen gewicht, geeft weliswaar een betrouwbare en zekere verankering van een vaartuig doch is geen afmeerinrichting waarmee een vaartuig snel en veilig kan worden afgemeerd.

De uitvinding beoogt een dergelijke afmeerinrichting te verschaffen die een snelle en veilige afmering mogelijk maakt en hiertoe draagt volgens de uitvinding het dwarsbeen van de afmeerinrichting een naar het 15 af te meren vaartuig gerichte langsarm met aan het vrije einde een om een verticale as scharnierbare dwarsarm die via twee, aan weerskanten van de schamieras gelegen en in lengte veranderlijke vastzet-organen met de langsarm is gekoppeld, en van welke dwarsarm de respectieve einden kunnen samenwerken met twee op trek en druk te belasten, op afstand van elkaar gelegen en door het af te meren vaartuig gedragen verbindingsorganen welke een snel te maken en te verbreken verbinding vormen.

20 Het afmeren van een vaartuig aan een afmeerinrichting als bovenbeschreven is bijzonder eenvoudig: het vaartuig wordt met het einde dat de verbindingsorganen draagt naar de afmeerinrichting gevaren waarbij de dwarsas van de afmeerinrichting via de in lengte veranderlijke vastzetorganen evenwijdig aan de verbindingslijn der verbindingsorganen wordt gebracht die vervolgens onmiddellijk de verbinding met de dwarsarm tot stand kunnen brengen. Dan is het vaartuig veilig afgemeerd. Door de instelmogelijkheid is het 25 niet nodig dat het vaartuig exact op de afmeerinrichting wordt uitgericht.

Opgemerkt wordt dat uit de ter inzage gelegde Nederlandse octrooiaanvrage 8403978 een afmeerinrichting bekend is met een aan de bodem verankerde structuur waarvan het boveneinde wordt omvat door de benen van een via trekvaste verbindingsorganen met deze structuur verbonden juk. Met deze bekende afmeerinrichting wordt beoogd een speciaal verloop van de op het af te meren vaartuig uitgeoefende 30 terugstelkrachten te verkrijgen; doelstelling en realisatie van de afmeerinrichting zijn echter geheel verschillend van die volgens de aanvrage.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening.

Figuur 1 is een zijaanzicht van de afmeerinrichting volgens de uitvinding.

35 Figuur 2 is een eindaanzicht van de afmeerinrichting.

Figuur 3 is een bovenaanzicht der afmeerinrichting.

Figuur 4 is een bovenaanzicht op vergrote schaal van een voorkeursuitvoering van een gedeelte van de constructie volgens figuur 3.

40 In de figuren is met het verwijzingscijfer 2 aangegeven de in de bodem 4 verankerde kolom 2 van de afmeerinrichting volgens de uitvinding weergegeven van welke kolom 2 het boveneinde boven het wateroppervlak 6 uitsteekt en verdraaibaar om de verticale as 8, de drager 10 draagt. Aan de beide, op afstand van de as 8 gelegen einden 12 en 14 daarvan zijn de kettingen 16 respectievelijk 18 bevestigd waarvan de ondereinden bij 20 respectievelijk 22 zijn verbonden met de armen 24 respectievelijk 26 van 45 een in hoofdzaak U-vormig juk 28.

Aan het dwarsbeen 30 van het juk 28 is een langsarm 32 bevestigd waarvan het eindgedeelte op vergrote schaal is afgebeeld in figuur 4. Het eindgedeelte 34 van deze arm 32 ondersteunt - vast of, zoals figuur 4 toont, scharnierend om de verticale as 36 - de dwarsarm 38 en de einden 40 respectievelijk 42 daarvan werken, verdraaibaar om de langsas van de dwarsarm 38 samen met de vaste verbindingsorganen 50 44 respectievelijk 46 van een aan de afmeerinrichting volgens de uitvinding af te meren vaartuig 48. Zoals in het bijzonder figuur 1 toont zijn deze verbindingsorganen 44, 46 uitgevoerd met een half-ronde uitsparing 50 welke past rond het einde 40 respectievelijk 42 van de dwarsarm 38, waarbij een niet getekend borgorgaan in de afgemeerde toestand van het vaartuig de delen bijeenhoudt. Een kabel 52 waarvan het ene einde is vastgezet aan het armeinde 34 en het andere einde op een kabeltrommel 54 wordt opgewik-55 keld, maakt het mogelijk het vaartuig 48 naar de afmeerinrichting te trekken, waarna de verbindingsorganen 44 en 46 aan de einden 40 en 42 van de arm 38 worden vergrendeld.

Teneinde het afmeren te vergemakkelijken, in het bijzonder wanneer de langsas van het vaartuig niet in

Claims

192797 2 lijn ligt met de langsas van de arm 32 is voorzien in een mechanisme dat de mogelijkheid geeft de arm 38 vrij te laten scharnieren rond de verticale as 36 en de arm in de gewenste stand later weer vast te zetten. Dit mechanisme omvat in de getekende uitvoeringsvorm twee dwars uit de arm 32 uitstekende hulparmen 60, 62 elk via een scharnier 64 respectievelijk 66 gekoppeld met een vastzetmechanisme 68 respectievelijk 5 70 waarvan het andere einde 72 respectievelijk 74 via een scharnieras 76 respectievelijk 78 is gekoppeld met de flens 80 respectievelijk 82, elk bevestigd aan het einde van de arm 38. Een dergelijk mechanisme 84, kan ook zijn aangebracht tussen een uithouder 86 en de dwarsarm 30 van het juk 28, via scharnieren 88 en 90 daarmee verbonden - zie figuur 1. De keuze van de ligging van het zwaartepunt van de jukconstructie is bepalend voor de stand die het juk in de vrije toestand voor het 10 koppelen inneemt.

15 Afmeerinrichting voor een vaartuig omvattende een, aan de bodem verankerde, opstaande structuur met aan het boveneinde een om een verticale as draaibare drager waarvan elk van twee, aan weerskanten van de verticale as gelegen punten via een trekvast verbindingselement is verbonden met een arm van een U-vormig juk waarvan het dwarsbeen kan worden verbonden met het te verankeren vaartuig, met het kenmerk, dat dit dwarsbeen een naar het af te meren vaartuig gerichte langsarm draagt met aan het vrije 20 einde een om een verticale as schamierbare dwarsarm die via twee, aan weerskanten van de scharnieras gelegen en in lengte veranderlijke vastzetorganen met de langsarm is gekoppeld en van welke dwarsarm de respectieve einden kunnen samenwerken met twee op trek en druk te belasten, op afstand van elkaar gelegen en door het af te meren vaartuig gedragen verbindingsorganen welke een snel te maken en te verbreken verbinding vormen. Hierbij 2 bladen tekening 192797 I- .o ΠΜΟ iaJ[-na-2 si λ86 Lib 1-16 I 'èèyüü 50 I 18 I 18--I 90 (τρ,Α 5,2 ; /6 5f· *é= =*“ 24 30 6| N 4 'W/Av 'AV/ - V/W' AW/AV'Z/X V ' ' Λk y7~*' L'O <~c I · jé3 * 2^ ^28 a........ I - ~l ^H 32 38 ,/ I '°1;;r8 Lg/” j=-«i 2'' 52 fF= —30 46 \^ czzU=Ll \H 26 0ψ yM^V 4·!·? JHV 4lV · ·