NL193167C - Afmeerinrichting aan een boei. - Google Patents

Description

1 193167

Afmeerinrichting aan een boei

De uitvinding heeft betrekking op een afmeerinrichting voor een vaartuig, omvattende een drijvende, via kettingen of kabels aan de zeebodem verankerde boei die via ten minste een buigzaam trekvast element is 5 gekoppeld met het te verankeren vaartuig en is voorzien van door een gewicht gevormde terugstelmiddelen.

Een dergelijke afmeerinrichting is op zich bekend uit de Nederlandse terinzagelegging 8202335, in het bijzonder figuur 4.

Bij deze bekende afmeerinrichting is de draaitafel van de boei via twee starre armen verbonden met de einden van twee, aan weerskanten van de boeg van het af te meren vaartuig afhangende trekvaste 10 elementen en worden de armen door en tussen het draaipunt en de respectieve bevestigingseinden aangebracht gewicht belast. Dit gewicht levert de terugstelkrachten nodig om het vaartuig op de gewenste afstand van de boei te houden.

Bij deze bekende afmeerinrichting compliceert dit, noodzakelijke, gewicht het afmeren: wanneer het permanent op de armen is aangebracht moeten voorzieningen, zoals ondersteunende drijvers, worden 15 gebruikt, die voorkomen dat de einden van de armen onder het wateroppervlak verdwijnen en daarmee onbereikbaar zijn geworden; zo niet dan moet na het bevestigen van de einden aan de afhangende kettingen of kabels het gewicht achteraf worden aangebracht. Wanneer men het gewicht uitvoert als een met water te vullen ballastruimte vervalt dit bezwaar doch voor het afmeren van grote vaartuigen moet deze ruimte dan noodzakelijkerwijs bijzonder volumineus zijn.

20 De uitvinding beoogt deze bezwaren te ondervangen en een eenvoudige, compacte, en weinig plaats innemende afmeerinrichting te verschaffen. Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat van het vaartuigeinde een in hoofdzaak in de vaartuiglangsrichting verlopende uithouder uitsteekt welke aan of nabij het boven de boei gelegen einde ervan een geleiding draagt voor het buigzame trekvaste element, zoals een draad of kabel, waarvan een einde is verbonden met de verankerde structuur en dat langs de uithouder 25 tot boven het dek van het vaartuig en vandaar over een nabij de reling aangebrachte geleiding is gevoerd en aldaar is verbonden met een zich naast het vaartuig bevindend gewicht.

Op veel vaartuigen is reeds een uithouder aanwezig zodat het aanbrengen van de extra elementen, nodig voor het realiseren van de hierboven beschreven afmeerinrichting weinig problemen zal geven; doordat het gewicht naast het schip hangt gaat geen dekruimte verloren en bestaat er in het geval van de 30 calamiteiten geen gevaar voor letsel voor het aanwezige personeel.

Een voordeel van de afmeerinrichting volgens de uitvinding is dat deze kan worden gebruikt in aanvulling op een reeds aanwezige tros waarmee een vaartuig aan een boei is afgemeerd, dit om te voorkomen dat het vaartuig onder invloed van zeegang met de afmeerboei in aanraking komt.

In rusttoestand zai de aan het einde der uithouder aangebrachte geleiding zich vrijwel recht boven de 35 afmeerstructuur bevinden en worden op de uithouder geen in langsrichting daarvan gerichte krachten uitgeoefend. Wanneer het vaartuig zich echter naar de afmeerstructuur toe- of daarvan af beweegt zullen als gevolg dat dan het gedeelte van het buigzame trekvaste element tussen de geleiding en de afmeerstructuur een hoek maakt met de verticaal terugstelkrachten worden opgewekt die ertoe leiden dat de oorspronkelijke toestand wordt hersteld.

40

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekeningen. Daarin zijn:

De figuren 1a, 1b en 1c schematische afbeeldingen ter toelichting van de werking van de afmeerinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 is een perspectivische schematische afbeelding van een praktische uitvoeringsvorm daarvan.

45

In de figuren is met 2 aangegeven een vaartuig, zoals een tanker, die via een tros 4 is afgemeerd aan de draaitafel 6 van een aan de bodem verankerde afmeerstructuur. Deze bestaat uit een drijvende boei 8 die via de kabels of kettingen 10 aan de bodem is verankerd. Een dergelijke wijze van afmeren is algemeen bekend doch heeft de in de inleiding toegelichte nadelen.

50 Om deze te ondervangen draagt volgens de uitvinding het vaartuig 2 via de ondersteuning 12 een uitligger 14 met aan het eerste einde 16 een geschikte geleiding zoals een poelieschijf 18 voor een buigzaam trekvast element 20 - zoals een kabel of ketting - waarvan het eerste einde 22 is vastgezet aan een geschikte bevestigingsbeugel 24 op de boei 8. De kabel is met het tweede einde 26 vastgezet aan een schematisch aangegeven inrichting 28 voor het in de kabel opwekken van een trekkracht T. Deze inrichting 55 kan bestaan uit een vrijhangend gewicht, een lier of een veer; in het laatste geval kan de veerkracht ook worden geleverd door de eigen elasticiteit van het buigzame element. De draagbeugel 30 van de voorste poelieschijf 18 kan draaien rond de horizontale as 32 en de verticale as 34.

Claims (2)

193167

2 In de in figuur 1a getekende stand bevindt het einde 16 van de uitligger 14 zich in hoofdzaak boven de boei 8 zodat op dit einde 16 slechts een omlaag gerichte kracht P wordt uitgeoefend, gelijk aan de kracht T. Wanneer echter het vaartuig 2 naar de boei 8 toe beweegt ontstaat de situatie volgens situatie 1b waarin op het uiteinde 16 een terugstelkracht P1 uitgeoefend, gelijk aan Psina. Deze terugstelkracht heeft de neiging 5 het vaartuig 2 van de boei 8 af te bewegen waarmee het beoogde effect wordt bereikt. Een soortgelijke situatie ontstaat wanneer het vaartuig zich van de boei af beweegt: dan wordt op het einde 16 van de uitligger 14 een terugstelkracht P2 gelijk aan Psina uitgeoefend. Figuur 2 toont perspectivisch een praktische uitvoeringsvorm waarbij gebruik wordt gemaakt van een gewicht. De kabel 20 is geleid over een zich boven het dek van het vaartuig 2 bevindende poelieschijf 36 10 met een verticale as 38; voorts is er een tweede geleiding voor de kabel 20 en wel een nabij de reling opgestelde, om een horizontale as 40 verdraaibare poelieschijf 42. Het gewicht 28 wordt hier gevormd door een tros kettingen 44. Wanneer het schip moet worden ontmeerd behoeft men slechts de kettingen 44 aan boord te nemen en de lijn 20 en de tros 4 los te maken. Mocht de tros 4 breken en het vaartuig 2 zich van de boei 8 af 15 bewegen dan worden de kettingen 44 tot een (niet getekende) aanslag binnengehaald; in de bevestiging van het einde 22 aan de boei 8 is een, niet getekende, breekpen opgenomen die bij een voorafbepaalde belasting breekt zodat wordt voorkomen dat de uitliggerstructuur 14 door te grote belastingen wordt beschadigd. 20 Afmeerinrichting voor een vaartuig, omvattende een drijvende, via kettingen of kabels aan de zeebodem verankerde boei die via ten minste een buigzaam trekvast element is gekoppeld met het te verankeren 25 vaartuig en is voorzien van door een gewicht gevormde terugstelmiddelen, met het kenmerk, dat van het vaartuigeinde een in hoofdzaak in de vaartuiglangsrichting verlopende uithouder uitsteekt welke aan of nabij het boven de boei gelegen einde ervan een geleiding draagt voor het buigzame trekvaste element, zoals een draad of kabel, waarvan een einde is verbonden met de verankerde structuur en dat langs de uithouder tot boven het dek van het vaartuig en vandaar over een nabij de reling aangebrachte geleiding is gevoerd 30 en aldaar is verbonden met het, zich naast het vaartuig bevindend, gewicht. Hierbij 2 bladen tekening