NL192280C - Bandlaadinrichting. - Google Patents

Bandlaadinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL192280C
NL192280C NL8201547A NL8201547A NL192280C NL 192280 C NL192280 C NL 192280C NL 8201547 A NL8201547 A NL 8201547A NL 8201547 A NL8201547 A NL 8201547A NL 192280 C NL192280 C NL 192280C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tape
guide
belt
loading ring
lever
Prior art date
Application number
NL8201547A
Other languages
English (en)
Other versions
NL192280B (nl
NL8201547A (nl
Original Assignee
Sony Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Sony Corp filed Critical Sony Corp
Publication of NL8201547A publication Critical patent/NL8201547A/nl
Publication of NL192280B publication Critical patent/NL192280B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192280C publication Critical patent/NL192280C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/60Guiding record carrier
    • G11B15/66Threading; Loading; Automatic self-loading
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/60Guiding record carrier
    • G11B15/66Threading; Loading; Automatic self-loading
    • G11B15/665Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container
    • G11B15/6653Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum
    • G11B15/6655Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum using one loading ring, i.e. "C-type"
    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04NPICTORIAL COMMUNICATION, e.g. TELEVISION
    • H04N5/00Details of television systems
    • H04N5/76Television signal recording
    • H04N5/78Television signal recording using magnetic recording
    • H04N5/782Television signal recording using magnetic recording on tape

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Multimedia (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Replacement Of Web Rolls (AREA)
  • Registering, Tensioning, Guiding Webs, And Rollers Therefor (AREA)
  • Basic Packing Technique (AREA)
  • Unwinding Webs (AREA)
  • Supply And Installment Of Electrical Components (AREA)
  • Automatic Tape Cassette Changers (AREA)

Description

1 192280
Bandlaadinrlchting
De uitvinding heeft betrekking op een bandlaadinrichting voor een magnetische opneem* en/of weergeef* inrichting van het type met een cilindrische bandgeleidingstrommel met ten minste één roterende magneet-5 kop die in een ten minste nagenoeg met het buitenomtreksoppervlak van de trommel samenvallende cirkelvormige baan kan bewegen voor het opnemen/weergeven van een in de bandtoevoermiddelen opgewikkelde magneetband, welke inrichting omvat: - een zich om de geleidingstrommel uitstrekkend ondersteuningsorgaan, dat roteerbaar is in een vlak dat zich onder een hoek bevindt ten opzichte van het vlak door de band in de bandtoevoeimiddelen, 10 - loodrecht op het ondersteuningsorgaan gemonteerde eerste bandgeleidingsmodellen voor het om een gedeelte van het buitenomtreksoppervlak van de bandgeleidingstrommel wikkelen van de band, en - tweede bandgeleidingsmiddelen voor het van de eerste bandgeleidingsmiddelen naar de bandtoevoermiddelen voeren van de band, welke tweede bandgeleidingsmiddelen beweegbaar zijn tussen een eerste positie nabij de bandtoevoermiddelen en een tweede positie op een afstand buitenwaarts van de band- 15 toevoermiddelen.
Zoals bekend uit het Amerikaanse patent US 4.056.833 wordt bij een bandlaadinrichting van dit type, de laadring geroteerd onder een hoek ten opzichte van de bandcassette, daar de uit de bandcassette getrokken magneetband schroeflijnvormig op het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel gewikkeld moet worden. De magneetband die horizontaal uit de bandcassette wordt getrokken wordt 20 schroeflijnvormig om het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel gewikkeld, terwijl deze geleidelijk naar beneden wordt bewogen. Daarna komt de magneetband op het laagste niveau bij de eerste geleiding die zich nabij de kaapstander bevindt, en op deze plaats keert de band over 180° om. De magneetband wordt vervolgens geleidelijk omhoog bewogen en teruggebracht tot het oorspronkelijke niveau van de bandcassette.
25 Voor het geleiden van de magneetband zijn loodrecht op de laadring eerste bandgeleidingsmiddelen aangebracht voor het om een deel van het buitenoppervlak van de trommel wikkelen van de band. Tevens toont deze octrooipublicatie tweede bandgeleidingsmiddelen om de zich in de bandcassette bevindende band in hoofdzaak evenwijdig aan het door de band gaande vlak uit de bandcassette te trekken. Hiertoe zijn de tweede bandgeleidingsmiddelen beweegbaar tussen een positie nabij de cassette en een positie op 30 afstand van de cassette.
Met de constructie die de magneetband met een aantal vaste geleidingen geleidt zoals boven beschreven, werkt dienovereenkomstig een grote weerstand op de band ten gevolge van de wrijving tussen de respectieve geleidingen en de band. Dit kan resulteren in een onregelmatige beweging en in beschadigingen van de band.
35 Het is een doel van de onderhavige uitvinding een bandlaadinrichting te verschaffen, die de nadelen van de bandlaadinrichting zoals beschreven overwint en die de magneetband zeer gelijkmatig kan aandrijven.
Een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een bandlaadinrichting die beschadigingen aan de band ten gevolge van de wrijving tussen de geleidingen en de magneetband kan voorkomen.
40 Teneinde bovenstaande en andere doeleinden te bereiken wordt volgens de uitvinding een bandlaadinrichting verschaft van het in aanhef genoemde type met het kenmerk, dat de tweede bandgeleidingsmiddelen in de eerste positie verticaal, in hoofdzaak loodrecht op het vlak door de band in de bandtoevoermiddelen, gericht zijn, en in de tweede positie in een hellende stand geplaatst zijn ten opzichte van het vlak door de band in de bandtoevoermiddelen en het vlak door het ondersteuningsorgaan, zodanig dat de 45 looprichting van de band door de tweede bandgeleidingsmiddelen in deze positie wordt omgezet van in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door het ondersteuningsorgaan naar in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door de band in de bandtoevoermiddelen.
Het Amerikaanse patent 4.074.329 toont eveneens een bandlaadinrichting voor het opnemen en/of afspelen van bandmateriaal. Deze inrichting omvat een beweegbare geleiding voor het uit een cassette 50 voeren van de band, welke geleiding onder een stationaire hoek staat ten opzichte van het vlak door de band in de cassette.
Het bovenstaande en andere doeleinden, kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de volgende gedetailleerde beschrijving van kenmerkende uitvoeringsvormen van de uitvinding welke 55 beschrijving gelezen moet worden aan de hand van de tekeningen waarin telkens dezelfde verwijzingscijfers zijn gebruikt voor het aangeven van dezelfde onderdelen.
Figuur 1 is een bovenaanzicht dat de totale constructie toont van een bandlaadinrichting voor een 192280 2 video-band recorder;
Figuur 2 is een zijaanzicht volgens de lijn 2-2 in figuur 1;
Figuur 3 is een zijaanzicht volgens de lijn 3-3 in figuur 1;
Figuur 4 is een zijaanzicht volgens de lijn 4-4 in figuur 1; 5 Figuur 5 is een algemeen bovenaanzicht dat de details van de bandlaadinrichting toont;
Figuren 6A en 6B zijn bovenaanzichten die de werking van een aandrijfmechanisme voor een uittrek-geleiding tonen;
Figuur 7 is een doorsnede die het overbrengingssysteem tussen een motor en een roterende hefboom van de uittrekgeleiding toont; 10 Figuur 8 is een doorsnede die het overbrengingssysteem tussen de motor en een aandrijftandwiel voor de laadring toont;
Figuur 9 is een doorsnede die het overbrengingssysteem tussen een nokkenwiel en een koppeltandwiel toont;
Figuur 10 is een gedeeltelijk weggesneden zijaanzicht dat het montagegedeelte van de uittrekgeleiding 15 op de rotatiehefboom toont;
Figuur 11 is een aanzicht volgens de lijn 11-11 in figuur 10;
Figuur 12 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen dat de rotatiehefboom, het nokkenwiel en de koppelhefboom toont;
Figuur 13A en 13B zijn bovenaanzichten die de werking van een spanningsregelmechanisme tonen; 20 Figuur 14 is een gedeeltelijk weggesneden zijaanzicht dat het scharnierende ondersteuningsdeel van een spanningsregelarm toont;
Figuur 15 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van een deel van het spanningsregelmechanisme;
Figuur 16A en 16B zijn bovenaanzichten die de werking van een aandrukmechanisme voor een drukrol 25 tonen;
Figuur 17 is een doorsnede die een aandrukmechanisme voor een drukrol tussen een absorptiestang van een elektromagneet en een kaapstander toont;
Figuur 18 is een aanzicht volgens de lijn 18-18 in figuur 16A;
Figuur 19 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van het aandrukmechanisme voor de 30 drukrol;
Figuur 20 is een bovenaanzicht dat een voorbeeld toont van het aandrukmechanisme voor de drukrol;
Figuur 21 is een doorsnede op grotere schaal, welke een roterende geleiding en een uittrekgeleiding voor een laadring toont.
35 De bewegingen voor het laden van de magneet 34 zullen nu aan de hand van figuur 1 tot en met 4 worden beschreven.
De bandlaadinrichting 31 is van het U-laad type, dat gebruik maakt van een laadring 32, en die een in een bandcassette 33 opgewikkelde magneetband 34 naar buiten trekt door rotatie van de laadring 32, teneinde de band schroeflijnvormig om het omtreksoppervlak van een roterende koppentrommel 35 te 40 wikkelen.
Eerst wordt de bandcassette 33 horizontaal aangebracht op een aantal plaatsbepaiingspennen 38 die op een basisplaat 37, zoals een chassis, zijn aangebracht. Wanneer de bandcassette 33 op zijn plaats is gebracht, wordt een voordeksel 39 van de bandcassette 33 geopend, waardoor een vooropening 40 van de bandcassette 33 vrijkomt. In de toestand waarin de bandcassette in de inrichting is aangebracht, wordt de 45 magneetband 34 uit de bandcassette 33 getrokken, zoals aangegeven met de streepstippellijn in figuur 1. Verder zijn, wanneer de bandcassette in de juiste stand is aangebracht, een voorraadspoel 41 en een opwindspoel 42 in de bandcassette 33 respectievelijk in aangrijping met een voorraadspoelas 43 en een opwindspoelas 44 die op de basisplaat 37 zijn aangebracht. Met 45 is in figuur 1 een bandbescherming met een omgekeerde L-vorm aangegeven, welke bandbescherming één geheel vormt met de bovenste helft van 50 de bandcassette 33.
De roterende koppentrommel 35 is vrijwel centraal voor de aangebrachte bandcassette 33 aangebracht. De laadring 32 is om de buitenomtrek van de roterende koppentrommel 35 gemonteerd en is excentrisch ten opzichte van deze koppentrommel. De roterende koppentrommel 35 en de laadring 32 zijn gemonteerd op een hellende basis 48 die weer op de basisplaat 37 is gemonteerd. Zoals in figuur 4 wordt getoond staat 55 een hartlijn P1 van de roterende koppentrommel 35 onder een hoek ten opzichte van de verticale referentielijn P0 onder een hoek Θ1 van 5° in de door pijl a in figuur 1 aangegeven richting. Een hartlijn P2 van de laadring 32 staat onder een hoek Θ2 van 10° ten opzichte van de verticale referentielijn P0 en de door de 3 192280 pijl a aangegeven richting. De roterende koppentrommel 35 staat daardoor onder een hoek van 5° ten opzichte van een horizontaal referentievlak L van de bandcassette 33 die horizontaal is gepositioneerd. De laadring 32 staat anderzijds onder een hoek van 10° en is roteerbaar op het hellende vlak.
Vier roterende geleidingen 49a tot 49d van de bandgeleidingen zijn roteerbaar op de laadring 32 5 gemonteerd. In de nabijheid van de eerste roterende geleiding 49a is een drnkrol 50 aangebracht. Behalve de roterende geleidingen zijn een uittrek-geleiding 51 en een spanningsregelorgaan 52 aangebracht. De vier roterende geleidingen 49a tot 49d en de drukrol 50 worden zodanig ondersteund dat deze roteerbaar zijn om een hartlijn die loodrecht staat op de laadring 32, en deze staan onder een hoek ten opzichte van het horizontale referentievlak L van de bandcassette 33 en wel een hoek van 10°. De uittrekgeleiding 51 is een 10 stationaire geleiding die bevestigd is op een plaats die overeenkomt met een voorwaartse beweging wanneer de laadbewerking wordt uitgevoerd. In deze vaste toestand staat de hartlijn P3 van de uittrekgeleiding 51 onder een hoek ten opzichte van de verticale referentielijn P0 zoals in figuur 3 is aangegeven, en wel onder een bepaalde hoek Θ3 in de door pijl b in figuur 1 aangegeven richting. Het spanningsregelorgaan 52 is zo geconstrueerd, dat dit loodrecht op het horizontale referentievlak L van de bandcassette 33 15 staat. Op de basisplaat 37 zijn een kaapstander 53, een CTL kop 54 die ook ais audiokop dient, een audiowiskop 55, een uitlaatgeleiding 56 voor de van de roterende koppentrommel 35 komende band 34, een inlaatgeleiding 57 voor de naar de roterende koppentrommel 45 bewegende band 34, en een wiskop 58 met volle breedte gemonteerd. De kaapstander 53, de CTL kop 54, de audiowiskop 55, en de uitlaatgeleiding 56 zijn evenwijdig aan de roterende geleidingen 49a tot en met 49d en staan onder een hoek van 20 10° ten opzichte van het horizontale referentievlak L van de bandcassette 33. Anderzijds staan de inlaatgeleiding 57 en de wiskop 58 met voile breedte loodrecht op het horizontale referentievlak L van de bandcassette 33.
In de toestand na het voltooien van ontlaadbeweging van de magneetband 34 bevinden de roterende geleidingen 49a tot en met 49d en de drukrol 50 zich in de met de streepstippellijn in figuur 1 aangegeven 25 terugbewogen standen. Op overeenkomstige wijze bevinden de uittrekgeleiding 51 en het spanningsregelorgaan 52 zich eveneens in de met de streepstippellijnen in figuur 1 aangegeven teiugbewogen standen. Wanneer de bandcassette 33 in de bandrecorder is aangebracht worden de eerste roterende geleiding 49a, de drukrol 50 en het spanningsregelorgaan 52 in de lus van de magneetband 34 gestoken, die zich uitstrekt zoals aangegeven is met de streepstippellijn in figuur 1. Vervolgens wordt de aanwezigheid van de 30 bandcassette gedetecteerd door een schakelaar en wordt de laadring 32 in de met pijl c in figuur 1 aangegeven richting aangedreven. Het gevolg is dat de band 34 door de eerste roterende geleiding 49a wordt aangegrepen. Terwijl de roterende geleiding 49a beweegt, wordt de band 34 geleidelijk uit de bandcassette 33 getrokken. Het naar buiten getrokken deel van de band 34 wordt tegen de richting van de klok in (figuur 1) om het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel 35 gewikkeld. Synchroon met 35 de rotatie van de laadring 32 in de door pijl c aangegeven richting, wordt de uittrekgeleiding 51 in de door pijl d in figuur 1 aangegeven richting bewogen. De uittrekgeleiding 51 bereikt de naar voren bewogen stand zoals met de getrokken lijnen in figuur 1 is aangegeven, en wordt vervolgens in deze stand gefixeerd wanneer de eerste roterende geleiding 49a ten minste nagenoeg de met de onderbroken lijn in figuur 1 aangegeven stand bereikt. Synchroon met de voorwaartse beweging van de uittrekgeleiding 51 wordt het 40 spanningsregelorgaan 52 in de met pijl e in figuur 1 aangegeven richting bewogen en stopt in de met de onderbroken lijn in figuur 1 aangegeven bedrijfsstand. Ondertussen wordt de laadring 32 in de met pijl c in figuur 1 aangegeven richting geroteerd en dus onder een hoek van 10° zoals boven beschreven. Wanneer de laadring 32 roteert bewegen de tweede, derde en vierde roterende geleidingen 49b, 49c en 49d, welke de eerste roterende geleiding 49a volgen, achtereenvolgens de lus van de band 34 binnen nadat deze 45 onder de band 34 doorbewogen zijn en deze vastgrijpen. De roterende geleidingen 49a tot en met 49d en de drukrol 50 pakken de band 34 dus achtereenvolgens op en worden omhoog bewogen; de geleidingen worden in de bovenste stand gebracht wanneer deze de positie bereiken rechts van de roterende koppentrommel 35 in figuur 1 (links in figuur 4) en deze worden geleidelijk naar beneden bewogen met de rotatie van de laadring 32 in de door pijl c in figuur 1 aangegeven richting. De laadbeweging is voltooid wanneer de 50 laadring 32 over een bepaalde hoek is geroteerd en de roterende geleidingen 49a tot en met 49d en de drukrol 50 de met de getrokken lijnen in figuur 1 aangeven naar voren bewogen standen bereiken. Direct voordat de laadbeweging is voltooid wordt het spanningsregelorgaan 52 uit de bedrijfsstand zoals aangegeven met de onderbroken lijnen in figuur 1 naar de met de getrokken lijn in figuur 1 aangegeven positie bewogen in de door pijl e aangegeven richting. De voltooiing van de laadbeweging wordt gedetecteerd door 55 een schakelaar waarna de laadring 32 wordt stilgezet en de laadring 32 in deze stand wordt geblokkeerd.
Wanneer de laadbeweging is voltooid, is de magneetband 34 om het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel 35 gewikkeld zoals met de getrokken lijn in figuur 1 wordt aangegeven en zoals ook wordt 192280 4 getoond in de figuren 2 tot en met 4. De magneetband 34 wordt ook door de kaapstander 53, de CTL kop 54, de audiowiskop 55, de uitlaatgeleiding 56, de inlaatgeleiding 57, en de wiskop 58 met volle breedte, geleid. Daar het verschil tussen de roterende koppentrommel 35 en de laadring 32 op dit moment 5° is, wordt de band 34 over een hoek van 180° + α om het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel 5 35 gewikkeld, met een spoelhoek van 5°.
Wanneer in deze toestand, waarin de lading voltooid is, een opneem-toets of een weergeef-toets wordt ingedrukt, drukt de drukrol 50 de band 34 tegen de kaapstander 53, zodat de band 34 meteen normale snelheid in de door pijl f in figuur 1 aangegeven richting wordt aangedreven, teneinde de gewenste opname of weergave uit te voeren.
10 Bij het opnemen of weergeven wordt de band 34 horizontaal van de voorraadspoel 41 van de band-cassette 33 afgetrokken zoals in figuur 2 wordt getoond, en bereikt de band het omtreksoppervlak van de roterende koppentrommel 35 via het spanningsregelorgaan 52, de wiskop 58, en de inlaatgeleiding 57. Vervolgens wordt de band 34 schuin naar beneden onder een hoek van 10° langs het omtreksoppervlak van de roterende kop 35 geleid, zoals getoond in figuur 3 en 4, en bereikt de roterende geleiding 49a via de 15 uitlaatgeleiding 56 de audiowiskop 55, de CTL kop 54 en de kaapstander 53. Vervolgens wordt de band 34 180° van bewegingsrichting omgekeerd bij de roterende geleiding 49a en onder een hoek van 10° schuin omhoog geleid via de drukrol 50 en de roterende geleidingen 49b, 49c en 49d, waarna de band de uittrekgeleiding 51 bereikt. De band 34 wordt dus bij deze uittrekgeleiding 51 teruggebracht op hetzelfde horizontale niveau als de bandcassette 3, zoals in figuur 2 wordt getoond. Daarom wordt de band 34 bij de 20 uittrekgeleiding 51 getwist teneinde horizontaal geleid te worden. De band 34 wordt dus horizontaal naar de opwindspoel 42 van de bandcassette 33 gevoerd.
De band 34 wordt gedurende de gehele beweging van de band alleen ter plaatse van de uittrekgeleiding 51 getwist en niet in enig ander deel. De uit de bandcassette 33 getrokken band 34 wordt dus zeer gelijkmatig aangedreven via het spanningsregelorgaan 52, de roterende koppentrommel 35, de kaapstander 25 53, de roterende geleiding 49a en de roterende geleiding 49d zonder dat deze enige twist opneemt totdat de band de uittrekgeleiding 61 bereikt.
Daar de geleidingen op de laadring 32 die betrokken zijn bij het geleiden van de band 34 alleen de roterende geleidingen 49a tot en met 49d zijn, ondervindt de band 34 slechts een minimale weerstand (wrijvingsweerstand) wanneer deze in contact gebracht wordt met deze roterende geleidingen 49a tot en 30 met 49d. De band 34 beweegt daardoor zeer gelijkmatig.
Daar de band 34 geleid wordt wanneer deze loodrecht in contact is met alle roterende geleidingen 49a tot en met 49d die verticaal op de laadring 32 zijn gemonteerd, kan de band 34 niet onbedoeld naar de rotatie-hartlijn van de roterende geleidingen 49a tot en met 49d bewegen. Op deze wijze wordt de band 34 op een uitzonderlijke stabiele wijze aangedreven.
35 Wanneer een uitstoottoets wordt ingedrukt na de opname of weergave, wordt de laadring 32 in de richting zoals aangegeven met de pijl <? in figuur 1 geroteerd, en treedt een ontiaadbeweging van de band 34 op die tegengesteld verloopt aan de laadbeweging zoals hierboven beschreven.
Details van elk deel van de bandlaadinrichting 31 zullen nu worden beschreven.
Figuur 5 toont de totale constructie van de bandlaadinrichting 31. Op de basisplaat 37 zijn aan de omtrek 40 van de laadring 32 een aandrijfmechanisme 61 voor de uittrekgeleiding 51, een spanningsregelmechanisme 62 met het spanningsregelorgaan 52, een aan de drukrol 50 naar de kaapstander 53 toe drukkend aandrukmechanisme 63 etc. gemonteerd.
Het aandrijfmechanisme 61 zal nu aan de hand van figuur 6a tot en met 12 worden beschreven.
Zoals in figuur 6 en 7 wordt getoond, is een motor 66 voor het aandrijven van de laadring op de 45 basisplaat 37 gemonteerd. Een motoras 67 van de motor 66 steekt van de basisplaat 37 naar beneden uit. Een snaar 71 verbindt een snaarschijf 68 die aan het ondereinde van de motoras 67 is bevestigd met een andere snaarschijf 70, die bevestigd is aan een tussenas 69, die in een verticale stand door de basisplaat 37 wordt ondersteund. Zoals in figuur 6 en 8 wordt getoond wordt een ringaandrijftandwiel 73 gedragen door een op de basisplaat 37 nabij de laadring 32 maar daarbuiten bevestigde as 74. Een aan het 50 boveneinde van de tussenas 69 bevestigd tandwiel 75 en het ringaandrijfwiel 73 zijn gekoppeld door middel van dubbele tandwielen 79 tot en met 81 die respectievelijk door op de basisplaat 37 gemonteerde assen 76 tot en met 78 zijn bevestigd. Een ringtandwiel 82 is aan de buitenomtrek van de laadring 32 aangebracht. Het ringaandrijftandwiel 73 is in aangrijping met het ringtandwiel 82.
Afhankelijk van de voorwaartse of tegengestelde rotatie van de motor 66 wordt de laadring 32 in de 55 voorwaartse richting zoals aangegeven met pijl c of in de tegengestelde richting aangegeven met pijl & in figuur 1 aangedreven door het boven beschreven tandwielmechanisme.
Zoals in figuur 6A en 7 wordt getoond, wordt een nokkenwiel 84 aan het boveneinde waarvan een nok 5 192280 83 één geheel daarmee vormt, door een op de basisplaat 37 aan één zijde van de as 77 bevestigde as 85. Het nokkenwiel 84 is in aangrijping met het kleine tandwiel van het dubbele tandwiel 80.
Zoals in figuur 10 tot en met 12 wordt getoond is de uittrekgeleiding 51 op een draagarm 87 gemonteerd die verbonden is met een rotatiehefboom 88. De rotatiehefboom 88 heeft een in hoofdzaak U-vormige 5 dwarsdoorsnede zoals in figuur 7 wordt getoond. Een ondereinde 88a van de roterende hefboom 88 strekt zich tot onder de basisplaat 37 uit en wordt roteerbaar ondersteund door een as 89 die nabij de as 85 aan de basisplaat 37 is bevestigd. Een hefboomondersteuningsorgaan 90 vormt één geheel met het vooreinde van een boveneinde 88d van de rotatiehefboom 88. De steunhefboom 87 heeft een in hoofdzaak omgekeerd T-vormige dwarsdoorsnede en de uittrekgeleiding 51 is verticaal bevestigd aan één einde van een 10 horizontaal gedeelte 87a. Een zich loodrecht op de uittrekgeleiding 51 uitstrekkende as 91 is horizontaal bevestigd aan een verticaal gedeelte 87b van de steunhefboom 87. De as 91 strekt zich roteerbaar uit door een horizontaal as ondersteuningsgat 92 dat een boveneinde van de hefboomondersteuning 90 is gevormd. De rotatiehefboom 88 wordt in de door pijl g in figuur 6A aangegeven richting gedwongen door een torsieveer 93 die om de buitenomtrek van de as 89 is aangebracht. De steunhefboom 87 wordt in de door 15 pijl h in figuur 11 aangegeven richting gedwongen door een torsieveer 94 die om de buitenomtrek van de as 91 is aangebracht. De rotatie van de steunhefboom 87 in de door pijl h aangegeven richting wordt geregeld daar een uitsteeksel 95 dat één geheel vormt met het andere einde daarvan naar één zijoppervlak van het hefboom ondersteuningsorgaan 90 wordt gedwongen, zoals in figuur 11 wordt getoond. In deze geregelde toestand is de uittrekgeleiding 51 verticaal gericht, zoals met de getrokken lijn in figuur 11 wordt aangege-20 ven.
De nok 83 die één geheel vormt met één einde van het nokkentandwiel 84 heeft een spiraalvorm. Een pen 96 die één geheel vomit met het onderste gedeelte van het boveneinde 88b van de rotatiehefboom 88, die in de door pijl g in figuur 6A getoonde richting wordt gedwongen, staat onder invloed van de nok 83.
Zoals in figuren 6A, 9 en 12 wordt getoond, wordt een koppelhefboom 98 roteerbaar ondersteund door 25 een as 99 op de basisplaat 37 in de nabijheid van het nokkentandwiel 84. Deze koppelhefboom 98 wordt in de door pijl [ in figuur 6A aangegeven richting gedwongen door de voorbelastingskracht van de veer aan de zijde van het later te beschrijven spanningsregelmechanisme 62. De koppelhefboom 98 is verder in contact met één einde van een tussenliggend deel 88c van de rotatiehefboom 88. Aan één einde van de koppel-hefboom 98 is een pen 100 bevestigd en een uitsteeksel 101 voor het uitoefenen van een kracht op deze 30 pen 100 vormt één geheel met het ondereinde van het nokkentandwiel 84.
Zoals in figuren 6A en 7 wordt getoond is boven de basisplaat 37 een geleidingregelplaat 103 aangebracht zodanig dat de uittrekgeleiding 51 in de naar voren bewogen stand zoals aangegeven met de getrokken lijn in figuur 1 onder een hoek staat, teneinde als een vaste geleiding te dienen.
De beweging van de uittrekgeleiding 51 die synchroon is met de voorwaartse of tegengestelde rotatie 35 van de laadring 32, zal nu worden beschreven.
Na de voltooiing van de ontlaadbeweging van de band bevinden de uittrekgeleiding 51 en de rotatiehefboom 88 zich in de terugbewogen stand zoals getoond in figuur 6A. Wanneer de motor 66 in deze toestand in de voorwaartse richting wordt geroteerd wordt de laadring 32 in de door pijl c in figuur 6A aangegeven richting aangedreven door het ring aandrijftandwiel 73, teneinde de boven beschreven 40 laadbeweging uit te voeren. Op dit moment wordt het nokkenwiel 84 in de door pijl j in figuur 6A aangegeven richting geroteerd onder invloed van de werking van het dubbele tandwiel 80. Vervolgens wordt de rotatiehefboom 88 in de door pijl c£ in figuur 6A aangegeven richting geroteerd tegen de voorbelastingskracht van de torsieveer 93 in en de uittrekgeleiding 51 wordt in dezelfde richting bewogen.
Wanneer de roterende geleiding 49a uit de met streep-stippellijnen in figuur 1 aangegeven stand naar de 45 met stippellijn aangegeven stand beweegt ten gevolge van de rotatie van de laadring 32 in de door pijl c aangegeven richting, worden de uittrekgeleiding 51 en de rotatiehefboom 88 naar de in figuur 6b getoonde naar voren bewogen stand bewogen. Op dit moment werkt de pen 96 op een gedeelte 83a van de nok 83 dat een maximale diameter heeft. Alhoewel het nokkenwiel 84 continu in de door pijl j aangegeven richting wordt geroteerd, blijft de rotatiehefboom 88 gefixeerd in de naar voren bewogen stand zoals hierboven 50 beschreven.
Wanneer de rotatiehefboom 88 de in figuur 6b getoonde naar voren bewogen stand bereikt, wordt het boveneinde van de uittrekgeleiding 51 naar de geleidingregelplaat 103 gedwongen zoals wordt getoond met de streepstippellijnen in figuur 7. Het gevolg is dat de steunhefboom 87 in de door pijl IV in figuur 11 aangegeven richting wordt geroteerd tegen de voorbelastingskracht van de torsieveer 94 in. Tegelijkertijd 55 staat de uittrekgeleiding 51 onder een hoek zoals in figuur 11 wordt getoond met de streepstippellijn. De uittrekgeleiding 51 wordt daarna in de hellende stand gefixeerd teneinde als een hellende geleiding te dienen. Op dit moment wordt de uittrekgeleiding 51 ten minste nagenoeg middelpunt van de band 34 192280 6 geroteerd in de door pijl if aangegeven richting.
Op deze wijze wordt de uittrekgeleiding 51 bewogen uit de in figuur 6 aangetoonde naar achteren bewogen stand tot in de in figuur 6B getoonde naar voren bewogen stand in de door pijl <£ aangegeven richting, terwijl de uittrekgeleiding 51 daarbij rechtop blijft om loodrecht met de band 34 in contact te blijven.
5 In de naar voren bewogen stand helt de uittrekgeleiding 51 zoals in figuur 11 is aangegeven met de streepstippellijn, teneinde ais stationaire hellende geleiding te dienen.
Wanneer de rotatiehefboom 88 in de door pijl <£ in figuur 6A aangeven richting roteert, roteert ondertussen zijn tussenliggende gedeelte 88c de koppelhefboom 98 in de door pijl Γ in figuur 6A aangegeven richting. Daar het uitsteeksel 101 van het nokkenwiel 84 een kracht uitoefent op de pen 100 van de 10 koppelhefboom 98 zoals in figuur 6B wordt getoond, vlak voordat de laadbeweging is voltooid, wordt de koppelhefboom 98 in de door pijl Γ aangegeven richting geroteerd teneinde uit de met streepstippellijnen uit figuur 6B aangegeven stand, die bepaald wordt door de rotatiehefboom 88 in de naar voren stand te bewegen zoals aangegeven met de getrokken lijnen in figuur 6B.
Wanneer de motor 66 in tegengestelde richting wordt geroteerd, wordt de laadring 32 in de met pijl <f in 15 figuur 6B aangegeven richting aangedreven, teneinde de ontlaadbeweging uit te voeren zoals hierboven werd beschreven. De uittrekgeleiding 51, de rotatiehefboom 88 en de koppelhefboom 98 worden dus terugbewogen naar hun respectieve in figuur 6A getoonde terugbewogen standen.
Het spanningsregelmechanisme 62 zal nu aan de hand van figuren 13A tot en met 15 worden besproken.
20 Zoals in figuren 14 en 15 wordt getoond, omvat het spanningsregelorgaan 52 een roterende rol en wordt het spanningsregelorgaan roteeibaar ondersteund door een aan het vooreinde van een spanningsregelarm 107 bevestigde as 108. Een montageplaat 109 met een in hoofdzaak U-vorm is tevens bevestigd aan de basisplaat 37 aan één zijde van de laadring 32. Een as 111 wordt roteerbaar ondersteund door een paar bovenste en onderste lagers 110, door middel van de montageplaat 109. De spanningsregelarm 107 wordt 25 aan zijn andere einde roteerbaar ondersteund op het boveneinde van de as 111. Een hefboom-ondersteuningsmantel 112 is in de as 111 aangebracht en daaraan bevestigd door middel van een stelschroef 1Ύ3. Onder de spanningsregelarm 107 worden een aandrijfhefboom 114 voor de spanningsrege-laar en een remhefboom 115, die zich verticaal boven elkaar bevinden, roteerbaar door de hefboom-ondersteuningsmantel 112 ondersteund. Een pen 116 die één geheel vormt met de remhefboom 115 en 30 zich omhoog uitstrekt, steekt door één zijde van de aandrijfhefboom 114 en bereikt de hoogte van de spanningsregelarm 107. Pallen 117 en 118 die respectievelijk aangebracht zijn op delen van de spanningsregelarm 107 en de aandrijfhefboom 114 zijn aan weerseinden van de pen 116 aangebracht zoals in figuur 13 wordt aangetoond.
Een terugstelveer 122 omvat een trekveer, die aangebracht is tussen een veerhaak 120 die één geheel 35 vormt met een deel van de spanningsregelarm 107 en een veerhaak 121 die één geheel vormt met een deel van de remhefboom 115. Een spanningsregelveer 125 die een trekveer omvat welke een grotere kracht uitoefent dan de veer van de terugstelveer 122 is aangebracht tussen een veerhaak 123, die één geheel vormt met de aandrijfhefboom 114 en een veerhaak 124 die één geheel vormt met een deel van de remhefboom 115. De spanningsregelarm 107 wordt daardoor door deze veren 122 en 125 in de door pijl W 40 in figuur 13A aangeven richting belast. Bovendien wordt de aandrijfhefboom 114 in de door pijl k in figuur 13A aangegeven richting belast. Het gevolg is dat de pen 116 van de aandrijfhefboom 115 aan beide zijden wordt ingeklemd door de pallen 117 en 118. In deze toestand roteren de drie hefbomen 107, 114 en 115 als een één geheel vormende stelsel om de as 111. Dit één geheel vormende stelsel van de drie hefbomen 107, 114 en 115 wordt in de door pijl k in figuur 13A aangegeven richting door een terugstelveer 126 belast, 45 welke veer om de buitenomtrek aan het ondereinde van de arm ondersteuningsmantel 112 is aangebracht, terwijl twee einden van deze veer in contact zijn met het ondereinde van de pen 116 respectievelijk met een deel van de montageplaat 108 voor de spanningsregelaar.
Zoals in figuur 5 wordt getoond worden de koppelhefboom 98 van het aandrijfmechanisme 61 en de aandrijfhefboom 114 van het spanningsregelmechanisme 62 door een verbindingsstang 128 met elkaar 50 gekoppeld.
Zoals in figuur 6A en 13A wordt getoond zijn aan beide einden van de verbindingsstang 128 U-vormige gedeelten 128A en 128B gevormd. Deze U-vormige gedeelten 128A en 128B zijn omgebogen en grijpen met enige speling pennen 129 en 130 aan die respectievelijk bevestigd zijn aan de koppelhefboom 98 en de aandrijfhefboom 114. Een handrem 131 is over 180° om de buitenomtrek van de voorraadspoelas 43 55 gewikkeld zoals in figuur 13A wordt getoond. Eén einde van de bandrem 131 wordt ondersteund door de basisplaat 37. Het andere einde van de bandrem 131 wordt ondersteund door een pen 132 die één geheel vomit met een deel van de remhefboom 115.
7 192280
De beweging van de spanningsregelaar 52 die synchroon geschiedt met de beweging van de uittrek-geleiding 52 zal nu worden beschreven.
In de toestand na de beëindiging van de ontlaadbeweging, bevinden de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 zich in de in figuur 13A getoonde terugbewogen standen. Wanneer in deze toestand 5 de laadbeweging wordt uitgevoerd, en wanneer de rotatiehefboom 88 door het nokkenwiel 84 in de door pijl c£ in figuur 6A getoonde richting wordt geroteerd, wordt de koppelhefboom 98 in de door pijl V in figuur 6A getoonde richting geroteerd en wordt de koppelstang 128 in de door pijl I in figuren 6B en 13A aangegeven richting getrokken. Het één geheel vormende stelsel van de aandrijfhefboom 114, de remhefboom 115 en de spanningsregelarm 107 worden vervolgens in de door pijl k^ in figuur 13A aangegeven richting tegen de 10 voorbelastingskracht van een terugstelveer 126 is geroteerd. Het gevolg is dat de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 naar de door de streepstippellijnen in figuur 13B aangegeven werkzame standen wordt bewogen. Wanneer de koppelhefboom 98 door het uitsteeksel 101 van het nokkenwiel 84 in de door pijl Y in figuur 6B wordt geroteerd, direct voorafgaande aan de voltooiing van de laadbeweging, worden de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 naar de met getrokken lijnen in figuur 6B aangegeven 15 standen bewogen. Ondertussen wordt de aandrijfhefboom 114 in de door pijl aangegeven richting geroteerd en wordt de remhefboom 115 in de door pijl W aangegeven richting geroteerd onder invloed van de werking van de spanningsregelveer 125. Vervolgens komt een pen 133 die één geheel vormt met de remhefboom 115 in contact met de spanningsregelarm 107 waardoor de arm 107 in de door pijl k^ aangegeven richting roteert. Door de voorbelastingskracht van de spanningsregelveer 125 wordt de 20 bandrem 131 tegen de buitenomtrek van de voorraadspoelas 43 aangetrokken.
Daar tijdens de opname of weergave de magneetband 34 onder spanning wordt gehouden, worden de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 naar de met streepstippellijnen in figuur 13B aangegeven werkzame standen bewogen tegen de voorbelastingskracht van de spanningsregelveer 125 in. Tegelijkertijd roteert de spanningsregelarm 107 via de pen 113 de remhefboom 115 in de door pijl k in 25 figuur 13B aangegeven richting, zodat de spanningsregelveer 125 wordt uitgetrokken. Het gevolg is dat de bandrem 131 vrijkomt. Wanneer de bandspanning zich tijdens de opname of weergave wijzigt, worden de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 in de door pijl k of k^ in figuur 13B aangegeven richting bewogen, zodat de op de voorraadspoelas 43 werkende remkracht automatisch ingesteld wordt en de op de band 34 werkende spanning geregeld wordt tot de normale spanningstoestand.
30 Wanneer de ontlaadbeweging uitgevoerd wordt op de bovenbeschreven wijze en de rotatiehefboom 88 terugbewogen wordt in de stand van figuur 6A, worden de spanningsregelaar 52 en de spanningsregelarm 107 terugbewogen in de in figuur 13A getoonde stand, op de bovenbeschreven wijze.
Het aandrukmechanisme 63 voor de drukrol zal nu aan de hand van figuren 16A tot en met 20 worden beschreven.
35 De drukrol 50 wordt door middel van een as 138 roteerbaar ondersteund op een drukrolhefboom 137, die weer roteerbaar ondersteund wordt door de laadring 32 via een as 136, zoals in figuren 16A en 17 wordt getoond. Het ondereinde van de steunas 138 is, door een persbeweiking, loodrecht op de drukrolhefboom 137 bevestigd. De drukrol 50 wordt roteerbaar ondersteund door een lager 139, dat om de steunas 138 is gemonteerd, ongeveer halverwege daarvan. Een ontvangstplaat 140 met een halve cirkelvorm is bevestigd 40 door deze op het boveneinde van de steunas 138 te persen. De drukrolhefboom 137 wordt door een terugstelveer 141 in de door pijl n in figuur 16A aangegeven richting gedwongen, welke terugstelveer 141 om de as 136 is aangebracht en waarvan één einde aangebracht is aan een pen 142 die bevestigd op de laadring 32. De kaapstander 53 is in een uitsparing 144 gestoken die gevormd is in de schuine basis 48. De kaapstander 53 wordt roteerbaar ondersteund door een paar verticaal geplaatste smeringsvrije lagers 147 45 van een lagerblok 146 dat bevestigd is aan de schuine basis 48 en een onder de schuine basis 48 aangebrachte hulpbasisplaat 145. Op dit moment bevindt de onderste stand van de laadring 32 (aan het uiterste linker einde in figuur 1) die op de bovenbeschreven wijze onder een hoek staat, zich in de uitsparing 144 zoals in figuur 17 wordt getoond, zodat de totale hoogte van de laadinrichting 31 kan worden beperkt.
50 Het aandrukmechanisme 63 voor de drukrol omvat, zoals in figuur 19 wordt getoond, een plunjer-elektromagneet 149 (hierna een plunjer te noemen), een aandiukhefboom 115 voor de drukrol, een absorptiehefboom 151, een daarbij behorende as 152, een trekveer omvattende aandrukveer 153, een terugstelveer 154 etc. Zoals in figuur 16A en 17 wordt getoond is de plunjer 149 aangebracht door een montageplaat 156 op een basisplaat 37, nabij de drukrol 50 in de naar voren bewogen stand van figuur 55 16A, in de toestand zoals deze is na het laden. Een as 152 wordt verticaal ondersteund aan zijn boven- en ondereinde tussen de montageplaat 156 en een steunplaat 157, die aan het bovenste gedeelte van de plunjer 149 is bevestigd.
192280 8
De aandrukhefboom 150 heeft een in hoofdzaak U-vormige dwarsdoorsnede. De aandrukhefboom 150 wordt roteerbaar aan zowel de boven- als ondereinden van de as 152 ondersteund door een paar doorgaande gaten 158 die gevormd zijn in een paar bovenste en onderste armen 150a respectievelijk 150b. De absorptiehefboom 151 heeft ook een dwarsdoorsnede die in hoofdzaak U-vormig is. De absorptie-5 hefboom 151 bevindt zich binnen de aandrukhefboom 150 voor de drukrol en wordt roteerbaar ondersteund aan zowel het boven- als ondereinde van de door een paar doorgaande gaten 159 gestoken as 152. In deze montagetoestand bevinden de bovenste en onderste armen 150a en 150b van de aandrukhefboom 150 zich aan één zijde tegenover elkaar nabij één zijoppervlak van zowel de ontvangstplaat 140 als de hefboom 137 van de drukrol 50, zoals in figuur 17 wordt getoond. De aandrukveer 153 voor de drukrol is 10 aangebracht tussen een veerhaak 160, die één geheel vormt met een verbindingsgedeelte 150c, dat de bovenste en onderste arm 150a en 150b van de aandrukhefboom 150 voor de drukrol verticaal koppelt en een veerhaak 161 die één geheel vormt met een deel van de bovenste arm 151a van de absorptiehefboom 151. Zoals in figuren 16A en 18 wordt getoond, koppelt een verbindingsgedeelte 151c de bovenste en onderste arm 151a en 151b van de absorptiehefboom 151 in verticale richting. Een aanslagstuk 162 dat één 15 geheel vormt met het verbindingsgedeelte 151c is in aangrijping met de veerhaak 160 die een werkpunt x van de drukrol-aandrukhefboom 150 is, zodat deze beide hefbomen 150 en 151 naar elkaar toe worden gedrukt. Van een deel van de bovenste arm 151a van de absorptiehefboom 151 steekt een arm 163 uit, welke in aangrijping is met de onderzijde van een ringvormige groef 165, die aan het vooreinde van een absorptiestang 164 van de plunjer 149 is gevormd. Een temgstelveer 154 is aangebracht tussen een 20 veerhaak 166 die één geheel vormt met het vooreinde van de arm 163 en een veerhaak 167 die één geheel vormt met een deel van de montageplaat 156.
Hierna zal de aandrukwerking voor de drukrol worden beschreven.
Wanneer er geen vermogen wordt toegevoerd aan de plunjer 149 wordt de absorptiehefboom 151 in de door pijl o aangegeven richting gedwongen onder invloed van de werking van de terugstelveer 154, zoals in 25 figuur 16A wordt getoond. De absorptiehefboom 151 en de drukhefboom 150 voor de drukrol, die naar elkaar toe worden getrokken door de veer 153 worden bij het aanslagstuk 162 en de veerkap 160 naar elkaar toegedrukt.
Wanneer de laadbeweging is voltooid, wordt de drukrol 50 naar één zijde van de drukhefboom 150 voor de drukrol bewogen en stopt in deze stand zoals in figuur 16A wordt getoond. Wanneer daarna de 30 opneemtoets of de weergeeftoets wordt ingedrukt wordt de plunjer 149 ingeschakeld en wordt de absorptiestang 164 in de door pijl p in figuur 16B aangegeven richting opgenomen. De absorptiehefboom 151 wordt daarna in de door pijl <y in figuur 16B aangegeven richting tegen de voorbelastingskracht van de terugstelveer 154 in geroteerd, en de aandrukhefboom 150 voor de drukrol wordt in dezelfde richting geroteerd door middel van de aandrukveer 153. Vervolgens wordt het ene zijoppervlak van elk van de bovenste en 35 onderste arm 150a en 150b van de aandrukhefboom 150 naar de zijoppervlakken van de ontvangstplaat 140 en de drukrolhefboom 137 gedwongen teneinde deze tegelijkertijd in de door pijl q in figuur 16B aangegeven richting te drukken. De drukhefboom 137 wordt daardoor in de door pijl rV in figuur 16B aangegeven richting geroteerd tegen de voorbelastingskracht van de terugstelveer 141 in. Daarna drukt de drukrol 50 de band 34 tegen de kaapstander 53 onder invloed van de voorbelastingskracht van de veer 153. 40 Wanneer de plunjer 149 weer wordt uitgeschakeld, bewegen de absorptiehefboom 151 en de aandrukhefboom 150 voor de drukrol terug naar hun in figuur 16A getoonde terugbewogen standen, onder invloed van de door de terugstelveer 154 uitgeoefende kracht. Daarna wordt de drukrolhefboom 137 terugbewogen in de terugbewogen stand van figuur 16A, onder invloed van de werking van de temgstelveer 141, zodat de drukrol 50 loskomt van de kaapstander 53.
45 Wanneer het aandmkmechanisme 63 voor de drukrol zich in deze toestand bevindt, dat wil zeggen in de nietwerkzame toestand, worden de aandrukhefboom 150 en de absorptiehefboom 151 die naar elkaar toe getrokken worden door de veer 153 van elkaar afgedrukt ter plaatse van de veerhaak 160 en het aanslagstuk 162 van het werkpunt x van de aandrukveer 153. De trekkracht van de aandrukveer 153 wordt dus opgeheven in het deel waar de veerhaak 160 in contact is met het aanslagstuk 162, zodat de twistkracht 50 tussen de aandrukhefboom 150 en de absorptiehefboom 151, welke wordt veroorzaakt door de wederzijdse trekkracht van de aandrukveer 153, niet op de as 152 kan werken.
Bij een aandmkmechanisme 63 van het type waarin het aanslagstuk 162 naar het verbindingsgedeelte 150c van de drukrol 150 toe gedwongen wordt op een plaats die ten opzichte van het werkpunt x van de aandrukveer 153 naar de as 152 toe verschoven is, veroorzaken de aandrukhefboom 150 en de absorptie-55 hefboom 151 een twist door de hefboomwerking om het aanslagstuk 162 ten gevolge van de trekkracht van de aandrukveer 153 in de door pijlen r en K aangegeven lichtingen. De aandrukhefboom 150 en de absorptiehefboom 151 worden dus in de door de pijlen sens[ aangegeven richtingen geroteerd teneinde de 9 192280 as 152 sterk in tegengestelde richtingen te trekken (aangegeven met pijlen s en §3. Het gevolg is dat de aandmkhefboom 150 voor de drukrol en de absorptiehefboom 151 een sterke wrijvingskracht op de as 152 uitoefenen. Daardoor kunnen deze delen niet gelijkmatig worden geroteerd en is een plunjer 159 met een grotere capaciteit (grotere maat), die de wrijvingskracht kan overwinnen, vereist. Bij het aandrukmechanisme 5 van de constructie is het nodig om een mantel 169 roteerbaar om de buitenomtrek van de as 152 aan te brengen en de aandmkhefboom 150 en de absorptiehefboom 151 zoals getoond in figuur 20 roteerbaar te ondersteunen, zodat de twistkracht niet op de as 152 kan werken. Wanneer de mantel 169 om de buitenomtrek van de as 152 is aangebracht, wordt de diameter op deze plaats van de as 152 vergroot. De as 152 moet daarom ten opzichte van de hartlijn van de drukrol 50 over een met het verschil tussen de 10 normale diameter en de vergrote diameter van de as 152 worden verplaatst.
Bij het aandrukmechanisme 63 volgens deze uitvoering behoeft de hierboven beschreven twistkracht niet op de as 152 te welken en kunnen de aandmkhefboom 150 en de absorptiehefboom 151 gelijkmatig om de as 152 roteren. De mantel 169 behoeft dus niet om de buitenomtrek van de as 152 te worden aangebracht zoals in de figuur 20 getoonde constructie. De diameter van de as 152 kan zeer klein zijn, en de as kan 15 dienovereenkomstig dichter bij het middelpunt van de drukrol 50 worden aangebracht.
Bij het aandrukmechanisme 63 is de diameter van de as 152 zeer klein en is de as 152 zeer dicht nabij het middelpunt van de drukrol 50 aangebracht zoals in figuur 16A wordt getoond. Zelfs wanneer de lengte l1 tussen de plunjer 149 en de as 152 zeer klein gemaakt wordt om de plunjer 149 zeer dicht bij de as 152 te brengen is het daarom mogelijk om een voldoende grote verhouding tussen de lengte l2 en de lengte J3 te 20 verkrijgen, waarbij de lengte l2 de armlengte is van het rotatiemoment tussen het werkpunt van de absorptiestang 164 en de arm 163 van de absorptiehefboom 151 en het middelpunt van de as 152, terwijl de lengte l3 de armlengte is van het rotatiemoment tussen het middelpunt van de as 152 en de drukpunten van de bovenste en onderste armen 151a en 151b van de aandmkhefboom 150 op de drukrolhefboom 137 en de ontvangstplaat 140.
25 Bij het aandrukmechanisme 63 voor de drukrol volgens deze uitvoering kan de drukrol 50 dus, aangezien de verhouding van de lengten l2 en l3 van de rotatiemomenten voldoende groot gemaakt kan worden met een bepaalde kracht tegen de kaapstander 53 gedrukt worden met behulp van een plunjer 149 met een zeer kleine capaciteit. Tegelijkertijd kan de plunjer 149 met een kleine capaciteit zeer dicht bij de as 152 worden aangebracht, zodat de totale breedte van de bandlaadinrichting 31 uitzonderlijk klein gemaakt kan 30 worden, zodat de inrichting compact van afmeting kan worden. Daar de as 152 met kleine diameter aan beide einden door de montageplaat 156 en de steunplaat 157 wordt ondersteund, is de ondersteunde toestand uitzonderlijk stabiel.
Zoals in figuur 21 wordt getoond omvatten de roterende geleidingen 49a tot en met 49d alle roterende rollen 171.
35 Het ondereinde van een as 173 wordt in de montagebus 172 gedrukt die op de bandlaadring 32 is bevestigd, zodat de as 173 verticaal daarin is bevestigd. De roterende rollen 171 worden roteerbaar om de steunassen 173 gelagerd. Aan het ondereinde van de roterende rol 171 is als één geheel daarmee een onderste flens 174 gevormd. In een uitsparing 176 aan het boveneinde van de roterende rol 171 is een bovenste flens 175 gedrukt. Tussen de roterende rol 171 en de montagebus 172 is een ring 177 aange-40 bracht. Aan het boveneinde van de as 173 is een aanslag 178 bevestigd door deze daarop te drukken of met schroeven of dergelijke te bevestigen.
Zoals in figuur 5 wordt getoond wordt de laadring 32 roteerbaar ondersteund door drie geleidingen 180a tot 180c die op in hoofdzaak gelijke onderlinge afstanden in de voim van een cirkel op de schuine bass 48 zijn gemonteerd. De laadring 32 kan dus gelijkmatig en vrijwel zonder speling door middel van de geleidin-45 gen 180a tot en met 180c roteren. Van de drie geleidingen 180a tot en met 180c zijn twee geleidingen 180a en 180b direct op de schuine basis gemonteerd; één geleiding 180c is door middel van een instelplaat 181 op de hellende basis 148 gemonteerd, welke instelplaat instelbaar is in de radiale richting van de laadring 32. Alhoewel deze geleidingen 180a tot en met 180c op verschillende wijzen zijn gemonteerd, hebben deze alle in hoofdzaak dezelfde constructie.
50 Zoals in figuur 21 wordt getoond is de geleiding 180a een ronde as die met een hoge nauwkeurigheid op een draaibank is vervaardigd en welke in de schuine basis 48 aan een ondereinde 182a is gedrukt. Een cirkelvormige flens 182b vormt één geheel met het bovenste gedeelte van het ondereinde 182a. Aan het bovenste gedeelte van de flens 182b is een rolhouder 182c gevormd. De diameter van het boveneinde 182d is kleiner dan de diameter van de rolhouder 182c. De laadring 32 bestaat uit een metalen plaat. De 55 dikte t1 van de rolhouder 182c is enige microns groter dan de dikte ^ van de laadring 32. Een kunststof rol 183 met dezelfde dikte als de dikte tg van de laadring 32 is roteerbaar om de buitenomtrek van de rolhouder 182c aangebracht. De diameter van de kunststof rol 183 is kleiner dan die van de flens 182b. Een aanslag-

Claims (1)

192280 10 plaat 184 met een cirkelvorm en met nagenoeg dezelfde diameter als de flens 182b is in het boveneinde 182d gedrukt. Deze aanslagplaat 184 is aangedrukt tot een schouder 185 die gevormd wordt door het diameterverschil tussen de rolhouder 182c en het boveneinde 182d. Daardoor is een spleet 186 tussen de flens 182b en de aanslagplaat 184 enige microns groter dan de 5 dikte van de kunststofrol 183, waarvan de dikte gelijk is aan de dikte t2 van de laadring 32. De laadring 32 is in de spleet 186 gestoken langs zijn inwendige omtreksoppervlak en wordt roteerbaar door de kunststofrol 183 geleid. Met de bovenbeschreven constructie kan de laadring 32 zeer gelijkmatig en vrijwel zonder enige speling in verticale richting roteren. Conventioneel wordt een constructie toegepast, waarbij van bovenste en 10 onderste flenzen voorziene rollen van kunststof materiaal roteerbaar op een op de schuine basis 48 bevestigde as worden ondersteund, en de binnenomtrek van de laadring 32 wordt tussen de beide flenzen van deze rollen geleid. Wanneer de van een bovenste en van een onderste flens voorziene rollen van kunststofmateriaal worden gebruikt is de kans op een vormfout groot. De spleet tussen de beide flenzen kan daarom niet gelijk zijn aan de dikte van de laadring 32. De rotatie van de laadring 32 is dus afhankelijk van 15 de speling overeenkomend met deze vormfout. Wanneer de verticale speling optreedt bij de rotatie van de laadring 32 wordt de beweging van de band 34 op betekenende wijze ongunstig beïnvloed. Wanneer de geleidingen 180a tot en met 180d echter worden opgenomen kunnen deze problemen niet optreden. Bij de bovenbeschreven bandlaadinrichting 31 is een bandopneemgeleiding 192 van kunststofmateriaal voor de roterende geleiding 49a op de laadring 32 bevestigd. Deze bandopneemgeleiding 192 neemt de 20 band 34 op wanneer de spanning op de band 34 wegvalt en van de roterende geleiding 49a op de laadring 32 glijdt, zodat het contact van de band 34 met het ringtandwiel 82 en beschadiging van de band 34 wordt voorkomen. Bovendien is, zoals in figuur 5 wordt getoond, een drukrolgeleiding 193 langs de buitenomtrek van de laadring 32 gemonteerd en vlak voor de basisplaat 37 aangebrachte bandcassette 33. Wanneer de drukrol 25 50 door de vooropening 40 van de bandcassette 33 beweegt bij het laden of ontladen van de band 34, komt de door de terugstelveer 141 buitenwaarts van de laadring 32 gedwongen drukrolhefboom 137 in contact met de drukrolgeleiding 193 en wordt tegen de kracht van de terugstelveer 141 in binnenwaarts (aangegeven met pijl if) van de laadring 32 gedwongen. Met deze constructie kan de drukrol 50 niet tegen de geopende rand 194 van de bandcassette 33 aan bewegen. Tegelijkertijd kan de bandcassette 33 zeer dicht 30 bij de laadring 32 worden aangebracht. Zoals aan de hand van de bovenstaande uitvoeringsvorm is beschreven, kan de uittrekgeleiding 51 geen beschadiging aan de band 34 veroorzaken tijdens de beweging van de uittrekgeleiding 51 en kan de band 34 gelijkmatig naar buiten worden getrokken wanneer de uittrekgeleiding 51 roteerbaar op de rotatie-hefboom 88 is gemonteerd door middel van de steunhefboom 87, wanneer de uittrekgeleiding 51 verticaal 35 gehouden wordt en loodrecht met de band 34 in contact wordt gebracht tijdens de beweging van de terugbewogen stand naar de vooruit bewogen stand, synchroon met de rotatie van de laadring 32, en wanneer de uittrekgeleiding 51 onder een bepaalde hoek wordt gebracht wanneer deze de naar voren bewogen stand heeft bereikt. 40 Magnetische opneem- en/of weergeefinrichting van het type met een cilindrische bandgeleidingstrommel (35) met ten minste één roterende magneetkop die in een ten minste nagenoeg met het buitenomtreksop-45 perviak van de trommel (35) samenvallende cirkelvormige baan kan bewegen voor het opnemen/weergeven van een in de bandtoevoermiddelen (33) opgewikkelde magneetband (34), welke inrichting omvat: - een zich om de geleidingstrommel (35) uitstrekkend ondersteuningsorgaan (32), dat roteerbaar is in een vlak dat zich onder een hoek bevindt ten opzichte van het vlak door de band (34) in de bandtoevoer-middeien (33), 50. loodrecht op het ondersteuningsorgaan (32) gemonteerde eerste bandgeleidingsmodellen (49a, 49b, 49c, 49d) voor het om een gedeelte van het buitenomtreksoppervlak van de bandgeleidingstrommel (35) wikkelen van de band (34), en - tweede bandgeleidingsmiddelen (51) voor het van de eerste bandgeleidingsmiddelen (49a-d) naar de bandtoevoermiddelen (33) voeren van de band (34), welke tweede bandgeleidingsmiddelen (51) 55 beweegbaar zijn tussen een eerste positie nabij de bandtoevoermiddelen (33) en een tweede positie op een afstand buitenwaarts van de bandtoevoermiddelen (33), 11 192280 met het kenmerk, dat de tweede bandgeleidingsmiddelen (51) in de eerste positie verticaal, in hoofdzaak loodrecht op het vlak door de band (34) in de bandtoevoermiddelen (33), gericht zijn, en in de tweede positie in een hellende stand geplaatst zijn ten opzicht van het vlak voor de band (34) in de bandtoevoermiddelen (33) en het vlak door het ondersteuningsorgaan (32), zodanig dat de looprichting van de band (34) 5 door de tweede bandgeleidingsmiddelen (51) in deze positie wordt omgezet van in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door het ondersteuningsorgaan (32) naar in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door de band (34) in de bandtoevoermiddelen (33). Hierbij 21 bladen tekening
NL8201547A 1981-04-10 1982-04-13 Bandlaadinrichting. NL192280C (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP5468181 1981-04-10
JP56054681A JPS57169961A (en) 1981-04-10 1981-04-10 Tape loading device

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8201547A NL8201547A (nl) 1982-11-01
NL192280B NL192280B (nl) 1996-12-02
NL192280C true NL192280C (nl) 1997-04-03

Family

ID=12977524

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8201547A NL192280C (nl) 1981-04-10 1982-04-13 Bandlaadinrichting.

Country Status (14)

Country Link
US (1) US4527208A (nl)
JP (1) JPS57169961A (nl)
KR (1) KR880001470B1 (nl)
AT (1) AT374949B (nl)
AU (1) AU556540B2 (nl)
BR (1) BR8202026A (nl)
CA (1) CA1185947A (nl)
CH (1) CH658142A5 (nl)
DE (1) DE3213599C2 (nl)
FR (1) FR2503912B1 (nl)
GB (1) GB2096817B (nl)
IT (1) IT1150834B (nl)
NL (1) NL192280C (nl)
SE (1) SE453697B (nl)

Families Citing this family (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4665450A (en) * 1982-10-29 1987-05-12 Victor Company Of Japan, Ltd. Helical scan type magnetic recording and/or reproducing apparatus
KR900003133B1 (ko) * 1983-02-28 1990-05-08 니뽕 빅터 가부시끼 가이샤 테이프 자동 장전형 기록 재생 장치
JPS59171069A (ja) * 1983-03-18 1984-09-27 Sony Corp 磁気記録再生装置
US4652948A (en) * 1983-04-08 1987-03-24 Victor Company Of Japan, Ltd. Automatic tape loading type recording and/or reproducing apparatus
DE3509176A1 (de) * 1985-03-14 1986-09-18 Grundig E.M.V. Elektro-Mechanische Versuchsanstalt Max Grundig holländ. Stiftung & Co KG, 8510 Fürth Vorrichtung zur fuehrung eines magnetbandes in einem videorecorder
EP0198102B1 (en) * 1985-04-17 1990-08-29 Sanyo Electric Co., Ltd. Tape loading mechanism
EP0198941B1 (en) * 1985-04-26 1990-02-07 Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. Magnetic recording and reproducing apparatus
JPH0633559Y2 (ja) * 1988-02-12 1994-08-31 シャープ株式会社 磁気記録再生装置
JPH05174453A (ja) * 1991-12-20 1993-07-13 Sony Corp 記録再生装置におけるテープテンション機構
KR0117896Y1 (en) * 1993-08-16 1998-05-15 Samsung Electronics Co Ltd Review arm fixing device of tape recorder
KR970071625A (ko) * 1996-04-25 1997-11-07 배순훈 브이씨알의 캠기어 구동장치

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3784761A (en) * 1971-04-24 1974-01-08 Victor Company Of Japan Tape auto-loading recording and reproducing apparatus
JPS5222252Y2 (nl) * 1972-07-08 1977-05-21
JPS5246485B2 (nl) * 1972-07-21 1977-11-25
JPS5078209U (nl) * 1973-11-16 1975-07-07
US4074329A (en) * 1975-02-19 1978-02-14 Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. Rotary head type magnetic recording and reproducing system
US4056833A (en) * 1976-03-10 1977-11-01 Odetics, Inc. Turntable assembly for video cassette recorder/reproducer
US4040575A (en) * 1976-04-29 1977-08-09 Ampex Corporation Tape guiding structure
JPS55160362A (en) * 1979-05-31 1980-12-13 Sony Corp Tape loader
AU536904B2 (en) * 1979-06-06 1984-05-31 Sony Corporation Magnetic tape loading apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
DE3213599A1 (de) 1982-11-11
NL192280B (nl) 1996-12-02
FR2503912A1 (fr) 1982-10-15
JPS57169961A (en) 1982-10-19
GB2096817B (en) 1985-06-26
KR830009568A (ko) 1983-12-22
US4527208A (en) 1985-07-02
FR2503912B1 (fr) 1989-07-21
ATA142182A (de) 1983-10-15
IT1150834B (it) 1986-12-17
SE8202258L (en) 1982-10-11
AT374949B (de) 1984-06-12
NL8201547A (nl) 1982-11-01
IT8220690A0 (it) 1982-04-09
GB2096817A (en) 1982-10-20
SE453697B (sv) 1988-02-22
KR880001470B1 (ko) 1988-08-11
CA1185947A (en) 1985-04-23
DE3213599C2 (de) 1994-02-03
BR8202026A (pt) 1983-03-15
CH658142A5 (de) 1986-10-15
AU8237482A (en) 1982-10-14
AU556540B2 (en) 1986-11-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192280C (nl) Bandlaadinrichting.
NL8003081A (nl) Magnetische opneem- en/of weergeefinrichting.
US4388658A (en) Magnetic tape recording and/or reproducing apparatus
JPS6362812B2 (nl)
GB2263809A (en) A dual chassis video tape deck.
JP2508396B2 (ja) Xyプロッタ
US4951163A (en) Magnetic recording and reproducing apparatus
JPH02287960A (ja) テープローディング装置
JPS6131541B2 (nl)
JPH0766597B2 (ja) カセツト式記録再生装置
JPS629553Y2 (nl)
JPH0196857A (ja) モード切換装置
US6095447A (en) Recording and/or reproducing apparatus provided with reel mount device for mounting tape reel thereon
JP2568516B2 (ja) 磁気テ−プ装置
JP2840523B2 (ja) テープローディング機構
JP2796654B2 (ja) 磁気記録再生装置
JPH0348747Y2 (nl)
JPS6355141B2 (nl)
JP2607724B2 (ja) 磁気記録再生装置
JPH01140457A (ja) 磁気記録再生装置
JPH06180826A (ja) 記録再生装置のヘッドクリーニング機構
JPH03141068A (ja) テープローデイング装置
JPH0780393B2 (ja) Xyプロッタ等の駆動装置
JPH044668B2 (nl)
JPS6355140B2 (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 20020413

V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20020413