NL192070C - Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie- eenheden. - Google Patents

Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie- eenheden. Download PDF

Info

Publication number
NL192070C
NL192070C NL8002521A NL8002521A NL192070C NL 192070 C NL192070 C NL 192070C NL 8002521 A NL8002521 A NL 8002521A NL 8002521 A NL8002521 A NL 8002521A NL 192070 C NL192070 C NL 192070C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
message
function unit
messages
data
switching system
Prior art date
Application number
NL8002521A
Other languages
English (en)
Other versions
NL8002521A (nl
NL192070B (nl
Original Assignee
Alcatel Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Alcatel Nv filed Critical Alcatel Nv
Publication of NL8002521A publication Critical patent/NL8002521A/nl
Publication of NL192070B publication Critical patent/NL192070B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192070C publication Critical patent/NL192070C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06FELECTRIC DIGITAL DATA PROCESSING
    • G06F9/00Arrangements for program control, e.g. control units
    • G06F9/06Arrangements for program control, e.g. control units using stored programs, i.e. using an internal store of processing equipment to receive or retain programs
    • G06F9/46Multiprogramming arrangements
    • G06F9/54Interprogram communication
    • G06F9/546Message passing systems or structures, e.g. queues
    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04QSELECTING
    • H04Q3/00Selecting arrangements
    • H04Q3/42Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker
    • H04Q3/54Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker in which the logic circuitry controlling the exchange is centralised
    • H04Q3/545Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker in which the logic circuitry controlling the exchange is centralised using a stored programme
    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04QSELECTING
    • H04Q3/00Selecting arrangements
    • H04Q3/42Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker
    • H04Q3/54Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker in which the logic circuitry controlling the exchange is centralised
    • H04Q3/545Circuit arrangements for indirect selecting controlled by common circuits, e.g. register controller, marker in which the logic circuitry controlling the exchange is centralised using a stored programme
    • H04Q3/54508Configuration, initialisation
    • H04Q3/54533Configuration data, translation, passwords, databases

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Theoretical Computer Science (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Software Systems (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Databases & Information Systems (AREA)
  • Computer And Data Communications (AREA)
  • Exchange Systems With Centralized Control (AREA)
  • Data Exchanges In Wide-Area Networks (AREA)
  • Mobile Radio Communication Systems (AREA)
  • Communication Control (AREA)
  • Radar Systems Or Details Thereof (AREA)

Description

1 192070
Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie-eenheden
De uitvinding heeft betrekking op een telecommunicatieschakelstelsel dat van een processor voorziene besturingsmiddelen omvat die samenwerken met een aantal modulaire functie-eenheden voor het daartus-5 sen overdragen van boodschappen, welke functie-eenheden elk voorzien zijn van gegevensgeheugen-middelen en programmageheugenmiddelen die programma-instructies bevatten die uitsluitend inwerken op gegevens die zijn opgeborgen in de gegevensgeheugenmiddelen van dezelfde eenheid.
Een dergelijk telecommunicatieschakelstelsel is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3.969.701.
Dit bekende stelsel, dat deel uitmaakt van dit door een opgeslagen programma bestuurd 10 telecommunicatieschakelstelsel, omvat zogenaamde software functie-eenheden, elk met haar eigen gegevens èn met haar eigen programma dat uitsluitend tot de eigen gegevens toegang heeft. De aldus vetkregen modulariteit verhoogt de betrouwbaarheid van het stelsel aanmerkelijk omdat op deze wijze de gegevens van een functie-eenheid niet door het programma van een andere functie-eenheid gewijzigd kunnen worden. Wel moeten dan tussen de verscheidene functie-eenheden boodschappen uitgewisseld 15 worden, waarbij een dergelijke overdracht van boodschappen een potentiële bron van fouten vormt.
In het hierboven vermelde stelsel kan het vereist zijn om een functie-eenheid door een nieuwe functie-eenheid te vervangen. Hoewel in het hierboven genoemde octrooischrift geen nadere informatie over de boodschappenoverdracht gegeven is, is het duidelijk dat een dergelijke wijziging in het bekende stelsel tot problemen aanleiding zal geven omdat een dergelijke wijziging normaal de inhoud van de boodschappen 20 aantast, die naar de nieuwe functie-eenheid dienen overgedragen te worden. Het zal dan noodzakelijk zip om alle functie-eenheden, die deze boodschappen uitsturen, aan de nieuwe toestand aan te passen en dit is klaarblijkelijk een omvangrijke bewerking die daarom niet tijdens bedrijf van het stelsel, kan uitgevoerd worden.
Een doelstelling van de onderhavige uitvinding is een stelsel van de in de aanhef omschreven soort te 25 verschaffen, welke het mogelijk maakt om functie-eenheden in het stelsel te vervangen zonder dat de andere functie-eenheden aan de nieuwe toestand behoeven te worden aangepast.
Volgens de uitvinding wordt deze doelstelling daardoor bereikt, dat elke functie-eenheid boodschappen kan uitzenden waarin de functie-eenheid van bestemming niet is gespecificeerd; dat alle voor een beslissing over de plaats van de verdere verwerking noodzakelijke gegevens in de boodschap aanwezig zijn; en dat 30 de besturingsmiddelen op grond van de laatstgenoemde gegevens aan elk van de boodschappen een functie-eenheid van bestemming kan toewijzen.
Omdat de bestemming niet in de boodschappen aangeduid is, tast de vervanging van een functie-eenheid in het stelsel de inhoud niet aan van de boodschappen die naar deze functie-eenheid dienen te worden gezonden, zodat de functie-eenheden die deze boodschappen uitsturen niet aan de nieuwe 35 toestand behoeven te worden aangepast. De enige maatregel die is vereist, is de besturingsmiddelen van de wijziging op de hoogte te brengen en dit is een eenvoudige bewerking die tijdens bedrijf kan worden uitgevoerd.
Omdat de functie-eenheden van het type zijn met eigen gegevensgeheugen en eigen programma, wordt een potentiële foutenbron geëlimineerd, gevormd door een programmeur die het programma schrijft dat de 40 boodschappenoverdracht bestuurt, omdat deze programmeur de bestemming van deze boodschappen niet behoeft aan te geven en zelfs niet behoeft te kennen. Hij behoeft ook de algemene opbouw van het stelsel niet te kennen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin: 45 figuur 1 een blokschema is van een schakelstelsel volgens de uitvinding; figuur 2 het gegevensgebied DA van figuur 1 in meer detail weergeeft; figuren 3 en 4 respectievelijk de boodschappengebieden MAO en MA5 van figuur 2 in detail tonen; figuur 5 de functie-eenheden FMM1 en FMM2 van figuur 1 in meer detail weergeeft; figuur 6 een schematisch overzicht is van boodschappen die door FMM1 en FMM2 van figuur 1 50 uitgezonden en ontvangen kunnen worden.
Er wordt verwezen naar figuur 1. Het daarin getoonde signaleringsstelsel maakt deel uit van een door een processor bestuurd telecommunicatieschakelstelsel welke een centrale processoreenheid CPU met een programmateller PC, een geheugen MEM en een telecommunicatieschakelnetwerk TSN omvat. De CPU en 55 de MEM kunnen met elkaar communiceren via de bus B1, terwijl de CPU en de TSN over de bus B2 met elkaar kunnen communiceren.
Het geheugen MEM omvat een aantal functie-eenheden waarvan er slechts twee getoond zijn, namelijk 192070 2 FMM1 en FMM2, en een bedrijfssysteem (operating system) OS dat een boodschappenverwerker MH omvat om in samenwerking met de CPU de overdracht van boodschappen tussen paren van deze functie-eenheden te besturen.
Deze functie-eenheden hebben de volgende kenmerkende eigenschappen, die alle tot de betrouwbaar-5 heid van het signaleringsstelsel bijdragen: - elke eenheid omvat haar eigen gegevens en haar eigen programma dat uitsluitend tot de eigen gegevens toegang heeft; - elke eenheid is in staat om een voorafbepaald stel van ingangsboodschappen te ontvangen en om een voorafbepaald stel van uitgangsboodschappen uit te zenden; 10 - elke opeenvolging van één of meer uitgangsboodschappen van het stel van uitgangsboodschappen wordt slechts uitgestuurd nadat een voorafbepaalde opeenvolging van ingangsboodschappen van het stel van ingangsboodschappen werd ontvangen. Hierbij kan de opeenvolging van één of meer ingangsboodschappen die tot het uitsturen van een opeenvolging van een of meer uitgangsboodschappen aanleiding geeft, ook de opeenvolging bevatten die tot het uitzenden van een andere opeenvolging van één 15 of meer uitgangsboodschappen aanleiding geeft.
Het eigen programma van elke functie-eenheid omvat ontvangst- en zendinstructies in een voorafbepaalde opeenvolging. Elk van deze instructies bepaalt een procedure die bij de ontvangst van een ingangsboodschap of bij het uitzenden van een uitgangsboodschap uitgevoerd moet worden. De inwendige werking van een functie-eenheid is volledig, hoewel niet rechtstreeks, bepaald wanneer alle opeenvolgingen 20 van ingangs- en uitgangsboodschappen van deze eenheid bepaald zijn. Een functie-eenheid welke de hierboven vermelde kenmerken heeft kan ”een machine met een eindig aantal boodschappen” genoemd worden (’’finite message machine” FMM) omdat het aantal ingangs- en uitgangsboodschappen dat zij respectievelijk kan ontvangen en uitzenden beperkt of eindig is.
Een dergelijke machine met een eindig aantal boodschappen gaat niet uit van de aanwezigheid van 25 inwendige toestanden, zoals dit het geval is met een machine met een eindig aantal toestanden (’’finite state machine”).
Een functie-eenheid zoals hierboven bepaald, maakt bijvoorbeeld deel uit van een telefooncentrale en heeft het volgende eindige stel van ingangsboodschappen:
Opnemen 30 Cijferontvangst Opleggen en het volgende eindige stel uitgangsboodschappen:
Kiestoon
Vastname uitgaande stroomloop 35 Cijfersturing
Voorwaarts vrijmaken.
In dit geval zijn de opeenvolgingen van ingangsboodschappen die ontvangen moeten worden om de uitzending van uitgangsboodschappen te bewerkstelligen de volgende, als:
Cijfer A de cijfers zijn die de code van de uitgaande stroomloop vormen; 40 Cijfer B de rest van de cijfers is.
Ingangsopeenvolging Uitgangsopeenvolging 1. Opnemen Kiestoon 45 2. Opnemen
Ontvangst cijfer A Vastname uitgaande stroomloop 3. Opnemen
Ontvangst cijfer A
Ontvangst cijfer B Cijfersturing 50 4. Opnemen
Ontvangst cijfer A Ontvangst cijfer B
Opleggen Voorwaarts vrijmaken.
In een gesprek waarin een abonnee in het midden van cijferkiezing oplegt, overtappen de verscheidene 55 opeenvolgingen als volgt: 3 192070
Opnemen Kiestoon
Ontvangst cijfer A Vastname uitgaande stroomloop
Ontvangst cijfer B Cijfersturing
Opleggen Voorwaarts vrijmaken.
5 De opeenvolging vereist voor het uitzenden van de uitgangsboodschap ’’cijfersturing” omvat ook de opeenvolging vereist voor het uitzenden van de uitgangsboodschap ’’Vastname uitgaande stroomloop”, zodat beide opgewekt worden.
Het stel van ingangsboodschappen, dat door een functie-eenheid ontvangen kan worden en het stel van uitgangsboodschappen dat door deze eenheid uitgezonden kan worden bepalen een grensvlak (interface) 10 waarmee deze eenheid met de rest van het stelsel communiceert. Deze boodschappen worden gebruikt om gegevens over te dragen, die met dit doel in de boodschap worden opgenomen zoals later duidelijk zal worden, en ook om het probleem van synchronisatie van verscheidene functie-eenheden op te lossen. Wanneer bijvoorbeeld een functie-eenheid haar werking slecht voort kan zetten nadat een andere eenheid een bijzondere functie heeft uitgevoerd, zal eerste genoemde eenheid wachten tot zij een boodschap van 15 laatstgenoemde eenheid heeft ontvangen.
Er wordt gebruik gemaakt van boodschappen bestaande uit een identiteit en gegevens, waarin de identiteit aangeeft: - het type boodschap; - het nummer van de boodschap binnen dit type; 20 - de prioriteit waarmee de boodschap dient verwerkt te worden, maar waarin deze identiteit noch de oorsprong noch de bestemming van de boodschap aanduidt. Twee types boodschappen worden gebruikt: - stelselbasisboodschappen (system basic messages) waarin de bestemming niet aangeduid is, noch in de identiteit noch in de gegevens van de boodschap; - gerichte boodschappen waarin de bestemming in de aan de boodschap toegevoegde gegevens 25 aangeduid is.
Stelselbasisboodschappen worden aangewend om een eerste verbinding tussen twee functie-eenheden te bewerkstelligen. Bij de verwerking van een dergelijke boodschap wordt eerst de bestemming van de boodschap bepaald door middel van een routeertabel, waarna deze boodschap naar de bestemming overgedragen wordt. Een voordeel van het gebruik van stelselbasisboodschappen is dat als een functte-30 eenheid in het stelsel vervangen wordt, het enige wat gedaan moet worden erin bestaat de bovengenoemde routeertabel aan te passen, waarbij het niet nodig is om de andere functie-eenheden van deze wijziging op de hoogte te brengen. Ook behoeft een programmeur, die zich met de verwerking van een stelselbasis-boodschap bezig houdt, noch de bestemming daarvan te weten noch informatie over de algemene opbouw van het stelsel zelf te kennen. Men kan zich bijvoorbeeld een stelsel indenken waarin een functie-eenheid 35 niet altijd aanwezig is, bijvoorbeeld een functie-eenheid voor gespreksonkosten in een telefooncentrale. In dit geval zal een stelselbasisboodschap die informatie over gespreksonkosten bevat, ofwel naar de overeenkomstige functie-eenheid gericht worden als deze aanwezig is en dus in de hierboven genoemde routeertabel is vermeld, ofwel verworpen worden indien deze eenheid niet in deze tabel is vermeld, doch in dit laatste geval zal geen fout gemaakt worden.
40 Gerichte boodschappen worden gebruikt zodra een verbinding tussen twee functie-eenheden is opgesteld, dat wil zeggen zodra de identiteit van de zendfunctie-eenheid aan de ontvangstfunctie-eenheid is medegedeeld en in een daartoe voorbehouden locatie is ingeschreven. Deze verbinding is dynamisch aangezien ze naar behoefte verwezenlijkt, behouden of vrijgemaakt kan worden. Opgemerkt wordt, zoals reeds hierboven vermeld, dat het gebruik van gerichte boodschappen het te verrichten werk vermindert.
45 In het onderhavige beschouwde geval van een automatisch telecommunicatieschakelstelsel voert een groot aantal identieke inrichtingen, bijvoorbeeld overdragers, cijferontvangers, die van het schakelnetwerfc TSN deel uitmaken, een groot aantal identieke functies gelijktijdig uit, dat wil zeggen gedurende dezelfde tijdsperiode maar niet noodzakelijk juist op hetzelfde ogenblik. In plaats van in dit geval een afzonderlijke functie-eenheid voor ieder voorkomen of ’’gebeurtenis” van de functie-eenheid te verschaffen, hetgeen tot 50 een uitzonderlijk hoog aantal van dergelijke eenheden zou leiden, wordt gebruik gemaakt van een meervoudige functie-eenheid welke bestaat uit één enkel gemeenschappelijk gebeurtenisprogramma dat de logica van de functie bepaalt en uit een aantal gebeurtenisgegevens. Verschillende gebeurtenisgegevens zijn vereist omdat voor elke gebeurtenis verschillende gegevens vereist kunnen zijn, bijvoorbeeld zuSen de adressen van de ontvangers verschillend zijn, de cijfers die ze elk vereisen dienen in verschillende 55 geheugenlocaties opgeslagen te worden, enz. Een op deze wijze opgebouwde instructie-eenheid wordt een gebeurtenisafhankelijke functie-eenheid genoemd.
Voor supervisie-doeleinden, bijvoorbeeld om het bestaan van de vele gebeurtenissen van een dergelijke 192070 4 gebeurtenisafhankelijke functie-eenheid te heikennen, wordt aan laatstgenoemde eenheid een supervisie-functie-eenheid toegevoegd, die bestaat uit een supervisieprogramma en uit supervisie-gegevens, waarbij deze beide meervoudige en supervisie-functie-eenheden tezamen een samengestelde functie-eenheid vormen. Elk van deze meervoudige en supervisie-functie-eenheden heeft de hierboven vermelde kenmer-5 kende eigenschappen.
Samenvattend, een samengestelde functie-eenheid bestaat uit: - een gebeurtenisafhankelijke of meervoudige functie-eenheid die het werkelijke werk van de functie behandelt; ~ een supervisie-functie-eenheid die over de gebeurtenisafhankelijke functie-eenheid supervisie uitoefent.
10 Deze eenheid behandelt ook de toewijzing van hulpbronnen.
In geval een gerichte boodschap naar het supervisie gedeelte van een samengestelde functie-eenheid of naar een gewone functie-eenheid gestuurd wordt, wordt deze boodschap een uitwendig gerichte boodschap genoemd, terwijl deze boodschap een locale gerichte boodschap genoemd wordt als ze van de supervisie-functie-eenheid van een samengestelde functie-eenheid naar een gebeurtenis, die ook een functie-eenheid 15 is, van de toegevoegde meervoudige functie-eenheid gericht is.
Er wordt gebruik gemaakt van zend- en ontvangstinstructies in het programma van een functie-eenheid om het zenden en de ontvangst van een boodschap te bewerkstelligen. Deze instructies worden hierna beschouwd.
De boodschapzendinstructie heeft de volgende vorm: 20 ZEND M 1 (A, B, C, D) of ZEND M 2 (I, J) NAAR H. waarin: - M1 en M2 de identiteiten zijn van de boodschappen. Zoals reeds hierboven vermeld bestaat elke identiteit uit een type boodschap, uit een nummer binnen dit type en uit een behandelingsprioriteit; 25 - A, B, C, D en I, J de identiteiten zijn van locaties in de zend-functie-eenheid waarin gegevens zijn opgeslagen die naar een bestemmingsfunctie-eenheid overgedragen moeten worden. Opgemerkt wordt dat het mogelijk is om een boodschap zonder gegevens uit te zenden; - H de identiteit is van de locatie waarin een verbinding naar een andere functie-eenheid is opgeslagen; deze locatie wordt uitsluitend in het geval van gerichte boodschappen gebruikt.
30 Een functie-eenheid kan op de volgende wijze zijn eigen identiteit in de ZEND instructie aanduiden: ZEND (A, B, C, EIGEN IDENTITEIT).
De boodschapontvangstinstructies hebben de volgende vorm: WACHT; AANVAARD (M1, M30, M31); 35 waarin: - WACHT een instructie is om aan te duiden dat de functie-eenheid nieuwe boodschappen kan ontvangen.
- AANVAARD een instructie is die voor elke WACHT instructie de boodschappen, bijvoorbeeld M1, M30, M31, aanduidt die kunnen ontvangen worden. De verwerking van elke ontvangen boodschap, die niet door de AANVAARD instructie is aangeduid, zal automatisch verdaagd of verworpen worden. De AANVAARD
40 instructie wordt voor elke aanvaarde boodschap door een programmablok gevolgd. Dit programmablok geeft de bewerkingen aan, die uitgevoerd moeten worden wanneer de overeenkomstige boodschap wordt ontvangen en ieder dergelijk blok wordt voorafgegaan door de identiteit van de boodschap naar welke het verwijst. Het einde van elk van deze program mablokken wordt aangegeven door de instructie EINDAANVAARDING.
45 Nadat dit programmablok is uitgevoerd wordt de besturing overgedragen naar het programma dat volgt op de EINDAANVAARDING-instructie.
Er kan ook gebruik gemaakt worden van de instiucties: ALLE ANDERE VERWORPEN of ALLE ANDERE VERDAAGD.
50 Wanneer deze instructie wordt uitgevoerd, wordt de verwerking van elke ontvangen boodschap die niet is aangegeven respectievelijk verworpen of verdaagd.
Er wordt opnieuw naar figuur 1 verwezen. Elk van de daarin getoonde functie-eenheden FMM1 en FMM2 omvat een gegevensgebied en een programmagebied, dat wil zeggen DA1 en PA1 voor FMM1 en DA2 en PA2 voor FMM2. De boodschappenverwerker MH omvat een gegevensgebied DA en een programmagebied 55 PA.
De functie-eenheid FMM1 is een samengestelde functie-eenheid van het hierboven beschreven type en omvat een supervisie-functie-eenheid en een gebeurtenisafhankelijke of meervoudige functie-eenheid. De 5 192070 supervisie-functie-eenheid omvat supervisiegegevens SD1 en een supervisieprogiamma SP1, dat toegang heeft tot SD1 behalve voor besturingsgegevens daarvan, terwijl de gebeurtenis afhankelijke functie-eenheid een gebeurtenisafhankelijk programma OP1 omvat dat tot een aantal gebeurtenisgegevens OD11 tot OD1n toegang heeft, behalve voor besturingsgegevens daarvan. SD1 en OD11 tot OD1n zijn opgeslagen in DA1, 5 terwijl SP1 en OP1 in PA1 zijn opgeslagen. De stellen OP1, OD11 tot OP1, OD1n vormen respectievelijk functie-eenheden of gebeurtenissen OC11 (figuur 5) tot OC1 n.
De functie-eenheid FMM2 is een eenvoudige functie-eenheid en omvat supervisiegegevens SD2 en een supervisieprogramma SP2, die respectievelijk in DA2 en PA2 zijn opgeslagen. SP2 heeft uitsluitend toegang tot SD2, met uitzondering van besturingsgegevens daarvan.
10 De boodschappenverwerker MH omvat supervisiegegevens MHD en een supervisieprogramma MHP die respectievelijk in DA en PA zijn opgeslagen. MHP heeft toegang tot MHD en tot alle gegevens van de verscheidene functie-eenheden.
De hierboven vermelde boodschappenverwerker MH omvat, zoals in figuur 2 is getoond: - een boodschapbuffer MB; 15 - boodschapontvangerwijzer MPR en boodschapzenderwijzer MPS; - een wijzer naar het eerste beschikbare boodschapgebied FAMAP; - een aantal paren wijzers FUMAP (Po), LUMAP (Po) tot FUMAP (Pm), LUMAP (Pm); - een routeertabel voor stelselbasisboodschappen SBMRT; - een wachtrij voor verdaagde boodschappen DMQ.
20 De boodschapbuffer MB bestaat uit een aantal boodschapgebieden MAO tot MAn, die elk voor het opslaan van een boodschap dienen. Het aantal boodschapgebieden is zodanig gekozen, dat buffercongestie bij een normale werki'ngstoestand van het stelsel, overbelastingstoestanden inbegrepen, nooit optreedt. Indien buffercongestie niettemin optreedt zal dit als een fout beschouwd en behandeld worden. Zoals later zal duidelijk worden, worden de boodschapgebieden op een cyclische wijze vastgenomen in de volgorde 25 waarop de boodschappen uitgezonden worden en wordt een boodschapgebied na de behandeling van de daarin opgeslagen boodschap niet vrijgemaakt. Aldus bevat de buffer altijd een volledig archief van de n + 1 laatste boodschappen, zodat dit archief voor verscheidene doeleinden, zoals nasporing, statische analyse, enz., gebruikt kan worden.
De boodschapontvangerwijzer MPR wordt gebruikt om naar ontvangen boodschappen te wijzen, en de 30 boodschapzenderwijzer MPS wordt gebruikt om te wijzen naar boodschappen die men bezig is uit te zenden. Twee wijzers worden gebruikt om een onafhankelijk uitpakken en inpakken van de door de boodschappen vervoerde gegevens mogelijk te maken.
De wijzer FAMAP wordt gebruikt om het cyclisch vastnemen van boodschapgebieden te beheren en om het adres van een beschikbaar boodschapgebied te bevatten. Wanneer tijdens een zendbewerking een 35 boodschapgebied vastgenomen wordt om daarin een boodschap op te slaan, wordt de inhoud van de FAMAP naar de boodschapzenderwijzer MPS overgedragen, waarna de FAMAP geïncrementeerd wordt zodat deze wijzer dan naar het boodschapgebied wijst dat het eerst aan de beurt komt om vastgenomen te worden.
De paren wijzers FUMAP (Po), LUMAP (Po) tot FUMAP (Pm), LUMAP (Pm) zijn respectievelijk aan 40 boodschapverwerkingsprioriteiten Po tot Pm toegewezen. Elk van FUMAP (Po) tot FUMAP (Pm) wijst naar een eerste onbehandeld boodschapgebied, en elk van LUMAP (Po) tot LUMAP (Pm) wijst naar een laatste onbehandeld boodschapgebied. Deze twee wijzers maken het mogelijk om de boodschappen en wachtrijen van gekoppelde boodschappen in te richten. Hierbij heeft elke prioriteit zijn eigen wachtrij waarin boodschappen van deze prioriteit op een eerste-in-eerste-uit-basis zijn geordend. Dit zal later worden uiteenge-45 zet.
Elk van de wijzers FUMAP (Po) tot FUMAP (Pm) heeft twee functies, namelijk aangeven of een onbehandelde boodschap van deze prioriteit al of niet bestaat en naar de eerste of oudste onbehandelde boodschap van deze prioriteit wijzen indien een dergelijke boodschap bestaat. Daarom bevat elke dergelijke wijzer ofwel een adres van een boodschapgebied of een speciale leegaanduidingscode E die aangeeft dat 50 er geen boodschap van de overeenkomstige prioriteit bestaat.
Elk van de wijzers LUMAP (Po) tot LUMAP (Pm) maakt het mogelijk om boodschappen in een wachtrij van overeenkomstige prioriteit te koppelen en wijst naar het laatste boodschapgebied van de gegeven prioriteit of kan de speciale leegaanduidingscode E bevatten om aan te duiden dat er geen boodschap van deze prioriteit bestaat.
55 De routeertabel SBMRT wordt gebruikt om voor elke stelselbasisboodschap een toegewezen functie-eenheid van bestemming aan te duiden; bijvoorbeeld FMM2 is toegewezen aan de stelselbasisboodschap met identiteit M1. De SBMRT wordt opgebouwd op het ogenblik dat de functie-eenheden in het stelsel 192070 6 geladen worden.
De wachtrij DMQ wordt gebruikt om boodschappen op te slaan waarvan de verwerking werd verdaagd.
Er wordt verwezen naar figuur 3. Het daarin getoonde boodschapgebied MAo bevat de volgende gegevens, die op boodschap M1 betrekking hebben: 5 - een conditiecode voor het boodschapgebied MACo die kan zijn: 0 welke aangeeft dat het gebied beschikbaar is voor een nieuwe boodschap; 1 die aangeeft dat het gebied werd vastgenomen; 2 welke aangeeft dat het gebied een onbehandelde boodschap bevat; 3 die aangeeft dat het gebied een boodschap onder behandeling bevat; 10 - een boodschaptype en -nummer MTo die beide deel uitmaken van de identiteit M1 van de boodschap; - een boodschapprioriteit MPo dat wil zeggen de prioriteit waarmee de boodschap behandeld dient te worden. Deze prioriteit maakt eveneens deel uit van de identiteit M1; - een boodschapformaat MFo, dat wil zeggen het aantal in de boodschap bevatte gegevenswoorden; - een boodschapverfoinding MLo die een wijzer naar een volgende boodschap van dezelfde prioriteit of de 15 leegaanduidingscode E kan bevatten indien een dergelijke volgende boodschap niet bestaat; - een boodschapbestemming MDo; - boodschapgegevens MDoo tot MDpo.
in het boodschapgebied MA5, dat in figuur 4 is voorgesteld, zijn gelijksoortige gegevens opgeslagen maar nu met betrekking tot boodschap M2.
20 Er wordt nu verwezen naar figuur 5. De gebeurtenis OC11 van de daarin getoonde samengestelde functie-eenheid FMM1, omvat: - eerste gebeurtenisgegevens OD11 die bestaan uit gebruikergegevens UD11, die alleen voor het gebeurtenisafhankelijke programma OP1 toegankelijk zijn en besturingsgegevens CD11 die alleen voor het bedrijfssysteem OS toegankelijk zijn. Laatstgenoemde gegevens CD11 omvatten een programmawijzer 25 PP11 en een werkingsaanduider AH 1 om aan te duiden ofwel dat de functie-eenheid in de wachttoestand is waarin zij boodschappen afwacht of dat zij in de uitvoeringstoestand verkeert waarin ze kan zenden en ontvangen. De gebruikergegevens UD11 zijn opgeslagen in een aantal opslaglocaties, zoals deze met adressen A, B, C, K, L; - een gebeurtenisafhankelijk programma OP1 dat als volgt is: 30 ZEND M1 (A, B, C, EIGEN IDENTITEIT); WACHT; AANVAARD (M2, ALLE ANDERE VERDAAGD); M2 (K, L): 35 ZEND M6; ALLE ANDERE VERDAAGD; 40 EINDAANVAARDING.
Dit programma geeft dus aan dat gebeurtenis OC11 van FMM1 in staat is om uitgangsboodschappen M1 45 en M6 uit te zenden. Hierbij wordt de stelselbasisboodschap M1 volgend op de ontvangst van de ingangs-boodschap M2 uitgezonden.
De functie-eenheid FMM 2 omvat:
- supervisiegegevens SD2 die omvatten: gebruikergegevens UD2 welke uitsluitend voor het supervisie-programma SP2 toegankelijk zijn, en besturingsgegevens CD2 die uitsluitend voor het bedrijfssysteem OS
50 toegankelijk zijn. Laatstgenoemde gegevens omvatten een programmawijzer PP2 en een werkingsaanduider AI2 om aan te duiden of de functie-eenheid in de wachttoestand of in de weikingstoestand is; - een supervisieprogramma SP2 dat als volgt is: WACHT; 55 AANVAARD (M1, M30, M31, ALLE ANDERE VERWORPEN); M1 (E, F, G, H): 5 7 192070 ZEND M2 (I, J) NAAR H; M30 (...): ZEND M3 (M, N); M31 (....): 10 ZEND M4 (P, Q, R); ALLE ANDERE VERWORPEN; 15 EINDAANVAARDING; WACHT; AANVAARD (M34, ALLE ANDERE VERWORPEN); M34 (S, T): 20 WACHT; AANVAARD (M35 ALLE ANDERE VERWORPEN); M35 (U, V): 25 ZEND M5 (X, Y); ALLE ANDERE VERWORPEN; 30 EINDAANVAARDING.
Dit programma geeft dus aan dat FMM2 in staat is om volgende boodschappen uit te zenden: - boodschap M2 volgend op de ontvangst van boodschap M1; - boodschap M3 volgend op de ontvangst van boodschap M30; - boodschap M4 volgend op de ontvangst van boodschap M31; 35 - boodschap M5 volgend op de ontvangst van één van de opeenvolgingen van boodschappen M1, M34, M35 of M30, M34, M35 of M31, M34, M35.
Uit hetgeen voorafgaat volgt, zoals in figuur 6 is geïllustreerd, dat; - OC11 een stel ingangsboodschappen heeft, welke boodschap M2 omvat, en een stel uitgangs-boodschappen heeft welke boodschappen M1 en M6 omvat. OC11 is in staat om boodschap M6 uit te 40 zenden volgend op de ontvangst van boodschap M2 waaraan M6 is toegewezen; - FMM2 een stel ingangsboodschappen heeft, welke boodschappen M1, M30, M31, M34, M35 omvat, en een stel uitgangsboodschappen heeft, welke boodschappen M2, M3, M4 en M5 omvat. Hierbij zijn laatstgenoemde boodschappen respectievelijk toegewezen aan de opeenvolgingen van ingangsboodschappen M1, M30, M31 en M1, M34, M35 of M30, M34, M35 of M31, M34, M35.
45 In plaafs van één enkele uitgangsboodschap kan ook een opeenvolging van uitgangsboodschappen aan een opeenvolging van ingangsboodschappen toegewezen zijn.
De werking van het hierboven beschreven stelsel wordt hierna beschouwd. Nochtans wordt slechts een gedeelte van de hierboven gegeven programma’s beschreven, meer in het bijzonder wordt slechts het programma-gedeelte beschouwd dat de overdracht van een stelselbasisboodschap M1 door gebeurtenis 50 OC11 van FMM1 bestuurt, waarbij deze gebeurtenis OC11, OD11 en OP1 bevat, en dat de daarop volgende overdracht bestuurt van een gerichte boodschap M2 vanuit FMM2 naar deze gebeurtenis OC11 via de opgestelde verbinding tussen OC11 en FMM2.
Er wordt verondersteld dat parameters a, b en c voorheen in de geheugenlocaties met relatieve adressen A, B, C van UD11 van OC11 van FMM1 (figuur 5) werden opgeslagen.
55 Als gevolg van de uitvoering van het hierboven gegeven programma voor FMM1 werd de stelselbasisboodschap M1, met type en nummer MTo en met prioriteit MPo, door gebeurtenis OC11 van functie-eenheid FMM1 uitgezonden. Hierdoor werden de gegevens die aan deze boodschap M1 zijn toegevoegd in 192070 8 een boodschapgebied, bijvoorbeeld MAo van MB opgeslagen. Na deze bewerking bevindt de gebeurtenis OC11 zich in de WACHT toestand die volgt op de hierboven vermelde ZEND M1 instmctie, de werkingsaan-duider AI11 geeft aan dat OC11 in wachttoestand is en de programmawijzer PP11 wijst de AANVAARD instructie aan die volgt op deze WACHT instmctie.
5 In het boodschapgebied MAo zijn opgeslagen: MACo = 0 MTo
MPo = P4 MFo = 4 10 MLo = E
MDo = FMM2 MDoo = a MD10 * b MD20 = c 15 MD30 = OC11
Hieruit volgt dat de boodschap M1 de prioriteit P4 en de bestemming FMM2 heeft en toegevoegd is aan 4 parameters a, b, c en OC11. Er wordt verondersteld dat het adres AMAo van MAo werd opgeslagen in de wijzer FUMAP (P4) die aan de prioriteit P4 is toegevoegd.
Er wordt eveneens aangenomen dat programmawijzer PP2 van functie-eenheid FMM2 wijst naar de 20 instmctie AANVAARD (M1, M30, M31, ALLE ANDERE VERWORPEN) en dat de werkingsaanduider AI2 aanduidt dat FMM2 in de wachttoestand is.
Omdat de stelselbasisboodschap M1 in een boodschapgebied van MB, meer in het bijzonder in MAo, werd geschreven, is deze boodschap gereed om naar de functie-eenheid van bestemming, hier FMM2, 25 gestuurd te worden. Dit wordt hierna beschreven.
Het boodschapverwerkingsprogramma MHP bestuurt op zeker ogenblik de uitvoering van de volgende werkingen (figuur 3): - één van de prioriteiten Po tot Pm, bijvoorbeeld P4, wordt uitgekozen; - de wijzer FUMAP (P4) die aan deze prioriteit is toegewezen wordt uitgelezen om het adres AMAo van het 30 eerste onbehandelde boodschapgebied MAo te vinden; - dit adres AMAo wordt in de boodschap-ontvangerwijzer MPR geschreven; - de boodschapverbinding MLo die in het boodschapgebied MAo is opgeslagen wordt in FUMAP (P4) geschreven. Hier wordt verondersteld dat MLo de feegaanduidingscode E bevat, waardoor wordt aangegeven dat geen andere onbehandelde boodschap van prioriteit P4 dan deze opgeslagen in MAo bestaat; 35 - de code MACo van MAo wordt op 3 gebracht, waardoor wordt aangegeven dat de boodschap van gebied MAo in behandeling is; - het boodschaptype en -nummer MTo en de bestemming MDo = FMM2 opgeslagen in MAo worden gebruikt om de locatie van de besturingsgegevens van een functie-eenheid te bepalen. De aldus bepaalde besturingsgegevens zijn CD2 van functie-eenheid FMM2; 40 - de werkingsaanduider AI2 en CD2 wordt gewijzigd teneinde FMM2 in de uitvoeringstoestand te brengen; - de programmawijzer PP2 wordt in de programmateller PC van CPU geladen. Als gevolg hiervan wordt het programma SP2 van FMM2 uitgevoerd, te beginnen met de instmctie: AANVAARD (M1, M30, M31, ALLE ANDERE VERWORPEN).
Onder de besturing van deze instmctie wordt nagegaan of de in het boodschapgebied MAo opgeslagen 45 boodschap M1 al of niet door FMM2 wordt verwacht, dat wil zeggen of deze identiteit al of niet in de hierboven gegeven AANVAARD instmctie is aangegeven: = in het negatief geval springt het programma SP2 naar de instmctie ALLE ANDERE VERWORPEN welke later zal worden beschouwd; = in het bevestigend geval, zoals hier wordt verondersteld, wordt het programmablok M1 (E, F, G, H) van 50 FMM2 uitgevoerd, zodat de gegevens a, b, c en OC11 die in MAo zijn opgeslagen in de overeenkomstige opslaglocaties E, F, G en H van de gebmikergegevens UD2 van FMM2 worden overgedragen. Hierbij is H de opslaglocatie die speciaal gereserveerd is om de oorsprong van een boodschap op te slaan, waarbij deze oorsprong de bestemming is van een volgende boodschap die naar deze oorsprong moet worden gezonden.
55 Uit hetgeen voorafgaat volgt, dat de stelselbasisboodschap M1 in FMM2 weid aanvaard en dat de identiteit van de zender, dat wil zeggen OC11, in een voorafbepaalde opslaglocatie H van FMM2 werd opgeslagen zodat FMM2 vervolgens een gerichte boodschap M2 naar OC11 kan temgsturen. Dit wordt 9 192070 hierna beschreven.
Aan het einde van het programmablok dat betrekking heeft op de aanvaarding van M1 wordt de instructie: ZEND M2 (I, J) NAAR H uitgevoerd.
5 Deze instructie bestuurt de uitvoering van de volgende stappen, waarbij verondersteld wordt dat parameters e en f voorheen in de locaties I en J van UD2 (figuur 5) werden opgeslagen: - verkrijg beschikbaar boodschapgebied van de boodschapbuffer MB; = door de wijzer FAMAP te lezen wordt het adres van dit eerste beschikbaar boodschapgebied van MB veikregen, bijvoorbeeld AMA5 van MA5; 10 = de toestand MAC5 van MA5 wordt onderzocht. Indien deze niet gelijk is aan 0 of 1 wordt MA5 vastgenomen door MAC gelijk 1 te maken.
Voor de waarde 2 of 3 van MAC5 wordt een foutaanduiding opgewekt; = de inhoud van FAMAP, dat wil zeggen AMA5, wordt in MPS geschreven; = de wijzer FAMAP wordt geïndrementeerd zodat hij dan het adres AMA6 van het volgende beschikbare 15 boodschapgebied MA6 aanduidt; - verpak de boodschapgegevens door ze te verzamelen en in dit door MPS aangeduid boodschapgebied MA5 op te slaan: = het type en nummer MT5 en de prioriteit MP5 = P1, die beide van de boodschapidentiteit M2 werden afgeleid; 20 = de parameters e, f die uit de opslaglocaties I, J van UD2 worden gelezen. Deze parameters worden respectievelijk in MD05 en MD15 opgeslagen; = het formaat MF5 gelijk aan 2 omdat er twee parameters e en f zijn; = de bestemming MD5 die gelijk is aan OC11, gelezen in de opslaglocatie H (figuur 5); - zend boodschap weg door de volgende stappen uit te voeren: 25 = MAC5 van MA5 wordt op 2 gebracht, waardoor wordt aangeduid dat de in MA5 opgeslagen boodschap M2 een onbehandelde boodschap is; = indien de FUMAP (P1) die aan de prioriteit P1 is toegewezen de leegaanduidingscode E bevat, wordt het in MPS opgeslagen adres AMA5 in FUMAP (PI) geschreven.
De reden voor deze bewerking is de volgende: omdat de FUMAP (P1) de code E bevat is er geen ander 30 boodschapgebied van de prioriteit P1 dan MA5 en daarom moet AMA5 in FUMAP (P1) geschreven worden; = indien de FUMAP (PI) de code E niet bevat wordt het in MPS opgeslagen adres AM5 geschreven in de boodschapverbinding van het boodschapgebied dat door LUMAP (P1) wordt aangeduid, bijvoorbeeld in ML2 van MA2 (niet getoond). De reden hiervoor is de volgende: omdat de FUMAP (PI) de code E niet bevat is er een ander gebied dan MA5, bijvoorbeeld MA2, waarin een boodschap met prioriteit P1 is 35 opgeslagen en daarom moet MA5 met dit gebied MA2 verbonden worden; = het in MP5 opgeslagen adres AM5 wordt in LUMAP (P1) geschreven om aan te duiden dat MA5 de laatst ontvangen boodschap van prioriteit P1 geworden is; = de code E wordt in boodschapverbinding ML5 van MA5 geschreven omdat MA5 niet met een verder gebied verbonden is.
40 Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de gerichte boodschap M2 door FMM2 werd uitgezonden, hetgeen betekent dat de aan deze boodschap toegevoegde gegevens in het boodschapgebied MA5 van MB werden opgeslagen en dat deze boodschap met andere boodschappen van dezelfde prioriteit werd verbonden.
Na de ZEND instructie te hebben uitgevoerd springt het programma SP2 naar de instructie die volgt op de EINDAANVAARDING instructie, dat wil zeggen naar 45 WACHT; AANVAARD (M34, ALLE ANDERE VERWORPEN).
Onder de besturing van de WACHT instructie worden de volgende bewerkingen uitgevoerd: - de code MACo van MAo aangeduid door de wijzer MPR wordt op 0 teruggesteld, waardoor dit gebied weer beschikbaar wordt; 50 - de programmawijzer PP2 wordt zodanig gewijzigd dat hij wijst naar de instructie die volgt op de WACHT instructie, dat wil zeggen naar de laatst vermelde AANVAARD instructie; - de werkingsaanduider AI2 wordt zodanig gewijzigd dat hij aanduidt dat FMM2 zich in de wachttoestand bevindt.
Samenvattend, uit de hierboven gegeven beschrijving volgt dat: 55 - de werkingsaanduider AI2 van FMM2 in de uitvoeringstoestand wordt gebracht, waardoor de uitvoering start van het programma dat door de programmawijzer PP2 is aangewezen; - door een AANVAARD instructie worden de in MAo opgeslagen gegevens die aan de stelselbasis- 192070 10 boodschap M1 toegevoegd zijn, in het geheugen van de functie-eenheid FMM2 overgedragen; - door een ZEND instructie worden gegevens toegevoegd aan de gerichte boodschap M2 in een beschikbaar gebied MA5 van MB veipakt en daarna uitgestuurd, dat wil zeggen verbonden met andere boodschappen van dezelfde prioriteit; 5 - door een WACHT instructie wordt het boodschapgebied MA5 in de onbehandelde toestand gebracht, wordt de programmawijzer PP2 ingesteld zodat hij wijst naar een AANVAARD instructie en wordt de werkingsaanduider AI2 in de toestand gebracht die aanduidt dat FMM2 zich in de wachttoestand bevindt. Hierbij: - wordt de FAMAP gebruikt om het eerste beschikbare gebied van MB aan te duiden waarin een bood-10 schap kan worden opgeslagen; - wordt FUMAP van elke prioriteit gebruikt om het eerste gebied van MB aan te duiden waarin een boodschap van deze prioriteit is opgeslagen en die het eerst moet ontvangen worden; - wordt LUMAP van elke prioriteit gebruikt om het gebied van MB aan te duiden waarin een boodschap is opgeslagen waarmee een nieuw uitgezonden boodschap van dezelfde prioriteit verbonden moet worden.
15 Door gebruik te maken van de boodschapbuffer MB en van de daaraan toegevoegde wijzers worden de boodschappen in hun volgorde van uitzending opgeslagen en worden verscheidene wachtrijen van verbonden boodschappen gevormd, waarbij deze behorende tot eenzelfde wachtrij eenzelfde prioriteit hebben en in de volgorde van hun uitzending verbonden zijn.
In hetgeen voorafgaat werd verondersteld dat boodschap M1 reeds door FMM1 werd uitgezonden. Het 20 zal nu duidelijk zijn dat dit het resultaat was van de uitvoering van het programma OP1 van OC11 van FMM1 en meer in het bijzonder van de ZEND M1 (A, B, C, EIGEN IDENTITEIT) en WACHT
instructies. Deze uitvoering leidt inderdaad tot de overdracht van de gegevens, a, b, c opgeslagen in de opslaglocaties A, B, C van UD11 van OC11 en van de identiteit OC11 naar het beschikbare gebied MAo 25 van MB, zoals voorgesteld in figuur 3.
Nochtans wordt opgemerkt dat omdat M1 een stelselbasisboodschap is de bestemming MDo bepaald wordt door middel van de routeertabel SBMRT (figuur 2).
In het hierboven beschreven voorbeeld werd een stelselbasisboodschap M1 door OC11 van FMM1 uitgezonden en in FMM2 ontvangen. In het geval een dergelijke boodschap door FMM2 wordt uitgezonden 30 en er vastgesteld wordt dat deze boodschap bijvoorbeeld voor FMM1 bestemd is, zal deze boodschap door het supervisieprogramma SP1 van FMM1 behandeld worden. Dit programma wijst dan een gebeurtenis, bijvoorbeeld OP1, OD11, toe aan de boodschap en achteraf worden de gegevens die zijn toegevoegd aan deze stelselbasisboodschap, door de supervisie-eenheid overgedragen aan deze gebeurtenis door middel van locaal gerichte boodschappen.
35 Uit hetgeen voorafgaat volgt ook dat; - voor een stelselbasisboodschap, zoals M1, de bestemming door middel van de routeertabel SBMRT bepaald wordt; - voor een gerichte boodschap, zoals M2, de bestemming niet rechtstreeks aangeduid is als de inhoud van een gereserveerde locatie.
40 Om deze redenen heeft de vervanging van een functie-eenheid bijvoorbeeld FMM2, door een andere, bijvoorbeeld FMM3, geen invloed op deze boodschappen en al wat er te doen valt is voor de stelselbasis-boodschappen de routeertabel SBMRT bij te werken door in deze tabel eenvoudigweg de identiteit FMM2 door FMM3 te vervangen. Dit kan tijdens bedrijf gebeuren.
Een andere mogelijkheid bestaat erin in deze tabel een alternatieve FMM aan te duiden, bijvoorbeeld 45 FMM2 en FMM3 voor boodschap M1, en FMM3 slechts voor testdoeleinden te gebruiken. Nadat FMM3 dan bijvoorbeeld voldoende en succesvol getest werd, wordt alleen FMM3 in de tabel gehandhaafd.
Zoals hierboven vermeid wordt gebruik gemaakt van de instructies ALLE ANDERE VERDAAGD en ALLE ANDERE VERWORPEN
50 om de verwerking van boodschappen respectievelijk te verdagen en te verwerpen.
Meer in het bijzonder, wanneer een verwerpingsinstructie in een functie-eenheid wordt uitgevoerd: - wordt de werkingsaanduider daarvan in de wachttoestand geplaatst, maar wordt de programmawijzer in zijn stand gehouden. Men blijft inderdaad nog altijd dezelfde boodschap(pen) verwachten; - wordt het gebied van MB waarin de te verwerpen boodschap is opgeslagen op 0 teruggesteld, zodat 55 deze boodschap inderdaad genegeerd wordt; - wordt aan de boodschappenverwerker MH gevraagd om de volgende boodschap te scheduleren.
In het geval een verdagingsinstructie in een functie-eenheid wordt uitgevoerd:

Claims (27)

1. Telecommunicatieschakelstelsel dat van een processor voorziene besturingsmiddelen omvat die samenwerken met een aantal modulaire functie-eenheden voor het daartussen overdragen van boodschap- 20 pen, welke functie-eenheden elk voorzien zijn van gegevensgeheugenmiddelen en programmageheugen-middelen die programma-instructies bevatten die uitsluitend inwerken op gegevens die zijn opgeborgen in de gegevensgeheugenmiddelen van dezelfde eenheid, met het kenmerk, dat elke functie-eenheid (FMM) boodschappen (M1) kan uitzenden waarin de functie-eenheid van bestemming (FMM2) niet is gespecificeerd; dat alle voor een beslissing over de plaats van de verdere verwerking noodzakelijke gegevens in de 25 boodschap aanwezig zijn; en dat de besturingsmiddelen op grond van de laatstgenoemde gegevens aan elk van de boodschappen (M1) een functie-eenheid (FFM2) van bestemming kan toewijzen.
2. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen en routeertabel (SBMRT) omvatten, welke voor elk van de boodschappen waarin de functie-eenheid van bestemming niet ts aangeduid, een functie-eenheid van bestemming (FMM2) aangeeft.
3. Schakelstelsel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat in de routeertabel (SBMRT) voor minstens één (M1) van deze boodschappen een tweede functie-eenheid van bestemming is opgeslagen.
4. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke functie-eenheid boodschappen (M2) kan uitzenden waarin de functie-eenheid van bestemming (FMM1) indirect is aangegeven.
5. Schakelstelsel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de indirecte vermeldingen volgen uit gegevens 35 (H) die bestanddeel van de boodschap zijn.
5 Om dergelijke onbehandelde boodschappen te behandelen, kunnen verschillende oplossingen worden gekozen: - de boodschap in het begin van de buffer plaatsen zodanig dat hij enige tijd later opnieuw zal beschouwd worden; - de boodschap in een speciale wachtrij DMQ met een welbepaalde prioriteit plaatsen, waarbij deze 10 wachtrij dan op analoge wijze behandeld wordt zoals hierboven voorde andere wachtrijen is beschreven. Hoewel in hetgeen voorafgaat de overdracht van boodschappen en het filteren van boodschappen aan de Ingangen en aan de uitgangen van de functie-eenheden door software middelen werden uitgevoerd, is het duidelijk dat dit evengoed door ’’hardware” middelen verwezenlijkt kan worden. 15
6. Schakelstelsel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de functie-eenheid van bestemming (FMM1) aangegeven is als de inhoud van een voorafbepaalde geheugenplaats (H) van gegevensgeheugenmiddelen (DA2) van de functie-eenheid (FMM2) die de boodschap (M2) uitzendt.
7. Schakelstelsel volgens één van de conclusies 1 t/m 6, met het kenmerk dat minstens één van de 40 boodschappen (M1) in zijn gegevens de identiteit (OC11) aangeeft van de functie-eenheid welke deze boodschap (M1) uitzendt.
8. Schakelstelsel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat als in een functie-eenheid (FMM2) van bestemming een boodschap (M1) ontvangen wordt waarin de identiteit (OC11) van de zendende functie-eenheid (OC11) aangegeven is, deze identiteit (OC11) wordt opgeslagen in de voorafbepaalde geheugert- 45 plaats (H) van de functie-eenheid (FMM2) van bestemming, welke dan in staat is om een boodschap te zenden naar de functie-eenheid die in deze voorafbepaaide geheugenplaats is aangeduid.
9. Schakelstelsel volgens conclusies 5 en 6, met het kenmerk, dat elke boodschap een identiteit en gegevens omvat, waarbij deze identiteit de soort van boodschap bepaalt welke aangeeft of de bestemming ai dan niet in de gegevens is aangeduid.
10. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat minstens één van deze boodschappen de prioriteit aangeeft waarmee de boodschap door de besturingsmiddelen verwerkt moet worden.
11. Schakelstelsel volgens conclusies 9 en 10, met het kenmerk, dat de identiteit ook de prioriteit aangeefL
11 192070 - wordt opnieuw de werkingsaanduider daarvan in de wachttoestand gebracht, en de programmawijzer in dezelfde toestand gelaten; - wordt de toestand van het gebied van MB waarin de boodschap is opgeslagen op de waarde 2 gehouden, hetgeen aangeeft dat deze boodschap nog steeds onbehandeld is.
12. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat minstens één van de functie-eenheden (FMM1) een samengestelde functieeenheid is welke uit een supervisie-eenheid (SP1, SD1) en een aantel 55 subfunctie-eenheden (OP1, OD11;...; OP1, OD1 n) bestaat en dat de besturingsmiddelen ingericht zijn om de overdracht van boodschappen die voor de samengestelde functie-eenheid bestemd zijn maar, waarin de bestemming niet is aangeduid, zodanig te besturen dat deze boodschappen uitsluitend naar de supervisie- 192070 12 eenheid van deze samengestelde functie-eenheid overgedragen worden.
13. Schakelstelsel volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het aantal subfunctie-eenheden (OP1, OD11, ...; OP1, OD1n) een gemeenschappelijk programmageheugen (OP1) en afzonderlijke gegevens· geheugens (OD11-OD1n) heeft, waarbij de besturingsmiddelen ingericht zijn om dit programma uit te 5 voeren.
14. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bestunngsmiddelen een functie-eenheid ofwel in een wachttoestand kunnen brengen waarin geen boodschap kan worden ontvangen, ofwel in een werktoestand kunnen brengen waarin minstens één welbepaalde boodschap kan worden ontvangen en dat deze functie-eenheid in staat is om deze welbepaalde boodschap te ontvangen en de ontvangst van alle 10 andere boodschappen te verhinderen.
15. Schakelstelsel volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de bestunngsmiddelen ingericht zijn om boodschappen waarvan de ontvangst in een functie-eenheid werd verhinderd ofwel opnieuw aan deze functie-eenheid aan te bieden ofwel definitief te verwerpen.
16. Schakelstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk van de functie-eenheden (FMM2) een 15 eerste (UD2) en een tweede (CD2) gegevensgeheugen en een programmageheugen (SD2) omvat, waarbij het programma toegang heeft tot het eerste gegevensgeheugen (UD2) en waarbij de bestunngsmiddelen tot het eerste en het tweede gegevensgeheugen toegang hebben en zijn ingericht om dit programma uit te voeren.
17. Schakelstelsel volgens conclusies 14 en 16, met het kenmerk, dat het tweede gegevensgeheugen 20 (CD2) een werkingsaanduider (AI2) bevat die de bestunngsmiddelen in staat stellen om de functie-eenheid ofwel in de wachttoestand ofwel in de werktoestand te brengen, waarbij de besturingsmiddelen de functie-eenheid in de we'rktoestand plaatsen als zij een boodschap voor ontvangst aan de functie-eenheid aanbieden.
18. Schakelstelsel volgens conclusies 14 en 16, met het kenmerk, dat het tweede gegevensgeheugen 25 (CD2) ook een programmawijzer (PP2) omvat die naar een deel van het genoemde programma (SP2) wijst hetwelk een ontvangstinstructie omvat die uitgevoerd moet worden wanneer een boodschap voor ontvangst aangeboden wordt, en dat naar de besturingsmiddelen de inhoud van de programmawijzer (PP2) wordt overgedragen wanneer de genoemde functie-eenheid (FMM2) in de werktoestand gebracht is.
19. Schakelstelsel volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een buffer-30 geheugen (MB) voor het tijdelijk opslaan van boodschapgegevens omvatten; dat het zenden van een boodschap omvat de gegevens betreffende deze boodschap in het buffergeheugen op te slaan, waarbij deze gegevens de functie-eenheid van bestemming voor deze boodschap bevatten alsmede de prioriteit (Po-Pm) waarmee de boodschap verder moet worden verwerkt, en dat de ontvangst van een boodschap omvat de boodschapgegevens aan de functie-eenheid van bestemming aan te bieden met een prioriteit die 35 in deze gegevens is aangeduid en deze gegevens vervolgens afhankelijk van de ontvangstgereedheid naar deze functie-eenheid van bestemming over te dragen.
20. Schakelstelsel volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het boodschappenbuffergeheugen (MB) een aantal geheugenplaatsen omvat die elk dienen voor het opslaan van gegevens betreffende een boodschap, waarbij één van deze gegevens een plaatstoestandsindicatie (MAC) omvat welke aanduidt of de geheugen- 40 plaats vrij is, of dat deze gebruikt is voor het opslaan van een volledige boodschap of dat deze geheugenmaats gegevens bevat van een onbehandelde boodschap of van een boodschap die door de besturingsmiddelen reeds verwerkt worden.
21. Schakelstelsel volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat een boodschap in behandeling door de besturingsmiddelen definitief verworpen wordt door de plaatstoestandsindicatie (MAC) van de geheugen- 45 plaats waarin de boodschap is opgeslagen zodanig te wijzigen dat deze indicatie aangeeft dat de geheugenplaats weer vrij is voor het opslaan van een andere boodschap.
22. Schakelstelsel volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de bewerking van een boodschap in behandeling door de besturingsmiddelen tijdelijk verdaagd wordt door de plaatstoestandsindicatie (MAC) van de geheugenplaats waarin deze boodschap is opgeslagen zodanig te wijzigen dat de indicatie aangeeft 50 dat deze geheugenplaats een onbehandelde boodschap bevat, waarbij de verdaagde boodschap later opnieuw aan de functie-eenheid van bestemming aangeboden wordt.
23. Schakelstelsel volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een wachtrij (DMQ) omvatten, waarin verdaagde boodschappen worden opgeslagen en dat de besturingsmiddelen deze verdaagde boodschappen met een bepaalde prioriteit behandelen.
24. Schakelstelsel volgens conclusie 19, met het kenmeik, dat de besturingsmiddelen een eerste wijzer (FAMAP) omvatten welke een eerste beschikbare geheugenplaats aangeeft voor het opslaan van boodschapgegevens bij de overdracht van een boodschap. 13 192070
25. Schakelstelsel volgens conclusie 24, met het kenmetk, dat de besturingsmiddelen een aantal tweede wijzers [FUMAP (Po)-FUMAP (Pm)] omvatten die aan bepaalde prioriteiten (Po-Pm) zijn toegevoegd en die elk de geheugenplaats van het buffergeheugen (MB) aanduiden welke de boodschap van de overeenkomstige prioriteit bevat die het eerst aan een functie-eenheid van bestemming dient aangeboden te worden.
26. Schakelstelsel volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een aantal derde wijzers [LUMAP (Po)-LUMAP (Pm)] omvatten die aan bepaalde prioriteiten (Po-Pm) zijn toegevoegd en die elk de geheugenplaats van deze boodschapbuffer aanduiden welke de boodschap van de overeenkomstige prioriteit bevat die het laatst in deze buffer werd opgeslagen.
27. Schakelstelsel volgens conclusies 25 en 26, met het kenmerk, dat geheugenplaatsen die boodschappen 10 van eenzelfde prioriteit bevatten door middel van verbindingsadressen verbonden zijn, waarbij elke geheugenplaats een verbindingsadres omvat dat naar een later opgeslagen boodschap verwijst, en dat de besturingsmiddelen de tweede en derde wijzers bijwerken bij het zenden en de ontvangst van boodschappen. Hierbij 4 bladen tekening
NL8002521A 1979-05-04 1980-05-01 Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie- eenheden. NL192070C (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2057773 1979-05-04
BE876025 1979-05-04
BE2/57773A BE876025A (nl) 1979-05-04 1979-05-04 Signaleringsstelsel
BE876025 1979-05-04

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8002521A NL8002521A (nl) 1980-11-06
NL192070B NL192070B (nl) 1996-09-02
NL192070C true NL192070C (nl) 1997-01-07

Family

ID=25658852

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8002521A NL192070C (nl) 1979-05-04 1980-05-01 Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie- eenheden.

Country Status (15)

Country Link
US (1) US4418396A (nl)
JP (1) JPS5623059A (nl)
AU (1) AU540455B2 (nl)
BE (1) BE876025A (nl)
BR (1) BR8002674A (nl)
CH (1) CH653783A5 (nl)
DE (1) DE3016452A1 (nl)
ES (1) ES8104598A1 (nl)
FR (1) FR2455836B1 (nl)
GB (1) GB2052920B (nl)
IT (1) IT1209325B (nl)
MX (1) MX148365A (nl)
NL (1) NL192070C (nl)
NO (1) NO160820C (nl)
SE (1) SE453142B (nl)

Families Citing this family (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE876025A (nl) * 1979-05-04 1979-11-05 Bell Telephone Mfg Signaleringsstelsel
DE3024280C2 (de) * 1980-06-27 1982-10-28 Siemens AG, 1000 Berlin und 8000 München Schaltungsanordnung für Fernmeldevermittlungsanlagen, insbesondere Fernsprechnebenstellenanlagen, mit einem zentralen Steuerwerk und mit mehreren peripheren Steuerungen
DE3301282A1 (de) * 1983-01-17 1984-07-19 Licentia Patent-Verwaltungs-Gmbh, 6000 Frankfurt Verfahren und vorrichtung zur uebertragung von nachrichten zwischen automatisierungsmitteln
GB8408444D0 (en) * 1984-04-02 1984-05-10 Hemdal G Computer systems
EP0162970B1 (en) * 1984-06-01 1989-01-25 BELL TELEPHONE MANUFACTURING COMPANY Naamloze Vennootschap Multiple memory loading system
US4695977A (en) * 1985-12-23 1987-09-22 American Telephone And Telegraph Company And At&T Bell Laboratories Control of real-time systems utilizing a nonprocedural language
US5261085A (en) * 1989-06-23 1993-11-09 Digital Equipment Corporation Fault-tolerant system and method for implementing a distributed state machine
EP0415161B1 (de) * 1989-08-29 1996-04-03 Alcatel SEL Aktiengesellschaft Verfahren zum Verteilen von Nachrichten in einer rechnergesteuerten Anlage
EP0524199B1 (en) * 1990-03-02 2000-06-14 REMION, Michel J. Telecommunication interface apparatus and method
EP0477652B1 (de) * 1990-09-28 1996-11-20 Siemens Aktiengesellschaft Verfahren zur wertigkeitsgesteuerten Verarbeitung von Informationen bzw. Prozessen in einem Kommunikationssystem
GB9114911D0 (en) * 1991-07-10 1991-08-28 Int Computers Ltd Routing of messages in a data processing system
EP0562353A3 (de) * 1992-03-27 2004-08-18 Siemens Aktiengesellschaft Verfahren zum Übertragen hochpriorer Programme und Daten in einem Kommunikationssystem
KR0136501B1 (ko) * 1994-12-21 1998-07-01 양승택 신호중계교환기 운용관리시스템의 제어방법
JP3120963B2 (ja) * 1995-12-14 2000-12-25 株式会社日立製作所 メッセージを転送する方法およびメッセージを転送するシステム
US20060205518A1 (en) * 2005-03-08 2006-09-14 Microsoft Corporation Systems and methods for providing system level notifications in a multimedia console

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2028345C3 (de) * 1970-06-09 1981-04-09 Siemens Ag, 1000 Berlin Und 8000 Muenchen Verfahren zur Verteilung von Ablaufanforderungen in einer programmgesteuerten Datenvermittlungsanlage
US3854126A (en) * 1972-10-10 1974-12-10 Digital Equipment Corp Circuit for converting virtual addresses into physical addresses
US3969701A (en) * 1973-04-09 1976-07-13 Telefonaktiebolaget L M Ericsson Function block oriented SPC system
DE2317772C3 (de) * 1973-04-09 1982-03-04 Telefonaktiebolaget LM Ericsson, 126 25 Stockholm Schaltungsanordnung für eine unter Verwendung eines gespeicherten Programms zentralgesteuerte, Funktionsblöcke enthaltende Vermittlungsanlage
US4071911A (en) * 1975-04-22 1978-01-31 Continental Can Co. Inc. Machine control system with machine serializing and safety circuits
US3996701A (en) * 1975-06-30 1976-12-14 American Optical Corporation Lens block with preform
US4112258A (en) * 1977-10-12 1978-09-05 Bell Telephone Laboratories, Incorporated Communication system using intelligent network processor
US4156932A (en) * 1977-07-05 1979-05-29 Honeywell Information Systems Inc. Programmable communications controller
BE876025A (nl) * 1979-05-04 1979-11-05 Bell Telephone Mfg Signaleringsstelsel

Also Published As

Publication number Publication date
JPS5623059A (en) 1981-03-04
NO160820B (no) 1989-02-20
FR2455836A1 (fr) 1980-11-28
NO801250L (no) 1980-11-05
BR8002674A (pt) 1980-12-09
IT8021804A0 (it) 1980-05-05
MX148365A (es) 1983-04-14
GB2052920A (en) 1981-01-28
NO160820C (no) 1989-05-31
SE8003224L (sv) 1980-11-05
BE876025A (nl) 1979-11-05
JPH0318398B2 (nl) 1991-03-12
IT1209325B (it) 1989-07-16
NL8002521A (nl) 1980-11-06
ES491067A0 (es) 1981-04-01
FR2455836B1 (fr) 1988-04-08
AU5801880A (en) 1980-11-06
US4418396A (en) 1983-11-29
ES8104598A1 (es) 1981-04-01
DE3016452A1 (de) 1980-11-13
SE453142B (sv) 1988-01-11
CH653783A5 (de) 1986-01-15
AU540455B2 (en) 1984-11-22
NL192070B (nl) 1996-09-02
GB2052920B (en) 1983-07-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192070C (nl) Telecommunicatieschakelstelsel met een aantal modulaire functie- eenheden.
AU607995B2 (en) Distributed local-area-network monitoring system
US5606600A (en) Generalized statistics engine for telephone network employing a network information concentrator
US5155858A (en) Twin-threshold load-sharing system with each processor in a multiprocessor ring adjusting its own assigned task list based on workload threshold
EP0308408B1 (en) Information transfer method and arrangement
CN100464304C (zh) 一种基于Linux操作系统实现零拷贝的装置和方法
US4864495A (en) Apparatus for controlling vacant areas in buffer memory in a pocket transmission system
EP0336401A2 (en) Method and system for packet exchange
US5960178A (en) Queue system and method for point-to-point message passing having a separate table for storing message state and identifier of processor assigned to process the message
JPH03158959A (ja) 多重プロセッサコンピュータ・システムおよびコンピュータネットワークを動作させる方法
EP0769863A1 (en) Bridging apparatus for traffic filtering in communication networks
WO1996012235A1 (en) System and method for processing of signal data and a communication system comprising a signal data processing system
US5687223A (en) Method for acquiring statistics in a telephone network employing flexibly changeable rules
CA1318409C (en) Multiprocessor load sharing arrangement
KR0140387B1 (ko) 비동기 시분할 전기통신망에서 시그날링 메시지를 프로세싱하기 위한 장치
US6445706B1 (en) Method and device in telecommunications system
US3732548A (en) Switching center for a data network
EP0917783B1 (en) Addressable, high speed counter array
CN113676413A (zh) 一种乱序报文的重排方法、装置及存储介质
EP4095705A1 (en) Communication node for data networks and busses
JP2001186142A (ja) パケットバッファ装置、及び、パケットスイッチ装置
EP0344915B1 (en) Apparatus and method for processing bit streams
JP3547233B2 (ja) 特定セル抽出装置
JP3409073B2 (ja) 転送データ順序整列方式
CN115460152A (zh) 一种组播报文控制方法、系统、存储介质及电子设备

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
CNR Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection)

Free format text: ALCATEL N.V.

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 19981201