NL1030582C2 - Werkwijze en inrichting voor identiteitscontrole van dieren. - Google Patents

Description

» ·

Titel: Werkwijze en inrichting voor identiteitscontrole van dieren

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor identiteitscontrole van dieren, waarbij van een elektronisch identifïcatielabel voorziene dieren langs een antenne-inrichting van een elektronisch identificatiesysteem worden geleid. De uitvinding heeft voorts 5 betrekking op een inrichting voor toepassing van de werkwijze, welke inrichting tenminste één van een antenne-inrichting voorziene doorgang voor dieren omvat, welke antenne-inrichting is verbonden met een zend-/ontvanginrichting van een elektronisch identificatiesysteem, dat is ingericht voor het herkennen van die gegevens die in een aan een passerend 10 dier bevestigd elektronisch identificatie label zijn opgeslagen.

Elektronische identificatiesystemen voor dieren zijn reeds lang bekend. Dergelijke systemen worden onder meer door aanvraagster op de markt gebracht en omvatten in het algemeen een zend-/ontvanginrichting voorzien van één of meer antennes, met behulp waarvan in een detectiezone 15 een ondervragingsveld kan worden opgewekt. Een identifïcatielabel dat in elektronische vorm diergegevens bevat, zoals een identificatiecode, zal, indien het label, en dus ook een het label dragend dier, zich in een dergelijk ondervragingsveld bevindt, het ondervragingsveld op een van de specifieke identificatiecode afhankelijke wijze het ondervragingsveld beïnvloeden. Als 20 gevolg hiervan kan de zend-/ontvanger van het identificatiesysteem de code van het label, en derhalve de identiteit van het dier dat het label draagt, bepalen.

Opgemerkt wordt, dat dergelijke identificatielabels ook met diverse andere termen worden aangeduid, zoals bijvoorbeeld identificatieplaatje, 25 tag, responder, transponder, chip etc. Dergelijke identificatielabels kunnen voorts op verschillende plaatsen aan een dier worden bevestigd, zodat dan sprake kan zijn van bijvoorbeeld een halsbandresponder of -label, een 1030582 2 oorresponder, oorlabel of oorknop, een pootresponder. In geval van een geïmplanteerde responder wordt vaak de benaming chip gebruikt. In het kader van de uitvinding kunnen al deze verschillende typen labels, onafhankelijk van de uitvoeringsvorm of benaming worden toegepast.

5 Voorts wordt opgemerkt, dat ook diverse typen identificatiesystemen binnen het kader van de uitvinding kunnen worden toegepast. Van belang is slechts, dat de identificatiesystemen de identificatielabels kunnen uitlezen en in sommige gevallen ook nog de bijbehorende diergegevens kunnen vaststellen.

10 Identificatie van dieren kan op verschillende plaatsen en met verschillende oogmerken geschieden. Zo kan vee (koeien, schapen etc) bijvoorbeeld op een veiling of bij het betreden van een laadruimte van bijvoorbeeld een vrachtwagen, en/of met het doel sommige dieren te separeren, middels een automatisch identificatiesysteem worden 15 geïdentificeerd. Koeien worden gebruikelijk ook in de melkstal geïdentificeerd.

Het identificeren van de dieren kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de dieren door een doorloopgang of poort o.d. te laten lopen, waarbij in of nabij de gang of poort o.d. een antenne-inrichting met één of meer antennes 20 van een identificatiesysteem is opgesteld. Het registreren van de geïdentificeerde dieren kan gebruikt worden om bijvoorbeeld vast te stellen welke dieren de poort, gang, etc. hebben gepasseerd en/of in welke volgorde dat is geschied.

In de praktijk blijkt, dat vaak niet alle dieren, die een antenne van 25 een identificatiesysteem passeren, geïdentificeerd kunnen worden. Hiervoor kunnen diverse oorzaken bestaan. Een dier kan bijvoorbeeld geen label ‘ dragen, bijvoorbeeld doordat het nooit van een label voorzien is of doordat 1 het label is losgeraakt. Ook kan sprake zijn van een defect label, een zwak label, meerdere labels in een ondervragingsveld, een onjuist gepositioneerd 30 label, onvoorspelbaar diergedrag, omgevingsstoringen etc.

1030582 ' _-- * » 3

Derhalve bestaat behoefte aan een methode en inrichting om automatisch te kunnen vaststellen dat een dier niet kan worden geïdentificeerd, zodat vervolgens passende maatregelen kunnen worden genomen.

5 De uitvinding beoogt in deze behoefte te voorzien. Hiertoe wordt volgens de uitvinding een werkwijze van de bovenbeschreven soort daardoor gekenmerkt, dat de dieren door één of meer van een antenne-inrichting van een elektronisch identificatiesysteem voorziene doorgangen worden geleid en dat de passage van een dier door de doorgang wordt gedetecteerd met 10 behulp van één of meer aanwezigheidsdetectoren.

Een inrichting voor identiteitscontrole van dieren van de bovenbeschreven soort wordt volgens de uitvinding gekenmerkt door in, aan of nabij de doorgang aangebrachte detectiemiddelen voor de detectie van de aanwezigheid van het dier, waarbij de aanwezigheidsdetectiemiddelen en de 15 zend-/ontvanginrichting communicatief zijn verbonden met een verwerkingseenheid.

In het volgende zal de uitvinding nader worden toegelicht met verwijzing naar de bijgevoegde tekening van een uitvoeringsvoorbeeld.

De enkele figuur toont schematisch een voorbeeld van een 20 inrichting 1 voor identiteitscontrole van dieren. De getoonde inrichting omvat een door afscheidingen zoals hekken, wanden o.d., aangegeven met 2 en 3, gevormde doorloopgang of sluis of corridor 4. In of nabij de corridor 4 zijn één of meer antenne-inrichtingen 5, die één of meer antennes 6 kunnen omvatten, aangebracht. In het getoonde voorbeeld is een antenne 6 langs de 25 zijwand 3 van de corridor aangebracht en wel op een zodanige hoogte, dat een identificatielabel 7 dat in dit voorbeeld als oorlabel is uitgevoerd, van een door de corridor lopend dier 8, zich door het door de antenne in bedrijf opgewekte ondervragingsveld beweegt. Het ondervragingsveld wordt opgewekt onder besturing van een zendinrichting 8, die in dit voorbeeld 30 tevens een ontvanginrichting voor de door het oorlabel 7 of een ander 1 0 3 0 5 8 2 i y 4 identificatielabel gegenereerd identificatiesignaal vormt. De zend-/ontvanginrichting 9 is in dit voorbeeld voorts verbonden met een verwerkingseenheid 10, waaraan de door de zend-/ontvanginrichting ontvangen signalen worden toegevoerd en die deze signalen verder kan 5 verwerken. De verwerkingsinrichting 10 kan bijvoorbeeld de identiteit van de door de corridor lopende en geïdentificeerde dieren registreren, het aantal dieren tellen etc. De verwerkingseenheid kan bijvoorbeeld een computer zijn. Ook kunnen zend-/ontvanginrichting en verwerkingseenheid een geïntegreerde eenheid vormen.

10 Indien een dier 8 de antenne 6 passeert, kan het zijn, dat het dier niet door de verwerkingseenheid 10 herkend wordt, bijvoorbeeld doordat het dier geen identificatielabel of een defect identificatielabel draagt. Om passende maatregelen te kunnen nemen is het dan van belang, dat de aanwezigheid van een dier wel gedetecteerd wordt. Hiertoe zijn middelen 15 voor aanwezigheidsdetectie aangebracht in, aan of nabij de corridor, of andere doorgang.

In het getoonde voorbeeld zijn nabij het begin van de corridor aanwezigheidssensoren 11 toegepast, de aanwezigheidssensoren kunnen bijvoorbeeld drukgevoelige schakelaars of matten, infraroodsensoren of een 20 lichtbarrière o.d. omvatten. In de figuur is voorts een camera 12 getoond, die in plaats van of in combinatie met aanwezigheidssensoren kan worden toegepast. Het is desgewenst mogelijk meerdere camera's en/of meerdere (typen) aanwezigheidssensoren toe te passen. Dit geldt ook voor infrarood camera's, die de mogelijkheid hebben om warmtebeelden vast te leggen.

25 De aanwezigheidssensoren en/of de camera's zijn via verbindingslijnen 13, 14, 15 of eventueel draadloos, communicatief verbonden met de verwerkingseenheid 10.

Indien een dier de corridor betreedt wordt de aanwezigheid van het dier gedetecteerd door de sensoren 11 en/of de camera's 12 en wordt een 30 aanwezigheidssignaal aan de verwerkingseenheid toegevoerd. Als 1030582 / 5 vervolgens het dier middels het oorlabel of een ander label herkend wordt, kan registratie o.d. van het dier plaatsvinden. Indien echter de verwerkingseenheid geen (herkenbaar) signaal van de zend-/ontvanginrichting 9 ontvangt, terwijl wel een signaal is ontvangen via de 5 verbindingslijn 15, is sprake van een dier zonder label of met een defect label, of van een dier dat niet verder loopt, of van een andere storing. De verwerkingseenheid is ingericht om in een dergelijke situatie een signalering, zoals bijvoorbeeld een alarmsignaal af te geven en/of aan te geven in een melkstal dat mogelijk één of meer dieren niet op bepaalde 10 melkplaatsen herkend zijn en/of het dier met behulp van een markeerinrichting, bijvoorbeeld met kleurstof, te markeren en/of de corridor met behulp van één of meer bestuurbare poorten aan het eind en bij voorkeur ook aan het begin af te sluiten, zodat het dier afgezonderd wordt en alsnog van een (juist) label voorzien kan worden o.d. Het is ook mogelijk 15 het dier via één of meer bestuurbare poorten voor nadere inspectie o.d. naar een separatieruimte te leiden, en/of het dier terug te leiden naar het begin van de corridor o.d. en vervolgens door de corridor o.d. om nogmaals de werking van het identificatielabel te controleren.

De signalering kan een licht- en/of geluidssignaal omvatten en/of 20 een aanduiding op een beeldscherm en/of het printen van een actielijst etc.

Op deze wijze kan een dier dat niet van een identificatielabel of dat van een defect label is voorzien, of waarmee anderszins iets niet in orde is, snel en doeltreffend worden getraceerd en kunnen passende correctiemaatregelen worden genomen.

25 Opgemerkt wordt, dat in plaats van een corridor ook een korte doorgang in de vorm van een detectiepoort kan worden toegepast. Ook kunnen verschillende poorten, corridors o.d. naast elkaar worden gebruikt.

j

De doorgang kan een reeds voor andere doeleinden aanwezige doorgang zijn, zoals bijvoorbeeld een melkbox, of een speciaal voor het beschreven doel 30 geplaatste doorgang. Voorts kunnen verschillende soorten antennes worden 1 0 3 0 58 2 I v 6 toegepast, mede afhankelijk van de bevestigingsplaats van de identificatielabels aan de dieren. Zo kunnen bijvoorbeeld één of meer raamantennes worden toegepast waar de dieren doorheen lopen, of één of meer in de bodem en/of langs de zijkanten van de doorgang aangebrachte 5 antennes worden toegepast.

Deze en soortgelijke modificaties liggen na het voorgaande voor de deskundige voor de hand.

1030582

Claims (13)

1. Werkwijze voor identiteitscontrole van dieren waarbij van een elektronisch identifïcatielabel voorziene dieren langs een antenne-inrichting van een elektronisch identificatiesysteem worden geleid, met het kenmerk, dat de dieren door één of meer van een antenne-inrichting van 5 een elektronisch identificatiesysteem voorziene doorgangen worden geleid en dat de passage van een dier door de doorgang wordt gedetecteerd met behulp van één of meer aanwezigheidsdetectoren.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een dier, waarvan de aanwezigheid is gedetecteerd, doch dat door het elektronische 10 identificatiesysteem niet is herkend opnieuw door de doorgang wordt geleid.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat een dier waarvan de aanwezigheid is gedetecteerd, doch dat door het elektronische identificatiesysteem niet is herkend, wordt afgezonderd voor nadere inspectie.

4. Werkwijze volgens conclusie 1,2 of 3 toegepast voor koeien in een melkstal, waarbij in het geval dat een koe niet door het identificatiesysteem wordt herkend een signalering wordt gegeven, die tevens aangeeft op welke melkplaats de niet herkende koe is gedetecteerd.

5. Inrichting voor identiteitscontrole van dieren, waarbij van een 20 elektronisch identificatielabel voorziene dieren langs een antenne-inrichting van een elektronisch identificatiesysteem worden geleid, welke inrichting ten minste één van een antenne-inrichting voorziene doorgang voor dieren omvat, welke antenne-inrichting is verbonden met een zend-/ontvanginrichting van een elektronisch identificatiesysteem, dat is 25 ingericht voor het herkennen van diergegevens, die in een aan een passerend dier bevestigd elektronisch identificatielabel zijn opgeslagen, gekenmerkt door in, aan of nabij de doorgang aangebrachte 1030582 * * 8 : j detectiemiddelen voor de detectie van de aanwezigheid van het dier, waarbij de aanwezigheidsdetectiemiddelen en de zend-/ontvanginrichting communicatief zijn verbonden met een verwerkingseenheid.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de 5 aanwezigheidsdetectiemiddelen één of meer detectiemiddelen uit een groep omvattende camera's, lichtbarrières, infraroodsensoren, drukgevoelige schakelaars of matten omvatten.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de verwerkingseenheid is ingericht om een signalering af te geven als de 10 aanwezigheidsdetectiemiddelen een dier detecteren, terwijl de verwerkingseenheid geen of geen herkenbaar signaal ontvangt van de zend-/ontvanginrichting.

8. Inrichting volgens één der conclusies 5 t/m 7, met het kenmerk, dat de verwerkingseenheid is ingericht om één of meer bestuurbare poorten 15 te bedienen teneinde een dier dat niet door het elektronische identificatiesysteem is herkend, doch waarvan wel de aanwezigheid is gedetecteerd, af te zonderen.

9. Inrichting volgens één der conclusies 5 t/m 8, gekenmerkt door een door de verwerkingsinrichting bestuurbare markeerinrichting.

10. Inrichting volgens één der conclusies 5 t/m 9, met het kenmerk, dat de doorgang een doorlooppoort omvat.

11. Inrichting volgens één der conclusies 5 t/m 9, met het kenmerk, dat de doorgang een door afscheidingen gevormde doorloopgang omvat.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de 25 doorloopgang is voorzien van tenminste één bestuurbare poort.

13. Melkstal voorzien van tenminste één inrichting volgens één der conclusies 5 t/m 12. 1030582