NL2005696C2 - Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij. - Google Patents

Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij. Download PDF

Info

Publication number
NL2005696C2
NL2005696C2 NL2005696A NL2005696A NL2005696C2 NL 2005696 C2 NL2005696 C2 NL 2005696C2 NL 2005696 A NL2005696 A NL 2005696A NL 2005696 A NL2005696 A NL 2005696A NL 2005696 C2 NL2005696 C2 NL 2005696C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
plates
capacity
antenna
plate
animal
Prior art date
Application number
NL2005696A
Other languages
English (en)
Inventor
Jeroen Martin Dijk
Edwin Schaeperclaus
Wilhelmus Arnoldus Bernardus Maria Brandenburg
Original Assignee
Nedap Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nedap Nv filed Critical Nedap Nv
Priority to NL2005696A priority Critical patent/NL2005696C2/nl
Priority to EP11785155.0A priority patent/EP2641110B1/en
Priority to PCT/NL2011/050778 priority patent/WO2012067504A2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2005696C2 publication Critical patent/NL2005696C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01VGEOPHYSICS; GRAVITATIONAL MEASUREMENTS; DETECTING MASSES OR OBJECTS; TAGS
    • G01V3/00Electric or magnetic prospecting or detecting; Measuring magnetic field characteristics of the earth, e.g. declination, deviation
    • G01V3/08Electric or magnetic prospecting or detecting; Measuring magnetic field characteristics of the earth, e.g. declination, deviation operating with magnetic or electric fields produced or modified by objects or geological structures or by detecting devices
    • G01V3/088Electric or magnetic prospecting or detecting; Measuring magnetic field characteristics of the earth, e.g. declination, deviation operating with magnetic or electric fields produced or modified by objects or geological structures or by detecting devices operating with electric fields

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Remote Sensing (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Geophysics (AREA)
  • Radar Systems Or Details Thereof (AREA)
  • Geophysics And Detection Of Objects (AREA)
  • Investigating Or Analysing Biological Materials (AREA)

Description

CMJ/P91723NL00
Titel: Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij voorzien van tenminste twee stroomgeleidende platen die in combinatie een capaciteit vormen en een elektrisch met deze platen verbonden 5 besturingsinrichting voor het meten van de door de platen gevormde capaciteit waarbij, in gebruik, de gemeten capaciteit afhankelijk is van de aanwezigheid van een dier in de nabijheid van de platen.
Bij de bekende inrichting worden de twee stroomgeleidende platen respectievelijk aan weerszijden geplaatst van een positie waar een 10 dier zich kan bevinden, bijvoorbeeld aan weerzijden van een looppad voor de dieren. Wanneer een dier naar een positie tussen de platen verplaatst zal de door de beide platen gevormde capaciteit veranderen. Deze verandering kan met behulp van de besturingsinrichting worden gedetecteerd zodat op deze wijze de aanwezigheid van een dier, in dit 15 geval tussen de beide platen, wordt gedetecteerd.
Een nadeel van de bekende inrichting is dat het een relatief dure inrichting betreft. Ook is de inrichting relatief kwetsbaar in verband met een vereiste verbinding tussen de besturingsinrichting enerzijds en de stroomgeleidende platen anderzijds. Ook zijn de platen relatief groot 20 hetgeen nadelig kan zijn op de veehouderij. De uitvinding beoogt het mogelijk te maken om een oplossing te kunnen verschaffen voor de beoogde nadelen en bovendien aanvullende voordelen te kunnen bieden ten opzichte van de bekende inrichting.
2
De inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt in dat de platen althans nagenoeg in één en hetzelfde vlak liggen. Doordat de platen in één en hetzelfde vlak liggen is het mogelijk, indien men dit wil, de inrichting aan een enkele zijde van de positie waar een dier zich kan 5 bevinden op te stellen. Dit maakt het verbinden van de platen met de besturingsinrichting gemakkelijker. Bovendien blijkt dat de platen in dat geval kleiner kunnen worden uitgevoerd waarbij een detectie van een dier bijvoorbeeld op 40 cm afstand van de platen kan plaatsvinden. Ook wordt het op deze manier mogelijk gemaakt om de inrichting eenvoudiger te 10 kunnen installeren doordat de inrichting aan een zijde kan worden opgesteld van de positie waar een dier zich kan bevinden. Verrassenderwijs blijkt dat wanneer de platen althans nagenoeg in één en hetzelfde vlak liggen de aanwezigheid van een dier desalniettemin zeer nauwkeurig kan worden gedetecteerd. Bij voorkeur liggen de platen althans nagenoeg in 15 eikaars verlengde en in althans nagenoeg het zelfde vlak. Onder een verlengde van een plaat wordt hier verstaan een denkbeeldige twee dimensionale uitbreiding van de plaat in een vlak van de plaat waar de plaat in ligt. Voorts geldt bij deze uitvoeringsvorm dat oppervlakken van de platen niet tegenover elkaar liggen. Nog meer bij voorkeur geldt hierbij dat 20 oppervlakken van de platen niet tegenover elkaar liggen.
Bij voorkeur geldt dat het vlak een plat vlak is.
Voorts geldt bij voorkeur, dat een eerste plaat een oppervlak heeft die ligt in de range van 10-6000 cm2, bij voorkeur in de range van 10-1000 cm2, meer bij voorkeur in de range van 15-300 cm2, in het bijzonder in de range van 20-25 100 cm2. Bij voorkeur geldt dat ook voor een tweede plaat van de platen.
Hierdoor kan de inrichting zeer compact worden uitgevoerd.
Volgens een zeer geavanceerde uitvoeringsvorm geldt dat de inrichting verder is voorzien van een antenne voor het genereren van een . elektromagnetisch ondervraagveld voor het detecteren van een 30 identificatielabel dat door een dier wordt gedragen, waarbij bij voorkeur het 3 identificatielabel een RFID label omvat. Op deze wijze kan ook de identiteit van een dier worden bepaald wanneer het betreffende dier een identificatielabel draagt. Wanneer het betreffende dier geen identificatielabel draagt, kan toch worden bepaald dat er een dier aanwezig 5 is met behulp van de stroomgeleidende platen. Bij voorkeur geldt dat de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld althans nagenoeg in het vlak ligt. Indien de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch een spoel omvat kan de spoel zich althans nagenoeg rondom de tenminste twee platen uitstrekken en/of althans nagenoeg in het 10 vlak liggen.. Op deze wijzen kan de inrichting nog steeds bijzonder compact worden uitgevoerd, ook wanneer de inrichting de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld omvat voor het detecteren van een identificatielabel.
Bij voorkeur geldt dat de antenne voor het genereren van een 15 elektromagnetisch ondervraagveld elektrisch is verbonden met de besturingsinrichting waarbij de besturingsinrichting en de spoel in combinatie een inrichting vormen voor het uitlezen van het identificatie label.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm geldt dat de inrichting is 20 voorzien van een behuizing waarin de platen zijn opgenomen en waarbij tenminste een deel van de behuizing doorlatend is voor elektromagnetische straling ten behoeve van de aanwezigheidsdetectie. Doordat de platen in de behuizing kunnen worden opgenomen ontstaat het voordeel dat de inrichting ongevoelig kan worden uitgevoerd voor vocht en vuil dat 25 veelvuldig aanwezig is in de veehouderij. Indien bij de bekende inrichting de platen in een behuizing zouden moeten worden opgenomen zal dit tot gevolg hebben dat twee behuizingen nodig zijn die aan weerszijden van een doorlooppad zijn opgesteld voor het opnemen van de betreffende platen. De onderhavige uitvinding kent dit nadeel niet. In het bijzonder geldt dat 30 althans een deel en bij voorkeur de gehele besturingsinrichting in de 4 behuizing is opgenomen. Indien de gehele besturingsinrichting in de behuizing is opgenomen, verschaft de behuizing een bescherming tegen vocht en vuil voor zowel de platen als de besturingsinrichting waardoor de gehele inrichting bijzonder ongevoelig wordt voor vuil en vocht.
5 Volgens een geavanceerde uitvoeringsvorm geldt dat de inrichting verder is voorzien van een afschermend lichaam dat de platen aan één zijde van het vlak afschermt tegen elektromagnetische straling. Dit heeft als voordeel dat de platen slechts gevoelig zijn voor de aanwezigheid van een dier en/of andere lichamen aan één zijde van de platen, dat wil zeggen, in 10 gebruik, aan de zijde waar de aanwezigheid van het dier dient te worden gedetecteerd. Lichamen of voorwerpen die zich aan een andere zijde van de platen bevinden, beïnvloeden ten gevolge van het afschermend lichaam de capaciteit die door de platen wordt gevormd niet of nauwelijks. Ook kan het afschermend lichaam voorkomen dat de antenne voor het genereren van 15 een elektromagnetisch ondervraagveld identificatie labels detecteert die zich aan de andere zijde van de platen bevinden wanneer de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld en de platen zich aan een zelfde zijde van het afschermend lichaam bevinden. Bij voorkeur geldt dat het afschermend lichaam bij voorkeur van een metaal is vervaardigd 20 en/of de vorm heeft van een plaat, bij voorkeur een althans nagenoeg vlakke plaat en/of de vorm heeft van een deksel, bij voorkeur een althans nagenoeg vlakke deksel.
In het bijzonder geldt hierbij dat de plaat of deksel zich althans nagenoeg evenwijdig aan het vlak uitstrekt. Ook hierdoor kan de inrichting 25 compact worden uitgevoerd. Hierbij geldt bij voorkeur dat het afschermend lichaam, althans voor een deel, deel uitmaakt van de behuizing. Tevens geldt bij voorkeur dat de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld in de behuizing is opgenomen wanneer de inrichting van een dergelijke antenne voor het genereren van een 30 elektromagnetisch ondervraagveld is voorzien. De uitvinding heeft eveneens 5 betrekking op een veehouderij omvattende een vooraf bepaalde positie waar een dier zich kan bevinden en een inrichting volgens de uitvinding waarbij de inrichting aan één zijde van de vooraf bepaalde positie is opgesteld voor het bepalen van de aanwezigheid van een dier op de vooraf bepaalde positie 5 en eventueel ook voor het detecteren van een identificatielabel gedragen door een dier dat zich op de vooraf bepaalde positie bevindt.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont: figuur 1 een aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een 10 inrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een doorzicht van de inrichting volgens figuur 1; figuur 3 een aanzicht van losse onderdelen van een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; figuur 4 een aanzicht vanuit een andere richting van de onderdelen 15 van figuur 3 plus een bodem; figuur 5 een aanzicht van een onderdeel van figuur 3; figuur 6 de inrichting van figuur 3 in gemonteerde toestand; figuur 7 een mogelijk gebruik van een inrichting volgens figuur 1 of figuur 3 volgens de uitvinding; 20 figuur 8a een mogelijk stralingspatroon van de platen volgens figuur 1 of 3 zonder afscherming; figuur 8b een mogelijk stralingspatroon van platen van de inrichting volgens figuur 1 of 3 met afscherming.
figuur 9A toont schematisch een derde uitvoeringsvorm van een 25 inrichting volgens de uitvinding in de richting van de pijl P in figuur 9B; figuur 9B toont schematisch een aanzicht van de inrichting volgens figuur 9A in de richting van de pijl R in figuur 9A.
figuur 10A toont schematisch een vierde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding in de richting van de pijl P in figuur 10B; en 6 figuur 10B toon de inrichting van figuur 10A in de richting van de pijl R in figuur 10A.
In figuur 1 is met referentienummer (1) een inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij getoond.
5 Zoals te zien is in figuur 2 is de inrichting voorzien van twee stroomgeleidende platen (2A) en (2B), die in combinatie een capaciteit vormen. Voorts is de inrichting voorzien van een besturingsinrichting (4) die elektrisch met deze platen is verbonden via kabels (5). De besturingsinrichting is ingericht voor het meten van de door de platen 10 gevormde capaciteit. Het resultaat van de meting kan bijvoorbeeld via een kabel (3) worden geëxporteerd. Ook kan de kabel (3) worden gebruikt om de besturingsinrichting (4) van energie te voorzien. In gebruik, is de gemeten capaciteit afhankelijk van de aanwezigheid van het dier in de nabijheid van de platen. De platen (2A) en (2B) liggen althans nagenoeg in één en 15 hetzelfde vlak (6) dat in figuur 2 door de vectoren X en Y wordt opgespannen. In dit voorbeeld geldt dat het vlak een plat vlak is. Ook geldt in het voorbeeld dat de platen vlakke platen zijn. Het is niet uitgesloten dat de platen niet vlak zijn en bijvoorbeeld de vorm hebben van een golfplaat. Ook is het denkbaar dat de platen een deel vormen van een fictief 20 cilinderoppervlak of een fictief bol oppervlak. De platen behoeven dus niet perfect vlak te zijn. Wel geldt in dat geval nog steeds dat de platen althans nagenoeg in een zelfde vlak liggen, bij voorkeur een plat vlak. Het vlak (6) kan echter ook licht gekromd zijn. In figuur 2 is met referentienummers (2A’) en (2B’) een deel van platen uitgevormd in de vorm van een golfplaat 25 en is met referentienummers (2A”) en (2B”) een deel van platen uitgevoerd die een onderdeel vormen van een fictief cilinderoppervlak. Andere vormen zijn eveneens mogelijk.
In het voorbeeld geldt dat de plaat (2A) een oppervlak heeft die ligt in de range van 10-6000 cm2, meer in het bijzonder in de range van 10 tot 30 500 cm2. Bovendien geldt voor deze plaat dat het een oppervlak heeft dat 7 ligt in de range van 15 tot 300 cm2. Meer in het bijzonder geldt bovendien dat de eerste plaat (2A) een oppervlak heeft dat in de range van 20 tot 100 cm2 ligt. In het bijzonder geldt dat de tweede plaat een oppervlak heeft dat in een zelfde range ligt als een range waarin het oppervlak van de eerste 5 plaat ligt. Meer in het bijzonder geldt dat de eerste plaat een breedte (b) heeft van 3 cm en een lengte 0) van 12 cm. De tweede plaat (2B) heeft in het voorbeeld dezelfde afmetingen als de eerste plaat (2A). Verder geldt in dit voorbeeld dat de platen althans nagenoeg in eikaars verlengde liggen.
Onder verlengde van een plaat wordt hier verstaan een denkbeeldige twee 10 dimensionale uitbreiding van de plaat in een vlak van de plaat waar de plaat in ligt. Voorts geldt bij deze uitvoeringsvorm dat oppervlakken van de platen niet tegenover elkaar liggen.
De inrichting is in het voorbeeld verder voorzien van een antenne (7) voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld waarbij 15 deze antenne de vorm heeft van een spoel (8) voor het detecteren van een identificatielabel (9) dat door een dier wordt gedragen (zie figuur 7). Bij voorkeur gaat het hierbij om het detecteren van een identificatielabel dat een RFID-label omvat. De spoel ligt in het voorbeeld althans nagenoeg in het vlak (6). Tevens strekt de spoel (8) zich althans nagenoeg rondom de 20 platen (2A) en (2B) uit. Hierdoor is de inrichting (1) bijzonder compact. In dit voorbeeld is de spoel voorzien van een metalen strip die een enkele winding vormt. De spoel is verbonden met de besturingsinrichting (4) waarbij de besturingsinrichting en de spoel in combinatie een inrichting vormen voor het uitlezen van het identificatielabel (9). Informatie over een 25 uitgelezen identificatielabel kan via de kabels (3) worden geëxporteerd. Zoals te zien is in figuur 1 en 2 is de inrichting verder voorzien van een behuizing (10) waarin de platen zijn opgenomen. De besturingsinrichting is in een separate behuizing (11) opgenomen die echter mechanisch met de behuizing (10) is verbonden. De behuizing (10) omvat een onderplaat (12) 30 waarop de platen (2A) en (2B) alsmede de separate behuizing (11) is 8 gemonteerd. Voorts omvat de behuizing (10) een deksel (14) die op de onderplaat (12) is gemonteerd. Het deksel (14) is van een metaal vervaardigd en vormt aldus een afschermend lichaam (24) dat de platen (2A) en (2B) aan één zijde van het vlak (6) (welke zijde met de vector z is 5 aangegeven) afschermt tegen elektromagnetische straling. De rest van de behuizing, waaronder de onderplaat (12), is vervaardigd van een kunststof dat geen afscherming vormt voor elektromagnetische straling. Een gevolg hiervan is dat een dier dat zich aan deze zijde van het vlak (6) bevindt niet of nauwelijks de grootte van de door de platen gevormde capaciteit 10 beïnvloed. De aanwezigheid van dieren aan de met de vector z aangegeven zijde van het vlak (6) wordt dus niet of nagenoeg niet met de inrichting (1) gemeten. Alleen wanneer het dier zich aan de andere zijde van het vlak (6) bevindt (aangegeven met de vector Q) wordt de aanwezigheid van het dier (goed) gemeten. Ook is de inrichting ten gevolge van het deksel (14) 15 ongevoelig voor het detecteren van identificatielabels die zich aan de met de vector z aangegeven zijde van het vlak (6) bevinden. Alleen wanneer identificatielabel zich aan de andere zijde van het vlak bevindt (aangegeven met de vector Q) kan het identificatielabel goed worden gedetecteerd. Het betreffende afschermende lichaam heeft in het voorbeeld derhalve de vorm 20 van een deksel. Het betreft hier een althans nagenoeg vlak deksel. Voorts geldt dat het deksel zich althans nagenoeg evenwijdig aan het vlak (6) uitstrekt. Bovendien geldt dat het deksel deel uitmaakt van de behuizing (10). Voorts is de deksel vervaardigd van een stroomgeleidend metaal.
In figuur 7 is een mogelijke toepassing van de inrichting volgens 25 figuur 1 getoond. De inrichting van figuur 1 wordt hier toegepast in de veehouderij en is geplaatst nabij een trog (16) voor het voeren van de dieren. Een dier kan de trog (16) benaderen door te lopen langs een looppad dat deels wordt gevormd door twee hekken (18A) en (18B) en eindigt bij de trog’ (16). Dit eindpunt van het looppad vormt een vooraf bepaalde positie waar · 30 de aanwezigheid van een dier kan worden bepaalde met de inrichting (1). De 9 aanwezigheid van het dier op een afstand (h) van de inrichting (1), die in het voorbeeld kan variëren van 4 tot 14 cm, kan met behulp van de inrichting (1) worden bepaald. In het bijzonder wordt hierbij de kop van het dier gedetecteerd wanneer deze zich nabij de trog (16) bevindt, dat wil zeggen op 5 een positie waar het dier zich kan bevinden. Ook kan het identificatielabel (9) worden uitgelezen wanneer het dier zich op de in figuur 7 getoonde vooraf bepaalde positie bevindt. Op deze positie wordt met behulp van de besturingsinrichting en de spoel een elektromagnetisch ondervraagveld gegenereerd voor het uitlezen van dergelijke labels. De beschreven 10 veehouderij omvat dus een vooraf bepaalde positie (zoals getoond nabij de trog) waar een dier zich kan bevinden en de inrichting (1) waarbij de inrichting aan één zijde van de vooraf bepaalde positie is opgesteld.
Figuur 8a toont een met behulp van de besturingsinrichting (4) en de platen (2A) en (2B) opgewekt veld voor het meten van een door de platen 15 (2A) en (2B) wanneer het betreffende afschermend lichaam in de vorm van het deksel (14) niet aanwezig is. Het betreffende veld strekt zich uit aan beide zijden van de platen. Een gevolg is dat in figuur 7 op de positie (P) ook een aanwezigheid van een dier zou kunnen worden gedetecteerd.
In figuur 8b wordt echter het veld getoond wanneer het deksel (14) 20 wel aanwezig is. Hieruit blijkt dat het veld zich hoofdzakelijk uitstrekt in de richting (Q) die in figuur 7 en in figuur 8 is getoond.
Overigens kan volgens de uitvinding de door de platen gevormde capaciteit worden gemeten door met behulp van de besturingsinrichting een wisselspanning aan de platen toe te voeren. Door het meten van de grootte 25 van de wisselstroom kan de waarde van de capaciteit worden bepaald. Deze waarde is afhankelijk van het wel of niet aanwezig zijn van een dier in de nabijheid van de platen (2A) en (2B). Onder invloed van de wisselstroom zullen de platen elektromagnetische stralingen uitzenden zoals in figuur 8a en 8b getoond.
10
In de figuren 3 tot 6 wordt een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding getoond. Onderdelen van de eerste uitvoeringsvorm en van de tweede uitvoeringsvorm die met elkaar overeenkomen zijn van een zelfde referentienummer voorzien. De inrichting is voorzien van een eerste plaat 5 (2A) en een tweede plaat (2B) die een capaciteit vormen. Zoals getoond in figuur 5 is de inrichting voorzien van een op zich bekende printplaat (20) waarop twee gescheiden koperen vlakken (2A) en (2B) zijn aangebracht die de stroomgeleidende platen (2A) en (2B) vormen. Voorts is op de printplaat (20) de besturingsinrichting (4) aangebracht. De besturingsinrichting is 10 elektrisch met de platen (2A) en (2B) verbonden voor het meten van de door de platen gevormde capaciteit zoals dit aan de hand van figuur 1 en 2 is uiteengezet. De platen (2A) en (2B) alsmede de besturingsinrichting (4) worden opgenomen in een behuizing (10). In dit voorbeeld bestaat de behuizing uit een deksel (10A) en bodem (10B) (zie figuur 4).De deksel 15 (10A) is vervaardigd van een materiaal zoals een kunststof dat elektromagnetische straling doorlaat. Dit kan ook gelden voor de bodem (10B). De plaat (20) wordt opgenomen in een opneemruimte (22) van de binnenbehuizing (15). De besturingsinrichting (4) is nog met een kabel (3) verbonden. De inrichting is verder voorzien van een spoel (8) die in 20 gemonteerde toestand zich uitstrekt rondom de binnenbehuizing (15), althans het onderste gedeelte (24) daarvan zoals getoond in figuur 3. Ook de binnenbehuizing (15) is vervaardigd van een materiaal zoals een kunststof dat elektromagnetische straling doorlaat. De spoel (8) is in dit voorbeeld voorzien van een veelvoud van draadwindingen. De spoel (8) die zich 25 uitstrekt rondom de binnenbehuizing (15) en de printplaat (20) welke zich in de opneemruimte (22) bevindt worden vervolgens opgenomen in de behuizing (10) die wordt gevormd door het deksel (10a) en de bodem (10B). Voorts is nog in de behuizing (10) opgenomen een afschermend lichaam (24) r dat van een metaal - in dit voorbeeld aluminium - is vervaardigd. Het 30 afschermend lichaam heeft de vorm van een plaat, in dit voorbeeld een 11 althans nagenoeg vlakke plaat. In gemonteerde toestand ligt de plaat (20) althans nagenoeg in het vlak (6) (zie figuur 4). Hiermee liggen de vlakke platen (2A) en (2B) tevens althans nagenoeg in het zelfde platte vlak (6). Verder geldt in dit voorbeeld dat de platen althans nagenoeg in eikaars 5 verlengde liggen. Voorts geldt bij deze uitvoeringsvorm dat oppervlakken van de platen niet tegenover elkaar liggen. De afmetingen van de eerste plaat (2A) met de tweede plaat (2B) zijn vergelijkbaar als aan de hand van figuur 1 en 2 voor de eerste uitvoeringsvorm is besproken. Ook de spoel ligt althans nagenoeg in het vlak (6). De spoel strekt zich in gemonteerde 10 toestand eveneens althans nagenoeg rondom de eerste plaat (2A) en de tweede plaat (2B) uit. De spoel is in dit voorbeeld elektrisch verbonden met de besturingsinrichting (4) waarbij de besturingsinrichting en de spoel in combinatie een inrichting vormen voor het uitlezen van een identificatielabel. In de behuizing (10) die door de deelbehuizingen (10A) en 15 (10B) wordt gevormd bevinden zich de platen (2A) en (2B), de spoel (8), alsmede de besturingsinrichting (4). Ook het afschermend lichaam bevindt zich in de behuizing en vormt in dit voorbeeld geen deel van de betreffende behuizing. In gemonteerde toestand heeft de inrichting een vorm zoals getoond in figuur 6 en kan worden gemonteerd zoals getoond in figuur 7.
20 Hierbij zijn overeenkomstige richtingen in figuur 6 en figuur 7 met de pijl Q aangeduid. Het gevolg is wederom dat de inrichting volgens figuur 3 tot 6 slechts aan een zijde van het vlak, die is aangeduid met de pijl Q, gevoelig is voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier met behulp van de platen. Bovendien is de inrichting volgens figuur 3 tot 6 slechts aan een 25 zijde van het vlak, die is aangeduid met de pijl Q, gevoelig is voor het detecteren van de aanwezigheid een identificatie label met behulp van de spoel (8).
In figuur 8b is schematisch het referentienummer (24) het afschermend lichaam (24) aangeduid. De bedrading waarmee de spoel (8) 12 elektrisch met de besturingsinrichting (4) is verbonden is in figuur (4) met referentienummer (26) aangeduid.
In figuur 9 is met referentienummer (1) een derde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding aangeduid. Bij deze inrichting 5 geldt dat de platen (2A) en (2B) op een relatief korte afstand (1) van elkaar liggen. De afstand (1) kan bijvoorbeeld variëren van 2 tot 40 cm. De platen (2A) en (2B) zijn in een behuizing (10) opgenomen. Zoals te zien is geldt dat de oppervlakken van de platen elkaar deels overlappen gezien in een richting (r) loodrecht op een deel van een oppervlak van één van de platen.
10 In dit geval is deze richting (r) aangeduid aan de hand van de plaat (2B).
Omdat de oppervlakken elkaar deels overlappen, dat wil zeggen omdat in het voorbeeld van figuur 9A de platen van elkaar verschillende afmetingen hebben, kan de aanwezigheid van een dier (26) aan één zijde van de behuizing (10), dat wil zeggen aan één zijde van de plaat (2A) die is 15 afgekeerd van de plaat (2B), goed worden bepaald door met behulp van de platen een capacitieve meting uit te voeren zoals hierboven is omschreven.
Er geldt in het voorbeeld dat de plaat (2B) een breedte (bl) heeft die groter is dan de breedte (b2) van de plaat (2A). In dit voorbeeld zijn de lengtes van de platen, die zich in dit voorbeeld loodrecht op het vlak van de tekening 20 uitstrekken, aan elkaar gelijk. Er geldt dus dat de platen van elkaar verschillende afmetingen hebben. Tevens geldt dat de groottes van de oppervlakken van de platen van elkaar verschillen. Verder kan de inrichting volgens figuur 9A nog zijn voorzien van een antenne (7) zoals hiervoor besproken. Deze antenne (7) zoals de spoel (8) kan althans nagenoeg in het 25 vlak (6) liggen. Indien de antenne (7) de vorm heeft van een spoel (8) kan de spoel zich rondom de plaat 2A uitstrekken (zie figuur 9A en 9B). De platen (2A), (2B) en de antenne (7) kunnen weer zijn opgenomen in een behuizing (10). De behuizing (11) is vervaardigd van een materiaal zoals een kunststof i dat elektromagnetische straling doorlaat. Ook voor de inrichting van figuur 30 9A, 9B geldt dat deze kan worden toegepast zoals aangegeven in figuur 7 13 waarbij in figuur 7 de richting (Q) correspondeert met de in figuur 9 aangeven richting (Q). Ook voor de platen van figuur 9 geldt dat deze althans nagenoeg in een zelfde vlak (6) liggen doordat de platen relatief dicht bij elkaar liggen en in één en dezelfde behuizing zijn opgenomen.
5 De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor geschetste uitvoeringsvormen. Ook bij de inrichting volgens figuur 3 tot 6 kunnen de platen andere vormen hebben dan die van een vlakke plaat. Hierbij valt wederom te denken aan golfplaten en andere vormen zoals hiervoor is besproken. Van belang is wel dat de platen naast elkaar kunnen worden 10 opgesteld en zich hierbij althans nagenoeg in een vlak, bij voorkeur een plat vlak, uitstrekken.
De antenne voor het genereren van het ondervraagveld (7) kan ook andere vormen aannemen dan een spoel (8). De antenne kan ook zijn voorzien van tenminste een stroomgeleidende plaat zoals tenminste een 15 metalen plaat of zijn voorzien van tenminste een stroomgeleidende plaat die een UHF antenne vormt, zoals tenminste een metalen plaat. In figuur 10 is een dergelijke variant getoond waarbij in de figuren onderdelen die met elkaar overeenkomen van eenzelfde referentienummer zijn voorzien. . De inrichting volgens figuur 10 is voorzien van een isolerende plaat (20) zoals 20 een printplaat waarop de platen (2A) en (2B) zijn aangebracht. Ook de besturingsinrichting (4) die met de platen (2A) en (2B) is verbonden via kabels (5) is op de plaat (20) aangebracht. De plaat (30) ligt in het vlak (6). Voorts zijn op de plaat (20) vier stroomgeleidende platen (32A), (32B), (32C), (32D) aangebracht die elk van metaal zijn vervaardigd en in combinatie een 25 UHF-antenne vormen voor het genereren van het ondervraagveld voor het detecteren van een identificatielabel. (9). De stroomgeleidende platen (32A), (32B), (32C), (32D) zijn wederom met de besturingsinrichting (4) verbonden, via kabels (26). De inrichting is verder nog voorzien vaan een afschermend lichaam (24) in de vorm van een metalen plaat. De platen (2A) en (2B) die in 30 combinatie een capaciteit vormen en de stroomgeleidende platen (32A), 14 (32B), (32C), (32D) waarmee het ondervraagveld wordt gegenereerd liggen althans nagenoeg in eikaars verlengde en in althans nagenoeg hetzelfde vlak (6). De inrichting volgens figuur 10A, 10B is verder voorzien van een afschermend lichaam (24) dat de platen (2A0, (2B) die in combinatie een 5 capaciteit vormen aan één zijde van het vlak (6) afschermt tegen elektromagnetische straling. De inrichting volgens figuur 10A, 10B is verder voorzien van een afschermend lichaam (24) dat de antenne (32A), (32B), (32C), (32D) voor het genereren van het ondervraagveld aan één (zelfde) zijde van het vlak (6) afschermt tegen elektromagnetische straling. In dit 10 voorbeeld geldt dat het afschermend lichaam (24) dat de platen die in combinatie een capaciteit vormen aan één zijde van het vlak afschermt tegen elektromagnetische straling dezelfde is als het afschermend lichaam (24) dat de antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld aan één zijde van het vlak afschermt tegen 15 elektromagnetische straling waarbij de platen (2A), (2B0 die in combinatie een capaciteit vormen aan een zelfde zijde van het vlak worden afgeschermd als de antenne (32A), (32B), (32C), (32D) voor het genereren van het ondervraagveld. Het afschermend lichaam is in dit voorbeeld van een metaal vervaardigd en heeft de vorm van een plaat (24). De plaat (24) strekt 20 zich althans nagenoeg evenwijdig aan het vlak (6) uit. In dit voorbeeld zijn de plaat (24) en de plaat (30) nog opgenomen in een behuizing (10 ).
In gebruik, kan de inrichting zoals omschreven aan de hand van de hiervoor genoemde uitvoeringsvormen ook op een andere positie worden gebruikt in de nabijheid van een trog. De inrichting zou ook bijvoorbeeld aan een hek 25 (18A) of (18B) kunnen worden bevestigd voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier dat zich tussen de hekken (18A) en (18B) voortbeweegt. De aanwezigheid van het dier kan dan met behulp van de platen (2A) en (2B) en de besturingsinrichting (4) worden uitgevoerd. Bovendien kan, indien het dier een identificatielabel draagt, het 30 identificatielabel worden uitgelezen met behulp van de identificatie- 15 inrichting die wordt gevormd door de besturingsinrichting (4) en de spoel (8). Ook kan het zo zijn dat de inrichting niet is voorzien van een dergelijke identificatie-inrichting maar slechts een inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier, dus slechts van de platen (2A) en (2B) en de 5 besturingsinrichting (4). Dergelijke varianten worden elk geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.
Wanneer de inrichting wordt gebruikt voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier kan deze ook worden gebruikt voor het tellen van het aantal dieren dat bijvoorbeeld tussen de hekken (18A) en (18B) 10 doorlopen. Ook dergelijke varianten worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (23)

1. Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij voorzien van tenminste twee stroomgeleidende platen die in 5 combinatie een capaciteit vormen en een met deze platen elektrisch verbonden besturingsinrichting voor het meten van de door de platen gevormde capaciteit waarbij, in gebruik, de gemeten capaciteit afhankelijk is van de aanwezigheid van een dier in de nabijheid van de platen, met het kenmerk, dat de platen althans nagenoeg in één en hetzelfde vlak liggen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vlak een plat vlak is.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat een eerste plaat en bij voorkeur ook een tweede plaat van de platen elk een oppervlak hebben die ligt in de range van 10-6000 cm2, bij voorkeur in de 15 range van 10-1000 cm2, meer bij voorkeur in de range van 15-300 cm2, in het bijzonder in de range van 20-100 cm2.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een antenne voor het genereren van een elektromagnetisch ondervraagveld voor het detecteren 20 van een identificatielabel dat door een dier wordt gedragen, waarbij bij voorkeur het identificatielabel een RFID label omvat.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de antenne voor het genereren van het ondervraagveld althans nagenoeg in het vlak ligt en/of zich althans nagenoeg rondom de tenminste twee platen uitstrekt.
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de antenne voor het genereren van het ondervraagveld is voorzien van spoel zoals een metalen draad die een veelvoud van windingen vormt of een metalen strip die een enkele winding vormt of is voorzien van tenminste een stroomgeleidende plaat of is voorzien van tenminste een stroomgeleidende plaat die een UHF antenne vormt.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de antenne voor het genereren van het ondervraagveld 1 5 elektrisch is verbonden met de besturingsinrichting waarbij de besturingsinrichting en de antenne voor het genereren van het ondervraagveld in combinatie een inrichting vormen voor het uitlezen van het identificatie label.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 10 kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een behuizing waarin de platen die in combinatie een capaciteit vormen zijn opgenomen.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de behuizing tenminste voor een deel is vervaardigd van een althans nagenoeg niet stroomgeleidend materiaal zoals een kunststof, bijvoorbeeld plastic.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 8-9, met het kenmerk, dat althans een deel van de besturingsinrichting en bij voorkeur de gehele besturingsinrichting in de behuizing is opgenomen.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een afschermend lichaam 20 dat de platen die in combinatie een capaciteit vormen aan één zijde van het vlak afschermt tegen elektromagnetische straling.
12. Inrichting volgens een der conclusies 4-7, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van een afschermend lichaam dat de antenne voor het genereren van het ondervraagveld aan één zijde van het vlak 25 afschermt tegen elektromagnetische straling.
13. Inrichting volgens conclusies 11 en 12, met het kenmerk, dat het afschermend lichaam dat de platen die in combinatie een capaciteit vormen aan één zijde van het vlak afschermt tegen elektromagnetische straling dezelfde is als het afschermend lichaam dat de antenne voor het genereren 30 van een elektromagnetisch ondervraagveld aan één zijde van het vlak afschermt tegen elektromagnetische straling waarbij de platen die in combinatie een capaciteit vormen aan een zelfde zijde van het vlak worden afgeschermd als de antenne voor het genereren van het ondervraagveld.
14. Inrichting volgens conclusie 11, 12 of 13, met het kenmerk, dat het 5 af schermend lichaam bij voorkeur van een metaal is vervaardigd en/of de vorm heeft van een plaat, bij voorkeur een althans nagenoeg vlakke plaat en/of de vorm heeft van een deksel, bij voorkeur een althans nagenoeg vlakke deksel.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de plaat of 10 deksel zich althans nagenoeg evenwijdig aan het vlak uitstrekt.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 8-10 en volgens een der voorgaande conclusies 11-15, met het kenmerk, dat het afschermend lichaam, in het bijzonder de plaat of deksel, althans voor een deel, deel uitmaakt van de behuizing.
17. Inrichting volgens een der conclusies 4-7 en volgens een der conclusies 8-10, 16, met het kenmerk, dat de antenne voor het genereren van het ondervraagveld in de behuizing is opgenomen.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de platen die in combinatie een capaciteit vormen althans 20 nagenoeg in eikaars verlengde liggen in althans nagenoeg het zelfde vlak.
19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat oppervlakken van de platen die in combinatie een capaciteit vormen niet tegenover elkaar liggen.
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1-17, met het 25 kenmerk, dat de oppervlakken van de platen die in combinatie een capaciteit vormen elkaar deels overlappen gezien in een richting loodrecht op een deel van een oppervlak van een van de platen die in combinatie een capaciteit vormen.
21. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 30 kenmerk, dat de platen die in combinatie een capaciteit vormen van elkaar verschillende afmetingen hebben en/of dat de groottes van de oppervlakken van de platen die in combinatie een capaciteit vormen van elkaar verschillen.
22. Inrichting volgens conclusies 5 en 6, met het kenmerk, dat de 5 antenne voor het genereren van het ondervraagveld is voorzien van tenminste een stroomgeleidende plaat, in het bijzonder tenminste een stroomgeleidende plaat die een UHF antenne vormt waarbij de platen die in combinatie een capaciteit vormen en de tenminste ene stroomgeleidende plaat waarmee het ondervraagveld wordt gegenereerd althans nagenoeg in 10 eikaars verlengde liggen in althans nagenoeg het zelfde vlak.
23. Veehouderij omvattende een vooraf bepaalde positie waar een dier zich kan bevinden en een inrichting volgens een der voorgaande conclusies waarbij de inrichting aan één zijde van de vooraf bepaalde positie is opgesteld. 15
NL2005696A 2010-11-15 2010-11-15 Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij. NL2005696C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2005696A NL2005696C2 (nl) 2010-11-15 2010-11-15 Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij.
EP11785155.0A EP2641110B1 (en) 2010-11-15 2011-11-14 Apparatus for detecting the presence of cattle in stock farming
PCT/NL2011/050778 WO2012067504A2 (en) 2010-11-15 2011-11-14 Apparatus for detecting the presence of an animal in stock farming

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2005696A NL2005696C2 (nl) 2010-11-15 2010-11-15 Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij.
NL2005696 2010-11-15

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2005696C2 true NL2005696C2 (nl) 2012-05-16

Family

ID=43709206

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2005696A NL2005696C2 (nl) 2010-11-15 2010-11-15 Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2641110B1 (nl)
NL (1) NL2005696C2 (nl)
WO (1) WO2012067504A2 (nl)

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1993008356A1 (de) * 1991-10-14 1993-04-29 Dorma Gmbh + Co. Kg. Kapazitiver näherungssensor zum erkennen von personen oder gegenständen
EP0748586A2 (en) * 1995-06-13 1996-12-18 Chikusanyou Densi Gijutu Kenkyu Kumiai System for identifying livestock and other individuals
JPH09269379A (ja) * 1996-04-02 1997-10-14 Honda Denshi Giken:Kk 人体検知装置
DE19803641A1 (de) * 1998-02-02 1999-08-12 Reinhard Wiesemann Kapazitiver Sensor zur Detektion von Personen
JP2005065606A (ja) * 2003-08-26 2005-03-17 Fujihira Industry Co Ltd 動物用の電子標識システム
WO2007064202A1 (en) * 2005-12-02 2007-06-07 Nedap N.V. Agri Method and apparatus for animal identity verification

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20090044334A1 (en) * 2007-08-13 2009-02-19 Valence Broadband, Inc. Automatically adjusting patient platform support height in response to patient related events

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1993008356A1 (de) * 1991-10-14 1993-04-29 Dorma Gmbh + Co. Kg. Kapazitiver näherungssensor zum erkennen von personen oder gegenständen
EP0748586A2 (en) * 1995-06-13 1996-12-18 Chikusanyou Densi Gijutu Kenkyu Kumiai System for identifying livestock and other individuals
JPH09269379A (ja) * 1996-04-02 1997-10-14 Honda Denshi Giken:Kk 人体検知装置
DE19803641A1 (de) * 1998-02-02 1999-08-12 Reinhard Wiesemann Kapazitiver Sensor zur Detektion von Personen
JP2005065606A (ja) * 2003-08-26 2005-03-17 Fujihira Industry Co Ltd 動物用の電子標識システム
WO2007064202A1 (en) * 2005-12-02 2007-06-07 Nedap N.V. Agri Method and apparatus for animal identity verification

Also Published As

Publication number Publication date
EP2641110A2 (en) 2013-09-25
WO2012067504A3 (en) 2012-10-26
EP2641110B1 (en) 2019-10-16
WO2012067504A2 (en) 2012-05-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7400298B2 (en) Radio frequency identification tagging
US9024763B2 (en) Arrangement comprising an object made at least partially of metal or precious metal and an RFID identification device
KR102184258B1 (ko) 비접촉형 센서
FI72632C (fi) Elektrostatisk skaermad ledarenhet.
PT104121B (pt) Dispositivo para leitura de identificadores de radiofrequência garantindo confinamento volumétrico da região de detecção
Lehto et al. Passive UHF RFID in paper industry: Challenges, benefits and the application environment
KR20120067358A (ko) Rfid-라벨
US8573495B1 (en) Radio frequency identification electronic device with enhancing surface wave-guide effect
EP2879077A1 (en) A conveyor system for identifying RFID tags on parcels
NL2005696C2 (nl) Inrichting voor het detecteren van de aanwezigheid van een dier in de veehouderij.
CN105098935B (zh) 非接触式充电设备的可变增益参考天线
JP6159544B2 (ja) Rfidタグセンサおよびrfidタグセンサの設置方法
JP5910883B2 (ja) 無線タグ用複合アンテナ
JP2008140216A (ja) Icタグ読取装置
Jaakkola et al. Low-cost and low-profile near field UHF RFID transponder for tagging batteries and other metal objects
JP6121530B2 (ja) 導電性材料である若しくはこれを含む物体を又はその種類を、近接場識別を用いて識別する、近接場uhf識別システム及び方法
US20070171072A1 (en) Antenna for livestock detection
US11017185B2 (en) Programming and testing of wire RFID tags
US7777997B2 (en) Electrostatic discharge safe under conveyor antenna
US20120193433A1 (en) Electromagnetic identification (emid) security tag
US3848184A (en) Metal sensing apparatus with a protective cover of a grounded conductive plastic material to prevent accumulation of electrical charges
WO2007030862A1 (en) An attenuation device for an antenna of an interrogator
JP2013030877A (ja) Rfid通信・人体通信併用通信構造
JPH08162839A (ja) ゲート型アンテナ
CN106066137B (zh) 带有信号补偿的标记的尺寸标准装置

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20201201