NL1029401C2

NL1029401C2 - Plantdrager alsmede werkwijze voor het telen van een gewas.

Info

Publication number: NL1029401C2
Application number: NL1029401A
Authority: NL
Inventors: Fred Van Zijl
Original assignee: Fred Van Zijl
Priority date: 2005-07-01
Filing date: 2005-07-01
Publication date: 2007-01-08
Also published as: CA2614022A1; EP1898691A2; WO2007004879A3; US20080209806A1; US8250810B2; WO2007004879A2

Description

% -]

Plantdraeer alsmede werkwijze voor het telen van een gewas

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een plantdrager omvattende een zich in gebruikstoestand in hoofdzaak verticaal uitstrekkend spiraalvormig deel alsmede een 5 opname voor het benedendeel van die plant.

Een dergelijke plantdrager is bekend uit GB 2346789. Daarin wordt een zich in de gebruikspositie verticaal uitstrekkende spiraal getoond die in de "uitgerekte toestand" gehouden wordt door een zich daarbinnen uitstrekkende staander. Spiraal en staander 10 zijn vast in een pot aangebracht. Een gewas kan zich vanaf de pot langs de spiraal naar boven uitstrekken.

Uit GB-2055 A.D. 1913 is een in een pot aan te brengen spiraal bekend die afsteunt op een verticale drager. De spiraal wordt met haken onverdraaibaar in het substraat in de 15 pot vastgezet.

Bij het telen van bepaalde gewassen zoals paprika's, komkommers, aubergines, tomaten en andere ondersteunende gewassen wordt de vrucht steeds bij het uiteinde van de hoofdstam ontwikkeld en daar weggenomen. Vervolgens groeit de hoofdstam verder en 20 wordt op een volgende plaats aan de hoofdstam nieuw gewas ontwikkeld. Daardoor neemt de lengte van de hoofdstam steeds toe.

Bij het kweken van dergelijke gewassen in kassen is het gebruikelijk om het vrije uiteinde van het gewas met behulp van een zich verticaal uitstrekkende draad op te 25 hangen aan een zich horizontaal uitstrekkende draad die in de kas gespannen is. Door een snelle groei van het uiteinde van het gewas is het voortdurend noodzakelijk de positie van het uiteinde van het gewas ten opzichte van de horizontale draad te corrigeren.

30 In de stand der techniek zijn vele mogelijkheden voorgesteld om het gecompliceerde ineendraaien van draad en gewas te voorkomen. Alle methoden blijken echter bijzonder arbeidsintensief te zijn en aanzienlijke scholing van het betreffende personeel te 1029401 % 2 ί j % vereisen. Immers, indien het gewas bekneld raakt, zal niet langer vruchtontwikkeling optreden.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding in een plantdrager te voorzien welke 5 voorziet in een constructie waarbij het vrije uiteinde van het gewas steeds ongeveer in dezelfde positie dient te blijven terwijl de hoofdstam van het gewas bijzonder snel groeit. Bovendien wordt beoogd het "terugveiplaatsen" van het vrije einde van het gewas op eenvoudige wijze te verwezenlijken. Enerzijds dient dit met een weinig tijdrovende handeling uitgevoerd te kunnen worden en anderzijds moet dit zodanig 10 eenvoudig zijn dat ook ongeschoold personeel deze handeling uit kan voeren.

Bovenstaande doeleinden worden bij een hierboven beschreven plantdrager verwezenlijkt doordat het spiraalvormige deel een langsas omvat en in gebruikstoestand om die langsas roteerbaar is ten opzichte van de opname.

15

Volgens de onderhavige uitvinding is de spiraal draaibaar ten opzichte van de omgeving, dat wil zeggen de opname. Daarbij wordt een en ander zodanig uitgevoerd dat het gewas dat zich binnen de spiraal bevindt bij het draaien in hoofdzaak een verticale neergaande beweging uitvoert. Dat wil zeggen, het gewas dat met behulp van 20 de vertakkingen in de spiraal gegroeid is, wordt door het draaien van de spiraal teruggeschroefd waardoor weer nieuwe ruimte in verticale richting ontstaat voor het opgroeien van het gewas. Dit terugdraaien van het gewas door rotatie van de spiraal is een bijzonder eenvoudige handeling. Het gewas zoekt zelf het meest optimale steunpunt van bijvoorbeeld de zij vertakkingen met de spiraal zodat schade aan het 25 gewas niet te vrezen valt.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de spiraal via een lager aangebracht op een stationaire steun. Door deze stationaire steun kan het gewas zich uitstrekken. Het benedendeel van het gewas dat vooral als worteldeel dient kan in een 30 houder opgenomen zijn of in een substraat en dergelijke.

Volgens een bijzondere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding wordt getracht de wortelplek van het benedendeel van het gewas tijdens de groei aan te 3 passen. Dat wil zeggen, er wordt naar gestreefd de totale verticale lengte van het gewas constant te houden door het in de spiraal naar beneden bewegen van een bepaald punt van het gewas en het verplaatsen van de wortelplek ten opzichte van de spirale.

5 Volgens een bijzondere uitvoering van de uitvinding wordt het meedraaien van het gewas met de spiraal voorkomen doorplantvasthoudmiddelen. Immers, de spiraal volgens de onderhavige uitvinding kan een aanzienlijke lengte hebben bijvoorbeeld tussen 1-6 m en meer in het bijzonder ongeveer 2-4 m. Dergelijke plantvasthoudmiddelen omvatten volgens een bijzondere uitvoering van de uitvinding 10 een zich in hoofdzaak verticaal of parallel met de spiraal uitstrekkende staander. Deze staander is bij voorkeur in de inwendige ruimte van de spiraal aangebracht.

De spiraal is bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat de spoed daarvan constant is. Deze spoed is volgens een van voordeel zijnde uitvoering ongeveer 15-20 cm. Deze keuze 15 wordt mede bepaald door de plaats van de vertakkingen van het gewas.

Optimale bewegingsvrijheid van de hoofdstam en goede verankeringsmogelijkheden voor de zijtakken worden verkregen indien het inwendige van de spiraal cilindrisch is. Bij voorkeur wordt in het inwendige van de spiraal een cilinder begrensd met een 20 diameter die ligt tussen 1-10 en in het bijzonder tussen 2-5 cm. Eventueel kan het boveneinde van de spiraal uitlopend of toelopend uitgevoerd zijn. In het eerste geval wordt het gewas eenvoudig gecentreerd en in het tweede geval wordt het gewas maximaal ondersteund.

25 Volgens de onderhavige uitvinding kunnen eveneens snijorganen aangebracht zijn. Deze snijorganen zijn bij voorkeur stationair en bevinden zich nabij de buitenomtrek van de spiraal. Bij het terugschroeven van de spiraal bewegen de zijtakken van het gewas automatisch langs de snijorganen of worden daarlangs geleid. Dergelijke snijorganen zijn bijzonder nabij het benedeneinde van de spiraal aanwezig waarbij zich 30 in het algemeen het meest volgroeide deel van het gewas bevindt. Daardoor kan bij het neerwaarts bewegen van het gewas automatisch een snijhandeling plaatsvinden waardoor de vruchten opgevangen worden. Bovendien is het mogelijk op die plaatsen verdere constructies aan te brengen om het gewas op te vangen en af te voeren. Een 4 dergelijk snijorgaan kan zich langs de gehele omtrek van de spiraal uitstrekken of slechts langs een deel daarvan. Bovendien is een dergelijk snijorgaan zodanig uitgevoerd dat de centrale stand van het gewas ontzien wordt bij het snijden van de daarvan uitstekende delen.

5

Uit het bovenstaande blijkt dat de spiraal dient te bestaan uit een materiaal waarop enerzijds de zijtakken van het gewas goed kunnen steunen. Anderzijds dient dit zodanig glad te zijn dat beweging van de spiraal ten opzichte van het gewas op eenvoudige wijze mogelijk is. Daartoe kan de spiraal uit enige in de stand der techniek bekend 10 materiaal bestaan dat aan de bovenstaande eisen voldoet. Gebleken is dat roestvast staal een van de materialen is dat bevredigende resultaten oplevert. Echter is het ook mogelijk al dan niet gecoate staalsoorten, kunststof spiralen en dergelijke te gebruiken.

De onderhavige uitvinding heeft eveneens betrekking op een samenstel bestaande uit 15 een aantal van de hierboven beschreven plantdragers. Aandrijving gebeurt bij deze uitvoering niet meer van spiraal tot spiraal maar via een gemeenschappelijke aandrijving. !

De uitvinding heeft bovendien betrekking op een werkwijze voor het telen van een 20 gewas, omvattende het voorzien in een plantdrager met een zich in de gebruikspositie ! verticaal uitstrekkende spiraal, het doorleiden van de hoofdstam van dat gewas in de zich in het inwendige van die spiraal uitstrekkende ruimte, bij het zich tot buiten die spiraal laten uitstrekken van vertakkingen van het gewas, waarbij na het over een i bepaalde hoogte in die spiraal ingroeien van dat gewas die spiraal bij het tegenhouden 25 van dat gewas zodanig wordt gedraaid, dat het gewas naar beneden beweegt.

Begrepen dient te worden dat toepassing van de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven genoemde gewassen, maar eveneens betrekking heeft op alle gewassen die al dan niet geteeld worden voor de opbrengst van vruchten met behulp van de 30 onderhavige uitvinding.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij toont: 5

Fig. 1 schematisch in perspectief de plantdrager volgens de uitvinding;

Fig. 2 een plantdrager volgens de onderhavige uitvinding vlak na het inbrengen van een 5 gewas.

Fig. 3 de plantdrager volgens fig. 2 bij het bereiken van de bovenzijde van de spiraal door het gewas; 10 Fig. 4 de plantdrager volgens de uitvinding bij het terugbewegen van het gewas; en

Fig. 5 het samenstel volgens de uitvinding.

In fig. 1 is met 1 de plantdrager volgens de onderhavige uitvinding aangegeven. Deze 15 bestaat uit een steun 2 met poten 8. Via een lager 5 is het benedeneinde 6 van een spiraal 3 draaibaar op de steun 2 gelagerd. Deze spiraal 3 heeft een rotatiehartlijn 20.

Bij verdraaiing volgens pijl 21 zal een zich op de spiraal bevindend punt, dat niet met de spiraal meedraait, naar beneden bewegen. De spiraal heeft een in hoofdzaak constante spoed tussen de verschillende wikkelingen en deze is met s aangegeven. Deze 20 spoed bedraagt hier ongeveer 18 cm. In het inwendige van de spiraal wordt een cilinder begrensd met een diameter van ongeveer 3 cm. Het boveneinde van de spiraal dat met 7 aangegeven is, loopt iets uit. Zoals duidelijk is bevindt zich binnen de spiraal een zich verticaal uitstrekkende staander 4. Deze is vast aan de steun bevestigd. De staander 4 kan zich uitstrekken tot aan het boveneinde van de spiraal of eventueel iets korter 25 uitgevoerd zijn, omdat het boveneinde van het gewas in mindere mate gepositioneerd/ondersteund dient te worden. Vanzelfsprekend kan deze om enigerlei reden ook langer uitgevoerd zijn dan de spiraal.

Een zich rond om de centrale gewasstam uitstrekkend snijmes 9 is aanwezig. Dit is 30 zodanig uitgevoerd dat de centrale gewasstam daarin gecentreerd wordt zonder beschadigd te worden, terwijl daarvan uitstekende delen onderworpen worden aan het effect van vrije snijrand van het snijmes 9.

% 6

In fig. 2 is de situatie getoond waarbij een gewas 10 in het inwendige van de spiraal aangebracht is. Het gewas 10 bestaat uit een hoofdstam 13 met zich daarvan af uitstrekkende zijtakken 12. De top van het gewas is met 14 aangegeven. Met 11 is het worteldeel aangegeven dat op niet nader afgebeelde wijze opgenomen is in de bodem, 5 een houder, substraat of dergelijke. Aan de zijtakken 12 zullen zich bijvoorbeeld paprika's, komkommers en tomaten de vrucht ontwikkelen.

Uitgaande van de situatie getoond in fig. 2 waarin het gewas 10 zich met de zijtakken afsteunt op de spiraal zal de hoofdstam 13 zich in het inwendige van de spiraal door 10 ontwikkelen. Het oppervlak van de spiraal is zodanig klein dat dit nauwelijks de lichtinval beïnvloedt. Het gewas zal steeds verder groeien zodat eindelijk de situatie ontstaat zoals afgebeeld in fig. 3. Daarbij bevindt de top 14 van het gewas zich bij het boveneinde 7 van de spiraal. Omdat de vruchten van het gewas zich eveneens in het einddeel van het gewas bevinden is het op dat moment wenselijk het gewas naar 15 beneden te bewegen. Dit kan volgens de onderhavige uitvinding op bijzonder eenvoudige wijze verwezenlijkt worden door het draaien van een spiraal in de richting van pijl 21. Door de aanwezigheid van de staander 4 zal bij rotatie van de spiraal 3 het gewas 10 niet meedraaien. Daardoor zal de top 14 van het gewas naar beneden bewegen en ontstaat de in fig. 4 getoonde situatie. Daarbij is het gewas over een lengte 20 L naar beneden bewogen. Begrepen zal worden dat het worteldeel 11 over een zelfde afstand in de tekening naar rechts bewogen dient te worden.

Bij het naar beneden draaien van de top van het gewas 14 zal het lagere deel eveneens naar beneden bewegen. Bepaalde zijtakken zullen dan in verticale richting langs het 25 snijmes 9 (fig. 1) te bewegen en op die wijze kan een gewas automatisch afgesneden worden. Een en ander kan eveneens met de hand uitgevoerd worden door het extra naar beneden trekken van de betreffende vruchten.

Indien met in de stand der techniek bekende wijze de wortelplek met een afstand L in 30 de richting naar links bewogen wordt, betekent dit dat bij de wortelplaats geen bijzondere maatregelen genomen dienen te worden. In alle andere gevallen dienen wel maatregelen genomen te worden maar deze zijn algemeen bekend in de stand der 7 techniek voor het telen van bij de groei te steunen gewassen zoals paprika, komkommers en tomaten.

In fig. 5 is een kas in het geheel met 18 aangegeven. Daarin is een aantal plantdragers 1 5 naast elkaar en achter elkaar opgesteld. Een gemeenschappelijke aandrijving 15 is aanwezig voorzien van een aantal dwarsaandrijvingen. Deze aandrijvingen kunnen op enige in de stand der techniek bekende wijze uitgevoerd zijn. Op deze wijze is het mogelijk bij eenvoudige bediening van handgreep 17 een groot aantal plantspiralen tegelijk te draaien met het hierboven beschreven effect.

10

Op de hierboven beschreven wijze kan zeer eenvoudig de lengtegroei van bepaalde gewassen gecompenseerd worden zonder dat een moeizame specialistische handeling noodzakelijk is.

15 Na het bovenstaande zullen bij degene bekwaam in de stand der techniek dadelijk varianten opkomen die liggen binnen de bovenstaande uitvindingsgedachte en bestaan uit combinaties van bekende technieken en hetgeen in de bijgaande conclusies beschreven is. Bovendien dient begrepen te worden dat de verschillende in de volgconclusies beschreven maatregelen zowel in combinatie met de onafhankelijke 20 conclusies als onafhankelijk toegepast kunnen worden dat wil zeggen, zonder combinatie met de eerdere onafhankelijke conclusies.

1029401

Claims

1. Plantdrager (1) omvattende een zich in gebruikstoestand in hoofdzaak verticaal uitstrekkend spiraalvormig deel (3) alsmede een opname voor het benedendeel van die 5 plant, met het kenmerk, dat het spiraalvormige deel (3) een langsas (20) omvat en in gebruikstoestand om die langsas (20) roteerbaar (21) is ten opzichte van de opname.

2. Plantdrager volgens conclusie 1, waarbij die opname een onder het spiraalvormige deel aangebrachte steun (2) omvat. 10

3. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende plantvasthoudmiddelen (4).

4. Plantdrager volgens conclusie 3, waarbij de plantvasthoudmiddelen een zich door die 15 spiraal uitstrekkende stationaire staander (4) omvatten.

5. Plantdrager volgens conclusie 4 in combinatie met conclusie 2, waarbij deze staander aan de steun is bevestigd.

6. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de spiraal een in hoofdzaak constante spoed(s) heeft.

7. Plantdrager volgens conclusie 6, waarbij de spoed (s) 15-20 cm is.

8. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inwendige van de spiraal cilindrisch is.

9. Plantdrager volgens conclusie 8, waarbij een cilinder met een diameter van 1-10 cm binnen die spiraal begrensd wordt. 30

10. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de spiraal een roestvast staal omvat. j 1029401 __ .__ t »

11. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende op stationaire hoogte aangebrachte snij organen (9).

12. Plantdrager volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die spiraal een 5 lengte van 1-6 m omvat. j

13. Samenstel omvattende een aantal op onderlinge afstand geplaatste plantdragers j volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij deze een gemeenschappelijke aandrijving (15, 16) voor die spiralen omvatten. 10

14. Werkwijze voor het telen van een gewas, omvattende het voorzien in een plantdrager met een zich in de gebruikspositie verticaal uitstrekkende spiraal (3), het doorleiden van de hoofdstam (13) van dat gewas (10) in de zich in het inwendige van die spiraal uitstrekkende ruimte, bij het zich tot buiten die spiraal laten uitstrekken van 15 vertakkingen (12) van het gewas, met het kenmerk, dat na het over een bepaalde hoogte in die spiraal ingroeien van dat gewas die spiraal bij het tegenhouden van dat gewas zodanig wordt gedraaid, dat het gewas naar beneden beweegt.

15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij die bepaalde hoogte het vrije boveneinde 20 (7) van die spiraal omvat.

16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, waarbij dat gewas paprika, komkommer, aubergine of tomaat omvat.

17. Werkwijze volgens een van de conclusies 14-16, waarbij de wortelplaats van dat gewas gewijzigd wordt. 1029401