NL1029227C2 - Werkwijze en inrichting voor het oogsten van een binnenfilet van gevogelte. - Google Patents

Description

1 ' * *

Werkwijze en inrichting voor het oogsten van een binnenfilet van gevogelte.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het oogsten van een binnenfilet van gevogelte, waarbij uit de binnenfilet een pees reikt waarmee de binnenfilet verbonden is of is geweest met een vleugelbot van 5 het gevogelte.

Een dergelijke werkwijze en inrichting is bekend uit diverse publicaties; genoemd kunnen worden US-A-5,314,374, EP-A 0 695 506 en EP-B 1 070 456.

Genoemde publicaties laten zien dat er een reeds 10 lang bestaande behoefte bestaat om binnenfilets separaat te oogsten van de buitenfilets die zich op een karkasdeel van het gevogelte bevinden.

Aan de binnenfilet zit gebruikelijk nog een pees vast die de verbinding vormt of heeft gevormd met het vleu-15 gelbot (humerus). Wanneer de pees bij het verwijderen van de vleugel is doorgesneden heeft deze nog een bepaalde lengte door de omstandigheid dat deze in haar natuurlijk positie door een kanaal (canalis triosseus) in het einde van het sleutelbeen (processus acrocoracoideus van het coracoideum) 20 loopt.

Het is gewenst de binnenfilet te oogsten zonder dit uit de binnenfilet stekende deel van de pees aangezien deze bij de consument op weinig waardering mag rekenen terwijl het veel werk vraagt om dit deel van de pees naderhand te verwij-25 deren.

Uit US-A 5 314 374 is een werkwijze en inrichting bekend waarin een serie messen gebruikt wordt voor het partieel separeren van de binnenfilet van het karkasdeel. Voorts worden grijporganen toegepast die aangrijpen op de partieel 30 losgemaakte binnenfilet en die zijn ingericht om de binnenfilet van het karkasdeel los te trekken. De publicatie is overigens stil omtrent het verwijderen van de pees van de binnenfilet .

Uit EP-A 0 695 506 is een werkwijze en inrichting 1029227 t 2 bekend waarin de binnenfilets, na verwijdering van vleugels en het aanbrengen van een scheiding in de opening begrensd door het wensbeentje en het borstbeen, worden afgeschraapt van het karkas. Nadelig aan deze bekende werkwijze en inrich-5 ting is dat de pees aan de binnenfilet bevestigd blijft.

Uit EP-B 1 070 456 is een werkwijze en inrichting voor het oogsten van een binnenfilet van gevogelte bekend waarin terwijl de binnenfilet zich in hoofdzaak in haar natuurlijke positie op het karkas bevindt, een incisie in de 10 binnenfilet of in de daarmee verbonden pees wordt aangebracht, waarna de binnenfilet van het karkas wordt verwijderd. Zoals figuur la van EP-B 1 070 456 laat zien levert deze methode zeer onnauwkeurige resultaten op. De incisie kan in een ruim overgangsgebied van de pees naar het vlees van de 15 binnenfilet worden aangebracht zodat de met deze bekende werkwijze en inrichting te verkrijgen resultaten variëren van een slecht rendement (door wegsnijden van teveel vlees) tot ineffectiviteit (doordat een gedeelte van de pees aan de binnenfilet verbonden blijft).

20 In de markt bestaat zodoende een sterke behoefte aan een werkwijze en inrichting waarmee met een hoog rendement ten aanzien van vleesopbrengst, hoog-kwalitatieve binnenfilets verschaft kunnen worden die vrij zijn van daaruit stekende pezen of peesdelen.

25 Een eerste doelstelling van de uitvinding is derhal ve te voorzien in een werkwijze en inrichting waarmee aan deze marktbehoefte kan worden voldaan.

Een tweede doelstelling van de uitvinding is om een alternatief te verschaffen voor de uit de stand van de tech-30 niek bekende werkwijzen en inrichtingen voor het oogsten van een binnenfilet.

Een derde doelstelling is om een werkwijze en inrichting te verschaffen waarmee effectief en betrouwbaar op reproduceerbare wijze binnenfilets van een karkasdeel kunnen 35 worden geoogst.

Een vierde doelstelling van de uitvinding is een werkwijze en inrichting te verschaffen voor het oogsten van binnenfilets waarin het oogsten geheel geautomatiseerd kan 1 02922 7 3 verlopen.

Deze en andere doelstellingen van de uitvinding, zomede daarmee te bereiken voordelen die uit het navolgende nog duidelijk zullen worden, worden bereikt met een werkwijze en 5 inrichting die gespecificeerd zijn in een of meer van de navolgende conclusies.

In een eerste aspect van de uitvinding is de inrichting voor het oogsten van een binnenfilet van gevogelte erdoor gekenmerkt dat voorzien is in een grijporgaan voor het 10 vastpakken van de pees, waarbij het grijporgaan en de drager ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn voor het geheel of ten dele van het karkasdeel aftrekken van de binnenfilet.

Hiermee kan worden bereikt dat op reproduceerbare en robuuste wijze de binnenfilet nabij of ter plaatse van de 15 pees, en bij voorkeur zoveel mogelijk op de pees zelf onder vrijlating van het vlees van de binnenfilet, kan worden vastgepakt zodat deze daarna over een voorafbepaalde en bekende eerste afstand van het karkasdeel kan worden afgetrokken teneinde deze geheel of ten dele los te maken van het karkas-20 deel, en dat wanneer de binnenfilet geheel los is van het karkasdeel de pees van de binnenfilet kan worden verwijderd.

In een verder aspect van de uitvinding is de inrichting er daartoe door gekenmerkt dat voorzien is in een snijorgaan, en dat het grijporgaan en het snijorgaan nabij 25 elkaar brengbaar zijn voor het doorsnijden van de pees nabij de binnenfilet. De verwijdering van de pees van de binnenfilet kan zodoende nauwkeurig met een eenvoudige snijbewerking worden uitgevoerd.

Voor het faciliteren van een eenvoudige uitvoerbaar-30 heid van de hiervoor beschreven handelingen is het nuttig dat de drager is ingericht om het karkasdeel te dragen zodanig dat de pees boven de binnenfilet is georiënteerd.

De werkwijze en inrichting dienen in een verder aspect van de uitvinding bij voorkeur zo te zijn uitgevoerd dat 35 nadat de binnenfilet over een voorafbepaalde eerste afstand van het karkasdeel is afgetrokken zodanig dat de binnenfilet eenzijdig los is van het karkasdeel maar overigens daarmee nog verbonden, een vlies dat zich tussen de binnenfilet en 1 02922 7 4 een subtender bevindt wordt beschadigd, zodanig dat bij verder aftrekken van de binnenfilet van het karkasdeel over een voorafbepaalde tweede afstand, de subtender op het karkasdeel achterbiljft.

5 Hiermee kan worden bereikt dat hoogwaardige binnen- filets geoogst worden met een navenant hogere opbrengstwaar-de.

De inrichting volgens de uitvinding is daartoe geschikt zo uitgevoerd dat voorzien is in een schraaporgaan dat 10 is ingericht voor het beschadigen van een vlies dat verloopt tussen de binnenfilet en een subtender.

De gewenste werking van dit schraaporgaan kan optimaal worden bereikt door de inrichting dan zo uit te voeren dat het schraaporgaan activeerbaar is nadat het grijporgaan 15 en de drager ten opzichte van elkaar een voorafbepaalde stand hebben ingenomen.

Een effectieve en snelle verwijdering van de binnenfilet waarbij de subtender achterblijft op het karkasdeel kan hierbij worden bereikt doordat na haar activering, het 20 schraaporgaan over een voorafbepaalde afstand beweegt tussen de binnenfilet en de subtender, en dat tegelijk het grijporgaan en de drager zich van elkaar verwijderen voor het verder van het karkasdeel aftrekken van de binnenfilet.

De betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid van het 25 aangrijpen door het grijporgaan nabij of ter plaatse van de pees wordt bevorderd door de maatregel dat de binnenfilet in de omgeving van de pees in een voorafbepaalde positie wordt gepositioneerd alvorens deze nabij of ter plaatse van de pees vast te pakken.

30 De inrichting laat zich daartoe geschikt zo uitvoe ren dat voorzien is in een keg die plaatsbaar is tussen twee binnenfilets die zich op het karkasdeel bevinden ter positionering van deze binnenfilets nabij de pezen daarvan.

Zeer geschikt is de inrichting daartoe zo uitgevoerd 35 dat de keg ter positionering van de binnenfilets aangrijpt op uiteinden van de sleutelbeenderen van het gevogelte.

In weer een ander aspect van de uitvinding is de inrichting erdoor gekenmerkt dat de drager is opgenomen in een 1029227 5 ( 1 transportbaan voor de verplaatsing van het karkasdeel.

! Daarbij is dan wenselijk dat het oogsten van de bin- nenfilet of binnenfilets plaatsvindt terwijl deze in een transportbaan worden voortbewogen. Een geheel geautomatiseer-5 de verwijdering van de binnenfilets kan zodoende plaatsvinden .

Tevens is het daarbij wenselijk dat na verwijdering van de pees, de binnenfilet weggevoerd wordt ter verdere verwerking, waarbij deze verdere verwerking bij voorkeur ook ge-10 heel geautomatiseerd plaatsvindt.

Ten behoeve van het geautomatiseerde verloop van het oogsten van de binnenfilets is het wenselijk dat de transportbaan voert langs het grijporgaan en het schraaporgaan.

Mede met het oog op de afvoer van de geoogste bin-15 nenfilets is het verder voordelig dat de baan van het grijporgaan voert langs het snijorgaan en dat in de omgeving daarvan is voorzien in een afvoerinrichting voor binnenfilets.

De uitvinding zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand van een, de daarna volgende conclusies 20 niet beperkend, uitvoeringsvoorbeeld en onder verwijzing naar de tekening.

In de tekening toont:

Figuur 1 een productielijn of fileerstraat waarin de inrichting volgens de uitvinding is opgenomen.

25 Figuur la een gehele fronthalf zoals deze in het be gin van de in figuur 1 getoonde fileerstraat kan worden geplaatst .

Figuur 2 een karkasdeel zoals dat in een eerste be-werkingsfase in de fileerstraat volgens figuur 1 kan worden 30 verkregen en waarop de inrichting volgens de uitvinding werkzaam is.

Figuur 3-10 diverse schematisch weergegeven bewer-kingsstadia die plaatsvinden in de inrichting volgens de uitvinding.

35 In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar dezelfde onderdelen.

Verwijzend nu eerst naar figuur 1 wordt een complete fileerstraat 1 in bovenaanzicht getoond waarmee gevogelte, in 1029227 6 het bijzonder kip, kan worden verwerkt. De fHeerstraat 1 vormt een modificatie van de uit EP-A 1 454 531 bekende inrichting, en is uitgevoerd met een transportsysteem 2 waarvan dragers 3 deel uitmaken. Op deze dragers 3 kunnen borstkappen 5 of fronthalves worden geplaatst. De drager 3 kan in afhankelijkheid daarvan worden aangepast met een geschikt klemmecha-nisme en een daarop aangepaste opsteekprocedure.

De hierna volgende verdere toelichting zal geschieden aan de hand van het gebruik van fronthalves zoals getoond 10 in figuur la welke een op een drager 3 geplaatste fronthalf 9 in zijaanzicht toont.

De desbetreffende fronthalves of borstkappen worden in de regel handmatig door bedieningspersonen 8 op de dragers 3 geplaatst. Dit toont figuur 1. Uiteraard is ook mogelijk 15 dit volstrekt geautomatiseerd te laten plaatsvinden.

Nadat de fronthalves of borstkappen op de dragers 3 zijn geplaatst passeren zij een ontveller 4 en vervolgens een wensbeenverwijderaar en filetschraper 5,6. Aanvraagster's eerdere Europese octrooiaanvrage EP-A 1 454 531, waarvan de 20 inhoud wordt geacht hierin geheel te zijn geïnsereerd en opgenomen, beschrijft uitvoerig de constructie en werking van de wensbeenverwijderaar en filetschraper.

De filetschraper 6 kan zo zijn afgesteld dat een daarna geplaatste filetverwijderaar 7 slechts de buitenfilets 25 van de fronthalves of borstkappen behoeft te verwijderen, zodat daarna op de zich vanaf de filetverwijderaar 7 verplaatsende drager 3 een karkasdeel 10 aanwezig is waarop de bin-nenfilet nog aanwezig is. Het resulterende karkasdeel 10 met een zogenaamd opengelegd binnenfilet 11 toont figuur 2. Ver-30 der toont figuur 2 dat op het karkasdeel 10 een subtender 12 aanwezig is die zich nabij de te oogsten binnenfilet 11 bevindt en daarmee, zo de vakman weet, door middel van een vlies is verbonden. De dragers 3 met het daarop in figuur 2 getoonde karkasdeel 10 waarvan de buitenfilet is verwijderd, 35 worden vervolgens in inrichting 13 (zie fig. 1) verder verwerkt voor het oogsten van de binnenfilet 11.

Figuur 1 toont dat de inrichting 13 een omloopwiel 14 bezit. In de omgang van dit omloopwiel 14 zijn met verwij- 1029227 7 zingscijfers 13.2-13.10 de stadia gesymboliseerd welk betrekking hebben op het proces van oogsten van genoemde binnenfi-I Iets volgens de uitvinding.

i Het oogsten van de binnenfilets wordt hierna verder j 5 toegelicht mede onder verwijzing naar de figuren 3-10 welke corresponderen met de achtereenvolgende verwerkingsstadia die, zoals zojuist is opgemerkt, zijn gesymboliseerd met de verwijzingscijfers 13.2-13.10 in figuur 1.

Figuur 2 toont de drager 3 met het daarop geplaatste 10 karkasdeel 10 zoals dat arriveert bij het omloopwiel 14 op de plaats die in figuur 1 met verwijzingscijfer 13.2 is aangegeven.

In figuur 1 wordt in de omgeving van verwijzingscij-fer 13.3 de in figuur 3 schematisch weergegeven bewerking 15 uitgevoerd dat een keg 15 gelijktijdig de beide binnenfilets 11 die zich op het karkasdeel 10 bevinden van elkaar afdringt, teneinde een reproduceerbare positionering te bereiken van deze binnenfilets in de omgeving van de daarmee verbonden pezen. Dit geschiedt bij voorkeur doordat de keg 15 20 aangrijpt op de sleutelbeenderen van het gevogelte, hetgeen een nauwkeurige positionering mogelijk maakt. Voor de vakman is geheel duidelijk hoe dit dient te zijn uitgevoerd, zodat een nadere toelichting overbodig is.

Daarna vindt in de omgeving van verwijzingscijfer 25 13.4 (figuur 1) de in figuur 4 gesymboliseerde stap plaats dat een grijporgaan 16 naar de binnenfilets 11 wordt verplaatst voor het vastpakken van de pezen 17 van de binnenfilets 11.

Figuur 5 correspondeert met de positie die in figuur 30 1 met verwijzingscijfer 13.5 is aangegeven, waarin het grijp orgaan 16 de pees 17 van de binnenfilet 11 heeft vastgepakt.

Figuur 6 corresponderend met verwijzingscijfer 13.6 in figuur 1 laat zien dat het grijporgaan 16 en de drager 3 ten opzichte van elkaar verplaatst worden voor het aanvanke-35 lijk ten dele (over een eerste voorafbepaalde afstand) van het karkasdeel 10 aftrekken van de binnenfilet 11.

Figuur 6 geeft de stand weer waarin de binnenfilet 11 over deze eerste voorafbepaalde afstand van het karkasdeel 1 02922 7 ( 8 10 is afgetrokken, en waarbij de binnenfilet 11 eenzijdig is losgekomen van het karkasdeel 10 maar overigens daarmee nog verbonden is. Op dat moment is een vlies dat zich tussen de binnenfilet 11.en de subtender 12 bevindt strak getrokken en 5 kan dit vlies eenvoudig worden ingescheurd.

Het zojuist bedoelde beschadigen van het vlies tussen de binnenfilet 11 en de subtender 12 is getoond in figuur 7 dat correspondeert met verwijzingscijfer 13.7 in figuur 1.

Figuur 7 toont dat een schraaporgaan 18 actief wordt waarmee 10 het tussen de binnenfilet 11 en de subtender 12 verlopende vlies wordt ingescheurd. Het schraaporgaan 18 wordt vervolgens verder neerwaarts bewogen zoals is getoond in figuur 8, hetgeen plaatsvindt in de omgeving van verwijzingscijfer 13.8 in figuur 1.

15 Figuur 8 laat tevens zien dat bij het verder neer waarts bewegen van het schraaporgaan 18, het grijporgaan 16 en drager 3 zich verder van elkaar verwijderen voor het verder (over een tweede voorafbepaalde afstand) van het karkasdeel 10 aftrekken van de binnenfilet 11.

20 Figuur 9 toont de gecompleteerde situatie dat de binnenfilet 11 geheel is afgenomen van het karkasdeel 10, hetgeen gerealiseerd is bij de met verwijzingscijfer 13.9 in figuur 1 getoonde plaats in de fHeerstraat.

Figuur 9 laat tevens zien dat de subtender 12 zich 25 dan nog op het karkasdeel 10 bevindt. De dragers 3 met de daarop geplaatste karkasdelen 10 vervolgen daarna hun weg in de richting van de bedieningspersonen 8 voor verder afwerking, waarna de lege dragers 3 voor een verdere productiegang beschikbaar zijn.

30 Zoals figuur 9 toont hangt de geoogste binnenfilet 11 aan het grijporgaan 16 doordat dit grijporgaan 16 de binnenfilet 11 nabij of ter plaatse van de pees 17 vasthoudt.

In de omgeving van verwijzingscijfer 13.10 in figuur 1 wordt, zoals figuur 10 toont, een snijorgaan 19 in de omge-35 ving van het grijporgaan 16 gebracht, voor het doorsnijden van de pees 17 nabij haar aanhechting aan de binnenfilet 11.

Voor het snijorgaan 19 kunnen bijvoorbeeld twee in tegengestelde richting draaiende mesjes worden toegepast of 1029227 < 9 kan een enkel roterend mesje worden toegepast waarbij de bin-nenfilet 11 met een geleiderail tegen het roterende mesje wordt gedrukt.

Nadat het snij orgaan 19 actief is geweest en de bin-5 nenfilet 11 gescheiden is van de pees 17 worden de aldus geoogste binnenfilets 11 met een transportband 20 afgevoerd voor verdere verwerking.

De hiervoor gegeven beschrijving en toelichting van de inrichting en werkwijze volgens de uitvinding dient uit-10 drukkelijk als niet beperkend ten aanzien van hierna volgende conclusies te worden opgevat.

De gegeven toelichting dient slechts ter verklaring van de in de conclusies gehanteerde begrippen teneinde eventuele onduidelijkheden daarvan te verhelpen zonder dat daar-15 bij de strekking en inhoud van deze conclusies wordt beperkt tot het gegeven uitvoeringsvoorbeeld. De beschermingsomvang die aan de uitvinding toekomt wordt mitsdien slechts bepaald door het wezen daarvan zoals belichaamd in de hiernavolgende conclusies.

1 0292 2 7

Claims (20)

1. Werkwijze voor het oogsten van een binnenfilet (11) van gevogelte, waarbij uit de binnenfilet (11) een pees 5 (17) reikt waarmee de binnenfilet (11) verbonden is of is ge weest met een vleugelbot van het gevogelte, met het kenmerk, dat de pees (17) wordt vastgepakt, en dat de pees (17) en de daarmee verbonden binnenfilet (11) daarna over een voorafbepaalde eerste afstand van een karkasdeel (10) van het gevo- 10 gelte wordt afgetrokken teneinde deze geheel of ten dele los te maken van het karkasdeel (10).

2. Werkwijze volgend conclusie 1, met het kenmerk, dat nadat de binnenfilet (11) over een voorafbepaalde tweede afstand van het karkasdeel (10) is afgetrokken zodanig dat 15 deze geheel los is van het karkasdeel (10) , de pees (17) van de binnenfilet (10) wordt verwijderd.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de pees (17) van de binnenfilet (11) wordt verwijderd door een snijbewerking.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nadat de binnenfilet (11) over de voorafbepaalde eerste afstand van het karkasdeel (10) is afgetrokken zodanig dat de binnenfilet (11) eenzijdig los is van het karkasdeel (10) maar overigens daarmee verbonden, een 25 vlies dat zich tussen de binnenfilet (11) en een subtender (12) bevindt wordt beschadigd, zodanig dat bij verder aftrekken van de binnenfilet (11) over de voorafbepaalde tweede af- ! stand, de subtender (12) op het karkasdeel (10) achterblijft.

5. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat de binnenfilet (11) in de omgeving van de pees (17) in een voorafbepaalde positie wordt gepositioneerd alvorens deze nabij of ter plaatse van de pees (17) vast te pakken.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, 35 dat de positionering gelijktijdig aan twee binnenfilets (11) die zich op het karkasdeel (10) bevinden wordt uitgevoerd onder toepassing van een keg (15) die beide binnenfilets (11) 1 02922 7 . van elkaar afdringt.

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het oogsten van de binnenfilet of bin-nenfilets (11) plaatsvindt terwijl deze in een transportbaan 5 (2) worden voortbewogen.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat tijdens de voortbeweging in de transportbaan (2) de pees (17) boven de binnenfilet (11) georiënteerd is.

9. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, 10 dat na verwijdering van de pees (17), de binnenfilet (11) weggevoerd wordt ter verdere verwerking.

10. Inrichting (13) voor het oogsten van een binnenfilet (11) van gevogelte, waarbij uit de binnenfilet (11) een pees (17) reikt waarmee de binnenfilet (11) verbonden is of 15 is geweest met een vleugelbot van het gevogelte, omvattende een drager (3) voor een karkasdeel van het gevogelte, met het kenmerk, dat voorzien is in een grijporgaan (16) voor het vastpakken van de pees (17), en dat het grijporgaan (16) en de drager (3) ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn voor 20 het geheel of ten dele van het karkasdeel (10) aftrekken van de binnenfilet (11).

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat voorzien is in een snijorgaan (19), en dat het grijporgaan (16) en het snijorgaan (19) nabij elkaar breng- 25 baar zijn voor het doorsnijden van de pees (17) nabij de binnenfilet (11) .

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de drager (3) is ingericht om het karkasdeel (10) te dragen zodanig dat de pees (17) boven de binnenfilet 30 (11) is georiënteerd.

13. Inrichting volgens een der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat voorzien is in een schraaporgaan (18) dat is ingericht voor het beschadigen van een vlies dat verloopt tussen de binnenfilet (11) en een subtender (12).

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het ken merk, dat het schraaporgaan (18) activeerbaar is nadat het grijporgaan (16) en de drager (3) ten opzichte van elkaar een voorafbepaalde stand hebben ingenomen. 1029227 * *

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat na activering het schraaporgaan (18) over een voorafbepaalde afstand beweegt tussen de binnenfilet (11) en de subtender (12), en dat tegelijk het grijporgaan (16) en de 5 drager (3) zich van elkaar verwijderen voor het verder van het karkasdeel (10) aftrekken van de binnenfilet (11).

16. Inrichting volgens een der conclusies 10-15, met het kenmerk, dat voorzien is in een keg (15) die plaatsbaar is tussen twee binnenfilets (11) die zich op het karkasdeel 10 (10) bevinden ter positionering van deze binnenfilets (11) nabij de pezen (17) daarvan.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de keg (15) ter positionering van de binnenfilets (11) aangrijpt op uiteinden van de sleutelbeenderen van het 15 gevogelte.

18. Inrichting volgens een der conclusies 10-17, met het kenmerk, dat de drager (3) is opgenomen in een transport- I baan (2) voor de verplaatsing van het karkasdeel (10) . j

19. Inrichting volgens conclusie 18, met het ken- j 20 merk, dat de transportbaan (2) voert langs het grijporgaan (16) en het schraaporgaan (18).

20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat de baan van het grijporgaan (16) voert langs het snijorgaan (19) en dat in de omgeving daarvan is voorzien in 25 een afvoerinrichting (20) voor binnenfilets (11). 1 02922 7