NL1028078C2 - Transportinrichting zoals een vorkheftruck, met een van een transporteur voorzien hefplatform. - Google Patents

Description

r. '

5 TRANSPORTINRICHTING ZOALS EEN VORKHEFTRUCK, MET EEN VAN EEN TRANSPORTEUR VOORZIEN HEFPLATFORM

De uitvinding heeft betrekking op een 10 transportinrichting zoals een vorkheftruck, omvattende een gestel, een in hoogte beweegbaar aan het gestel aangebracht hefplatform, zoals een vork, waarbij dat hefplatform een . draagoppervlak bepaalt.

Dergelijke transportinrichtingen in de vorm van 15 vorkheftrucks zijn algemeen bekend. Een op het hefplatform opgenomen last kan gemakkelijk en behendig worden verplaatst en op een willekeurige plek worden neergezet.

Om de last goed aan te kunnen grijpen wordt deze gewoonlijk bijvoorbeeld op een laadbord geplaatst, dat van 20 uitsparingen voorzien is voor het hefplatform. Het komt echter ook voor dat een last direct op de grond staat of op een andere last, zonder dat voorzien is in ruimte voor het insteken van het hefplatform. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer gebruik gemaakt wordt van zogeheten slipmatten. Dat 25 zijn dunne flexibele kunststof platen waarop de last wordt opgenomen.

In een dergelijk geval is het lastig de last, dus eventueel te zamen met de slipmat, op het hefplatform te krijgen.

30 Met de transportinrichting zoals gekenmerkt in conclusie 1, wordt bereikt dat dit wel eenvoudig mogelijk is. De in het draagoppervlak van het hefplatform geïntegreerde 1028078 I..

2 .transporteur kan de last op het hefplatform bewegen en daarvan af.

In een gunstige uitvoeringsvorm is de transporteur zodanig in het draagvlak opgenomen, dat deze een daarop 5 rustende last aan de onderzijde kan aangrijpen. Zodra de onderkant van de last in contact is met de transporteur, kan de last dus op het hefplatform en daarvan af worden bewogen. Het is daarvoor dus niet noodzakelijk dat het hefplatform in zijn geheel eerst onder de last gemanoeuvreerd wordt.

10 Bij een andere geschikte uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding is de transporteur verbonden met een aangrijpinrichting voor een slipmat. De transportinrichting kan met het hefplatform naast de op een slipmat geplaatste last worden gepositioneerd, waarna de last 15 op het hefplatform getrokken kan worden door de aangrijpinrichting in aangrijping te brengen met de slipmat. Vervolgens kan de transporteur de slipmat met de last daarop op het hefplatform trekken.

Een geschikte uitvoeringsvorm is daarbij gekenmerkt 20 in conclusie 4.

Een verdere gunstige ontwikkeling van de transportinrichting en in het bijzonder de aangrijpinrichting daarvan is gekenmerkt in conclusie 5. Wanneer de transporteur de aangrijpinrichting de ene kant op beweegt, kan een slipmat 25 gemakkelijk onder de kantelhefboom schuiven. Bij een tegengestelde aandrijving van de transporteur zal de kantelhefboom de slipmat tegen het klemoppervlak aandrukken en aldus aangrijpen. De bedieningspersoon van de transportinrichting hoeft dus geen afzonderlijke handelingen 30 te'verrichten voor het in aangrijping brengen van de aangrijpinrichting, anders dan het op geschikte wijze heen en weer bewegen van de in het draagoppervlak van het hefplatform geïntegreerde transporteur.

1028078 3

Een geschikte uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 6. Het eindloze element kan rond bewegen waarbij het in het draagoppervlak opgenomen part van het eindloze 5 element in de geschikte richting wordt aangedreven.

Bij voorkeur is het eindloze element een rollenketting. Een rollenketting is een standaard constructie-element dat voor relatief lage kosten met een grote nauwkeurigheid en kwaliteit beschikbaar is. Mede 10 doordat rollenkettingen van hoogwaardig materiaal worden vervaardigd kan, door toepassing hiervan, een lange levensduur van de transporteur worden bereikt.

Op geschikte wijze wordt de mate van conclusie 8 toegepast. De rollenketting wordt zijdelings beschermd in het 15 hefplatform opgenomen en kan, al naar gelang de uitvoering, met een klein gedeelte van zijn bovenoppervlak boven het hefplatform uitsteken voor direct aangrijpen van de last. Bij een toepassing waarbij de transporteur uitsluitend bestemd is voor het aandrijven van een aangrijpinrichting kan de 20 rollenketting geheel verdiept in het hefplatform liggen.

In het bijzonder bij de toepassing waarbij de transporteur direct een last aan zijn onderzijde kan aangrijpen, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie 9 toegepast. Het aantal naast elkaar liggende rollenkettingen, 25 vormt een zelfde aantal naast elkaar liggende aangrijpingsoppervlakken. Hierdoor kan een aanzienlijk aangrijpingsoppervlak worden bereikt, zodat de op te nemen last met zekerheid goed door de rollenkettingen wordt meengenomen.

30 Om het hefplatform aan zijn vrije einde zo slank mogelijk uit te kunnen voeren, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie 10 toegepast. De aandrijfinrichting 1028078 4 hindert dan niet bij het onder een last steken van het hefplatform.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt de maatregel van conclusie 11 toegepast. Hiertoe behoeft de last 5 niet over het hefplatform te verschuiven maar rolt deze nagenoeg wrijvingsloos over het hefplatform.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 12 verder toegepast. Het puntige einde van het hefplatform kan gemakkelijk onder een last worden gestoken, of in het 10 bijzonder een slipmat waarop de last rust, zelfs wanneer er geen ruimte van betekenis onder de last respectievelijk de slipmat vrij is.

Om na het aanvankelijke insteken van het puntige einde van het hefplatform dit soepel onder de last te kunnen 15 bewegen, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie van conclusie 13 toegepast.

Volgens een gunstige verdere ontwikkeling zijn daarbij de geleidingsrollen op op zichzelf bekende wijze in twee boven elkaar en met elkaar in contact verkerende rijen 20 aangebracht, welke aan de boven- en onderzijde van het puntige einde uitsteken. Het met van de geleidingsrollen voorziene einde in contact verkerende deel van de last zal, wanneer de onderste rollen over het onderliggende oppervlak rollen ten opzichte van de omgeving onbeweegbaar blijven 25 terwijl toch de punt van het hefplatform soepel onder de last beweegt.

De transportinrichting volgens de uitvinding wordt bij voorkeur uitgevoerd als een vorkheftruck, waarbij het hefplatform een aantal vorkelementen omvat en de 30 transportinrichting een bewegingsrichting heeft die in de langsrichting daarvan ligt.

1028078 |i _ w 5

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren van een voorkeursuitvoeringsvoorbeeld.

5 Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van de transportinrichting volgens de uitvinding in de vorm van een vorkheftruck, met een door twee vorkdelen gevormd hefplatform.

Figuur 2a toont een perspectivisch aanzicht op grotere 10 schaal van één van de vorkdelen van de vorkheftruck van figuur 1.

Figuur 2b toont een andere uitvoeringsvorm van het vorkdeel van figuur 2a.

Figuur 3 toont een weggebroken perspectivisch aanzicht 15 volgens pijl III van een gedeelte van de transporteur.

Figuur 4 toont een langsdoorsnede van het vorkdeel volgens figuur 2a.

Figuur 5 toont een perspectivisch aanzicht van de 20 transportinrichting volgens de uitvinding in de vorm van een vorkheftruck, waarbij de transporteur een aangrijpinrichting voor slipmatten draagt.

Figuur 6 toont een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht 25 van het vorkdeel van de inrichting van figuur 5, met de aangrijpinrichting voor een slipmat.

Figuur 7 toont een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht van de inrichting volgens figuur 6, gezien in de richting van pijl VII.

30 Figuur 8 toont een gedeeltelijke doorsnede van het vorkdeel van figuur 2a volgens lijn VIII-VIII.

1 028078 6

De als vorkheftruck 1 uitgevoerde transportinrichting volgens de uitvinding omvat een gestel 9, met een mast 2. Aan de mast 2 is, op op zichzelf bekende wijze, een in hoogte beweegbaar hefplatform 3 aangebracht. Het hefplatform 3 wordt 5 meer in het bijzonder gevormd door twee vorkdelen 4 van een hefvork. Het bovenoppervlak van de twee vorkdelen 4 bepaalt een draagoppervlak voor een last 5.

Het is gebruikelijk om een last 5 op te stellen op een laadbord 6, waarin een ruimte is uitgespaard voor het 10 insteken van de verdeler 4.

Met de vorkheftruck 1 is het echter ook goed mogelijk om lasten 5 op te nemen die niet op een laadbord 6 zijn opgesteld, maar bijvoorbeeld op een slipmat 7.

Voor het opnemen van bijvoorbeeld de bovenste last 5 15 van de uit drie lasten 5 met tussenliggende slipmatten 7 bestaande stapel, wordt bijvoorbeeld de vorkheftruck 1 met de vorkdelen 4 tot nagenoeg tegen de één na bovenste last 5 aangebogen, vlak onder de zich daarboven bevindende slipmat 7. Door vervolgens de vork enigszins omhoog te bewegen wordt 20 de rand van de slipmat 7 aangegrepen en kan de vork onder de slipmat 7 en de daaronder liggende last 5 worden geschoven.

Zoals figuur 2a laat zien is bij de hier getoonde voorkeursuitvoeringsvorm van de vorkheftruck 1 het voorste gedeelte van het vorkdeel 4 aan het vrije einde puntig 25 toelopend uitgevoerd. Hierdoor kan het vorkdeel 4 gemakkelijk onder een last 5 worden geschoven.

Het eindstuk 25 is in de in figuur 2a getoonde uitvoeringsvorm voorzien van rollen 26. Op op zichzelf bekende wijze zijn de rollen 26 aangebracht in twee boven 30 elkaar en met elkaar in contact verkerende rijen, welke aan de boven- en onderzijde van het vorkdeel 4 enigszins uitsteken. Zie ook figuur 4. Wanneer de onderste rollen over | een oppervlak bewegen zullen de bovenste rollen door de 1028078 7 onderste rollen worden aangedreven en zodanig dat het bovenoppervlak van de bovenste rollen resulterend een snelheid nul hebben ten opzichte van het onderoppervlak. Dit vergemakkelijkt het onderschuiven van het vorkdeel 4.

5 Zoals figuur 2b echter laat zien is het ook mogelijk het eindstuk 25 uit te voeren met een glijdvlak 27. Dit glijdvlak 27 kan bijvoorbeeld van een materiaal met een lage wrijvingscoëfficiënt, zoals PTFE worden voorzien.

Volgens de uitvinding is het vorkdeel 4 voorzien van 10 een in het draagoppervlak geïntegreerde transporteur 8. Bij de hier getoonde uitvoeringsvorm wordt deze transporteur gevormd door drie eindloze elementen in de vorm van dubbele rollenkettingen. Deze rollenkettingen 12 zijn gelagerd inéé geleidingsbanen 11, welke in het horizontale deel 10 van het 15 vorkdeel 4 zijn uitgespaard, bijvoorbeeld uitgefreesd.

Aan het einde van het horizontale vorkdeel 10, dat zich nabij de mast 2 bevindt, zijn de drie rollenkettingen om tandwielen 20 gelegd, die op een as 19 zijn aangebracht. De as 19 is met behulp van lagerblokken 17 gelagerd.

20 De bovenste parten van de drie rollenkettingen zijn zodanig aangebracht dat deze juist boven het draagoppervlak uitsteken, waardoor de bovenzijde van de rollenkettingen in aangrijping kan komen met de onderzijde van een last 5.

De middelste van de drie rollenkettingen 12 is om een 25 boven de as 19 gemonteerd leidstuk 18 geleid, zodat een gedeelte van de betreffende rollenketting 12 zich omhoog uitstrekt langs het verticale deel 15 van het vorkdeel 4. Zoals figuur 1 toont is dit omhoog geleide gedeelte van de rollenketting 12 om een aandrijftandwiel van een 30 aandrijfmotor 22 gelegd. Door de betreffende aandrijfmotor 22 op een geschikte wijze in te schakelen wordt de daarom gelegde ketting 12 dus in één richting aangedreven. Doordat de betreffende ketting in aangrijping is met een op de as 19 1028078 δ aangebracht tandwiel en de twee resterende kettingen eveneens in aangrijping zijn met op die as 19 aangebrachte kettingwielen 20, worden alle drie de kettingen in gelijke mate aangedreven. Afhankelijk van de rotatierichting van de 5 aandrijfmotor 22 beweegt het bovenpart van de rollenketting 12 naar het eindstuk 25 toe of daarvan af.

Het horizontale gedeelte 10 van het vorkdeel 4 is met het verticale deel 15 verbonden door verbindingsstukken 16, zodanig dat een stevige vorkconstructie wordt verkregen.

10 Figuur 4 toont meer in het bijzonder de wijze waarop de rollenkettingen 12 gespannen kunnen worden. De spaninrichting 30 omvat aan elk lagerblok 17 een uitstekend draadeind 31 dat opgenomen is in een boring in het horizontale deel 10 van het vorkdeel 4. Op dit draadeind 31 15 zijn tussen het horizontale deel 10 en het lagerblok 17 twee moeren 32, 33 aangebracht. Door de moer 32 op het draadeind 31 te verdraaien kan de positie van het lagerblok 17 ten opzichte van het horizontaal deel 10 van het vorkdeel 4 worden ingesteld. De gekozen positie, waarbij de 20 rollenketting 12 voldoende gespannen is, kan worden geborgd door de moer 33 aan te halen.

De in figuur 5 getoonde vorkheftruck 35 volgens de uitvinding is voorzien van vorkdelen 36 die voorzien zijn van een transporteur, welke verbonden is met een 25 aangrijpinrichting 37 voor een slipmat. In elk vorkdeel 36 is een rollenketting 38 gelagerd, in hoofdzaak op de hiervoor aan de hand van de voorgaande figuren beschreven wijze, waarbij echter het bovenvlak van de ketting 38 op een lager niveau kan liggen dan het draagoppervlak van de vorken. Dit 30 is in figuur 7 meer in detail getoond.

Naast een transporteur omvat het vorkdeel 36 ook een rollenbaan 39 aan weerszijden van de rollenketting.

1028078 9

Zoals in figuur 6 meer in detail wordt getoond, omvat de aangrijpinrichting 37 een over het draagoppervlak van het vorkdeel 36 verplaatsbare schuif 40. Een in figuur 7 in doorsnede getekende kantelhefboom 42 is door middel van een 5 scharnieras 43 met deze schuif 40 verdraaibaar verbonden. Een van de scharnieras 43 naar beneden uitstekende arm 44 van de kantelhefboom 42 is verbonden met de rollenketting 38 door middel van een scharnierpen 45. Een andere arm 46 van de kantelhefboom 42 draagt aan zijn onderzijde een klemoppervlak 10 47 dat samenwerkt met het bovenoppervlak 48 van de schuif 40.

Tussen dit klemoppervlak 47 en het bovenoppervlak 48 kan een slipmat 7 worden vastgeklemd. Eenvoudig is in te zien dat indien het bovenste part van de rollenketting 38 in de richting van pijl 49 wordt aangedreven op de kantelhefboom 42 15 een moment wordt uitgeoefend in de richting van pijl 55 om de scharnieras 43. Hierdoor wordt het klemoppervlak 47 stevig aangedrukt tegen het bovenoppervlak 48 van de schuif 40 en wordt een daartussen opgenomen slipmat 7 stevig vastgeklemd.

Wanneer de transporteur in tegengestelde richting 20 wordt aangedreven zal de kantelhefboom 42 juist in tegengestelde richting kantelen waardoor een vastgeklemde slipmat 7 vrij komt.

In bedrijf behoeft dan ook eenvoudig de vork op de 25 eerder beschreven wijze met de uiteinden vlak onder het uitstekende gedeelte van de slipmat gepositioneerd te worden, waarna met behulp van de transporteur de aangrijpinrichting 37 naar voren wordt bewogen totdat de arm 46 en in het bijzonder het klemoppervlak 47 zich daarvan boven de rand van .30 de slipmat 7 bevindt en het bovenoppervlak 48 van de schuif 40 daaronder. Wanneer nu de rollenketting 38 weer in de richting van pijl 44 wordt aangedreven, dat wil zeggen in de richting naar de mast van de vorkheftruck toe, wordt 1028078 10 automatisch de slipmat 7 vastgeklemd en wordt de slipmat 7 met de zich daarop bevindende last 5 op de vork getrokken. De slipmat rolt daarbij over de rollenbanen 39 in de vorkdelen.

Wanneer de last afgezet moet worden wordt de 5 transporteur weer in tegengestelde richting aangedreven waarbij de verbindingsbalk 56 van de aangrijpingsinrichting welke de kantelhefbomen 42 aan weerszijden met elkaar verbindt, de last 5 van de vork afduwt. Zodra de last op zijn plaats staat, kan de vorkheftruck de vork terugtrekken 10 aangezien de aangrijpingsinrichting automatisch lost, op de eerder beschreven wijze.

Figuur 8 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van de geleidingsbaan 11 van het in figuur 2 getoonde vorkdeel. Ook de geleidingsbaan 41 van figuur 7 kan op overeenkomstige 15 wijze zijn uitgevoerd.

Zoals in de doorsnede wordt getoond is de geleidingsbaan 11 uitgevoerd met drie groeven 54 en twee daartussen liggende ruggen 53. Het niveau van de ruggen 53 is zoveel hoger dan dat van de groeven 54 dat de rollen 52 van 20 de rollenketting 12 daarover kunnen rollen, zonder dat de platen 51 van de ketting in contact komen met de bodem van de groeven 54. Zoals bekend is een in de figuren weergegeven duplex rollenketting opgebouwd uit schakels, bestaande uit platen 51, die met een pen 50 met elkaar zijn verbonden 25 waarop de rollen 52 zijn gelagerd. De bovenkant van de platen 51 bevindt zich enigszins boven het bovenoppervlak van het horizontale deel van het vorkhefdeel 4, zodat de te transporteren last respectievelijk de slipmat daarop kan rusten. Bij de werking van de transporteur zullen de rollen 30 52 dus over de ruggen 53 rollen zodat een drijvingsarme transportbeweging wordt gerealiseerd.

Opgemerkt wordt dan bij de uitvoering waarbij de transporteur een aangrijpinrichting aandrijft, zoals getoond 1028078 11 in figuur 6 en 7, de rollenketting op een lager niveau kan liggen. Hierbij draag de bovenrand van de platen 51 de last niet. Deze wordt aangegrepen en aangedreven door de aangrijpinrichting.

1028078

Claims (15)

5

1. Transportinrichting zoals een vorkheftruck omvattende een gestel, een in hoogte beweegbaar aan het 10 gestel aangebracht hefplatform, zoals een vork, dat een draagoppervlak bepaalt, gekenmerkt door een in het draagoppervlak geïntegreerde transporteur.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, waarbij de transporteur zodanig in het draagoppervlak is opgenomen 15 dat deze een daarop rustende last aan de onderzijde kan aangrijpen.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de transporteur verbonden is met een aangrijpinrichting voor een slipmat.

4. Transportinrichting volgens conclusie 3, waarbij de aangrijpinrichting een over het draagoppervlak verschuifbare schuif omvat.

5. Transportinrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de aangrijpinrichting een scharnierend met de schuif 25 verbonden kantelhefboom omvat waarvan een arm met de transporteur is verbonden en een andere arm een tegenover een bovenoppervlak van de schuif liggend klemoppervlak voor een slipmat draagt.

6. Transportinrichting volgens conclusie 2, waarbij 30 de transporteur ten minste één eindloos element omvat waarvan een part zodanig in het draagoppervlak is opgenomen dat dit een daarop rustende last direct of indirect aan de onderzijde kan aangrijpen. 1028078

7. Transportinrichting volgens conclusie 6, waarbij het eindloze element een rollenketting is.

8. Transportinrichting volgens conclusie 7, waarbij het hefplatform een verdiepte geleidingsbaan voor de 5 rollenketting omvat.

9. Transportinrichting volgens één van de conclusies 7-8, omvattende een aantal evenwijdig naast elkaar aangebrachte rollenkettingen, die elk om op een afstand van elkaar geplaatste, van kettingwielen voorziene assen zijn 10 geleid.

10. Transportinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een aandrijfinrichting voor de transporteur aangebracht is nabij het met het gestel verbonden einde van het hefplatform.

11. Transportinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het hefplatform een aantal geleidingsrollen omvat met een draaias loodrecht op de bewegingsrichting van de transporteur.

12. Transportinrichting volgens conclusie 11, waarbij 20 het hefplatform aan zijn tegenover het nabij het gestel liggende einde puntig toeloopt.

13. Transportinrichting volgens conclusie 12, waarbij het puntig toelopende deel voorzien is van geledingsrollen.

14. Transportinrichting volgens conclusie 13, waarbij 25 de geleidingsrollen aangebracht zijn in twee boven elkaar en met elkaar in contact verkerende rijen, welke aan de bovenen onderzijde van dit deel uitsteken.

15. Transportinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, zijnde een vorkheftruck, waarbij het hefplatform 30 een aantal vorkelementen omvat en de transportinrichting een bewegingsrichting heeft die in de langsrichting daarvan ligt. 1028078