NL1026238C2 - Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting. - Google Patents

Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1026238C2
NL1026238C2 NL1026238A NL1026238A NL1026238C2 NL 1026238 C2 NL1026238 C2 NL 1026238C2 NL 1026238 A NL1026238 A NL 1026238A NL 1026238 A NL1026238 A NL 1026238A NL 1026238 C2 NL1026238 C2 NL 1026238C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
carrier
weft
compartment
air
weft thread
Prior art date
Application number
NL1026238A
Other languages
English (en)
Inventor
Patrick Puissant
Hendrik Hiemstra
Gerardus Cox
Joannes Josephus Henric Gorris
Antonius Wilhelmus Maria Corte
Original Assignee
Te Strake Textile B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Te Strake Textile B V filed Critical Te Strake Textile B V
Priority to NL1026238A priority Critical patent/NL1026238C2/nl
Priority to EP05736376A priority patent/EP1756342A1/en
Priority to JP2007527069A priority patent/JP2007538171A/ja
Priority to PCT/NL2005/000305 priority patent/WO2005111286A1/en
Priority to CNA2005800202623A priority patent/CN1969070A/zh
Application granted granted Critical
Publication of NL1026238C2 publication Critical patent/NL1026238C2/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/24Mechanisms for inserting shuttle in shed
    • D03D49/42Mechanisms for inserting shuttle in shed whereby the shuttle is propelled by liquid or gas pressure
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03JAUXILIARY WEAVING APPARATUS; WEAVERS' TOOLS; SHUTTLES
    • D03J5/00Shuttles
    • D03J5/06Dummy shuttles; Gripper shuttles

Description

Korte aanduiding: Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het , insiagvak van een weefinrichting.
' r t ί t
BESCHRIJVING
' i t • 5 De uitvinding heeft betrekking op een drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het insiagvak van een weefinrichting met behulp van aan één of beide zijden van het insiagvak opgestelde inbreng-middelen volgens de inleiding van conclusie 1.
Een drager volgens de bovengenoemde aanhef wordt bijvoorbeeld 10 beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 73/09850 en meer in het bijzonder het Amerikaanse octrooischrift nr. 4,046,174. Aan deze bekende drager, ook wel genoemd schietspoel, wordt een inslagdraad vanaf een voorraadspoel bevestigd, waarna de drager als een projectiel door de aan weerszijden van het inslagvlak opgestelde inbreng-middelen met behulp van een medium onder druk, 15 bijvoorbeeld perslucht, wordt weggeschoten en via geleidingen, welke in het insiagvak zijn opgesteld, door het insiagvak wordt getransporteerd.
Een nadeel van deze bekende inrichtingen en in het bijzonder de schietspoel zoals geopenbaard in US-A1-4,046,174, is dat alle energie nodig voor het verplaatsen van de qua afmetingen en derhalve gewicht omvangrijke drager 20 door het insiagvak, aan het begin van de beweging, dus ter plaatse van de indringmiddelen aan de drager moeten worden medegedeeld. Teneinde de drager door een insiagvak van een redelijke breedte te kunnen transporteren, dient aan de drager bij het begin van zijn verplaatsing zeer veel energie te worden toegevoerd, hetgeen betekent, een zeer hoge aanvangssnelheid, hetgeen resulteert in hoge 25 piekspanningen in de te transporteren inslagdraad. Ook betekent dit dat de drager een vrij hoge eigen massa dient te hebben. Deze aspecten van de bekende weefinrichting beperkt zijn functionaliteit met betrekking tot snelheid, complexiteit, en de maximale breedte van het te vervaardigen weefsel.
Bovenvermelde beperkingen worden deels ondervangen door de in 30 de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 1004173 beschreven drager en weefinrichting. Bij de in deze octrooiaanvrage beschreven weefinrichting zijn in het insiagvak hulpblazers opgesteld voorzien van uitstroom-openingen voor het medium onder druk, dat tijdens bedrijf een trefvlak van de te geleiden drager treft ter ondersteuning van de verplaatsing van de drager door het insiagvak. Bij deze maatregelen is het 1 0 262 3 8 2 niet langer noodzakelijk alle energie nodig voor het transporteren van de drager door het inslagvak aan het begin van het inslagvak aan de drager mede te delen. Hoewel met de inzet van hulpblazers de breedte van het inslagvak in feite onbeperkt kan zijn, is nog immer een drager vereist met een hoge eigen massa en is deze 5 uitvoeringsvorm van een bekende weefinrichting complexer qua constructie en regeling.
Voorts wordt in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage nr. 1023943 voorgesteld een drager toe te passen, die een als draadkluwen gevormde inslagdraad omgeeft, welke draadkluwen zich tijdens het 10 inbrengen over de lengte van het inslagvak uitstrekt. De afmetingen van deze drager komen nagenoeg overeen met de afmetingen van het draadkluwen en het gewicht van de drager is daarbij van dezelfde orde-grootte als dat van het in te brengen draadkluwen. Door het geringe gewicht en afmetingen van de in NL-1023943 toegepaste drager zijn complexe en robuuste middelen voor het inbrengen en weer 15 afremmen van de drager niet langer noodzakelijk, maar kan volstaan worden met een eenvoudig geconstrueerd inbrengmechanisme.
Daarnaast wordt bij de bekende dragers hun verplaatsing door het inslagvak als gevolg van de door de inbrengmiddelen van de weefinrichting aan de drager afgegeven luchtstroompuls nadelig beïnvloed. Het aërodynamisch gedrag 20 van de drager wordt door de luchtstroompuls dusdanig nadelig beïnvloed, waardoor de verplaatsing door het inslagvak weinig stabiel en rechtlijnig verloopt. Dit leidt tot weeffouten als gevolg van het niet of onvolledig afleggen van de verplaatsing door het inslagvak en het inbrengen van de inslagdraad.
Om met name dit laatstgenoemde nadeel te ondervangen beoogt de 25 uitvinding een drager voor het in het inslagvak van een weefinrichting inbrengen van een inslagdraad te verschaffen, welke gekarakteriseerd kan worden door een verbeterd aërodynamisch gedrag en een derhalve meer stabiele verplaatsing door het inslagvak tijdens het “schot” met als resultaat een sterk verbeterd weefproces.
Overeenkomstig de uitvinding is het luchtdoorlatend oppervlak van 30 de uitstrekopening kleiner of gelijk aan het luchtdoorlatend oppervlak van de luchtdoorlatendheid bevorderende middelen in het manteloppervlak van de drager.
Zodoende treedt er altijd een netto-luchtdoorlaat op door de in het manteloppervlak aanwezige luchtdoorlatendheid bevorderende middelen, zodat de door de inbrengmiddelen afgegeven en op de uitstrekopening gerichte 1026238 3 luchtstroompuls altijd via het manteloppervlak de drager verlaat en niet via de uitstrekopening. De laatste situatie zou resulteren in een ongecontroleerde verplaatsing door het inslagvak en derhalve minder beheersbaar inbrengen van de zich uit de drager uitstrekkende inslagdraad. Door de netto-luchtdoorlatendheid van 5 de drager is deze veel minder gevoelig voor de luchtstraalpuls, die door de inbrengmiddelen met elk “schot” aan de drager ten behoeve van de verplaatsing door het inslagvak wordt gegeven. Dit resulteert in een veel stabielere "vlucht” van de drager door het inslagvak en een beter inbrengen van de inslagdraad in het inslagvak met een aldus beter beheersbaar inbrengen van opeenvolgende 10 inslagdraden.
Het is bij een andere vorm van inbrengen van de inslagdraad ook mogelijk om de drager naast het inslagvak op te stellen en te fixeren, waarna de inbrengmiddelen de inslagdraad vanuit de drager tot in het inslagvak trekken. De luchtdoorlatende middelen bevorderen het uittrekken van de inslagdraad uit de vast 15 opgestelde drager dusdanig, dat de inslagdraad zich volledig uitstrekt en niet als een geheel kluwen uit de drager wordt getrokken.
De aanwezigheid van de luchtdoorlatende middelen bevordert voorts het vullen van de drager met een bepaalde lengte aan inslagdraad, als ook het lanceren van de drager met behulp van een luchtpuls door het inslagvak. De 20 afgegeven luchtpuls oefent een dermate grote (tijdelijke) kracht/druk uit op de drager, welke kracht snel dient te worden weggeleid om beschadigingen aan de drager te voorkomen. Het snel wegleiden van de krachten en drukverschillen over de drager door de luchtdoorlatende middelen voorkomt een mogelijke deformatie c.q. vervorming van de drager, hetgeen zou resulteren in een vastlopen c.q. 25 blokkeren van de drager tijdens de versnellingsfase in de weefinrichting.
Volgens een specifieke uitvoeringsvorm is de drager voorzien van openingen. De openingen kunnen uitgevoerd zijn als perforaties, insnijdingen of sleuven.
Bij een andere uitvoeringsvorm is de drager vervaardigd van een 30 luchtdoorlatend materiaal, in het bijzonder van een poreus materiaal en meer in het bijzonder vervaardigd van een gaasvormig of filterdoek-materiaal.
Bij alle uitvoeringsvormen wordt een drager met lucht-doorlatende eigenschappen verkregen, waardoor de door de inbrengmiddelen afgegeven luchtstraalpuls veel minder nadelige invloed op de verplaatsing of “vlucht" van de 1026238 4 drager door het inslagvak heeft dan thans het geval. De drager overeenkomstig de uitvinding vertoont een aërodynamisch gedrag, dat het weven ten goede komt.
' Dezelfde argumentatie geldt voor een vast opgestelde drager waaruit de 1 > 1 ; inslagdraad wordt getrokken. Ook hier wordt de inslagdraad niet als één kluwen uit !5 de drager getrokken en raakt de inslagdraad niet verknoopt, waardoor de inslagdraad zich volledig in het inslagvak uitstrekt.
Overeenkomstig de uitvinding is de drager van een kunststofmateriaal vervaardigd. Dit maakt het mogelijk de drager licht, goedkoop en in grote aantallen te vervaardigen, waarbij de drager voorts herbruikbaar is.
10 Ten behoeve van enerzijds een stabiele verplaatsing onder invloed van de door de inbrengmiddelen afgegeven luchtstraalpuls door het inslagvak en anderzijds een goede opsluiting van de inslagdraad en een vlot uitstrekken van de inslagdraad vanuit de drager is overeenkomstig een bijzondere uitvoeringsvorm de drager cilindervormig uitgevoerd. Ook andere doorsnedes zijn echter denkbaar, met 15 name polygonale (driehoekig, vierkant, etc.).
Bij een specifieke uitvoeringsvorm is de inwendige diameter van de drager zodanig klein, dat de windingen door de eigen buigingsweerstand van de inslagdraad zich afsteunen tegen de binnenwand van de drager, bijvoorbeeld kleiner of gelijk dan 6 mm. Hierdoor ligt de inslagdraad dusdanig in de drager opgesloten, 20 dat de inslagdraad niet verknoopt tijdens het uittrekken. Dit beïnvloedt de efficiëntie en het weefresultaat in positieve zin.
Om te voorkomen dat de door de drager omgeven inslagdraad in één keer als een samengepakt geheel uit de drager wordt getrokken tijdens de verplaatsing door het inslagvak is bij een functionele uitvoeringsvorm de drager ter 25 plaatse van de uitstrekopening versmald uitgevoerd. Hierdoor blijft de samengepakte inslagdraad opgesloten in de drager en wordt de inslagdraad tijdens de verplaatsing door het inslagvak over zijn volledige lengte uitgestrekt. Weeffouten en dergelijk worden ook hierdoor vermeden.
Het aërodynamische gedrag van de drager tijdens de verplaatsing 30 door het inslagvak wordt verder positief verbeterd, doordat overeenkomstig de uitvinding de drager is voorzien van ondersteunings-middelen, welke de drager tijdens het inbrengen door het inslagvak ondersteunen. Hierbij kunnen de ondersteuningsmiddelen als in langs-richting op de drager aangebrachte uitstekende randen zijn uitgevoerd.
1 0262 3 8 5
De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening nader worden . toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont in: i i i Figuren 1 en 2 een weefinrichting volgens de stand van de techniek; i ; ! Figuren 3a-3d verschillende uitvoeringsvormen van een drager ' r i '5 overeenkomstig de uitvinding;
Figuur 4 en 5 verdere uitvoeringsvormen van een drager overeenkomstig de uitvinding.
Voor een beter begrip van de uitvinding zullen in de hierna volgende figuurbeschrijving de overeenkomende onderdelen met hetzelfde referentiecijfer 10 worden aangeduid.
In Figuur 1 en 2 worden een uitvoeringsvorm geopenbaard van een bekende weefinrichting, zoals bijvoorbeeld beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage nr. 73/09850, dan wel het Nederlandse octrooi nr. 1004173.
De bekende weefinrichting omvat een lade 1 en is voorzien van 15 middelen 2 voor het vormen van een inslagvak 3 van kettingdraden 4, welke kettingdraden 4 afkomstig zijn van voorraadspoelen voor de kettingdraden 5. Op de lade 1 zijn aangebracht een groot aantal inslagorganen 6, welke tezamen het zogenaamde “riet” (in het Engels "reed") vormen en welke inslagorganen tussen de kettingdraden 4 door beweegbaar zijn. Op de lade 1 zijn tevens bevestigd een 20 aantal geleidingen 7 voor het geleiden van een projectiel 8 door het inslagvak 3 van de ene zijde naar de andere zijde.
Zoals in de figuur is weergegeven bevindt het projectiel 8 zich daar in een aan de linkerzijde van het inslagvak 3 gelegen inbrengstation 9, terwijl zich aan de andere zijde van het inslagvak 3 een afremstation 10 bevindt. Met het 25 projectiel 8 kan op een bekende wijze een inslagdraad 11 worden verbonden, welke afkomstig is van een voorraadspoel 12. Met behulp van een medium onder druk, bijvoorbeeld perslucht of water (of een mengsel hiervan) wordt aan het projectiel 8 aanzienlijke impulsenergie meegedeeld. Hierdoor ondergaat het projectiel 8 een versnelling en wordt het met grote snelheid door het inslagvak 3 verplaatst of 30 “geschoten”, daarbij de inslagdraad 11 meenemend. Het projectiel 8 wordt dan ook wel schietspoel genoemd.
Het met hoge snelheid door het inslagvak 3 verplaatsende projectiel 8 dient aan de andere zijde van het inslagvak 3 (rechts in de figuur 1) worden afgeremd. Hiertoe is een afremstation 10 direct naast het inslagvak 3 opgesteld, 1026238 6 welk station 10 het projectiel bij het verlaten van het inslagvak 3 opvangt en afremt. Evenzo kan het projectiel 8 aan de rechterzijde van het inslagvak 3 door een aldaar opgesteld en analoog aan het inbrengstation 9 ingericht inbrengstation 9’ (niet weergegeven) wederom met hoge snelheid door het inslagvak 3 worden verplaatst 5 (“geschoten”), nu van rechts naar links.
Ten behoeve van het opvangen en afremmen van een van rechts naar links door het inslagvak 3 verplaatsend projectiel 8 is in het overeenkomende geval ter plaatse van het inbrengstation 9 tevens een afremstation 10' (niet weergegeven) opgesteld.
10 Door de hoge eigen massa van het projectiel 8 en de vaak aanzienlijke breedtes L van het inslagvak 3 dient het projectiel 8 met een vrije hoge snelheid door het inslagvak 3 te worden verplaatst. De krachten, die in de inslagdraad 11 ontstaan als gevolg van de versnelling en snelheid van de drager, leiden tot ongewenste piekspanningen en kunnen eventueel tot draadbreuk leiden.
15 Daarnaast is het noodzakelijk om het met hoge snelheid door het inslagvak verplaatsende projectiel 8 aan het eind van de inslag op te vangen en af te remmen door een apart afremstation 10 (10’). Ook het afremmen kan tot ongewenste piekspanningen in de inslagdraad leiden, zeker in de situatie waarbij de inslagdraad gebruikt wordt om het projectiel af te remmen.
20 Teneinde met name de ongewenste piekspanningen in de inslagdraad 11 te voorkomen, dient het projectiel 8 met een lagere aanvangssnelheid door het inslagvak 3 te worden “geschoten”, hetgeen echter ook de maximale breedte van het inslagvak 3 bepaalt. In de stand van de techniek is reeds voorgesteld om de, primair voor het geleiden van de verplaatsing van het 25 projectiel 8 door het inslagvak 3 dienende, geleidingen 7 uit te voeren als mediumblazers. Deze mediumblazers 7 zijn bevestigd op de lade 1 en sluiten aan op een mediumtoevoer 17. Elke geleiding 7 kan daarbij via een elektromagnetisch ventiel 18 aansluiten op een hoofdmediumtoevoer 19.
Deze configuratie van een bekende weefinrichting leidt in ieder 30 geval tot lagere piekspanningen in de inslagdraad 11 tijdens de verplaatsing door het inslagvak. Het afremstation 10 voor het afremmen van de inslagdraad 11 en het uit het inslagvak komende projectiel 8 zijn echter nog steeds noodzakelijke, dure componenten van de weefinrichting, waardoor de bekende drager en de bekende weefinrichtingen nog immer een zekere complexiteit bezitten. Ook het afremmen 10262 3 8 7 van de inslagdraad door het afremstation 10 resulteert in piekspanningen in de inslagdraad en een verhoogd risico op draadbreuk.
Figuren 3a-3d openbaren uitvoeringsvormen van een drager overeenkomstig de uitvinding. De drager 20 is samengesteld uit een langgerekt en 5 bij voorkeur cilindervormig lichaam met een manteloppervlak 21 met een nagenoeg gesloten voorste einde 20a (gezien in de verplaatsingsrichting door het inslagvak) en een open achterste einde 20b (eveneens gezien in de bewegingsrichting door het inslagvak).
In de holle cilindervormige drager 20 is de inslagdraad 22 in de 10 vorm van een samengepakt kluwen opgenomen zodat de drager 20 het samengepakt kluwen inslagdraad 22 tenminste gedeeltelijk omgeeft. Een eindgedeelte 23 van de inslagdraad 22 steekt via het open achtereinde 20b uit de drager 20.
Het draadeinde 23 wordt door de inbrengmiddelen (zie figuur 1) 15 vastgehouden terwijl de drager 20 met behulp van bijvoorbeeld een medium onder druk, zoals lucht of water het inslagvak wordt "ingeschoten”. Tijdens de verplaatsing van de drager door het inslagvak wordt de inslagdraad 22 uit het open dragereinde 20b getrokken en strekt zich zodoende over de volledige breedte van het inslagvak uit.
20 De weefinrichting kan zodoende uitgevoerd worden met lichtere onderdelen en kan zodoende ook veel sneller bedreven worden, hetgeen betekent weven met hoge snelheid. Meer in het bijzonder worden bij het gebruik van een drager volgens de uitvinding de krachten uitgeoefend op de drager respectievelijk het samengepakte draadkluwen 22 en niet op de draad zelf.
25 Nu geen losse draden meer afzonderlijk in het inslagvak worden ingébracht, maar een draadkluw, worden piekspanningen in de draad voorkomen, daar het draadkluwen (in plaats van een draad) onderworpen wordt aan de versnellingskrachten, die bij het inbrengen van de drager uitgeoefend worden door de inbrengmiddelen.
30 Doordat het uitstrekken van het draadkluwen tot een inslagdraad tijdens inbrengen door het inslagvak geleidelijk verloopt, is er nagenoeg een constante lage spanning aanwezig in de inslagdraad en ontbreekt de piekspanning, die gewooniijk optreedt tijdens het volledig in één keer afremmen van de inslagdraad, zoals het bij de thans bekende inslagweefmachines geschiedt.
1026238 δ
Ook is het mogelijk om de drager vast naast het inslagvak op te stellen en de inslagdraad door de inbrengmiddelen uit de drager te trekken, zodat deze zich geleidelijk en bij nagenoeg een constante lage spanning in het inslagvak I i | uitgetrokken wordt.
’!5 In het geval van luchtweven wordt een luchtpuls afgegeven op de drager teneinde deze te versnellen en door het inslagvak te bewegen. Door het open achtereinde 20b van de drager, fungeert de drager min of meer als een invang voor lucht waardoor er enerzijds een acceleratie plaatsvindt ten behoeve van de verplaatsing door het inslagvak. Anderzijds wordt deze verplaatsing als gevolg van 10 lucht-wervelingen onvoorspelbaar en verloopt derhalve minder stabiel en geleidelijk.
Met de Figuren 3b-3d worden een aantal voorstellen gedaan om aan dit nadeel tegemoet te komen. Overeenkomstig de uitvinding is de drager 20 zoals getoond in de Figuren 3b-3d voorzien van middelen, die de luchtdoorlatendheid als gevolg van de afgegeven luchtpuls door de 15 inbrengmiddelen, bevorderen. Bij één uitvoeringsvorm (Figuur 3b) bestaan de luchtdoorlatendheid bevorderende middelen uit een groot aantal openingen of perforaties 24 die in het manteloppervlak 21 van de drager 20 zijn aangebracht.
De door de drager 20 ingevangen luchtpuls, zoals die bij elke inslag door de inbrengmiddelen wordt afgegeven, kan zodoende via deze openingen of 20 perforaties 24 gemakkelijk ontwijken waardoor de “vlucht” tijdens de verplaatsing door het inslagvak minder grillig wordt maar meer stabiel en geleidelijk. Het aërodynamische gedrag van de drager 20 overeenkomstig de uitvinding wordt hierdoor sterk verbeterd.
Bij een andere uitvoeringsvorm zoals getoond in Figuur 3c bestaan 25 de openingen die de luchtdoorlatendheid van de drager 20 bevorderen uit meerdere insnijdingen of sleuven 25 in het manteloppervlak 21. Hierbij kunnen de insnijdingen een V-vorm bezitten. De openingen kunnen zo zijn geconstrueerd dat zij bij een bepaald drukverschil over de dragerwand openen ten behoeve van het vereffenen van dit drukverschil en het storingsvrij uittrekken van de inslagdraad uit de drager.
30 Bij een andere functionele uitvoeringsvorm zoals getoond in Figuur 3d is de drager vervaardigd van een luchtdoorlatend of poreus materiaal 26. Een filterdoekmateriaal of gaasvormig materiaal is zeer geschikt, waarbij door het materiaal de via het achtereinde 20b binnentredende luchtstroom eenvoudig kan ontwijken.
1026238 9
Meer in het bijzonder kunnen de openingen welke de luchtdoorlatendheid van de drager 20 bevorderen uniform verdeeld in het manteloppervlak 21 van de drager 20 zijn aangebracht. Omdat het draadkluwen echter veelal nabij het voorste dragereinde 20a in de drager 20 is opgenomen is het 5 ook mogelijk de verdeling van de luchtdoorlatendheid bevorderende middelen minder uniform verdeeld in het manteloppervlak 21 van de drager aan te brengen zodanig dat het merendeel van de openingen 24, de sleuven 25 of de maasgrootte van het gaasvormige materiaal 26 overwegend nabij de uitstrekopening 20b van de drager 20 zijn gelegen.
10 In Figuur 4 wordt een andere uitvoeringsvorm van de drager overeenkomstig de uitvinding getoond, waarbij de drager nabij de uitstrekopening 20b is voorzien van versmalling of insnoering 26. De versmalling of insnoering 26 zorgt ervoor dat tijdens de verplaatsing van de drager 20 door het inslagvak het draadkluwen 22 via het losse einde 23 volledig uitstrekt tot een inslagdraad 22 en 15 niet als een kluwen uit de drager 20 wordt getrokken. Bij deze constructie worden verdere weeffouten voorkomen.
In het algemeen wordt het aërodynamisch gedrag van de drager, zowel tijdens het vullen van de drager met de inslagdraad tot een kluwen als tijdens de verplaatsing van de drager door het inslagvak onder gelijktijdige uitstrekking van 20 het draadkluwen tot een inslagdraad, aanzienlijk verbeterd indien overeenkomstig de uitvinding het luchtdoorlatend oppervlak X van de (al dan niet versmald uitgèvoerde) uitstrekopening 20b kleiner of gelijk is aan het luchtdoorlatend oppervlak Y van de luchtdoorlatendheid bevorderende middelen 24-25-26 in het manteloppervlak 21 van de drager 20. Zodoende is de eventueel in de drager 25 stromende hoeveelheid medium altijd kleiner dan de hoeveelheid medium die via de luchtdoorlatendheid bevorderende middelen 24-25-26 in het manteloppervlak 21 kan ontwijken, zodat een accumulatie van medium onder druk in de drager 20 niet op kan treden. Dit voorkomt derhalve een onverhoopte “grillige” verplaatsing van de drager door het inslagvak.
30 Nog een andere uitvoeringsvorm is getoond in Figuur 5. Teneinde het aërodynamische gedrag van de drager 20 tijdens zijn verplaatsing door het inslagvak verder te verbeteren is overeenkomstig de uitvinding de drager voorzien van één of meerdere uitstekende randen 27 welke in langsrichting op de drager 20 zijn aangebracht.
1026238 10
Deze uitstekende randen 27 fungeren als draag-, steunvinnen of flappen, die de drager tijdens zijn verplaatsing door het inslagvak ondersteunen en ' 1 zodoende een meer rechtlijnige en stabielere verplaatsing door het inslagvak 1 1 i mogelijk maken.
; 5 i i i ! i ! 1026238 i

Claims (15)

  1. 2. Drager volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van openingen.
  2. 3. Drager volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de openingen zich openen onder invloed van een drukverschil over de dragerwand.
  3. 4. Drager volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de openingen perforaties zijn.
  4. 5. Drager volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de 20 openingen insnijdingen of sleuven zijn.
  5. 6. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchtdoorlatende middelen onregelmatig verdeeld in de drager zijn aangebracht.
  6. 7. Drager volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager is 25 vervaardigd van een luchtdoorlatend materiaal.
  7. 8. Drager volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de drager is vervaardigd van een poreus materiaal.
  8. 9. Drager volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de drager is vervaardigd van een gaasvormig materiaal.
  9. 10. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager van een kunststofmateriaal is vervaardigd.
  10. 11. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager cilindervormig is uitgevoerd. 10262 3 8
  11. 12. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inwendige diameter van de drager zodanig klein is, dat de windingen door de eigen buigingsweerstand van de inslagdraad zich afsteunen tegen de binnenwand van de drager.
  12. 13. Drager volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de inwendige diameter van de drager kleiner of gelijk is dan 6 mm.
  13. 14. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager zich ter plaatse van de uitstrekopening versmald is uitgevoerd.
  14. 15. Drager volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van ondersteuningsmiddelen, welke de drager tijdens het inbrengen door het inslagvak ondersteunen.
  15. 16. Drager volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de ondersteuningsmiddelen als in langsrichting op de drager aangebrachte uitstekende 15 randen zijn uitgevoerd. 1026238
NL1026238A 2004-05-19 2004-05-19 Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting. NL1026238C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026238A NL1026238C2 (nl) 2004-05-19 2004-05-19 Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting.
EP05736376A EP1756342A1 (en) 2004-05-19 2005-04-25 Carrier for inserting a weft yarn into the shed of a weaving device
JP2007527069A JP2007538171A (ja) 2004-05-19 2005-04-25 織機の杼口に緯糸を挿入するキャリア
PCT/NL2005/000305 WO2005111286A1 (en) 2004-05-19 2005-04-25 Carrier for inserting a weft yarn into the shed of a weaving device
CNA2005800202623A CN1969070A (zh) 2004-05-19 2005-04-25 用于将纬纱插入织造设备的梭道中的载纬器

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1026238 2004-05-19
NL1026238A NL1026238C2 (nl) 2004-05-19 2004-05-19 Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1026238C2 true NL1026238C2 (nl) 2005-11-22

Family

ID=34965611

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1026238A NL1026238C2 (nl) 2004-05-19 2004-05-19 Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting.

Country Status (5)

Country Link
EP (1) EP1756342A1 (nl)
JP (1) JP2007538171A (nl)
CN (1) CN1969070A (nl)
NL (1) NL1026238C2 (nl)
WO (1) WO2005111286A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3831640A (en) * 1972-07-24 1974-08-27 Crompton & Knowles Corp Pneumatic loom
US4046174A (en) * 1976-02-25 1977-09-06 Weuger Karl W Pneumatic loom
US4095620A (en) * 1977-09-28 1978-06-20 Crompton & Knowles Corporation Projectile for weft insertion
NL1004173C2 (nl) * 1996-10-02 1998-04-06 Te Strake Bv Weefinrichting.

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1023943C2 (nl) * 2003-07-17 2005-01-18 Te Strake Textile B V Weefinrichting.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3831640A (en) * 1972-07-24 1974-08-27 Crompton & Knowles Corp Pneumatic loom
US4046174A (en) * 1976-02-25 1977-09-06 Weuger Karl W Pneumatic loom
US4095620A (en) * 1977-09-28 1978-06-20 Crompton & Knowles Corporation Projectile for weft insertion
NL1004173C2 (nl) * 1996-10-02 1998-04-06 Te Strake Bv Weefinrichting.

Also Published As

Publication number Publication date
WO2005111286A1 (en) 2005-11-24
CN1969070A (zh) 2007-05-23
JP2007538171A (ja) 2007-12-27
EP1756342A1 (en) 2007-02-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP4744488B2 (ja) 給糸装置
DE3937762A1 (de) Artilleriegeschoss-submunition
NL1023943C2 (nl) Weefinrichting.
NL1026238C2 (nl) Drager voor het inbrengen van een inslagdraad in het inslagvak van een weefinrichting.
EP0155432A1 (de) Webmaschine
CS209408B2 (en) Pneumatic device for loading the weft
JP5647980B2 (ja) よこ糸の収容要素
US6983771B2 (en) Feeding device
US11655027B2 (en) Wing cargo parachute system utilizing dynamic braking to reduce opening shock
EP0617153B1 (de) Verfahren zum Beeinflussen der Bewegung eines von einer Vorratsspule abzuziehenden, gegen eine Schusseintragseinrichtung einer Webmaschine verlaufenden Schussfadens und Webmaschine zur Durchführung des Verfahrens
SE446278B (sv) Vevstol for framstellning av pappersvira
NL1031481C2 (nl) Weefinrichting.
BE1024755A1 (nl) Afvaleinde-strekinrichting voor een weefmachine
US4194539A (en) Loom shuttle
DE2659842A1 (de) Webmaschine
CS203139B2 (en) Jet weaving loom
NL8101091A (nl) Inrichting voor het vervaardigen van geweven ritssluitingdraagbanden.
JP2006510820A (ja) 緯糸をストレッチする装置および方法
CN1898139B (zh) 纱线测长喂纱装置
BE897670A (fr) Machine a tisser et procede permettant d'inserer un fil de trame dans sa foule
CN100469671C (zh) 测长喂纱装置
CH623865A5 (en) Method for adjusting the speed of a yarn inserted in the shape of a loop
FR2558437A1 (fr) Dispositif d'empaquetage et de liberation de cordes assemblees d'un parachute
BE1024545A1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het vangen en strekken van inslagdraden
CS226012B2 (en) Shuttleless weaving machine

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up