NL1019930C2 - Inrichting voor het wikkelen van doek. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET WIKKELEN VAN DOEK

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op- of afwikkelen van een doek, in het bijzonder in een warenhuis, omvattende tenminste één met een draaggestel verbonden wikkelorgaan en tenminste één aandrijvend met het 5 wikkelorgaan verbonden motor, die verbonden is met het draaggestel. Een dergelijke wikkelinrichting is bekend, bijvoorbeeld uit het Europese octrooischrift 1 104 230.

In een warenhuis voor tuinbouwproducten wordt veelvuldig gebruik gemaakt van doeken of schermen 10 bijvoorbeeld om energie te besparen door warmteverlies als gevolg van straling of convectie zo veel mogelijk te beperken, om invallend zonlicht af te schermen, of om het uittreden van kunstlicht te voorkomen. Dergelijke doeken of schermen zijn in het algemeen beweegbaar langs gevels en 15 kappen van het warenhuis aangebracht, maar kunnen ook worden gebruikt als afscheiding tussen verschillende afdelingen in het warenhuis. Voor het openen en sluiten van dergelijke doeken en schermen zijn verschillende systemen bekend. Zo is het mogelijk de doeken of schermen in- en uit te schuiven, 20 waardoor deze in ingeschoven toestand in lussen of plooien komen te hangen, terwijl het ook mogelijk is de schermen of doeken op en af te rollen.

Voor het op- en afrollen van schermen of doeken wordt in het algemeen gebruik gemaakt van een buisvormig 25 wikkelorgaan, dat bevestigd is aan een vrij einde van het scherm of doek, terwijl het tegenover gelegen einde van het scherm of doek bevestigd is aan het warenhuis, bijvoorbeeld aan de bovenzijde van een gevel of in de nok van een kap. Bij het opwikkelen van het scherm of doek wordt de wikkelbuis 30 geroteerd, waardoor deze zich naar het vaste einde van het scherm of doek toebeweegt. Doordat de wikkelbuis aan het vrije einde van het scherm of doek bevestigd is, kan deze relatief lang uitgevoerd worden, daar de buis niet door zijn eigen gewicht en het gewicht van het doek belast wordt, en 35 dus het gevaar van doorbuiging beperkt is.

1019930 2

Een belangrijke eis die gesteld wordt aan alle systemen die in een warenhuis gebruikt worden, dus ook aan de aandrijving van de wikkelbuis, is dat de schaduwwerking daarvan zo gering mogelijk is. Daarom is reeds voorgesteld om 5 een wikkelbuis aan te drijven door een daarin opgenomen buismotor. Een dergelijke buismotor wordt gevormd door een elektromotor met een tandwielvertraging, die een buiten de wikkelbuis uitstekend deel vertoont dat bevestigd is aan een loopwagen, welke langs een geleiding in het warenhuis loopt.

10 Door deze loopwagen wordt de buismotor rotatievast gefixeerd, waardoor een rotatie van de buismotor wordt omgezet in een rotatie van de wikkelbuis, die dan naar of van het vaste einde van het doek bewogen wordt. Een dergelijke buismotor is zeer compact, waardoor de schaduwwerking relatief gering zal 15 zijn. Bovendien is de buismotor door zijn geringe afmetingen geschikt voor gebruik in de nabijheid van gevels, waar de beschikbare ruimte als gevolg van de aanwezigheid van verschillende constructieve elementen, verwarmings- en/of ventilatiesystemen vaak beperkt zal zijn. Als gevolg van de 20 geringe afmetingen van de buismotor is het daardoor op te wekken vermogen echter ook beperkt, terwijl buismotoren verder in beginsel niet ontworpen zijn om zeer intensief gebruikt te worden, en daarvoor dus ook niet erg geschikt zijn.

25 Uit het bovengenoemde Europese octrooischrift 1 104 230 is een wikkelinrichting bekend waarbij gebruik gemaakt wordt van een in de handel verkrijgbare draaistroommotor, die is bevestigd aan een zwenkarm, welke op zijn beurt zwenkbaar gelagerd is in het draaggestel van het 30 warenhuis. De motor is via een wormwieloverbrenging en een daarop aansluitende kettingoverbrenging verbonden met de wikkelbuis. Wanneer de motor wordt bekrachtigd en de rotatie daarvan via de wormwieloverbrenging en de kettingoverbrenging wordt doorgegeven aan de wikkelbuis, wordt dus het doek op-35 of afgewikkeld, waarbij de zwenkarm met de daaraan hangende motor wordt meebewogen. Deze bekende wikkelinrichting is bedoeld voor gebruik in een kap van een zogeheten foliekas, waarbij het doek de eigenlijke kap vormt. Doordat de motor op \ Π 1 ü Q U ffc 3 een zwenkarm bevestigd is, neemt deze constructie veel ruimte in, en is deze niet geschikt voor gebruik bij een gevel van een warenhuis.

De uitvinding beoogt derhalve te voorzien in een 5 wikkelinrichting van de hiervoor beschreven soort, die een behoorlijk vermogen heeft, geschikt is voor intensief gebruik, een geringe schaduwwerking vertoont en relatief compact uitgevoerd is. Volgens de uitvinding wordt dit bij een dergelijke wikkelinrichting bereikt, doordat de motor aan 10 het wikkelorgaan bevestigd en langs een geleiding ten opzichte van het wikkelorgaan beweegbaar is. Door de motor aan het wikkelorgaan te bevestigen, in plaats van gebruik te maken van een buismotor, kan een motor met relatief groot vermogen worden gekozen. Door de motor aan het wikkelorgaan 15 te bevestigen kan bovendien worden afgezien van afzonderlijke ophangmechanismen zoals in de hiervoor besproken stand van de techniek, terwijl door de beweegbaarheid van de motor langs de geleiding deze onder alle omstandigheden een ten opzichte van het wikkelorgaan optimale stand kan innemen, met een 20 minimale schaduwwerking.

Bij voorkeur is het wikkelorgaan ten opzichte van het draaggestel beweegbaar, en zijn de motorgeleiding en de beweging van het wikkelorgaan althans ter plaatse van een eindstand van het wikkelorgaan verschillend gericht. Door 25 deze verschillende richting kan de motor ten opzichte van het wikkelorgaan gestuurd worden bewogen. Met voordeel is daarbij de motorgeleiding ter plaatse van de eindstand nagenoeg dwars op de bewegingsrichting van het wikkelorgaan gericht, waardoor de motor bij het wikkelorgaan vandaan bewogen kan 3 0 worden.

Wanneer de motor aan het wikkelorgaan opgehangen is, en de motorgeleiding ter plaatse van de eindstand zodanig gericht is, dat de motor onder invloed van de zwaartekracht van het met het wikkelorgaan verbonden doek vandaan bewogen 35 wordt, kan op eenvoudige wijze het scherm volledig gesloten worden, zonder dat de motor daarbij de beweging van het wikkelorgaan naar zijn eindstand kan hinderen.

1019930 4

Om ongewenste verplaatsingen van het wikkelorgaan onder invloed van het draaimoment van de motor te vermijden, kan er voorzien zijn in een eindgeleiding ter plaatse van de eindstand van het wikkelorgaan langs welke eindgeleiding het 5 wikkelorgaan beweegbaar is.

Teneinde het voor de beweging van het doek benodigd vermogen zo veel mogelijk te beperken, vertoont de motor bij voorkeur tenminste één met zijn geleiding samenwerkend geleide-orgaan met lage wrijving. Voor een stabiele en 10 gelijkmatige beweging van de motor verdient het de voorkeur gebruik te maken van een aantal aan weerszijden van de motorgeleiding aangebrachte geleide-organen met lage wrijving. Met voordeel vertoont ook het wikkelorgaan tenminste één met de eindgeleiding samenwerkend 15 geleide-orgaan met lage wrijving. Dit geleide-orgaan kan dan in het verlengde van de wikkelas van het wikkelorgaan zijn aangebracht, waardoor een compacte constructie met een optimale krachtsinleiding wordt verkregen. Ter verlaging van de weerstand kan het of elk geleide-orgaan roteerbaar zijn.

20 Een doelmatige constructie wordt verkregen wanneer de motorgeleiding en de eindgeleiding als één geheel zijn gevormd. Bijvoorbeeld kunnen deze geleidingen gevormd worden door verschillende zijden van een enkele stang of buis.

Wanneer het draaggestel tenminste één gevel en/of kap 25 van een warenhuis bepaalt, verloopt de motorgeleiding in hoofdzaak evenwijdig aan de gevel en/of kap.

Teneinde de wikkelsnelheid binnen redelijke grenzen te houden en een relatief hoog wikkelmoment op te wekken, zijn bij voorkeur tussen de motor en het wikkelorgaan 30 overbrengingsmiddelen aangebracht. In het geval dat de motor aan het wikkelorgaan opgehangen is, zijn deze overbrengingsmiddelen bij voorkeur opgenomen in een huis dat tevens fungeert als ophangorgaan voor de motor. Zo worden verschillende functies in een enkel constructie element 35 gecombineerd, waardoor het aantal onderdelen en de omvang en schaduwwerking van de wikkelinrichting verder worden beperkt.

1019930 5

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Fig. 1 een perspectivisch schematisch aanzicht is van 5 een warenhuis met een aantal schermen en wikkelinrichtingen volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding,

Fig. 2 een gedeeltelijk weggebroken detailaanzicht is van een deel van het scherm en de wikkelinrichting volgens de pijl II in fig. 1, 10 Fig. 3 een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht is volgens de pijl III in fig. 2,

Fig. 4 een met fig. 2 overeenkomend detailaanzicht is van het scherm met een alternatieve uitvoeringsvorm van de wikkelinrichting, en 15 Fig. 5 een met fig. 3 overeenkomend aanzicht is van deze tweede uitvoeringsvorm.

Een warenhuis 1 omvat een draaggestel 2 dat gevormd wordt door een aantal staanders 3, de staanders verbindende liggers 4 en dwars op de liggers verlopende spanten 5 (fig.

20 1). Langs de buitenzijde van het draaggestel 2 zijn beglaasde gevels 6 gevormd, terwijl de bovenzijde van het warenhuis 1 gevormd wordt door eveneens beglaasde kappen 7 die gedragen worden door de liggers 4 en spanten 5.

Op verschillende plaatsen in het warenhuis 1, 25 bijvoorbeeld langs de gevels 6 en de kappen 7, zijn scherminstallaties 8 aangebracht, waarvan er hier slechts één getoond is. Elke scherminstallatie bestaat uit het eigenlijke scherm of doek 9, waarvan een eerste rand 10 vast verbonden is met het draaggestel 2 van het warenhuis 1, en een 30 wikkelinrichting 11 die samenwerkt met een tegenovergelegen tweede rand 12 van het doek 9.

Elke wikkelinrichting 11 wordt gevormd door een wikkelbuis 13 die met de rand 12 van het doek 9 is verbonden, en een motor 14 die via een overbrenging 15 met de wikkelbuis 35 13 is verbonden. De motor 14 kan een in de handel verkrijgbare motor, bijvoorbeeld een draaistroommotor zijn, en de overbrenging 15, die opgenomen is in een huis 21, kan een zelfremmende overbrenging zijn.

1019930 6

De scherminstallaties 8 met wikkelinrichtingen 11 zijn veelal in het warenhuis 1 aangebracht op plaatsen waar enerzijds de ruimte beperkt is, bijvoorbeeld tussen de beglaasde gevel 6 en een verwarmingsinstallatie met buizen 18 5 (fig. 3), en waar verder de lichtopbrengst gemaximaliseerd dient te worden. Daarom wordt aan de wikkelinrichting 11 de eis gesteld dat deze zeer compact is. Om dit te bereiken is de motor 14 volgens de uitvinding niet slechts aandrijvend, maar ook constructief verbonden met de wikkelbuis 13, en is 10 ten opzichte van deze wikkelbuis 13 langs een geleiding 16 beweegbaar. In het getoonde voorbeeld is de motor 14 zwenkbaar opgehangen aan de wikkelbuis 13. Daarbij fungeert het huis 21 van de overbrenging als ophangorgaan.

De motorgeleiding 16 wordt gevormd door een 15 geprofileerde buis of koker 17, waarlangs een tweetal roteerbare geleide-organen 22 kunnen bewegen, die met de motor 14 verbonden zijn. De wikkelbuis 13 is zelf eveneens beweegbaar, en kan in elk geval tijdens een laatste fase van zijn beweging samenwerken met een eigen eindgeleiding 19.

20 Deze eindgeleiding 19 kan althans voor een deel gevormd worden door één zijde van dezelfde buis of koker 17 die ook de eerste geleiding 16 bepaalt. Met het oog op de beweging langs de eindgeleiding kan de wikkelbuis 13 eveneens voorzien zijn van één of meer roteerbare geleide-organen 23, die in 25 het verlengde van of rond de wikkelbuis 13 zijn aangebracht.

Om nu te voorkomen dat de motor 14 en aandrijving 15 de beweging van het scherm 9 hinderen, wanneer dit een eindstand bereikt, met name de volledig uitgerolde eindstand, waarbij de wikkelbuis 13 en daarmee verbonden rand 12 van het 30 doek 9 nagenoeg de grond 25 op bijvoorbeeld een spant 5 raken, zijn in het getoonde voorbeeld de motorgeleiding 16 en de beweging van de wikkelbuis 13 ter plaatse van die eindstand verschillend gericht. Daartoe vertoont de buis of koker 17 van de motorgeleiding 16 een omgebogen einddeel 26, 35 dat nagenoeg dwars op de bewegingsrichting van de wikkelbuis 13 en dus het doek 9 gericht is. Daarbij is de richting van het omgebogen einddeel 26 zodanig gekozen, dat de beweging van de motor 14 en overbrenging 15 langs de motorgeleiding 16 1019930 7 door de zwaartekracht wordt geholpen, waardoor dus deze beweging ook uitgevoerd kan worden wanneer de aandrijving niet werkzaam zou zijn.

De werking van de wikkelinrichting 11 is nu als 5 volgt. Wanneer het scherm 9 vanuit zijn volledig opgewikkelde stand (boven in fig. 3) geheel of gedeeltelijk afgewikkeld dient te worden, wordt de motor 14 zodanig bekrachtigd, dat deze in de afwikkelrichting begint te draaien. Deze draaiing van de motor 14 wordt door de overbrenging 15 doorgegeven aan 10 de wikkelbuizen 13, die in de afwikkelrichting U geroteerd wordt. De wikkelbuis 13 en de daaraan hangende motor en overbrenging 14, 15 worden daarbij van de vast met een opnameprofiel 24 van het draaggestel 2 verbonden rand 10 van het doek 9 vandaan. Deze beweging wordt geleid door de 15 geleide-organen 22, 23 van de motor en aandrijving 14, 15 en de wikkelbuis 13, die langs de motorgeleiding 16 bewegen. Daarbij zal, afhankelijk van het evenwicht tussen de werking van de zwaartekracht op het samenstel van doek 9, wikkelbuis 13, motor 14 en overbrenging 15 enerzijds en de spankracht in 20 het doek 9 anderzijds één van beide geleide-organen 22 met de geleiding 16 in aangrijping verkeren. Daarbij volgt de geleiderol 23 in het verlengde van de wikkelbuis 13 in hoofdzaak dezelfde baan (aangegeven met de posities 23' en 231') als de geleiderollen 22 van de motor 14 en van de 25 overbrenging 15. In de nabijheid van het eind van deze baan wijkt echter de motorgeleiding 16 af van de eindgeleiding 19, waardoor ook de baan (aangegeven met 23''' en 23IV) van het geleide-orgaan 23 zal afwijken van die van de geleide-organen 22. Daardoor worden de motor 14 en overbrenging 15 van het 30 scherm 9 vandaan bewogen, terwijl de wikkelbuis 13 ongehinderd door kan bewegen naar het eindpunt, dat gevormd wordt door hetzij de grond 25 in het geval van een verticaal scherm, hetzij een spant 5 in het geval van een horizontaal scherm.

35 Door de gekozen ophanging van de motor en aandrijving 14, 15 aan de wikkelbuis 13 wordt zo dus bereikt dat het scherm volledig kan worden uitgerold, zonder dat daarbij de motor en overbrenging de beweging hinderen, terwijl de motor 1019930 8 en overbrenging 14, 15 in elke andere stand van het scherm daar onder hangen, waardoor dus de schaduwwerking van deze onderdelen beperkt is. Bovendien is de zo verkregen wikkelinrichting zeer compact.

5 Bij een variant van de wikkelinrichting 111 kan de motorgeleiding 116 gevormd worden door een buis of koker 117 waarvan het eind 120 in de nabijheid van de volledige opgewikkelde eindstand van het doek 109 afwijkt van de baan van het wikkelorgaan 113 (fig. 5). Bij deze variant hangt in 10 feite de motor 114 boven het wikkelorgaan 113.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze op velerlei wijze kan worden gevarieerd binnen het kader van de bijgevoegde conclusies. Zo zou de verbinding tussen de motor 15 en het wikkelorgaan op andere wijze gerealiseerd kunnen worden, terwijl ook de wijze waarop de motor en het wikkelorgaan geleid worden anders zou kunnen worden uitgevoerd. In plaats van geleiderollen zouden ook geleidepennen of nokken denkbaar zijn, eventueel vervaardigd 20 van een materiaal met lage wrijvingsweerstand, zoals teflon. Daarnaast kan de vorm van de geleiding anders zijn dan hier getoond. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de conclusies.

1019930

Claims (14)

1. Inrichting voor het op- of afwikkelen van een doek, in het bijzonder in een warenhuis, omvattende tenminste één met een draaggestel verbonden wikkelorgaan en tenminste één aandrijvend met het wikkelorgaan verbonden motor, die 5 beweegbaar verbonden is met het draaggestel, met het kenmerk, dat de motor aan het wikkelorgaan bevestigd en langs een geleiding ten opzichte van het wikkelorgaan beweegbaar is.

2. Inrichting volgens conclusies 1, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan ten opzichte van het draaggestel 10 beweegbaar is, en de motorgeleiding en de bewegingsrichting van het wikkelorgaan althans ter plaatse van een eindstand van het wikkelorgaan verschillend gericht zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de motorgeleiding ter plaatse van de eindstand nagenoeg 15 dwars op de bewegingsrichting van het wikkelorgaan gericht is.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de motor aan het wikkelorgaan opgehangen is, en de motorgeleiding ter plaatse van de eindstand zodanig 20 gericht is, dat de motor onder invloed van de zwaartekracht van het met het wikkelorgaan verbonden doek vandaan bewogen wordt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt door een eindgeleiding ter plaatse van de eindstand, waarlangs het 25 wikkelorgaan beweegbaar is.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de motor tenminste één met zijn geleiding samenwerkend geleide-orgaan met lage wrijving vertoont.

7. Inrichting volgens conclusie 6, gekenmerkt door een aantal aan weerszijden van de motorgeleiding aangebrachte geleide-organen met lage wrijving.

8. Inrichting volgens één der conclusies 5 tot 7, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan tenminste één met de 35 eindgeleiding samenwerkend geleide-orgaan met lage wrijving vertoont. 1019930

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het geleide-orgaan in het verlengde van de wikkelas van het wikkelorgaan is aangebracht.

10. Inrichting volgens één der conclusies 6 tot 9, 5 met het kenmerk, dat het of elk geleide-orgaan roteerbaar is.

11. Inrichting volgens één der conclusies 5 tot 10, met het kenmerk, dat de motorgeleiding en de eindgeleiding als één geheel gevormd zijn.

12. Inrichting volgens één der conclusies 5 tot 11, 10 met het kenmerk, dat het draaggestel tenminste één gevel en/of kap van een warenhuis bepaalt en de motorgeleiding in hoofdzaak evenwijdig aan de gevel en/of kap verloopt.

13. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door tussen de motor en het wikkelorgaan 15 aangebrachte overbrengingsmiddelen.

14. Inrichting volgens conclusie 4 en 13, met het kenmerk, dat de overbrengingsmiddelen opgenomen zijn in een huis dat tevens fungeert als ophangorgaan voor de motor. 1019930