NL1019373C2 - Inrichting en transporthouder voor het transporteren en gecontroleerd afwerpen van een last. - Google Patents

Description

Inrichting en transporthouder voor het transporteren en gecontroleerd afwerpen van een last.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren en 5 gecontroleerd afwerpen van een last, omvattende een gestel met een geleiding voor een reeks verplaatsbare transporthouders, een aandrijfmiddel om de transporthouders in een eindloos baantraject te voeren, een terugstelinrichting om een transporthouder in een uitgangspositie te brengen en een afwerpstation om selectief een last van een transporthouder te ontvangen, waarbij de transporthouders zijn voorzien van een althans 10 ten dele beweegbaar draagvlak om daarop de last te ontvangen, omvattende een blad dai selectief bedienbaar is tussen een transportstand en een afwerpstand.

Een dergelijke inrichting wordt met name toegepast als sorteerinrichting voor goederen in distributiecentra, verzendhuizen en productieomgevmgen, waarbij verschillende 15 producten per (verzend)bestemming dienen te worden bijeengevoegd. De te sorteren goederen kunnen op zichzelf van velerlei aard zijn doch omvatten met name boeken, tijdschriften, kledingstukken en andere artikelen met een beduidend eigen gewicht. De inrichting omvat daarbij gewoonlijk een aaneengesloten reeks van enkele tientallen tot enkele honderden transporthouders, al naar gelang de gewenste sorteercapaciteit. Per 20 afwerpstation kan een verzenddoos of ander opvangmiddel worden geplaatst waarin de goederen per bestemming worden ontvangen. De goederen worden in een in beginsel willekeurige volgorde vanuit een laadstation aan de transporthouders toegevoerd en al of met handmatig geïdentificeerd. Het aandrijfmiddel voert de transporthouders met eer. relatief hoge snelheid in het traject rond, waarbij een transporthouder op enig momem 25 het afwerpstation zal passeren waarvoor het meegevoerde product bestemd is. Aldaar aangekomen stelt een elektronische besturing van de inrichting middelen van het afleverstation in werking die in staat zijn het grendelmechanisme van de transporthouder te beroeren en zo de kantelbladen vrij te geven. De kantelbladen vallen onder invloed van de zwaartekracht nagenoeg ogenblikkelijk open en werpen aldus het 30 product af in de gereed slaande verzenddoos of dergelijke. Vervolgens passeert dc transporthouder de terugstelinrichting waarbij de beide kantelbladen worden gesloten en de transporthouder weer in zijn uitgangspositie wordt teruggebracht, klaar voor een / .v, -2- volgende rondgang. Aldus kunnen producten met een relatiel grote sorteercapaciteit over de verschillende alwerpstations worden gedistribueerd.

Een bekende inrichting van de in de aanhef aangegeven soort is beschreven in een 5 Nederlandse octrooiaanvrage die onder nummer 9100108 voor het publiek ter inzage werd gelegd. De bekende inrichting omvat een aandrijfmiddel in de vorm van een eindloze ketting waaraan een reeks transporthouders is gekoppeld die ieder aan een eerste langszijde met twee stelsels van vier geleidingswielen over een in hoofdzaak verticale geleiding worden geleid en aan een tegenover gelegen langszijde vrij hangen.

10 Door het relatief hoge eigen gewicht van de transporthouders. dat in de praktijk van de orde van grootte van 20 kilogram kan bedragen, ondervindt de geleiding daarbij een relatie! zware belasting waardoor de geleidingswielen en de geleiding zelf overeenkomstig zwaar dienen te worden uitgevoerd om een en ander te kunne weerstaan. Dit maakt de inrichting niet alleen extra kostbaar maar ook in verhoogde 15 mate onderhevig aan slijtage. Bovendien zal de transportkettmg tijdens bedrijf voortdurend rekken, waardoor deze regelmatig dient te worden na-gespannen en de inrichting daarbij buiten bedrijf dient te worden gesteld.

Een gelijkmatiger krachtenverdeling wordt bereikt in een andere bekende inrichting van 20 de in de aanhef genoemde soort bekend uit een Nederlandse octrooiaanvrage die onder nummer 9400388 voor het publiek ter inzage werd gelegd. Hierbij omvat de inrichting een geleiding in de vorm van twee evenwijdig verlopende u-profielen die met hun open zijden naar elkaar toe zijn gericht. In deze geleiding loopt een reeks van onderling gekoppelde transporthouders die door een eindloze transportketting wordt meegevoerd. 25 Het gewicht van de transporthouders wordt aldus voor een groot deel door de geleiding gedragen en rust nog slechts ten dele op de transportketting. Voor een zijdelingse sporing zorgen de beide u-profielen. waarin de transporthouders met transportwielen lopen die daarin volledig zijn opgesloten. De transporthouders worden aldus strak in het baantraject gedwongen en daarin voort getrokken door de transportketting die daarbij 30 voortdurend aan rek bloot staat. De individuele posities van de transporthouders verlopen hierdoor geleidelijk en zullen uiteindelijk tot synchromsatieproblemen van het 10 ί -3- systeem kunnen leiden. Om ook bochten in het baantraject te kunnen volgen, dienen de transporthouder hier echter over een zekere zijdelingse bewegingsvrijheid te beschikken ten koste van een exacte sporing. Bovendien is deze inrichting onpraktisch bij onderhoud en vervanging van één of meer van de transporthouders omdat deze door de 5 volledige opsluiting in de geleiding niet zondermeer kunnen worden uitgenomen. De inrichting is bij dergelijk onderhoud dan ook relatief langdurig buiten bedrijf.

Met de onderhavige uitvinding wordt onder meer beoogd in een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te voorzien waaraan deze nadelen niet, althans in aanmerkelijk 10 mindere mate kleven.

Daartoe heeft een inrichting van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding als kenmerk dat de geleiding aan weerszijden van de transporthouders een steunvlak biedt waarop de transporthouders met vrij lopende wielen afsteunen en dat aan althans 15 één der zijden van de transporthouders het steunvlak een hollering in een richting dwars op een transportrichting van de transporthouders omvat om daarop een loopvlak van althans één der wielen van de transporthouders te ontvangen. Al met al biedt de uitvinding daarmee een relatief eenvoudige en bedrijfszekere oplossing voor een inrichting van de in de aanhef genoemde soort. In wezen omvat deze inrichting een 20 reeks losse wagens die door het aandrijfmiddel worden voortgetrokken. Deze wagens kunnen desgewenst in principe overal in de inrichting betrekkelijk eenvoudig worden uitgenomen, zonder de overige transporthouders en delen van de inrichting te behoeven beroeren, wat onderhoud aan de inrichting en in het bijzonder aan individuele transporthouders bijzonder vergemakkelijkt. De hollering van althans één van dc 25 steunvlakken waarover deze wagens lopen zorgt voor de gewenste sporing, zonder op zichzelf de transporthouders m enigerlei opzicht op te sluiten. De apex van een dergelijke hollering in het steunvlak blijkt in de praktijk de transporthouders als vanzelf in het gewenste spoor te dwingen terwijl een zijdelingse bewegingsvrijheid van de transporthouders gehandhaafd blijft. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de inrichting 30 volgens de uitvinding daarbij gekenmerkt doordat de wielen waarmee de transporthouders afsteunen ten minste één zwenkwiel omvatten. Dankzij de intrinsieke -4- wendbaarheid van zwenkwielen zijn de iransporthouders aldus in staat ook eventuele bochten in het traject moeiteloos en sporend te volgen.

In een bijzondere uitvoeringsvorm is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt 5 doordat het aandrijfmiddel een eindloze, aangedreven riem omvat die langs het baantraject loopt en waaraan de transporthouders zijn gekoppeld. Een dergelijke riemaandrijving behoeft relatief weinig onderhoud en met name geen nastellen of naspannen. De riem draait om een aantal omloopwielen langs het traject, waarbij de gekoppelde reeks van transporthouders die op de geleiding afsteunen de riem op de 10 juiste hoogte en op de omloopwielen houdt. In de praktijk blijkt een extra borging dan ook overbodig om te vermijden dat de riem van de wielen loopt. Doordat de transporthouders geheel of grotendeels door de geleiding worden gedragen is de hplacnno vin rlp npm hnvpnrtipn opnno wnarhn rlp ripm hnvpnrlip.n vnnrnameliik 70 iT ““ ^ · '-·»> Γ *" C’ ' ' ~ ------" ~ ---------- ------~ - niet uitsluitend, op trek wordt belast bij het meevoeren van de transporthouders, hetgeen 15 een natuurlijke belasting is. Ook is een riemaandrijving betrekkelijk stil.

In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm heeft de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat het draagvlak ten minste één kantelblad omvat dat om een kantelas selectief kantelbaar is tussen een in hoofdzaak horizontale transportstand en een 20 neerwaarts afhangende afwerpstand. Door simpelweg het kantelblad in de transportstand vrij te geven, zal dit onder het eigen gewicht en dat van een daarop rustende last omlaag kantelen om de afwerpstand aan te nemen. De last valt hierbij uit de transporthouder en kan in een gereedstaande doos ol anderszins onder de baan van de transporthouders worden opgevangen.

25

Om te vermijden dat de transporthouders bij een onbedoelde zijdelings krachtinwerking uit de geleiding treden, heeft een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat althans één der steunvlakken deel uitmaakt van een in hoofdzaak u-vormig profiel waarin althans één der wielen van een transporthouder 30 wordt ontvangen. De opstaande zijwanden van het u-profiel bieden daarbij een stuitvlak dat de wielen in de geleiding houdt. Om de wielen daarbij te beschermen heeft een -5- verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk'dat de transporthouder aan weerszijden van het wiel een aanslag omvat die is ingericht om bij een zijdelingse verplaatsing van de transporthouder tegen een opstaande wand van het profiel te stuiten. Aldus stuit, in het uiterste geval, de aanslag en niet het wiel zelf tegen 5 de profielwand, waardoor schade aan het wiel wordt vermeden.

Een belangrijk deel van de betrouwbaarheid en werking van de inrichting volgens de uitvinding vloeit voort uit de onderlinge samenwerking tussen de aandrijfriem en de reeks daaraan gekoppelde transporthouders. Enerzijds worden de transporthouders 10 voortbewogen door de aandrijfriem en zijn zij daaraan op de gewenste steek gekoppeld, anderzijds draagt en houdt de reeks transporthouders de aandrijfriem op de juiste hoogte en in het juiste spoor. Naarmate het verband tussen de afzonderlijke transporthouders groter is, zijn de transporthouders beter in staat de loop van de aandrijfriem te beheersen. Met het oog hierop heeft een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de 15 inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat tussen opeenvolgende transporthouders althans aan een van de riem afgewende zijde koppelorganen zijn voorzien, die, althans in een deel van het baantraject, in staat zijn tot onderlinge samenwerking om een verband tussen de betrokken transporthouders tot stand te brengen. De koppelorganen bieden daarbij extra verband tussen de transporthouders, zodat de aandrijfriem niet 20 slechts door de transporthouders individueel maar ook door de transporthouders tezamen op zijn plaats wordt gehouden. Tegelijkertijd vormen de koppelorganen een aanslag tussen opeenvolgende transporthouders om daarmee de rotatieenergie verbonden aan een bochtbeweging op te vangen zodat er een versnelling optreedt tot een rechtlijnige beweging. De koppelorganen blijken aldus in de praktijk is staat om 25 slingeringen van de transporthouders bij het uitkomen van een bocht zeer effectief te onderdrukken.

Een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft als kenmerk dat de koppelorganen een zich in hoofdzaak horizontaal en dwars op een 30 transportrichting van de transporthouders gerichte dwarsribbe op de ene transporthouder en een althans in hoofdzaak complementaire groef op de andere transporthouder -6- omvatten, welke dwarsribbe los ontvangbaar is in de groef. Een dergelijke los in dc groef opgenomen dwarsribbe fixeert de transporthouders in verticale richting met behoud van de gewenste zijdelingse bewegingsvrijheid van de transporthouders. In een meer bijzondere uitvoeringsvorm heeft de inrichting volgens de uitvinding daarbij als 5 kenmerk dat de transporthouders aan weerszijden van koppelorganen zijn voorzien om daarmee, althans in een deel van het baantraject, een verband tot stand te brengen met aangrenzende transporthouders. Bij voorkeur zijn de koppelorganen uit kunststof vervaardigd en als losse elementen op de transporthouders aangebracht. De koppelorganen vormen aldus als het ware bumpers tussen opvolgende transporthouders 10 die de geluidsproductie ten gevolge van het onderlinge contact reduceren.

Ten behoeve van gemakkelijk onderhoud en eventuele vervanging van de aandrijfriem heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de transporthouders handmatig losneembaar aan de riem zijn 15 gekoppeld. Bij voorkeur wordt daarbij uitgegaan van een handmatig bedienbare snelkoppeling. In dat geval kunnen de transporthouders eenvoudig en zonder additioneel gereedschap van de aandrijfriem worden losgenomen om daaraan desgewenst onderhoud te plegen. Ook is het aldus mogelijk de transporthouders binnen relatief korte tijd te vervangen door andere transporthouders die bijvoorbeeld specifiek zijn 20 toegesneden op het transporteren en afwerpen van bepaalde goederen.

Dankzij de uitvinding is de geluidsproductie van de inrichting bijzondere gering en kan de transportsnelheid binnen aanvaardbare geluidsgrenzen worden opgevoerd om zo de capaciteit van de inrichting te vergroten. Dit leidt evenwel ondermeer ook tot een 25 versterking van dc optredende centritugaalkrachten in de bochten van het baantrajeci Met het oog hierop heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de terugstelinrichting voor een ingang van een bocht in het baantraject is opgenomen. Aldus worden de transporthouders gesloten alvorens het traject van de bocht te doorlopen, zodat wordt vermeden dat de 30 transporthouders met los slingerende kantelbladen door de bocht worden gevoerd.

:j *: -"l ' -7-

Ook diem te worden vermeden dat de last die door de transporthouder wordt vervoerd in een bocht van het baantraject uit de transporthouder wordt geslingerd. Met het oog hierop heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat na een uitgang van een bocht in het baantraject een 5 laadstation is aangebracht om een last aan een passerende transporthouder toe te voeren en dat het afwerpstation voor een ingang van een opvolgende bocht in het baantraject is geplaatst.

De verwerkingscapaciteit van de inrichting kan worden opgevoerd door de 10 transporthouders meervoudig te benutten. Een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft daartoe als kenmerk dat het draagvlak van de transporthouders twee stellen kantelbladen omvat die in een langsrichting naast elkaar zijn geplaatst, welke kantelbladen paarsgewijs om een gemeenschappelijke kantelas scharnieren, dat voor ieder stel kantelbladen een terugstelinrichting, een 15 bedienmgsorgaan van een afwerpstation alsmede een vergrendelmechanisme is voorzien. Het gestel van de inrichting dat conform de uitvinding zich aan weerszijden van het baantraject uitstrekt, biedt volop bevestigingsmogelijkheiden om voor beide stellen kantelbladen een terugstelinrichting en bedieningsorgaan van een afleverstation op te nemen. Aldus kan ieder stel kantelbladen in de transporthouder afzonderlijk een 20 last dragen en selectief in het juiste aiwerpstation afleveren, waardoor de verwerkingscapaciteit wordt verdubbeld.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een transporthouder voor toepassing in de hiervoor beschreven inrichting en zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand 25 van een uitvoeringsvoorbeeld en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 een bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding: figuur 2 een gedeeltelijk gedetailleerde langsdoorsnede van een transportmiddel zoals toegepast in de inrichting van figuur 1: 30 liguur 3 een bovenaanzicht van een transporthouder zoals toegepast in de inrichting van liguur 1; -8- lïguur 4 een dwarsdoorsnede van de transporthouder van figuur 3 rustend op een geleiding van de inrichting van figuur 1; figuur f schematisch de transporthouder van figuur 3 en 4 in verschillende stadia van het sluiten daarvan: 5 figuur 6 schematisch de werking van transporthouder van figuur 3 en 4 in verschillende stadia van het uitwerpen van een eventuele last; figuur 7 schematisch de geleidmg van de transporthouders in de inrichting van figuur 1; figuur 8 een bovenaanzicht van twee transporthouders van figuur 3 in onderling 10 gekoppelde toestand; en figuur 9A-B een dwarsdoorsnede van een actuator zoals toegepast in de inrichting van figuur 1 in respectievelijk een vrije en bekrachtigde toestand.

De figuren zijn zuiver schematisch en niet op schaal getekend. Met name zijn ter wille 15 van de duidelijkheid sommige dimensies sterk overdreven weergegeven. Overeenkomstige delen zijn in de figuren zoveel mogelijk met eenzelfde verwijzmgscijfer aangeduid.

Figuur 1 toont in een gedeeltelijk bovenaanzicht een uitvoeringsvoorbeeld van een 20 inrichting voor het transporteren en gecontroleerd afwerpen van producten volgens dc uitvinding. Het gaat in dit geval om een sorteerinrichting, gewoonlijk aangeduid als bommewerper-sorteerder, om boeken en tijdschriften per bestemming te sorteren en daarbij over vcrzenddozen voor de verschillende bestemmingen te distribueren. In plaats daarvan kan de inrichting evenwel ook worden ingezet voor het sorteren en distribueren 25 van textiel- en andere distributiegoederen. De inrichting is rondom een. niet nadei getoond, vast opgesteld gestel opgebouwd en omvat een aandrijfmiddel in de vorm van een eindloze riem 1 waaraan een reeks afzonderlijke transporthouders 2 is gekoppeld.

De transporthouders 2 omvatten afzonderlijke wagens en zijn ieder in staat een last te ontvangen en te bestemder plaatse selectief af te werpen. De riem 1 doorloopt over twee 30 aan de uiterste zijden van het gestel opgestelde omloopwielen 3,4 een gesloten baantraject. Eén van de omloopwielen 3 wordt daarbij door een geschikte elektromotor -9- of anderszins aangedreven, met een snelheid die kan oplopen tot zo'n 5-20 omwentelingen per minuut, terwijl het andere 4 vrij loopt. De transporthouders worden aldus met een snelheid van circa 0,5-2,5 meter per seconde in een door de riem 1 opgelegd baantraject meegevoerd. Het aantal transporthouders bepaalt in hoge mate de 5 sorteercapaciteit van de inrichting en kan in de praktijk oplopen tot zo’n 300 stuks of zelfs meer, waarbij de lengte van de inrichting de 90 meter overschrijdt. De riem 1 is uit een taaie kunststof, zoals polyethyleen, vervaardigd en met staaldraden versterkt om, tijdens bedrijf, voldoende trekkracht op het geheel van transporthouders 2 te kunnen uitoefenen. In plaats van een riem kan overigens desgewenst worden gekozen voor een 10 andersoortig eindloos aandrijfmiddel zoals bijvoorbeeld een ketting of een (staal)kabel, doch anders dan een ketting behoeft een riem niet of nauwelijks onderhoud. Zo kent een riemaandrijving geen rek die een voortdurend na-spannen noodzakelijk maakt en ook behoeft de riem geen smering zodat het aandrijfmiddel relatief schoon blijft en met name contaminatie van de getransporteerde goederen wordt vermeden. Bovendien is een 15 riemaandrijving stiller en biedt deze meer stabiliteit aan het geheel. De transporthouders kunnen daardoor breder en groter worden uitgevoerd met behoud van stabiliteit en betrouwbaarheid, en zijn daarbij in staat een zwaardere last te vervoeren.

De transporthouders 2 zijn door middel van een eenvoudig en handmatig losneembare 20 snelkoppeling aan de riem 1 gekoppeld. Hiertoe is de riem 1, zie figuur 2, op regelmatige afstanden voorzien van snelkoppelingsorganen 11, die ieder een kom 12 omvatten om daarin een schacht van een bout 13 of ander koppelingsorgaan van de transporthouder 2 te ontvangen. De transporthouders 2 haken aldus ieder met een stel bomen 13 in een stel snelkoppelingsorganen 11 om, tijdens bedrijf, door de 25 snelkoppelingsorganen 11 aan de bouten 13 te worden voortgetrokken. Een borgpin ol ander zekeringsmiddel 14 dat de hout 13 in de kom 12 opsluit, vermijdt daarbij dat de transporthouders 2 bij een al dan niet abrupt stoppen van de inrichting los kunnen raken. Dankzij een dergelijke snelkoppeling in samenhang met de vrije afsteuning van de transporthouders 2 kunnen deze laatsten op ieder gewenst moment snel en eenvoudig uit 30 de inrichting worden genomen of terug geplaatst. De tijdsduur waarover de inrichting bij 1 2 ' j 2 -10- onderhouds- of omstelwerkzaamheden buiten bedrijf is, kan aldus belangrijk worden beperkt.

De transporthouders omvatten ieder, zie figuur 3 en 4, twee relatief zware langsproiïelen s 20 met daartussen een bedienbaar draagvlak 21,22 om daarop een te vervoeren last te ontvangen. Dit draagvlak wordt hier gevormd door twee kantelbladen 21,22 die zich uitstrekken tussen aan weerszijden daarvan gelegen kantelassen 23. De kantelbladen 21,22 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld hecht met de kantelassen verbonden, waarbij de kantelassen op hun beurt gelagerd in de langsproiïelen zijn opgenomen. De kantelbladen 10 21,22 zijn aldus om de respectieve kantelassen 23 selectief kantelbaar tussen een in hoofdzaak horizontale transportstand, die in figuur 3 en 4 is weergegeven, en een neerwaarts afhangende afwerpstand die in figuur 8 en 9 is getoond.

Een grendelmechamsme fixeert beide bladen 21,22 in de transportstand. Du l? grendelmechamsme omvat hier een grendel 60 die door tussenkomst van een torsieveer 63 verend om een draaias 61 is aangebracht. In de in figuur 3 weergegeven evenwichtsstand grijpt de grendel 60 met een nok 62 onder één van de kantelbladen 21 om het kantelen daarvan te beletten. Door de grendel 60, tegen de veerspanning in, kloksgewijs uit de evenwichtstoestand te brengen, wordt de nok 62 onder dc 20 kantelbladen 21,22 weggenomen en worden deze vrijgegeven, zodat zij onder invloed van hun eigen gewicht en dat van een eventueel daarop rustende last naar onderen toe open klappen. Desgewenst kan daarbij een voorspannmg of anderszins een bekrachtiging worden toegepast om het openen van de kantelbladen 21,22 te bevorderen.

De kantelbladen 21,22 zijn onderling gekoppeld om hun kantelbewegingen te synchroniseren. In dit voorbeeld omvat deze koppeling een koppelstang 24 die aan beide kantelbladen excentrisch ten opzichte van hun respectieve kantelassen scharnierend is bevestigd, zie figuur 3, 5 en 6. In plaats van een vrije, onafhankelijke val van beide 30 kantelbladen 21,22, wordt de beweging van het ene kantelblad nu volledig door het andere opgelegd en visa versa. Dankzij deze koppeling volstaat het om slechts één van -11- beide kantelbladen 21.22 in transportstand te fixeren. De onderlinge koppeling zorgt er immers voor dat ook het andere blad gesloten blijft. Een overlap van de randen van beide kantelbladen, zoals getoond en bij veel bestaande inrichtingen noodzakelijk, kan strikt genomen dan ook achterwege blijven wat bij het sluiten van de transporthouder tot 5 een geringere geluidsproductie leidt.

Ook volstaat het om slechts één van beide kantelbladen te sluiten voor het terugbrengen van de gehele transporthouder in de gesloten, transportstand. Het andere blad volgt immers de sluitbeweging van dit blad.. Zoals in figuur 5 is aangegeven, wordt hiervan in 10 de onderhavige inrichting met voordeel gebruik gemaakt. De geopende transporthouder 2 wordt tijdens zijn gang door een terugstelinrichting met een daartoe daaraan voorziene aanslagnok 29 tegen een sluitgeleider 50 geleid, stadium D. De sluitgeleider omvat een profiel dat, in de transportrichting gezien, geleidelijk aan de baan en daarmee de kantelassen 23 van de transporthouder 2 nadert. Aldus wordt het voorste kantelblad 21 15 steeds verder opgelicht, stadium C en B, waarbij het achterste kantelblad 22 volgt, daartoe gedwongen door de koppelstang 24. Een afzonderlijk bedieningsorgaan dat hinderlijk aan de bovenzijde van de transporthouder 2 uitsteekt, kan aldus achterwege blijven. Uiteindelijk drukt één van beide kantelbladen de, in figuur 5 niet nader getoonde, grendel 60 uit zijn evenwichtspositie om deze vervolgens daaronder te laten 20 snappen. De transporthouder 2 bevindt zich nu weer in de gesloten uitgangspositie A en is weer in staat om een last te ontvangen.

Behalve deze en meer voordelen van min ol meer constructieve aard, levert de onderlinge koppeling van de kantelbladen 21.22 een demping bij het open klappen 2.‘ daarvan, waardoor na-wapperen daarvan wordt teruggedrongen. Du na-wapperen diem zoveel mogelijk te worden vermeden omdat dit anders nadelig zou kunnen interfereren met een ongestoorde val van de last uit de transporthouder en bovendien tot een kortere levensduur van de kantelbladen en kantelassen leidt. In het onderhavige voorbeeld is de koppeling symmetrisch uitgevoerd waardoor beide kantelbladen 21.22 eenzelfde, zij het 30 tegengestelde slag maken vanuit de transportstand A, zie figuur 6. via een aantal tussenfasen B.C naar de uiteindelijke, neerwaarts afhangende uitwerpstand D. In plaats -12- van een dergelijke symmetrische koppeling kan echter ook voor een asymmetrische koppeling worden gekozen die resulteert in een andere verdeling van de totale slag over beide bladen. Met een koppelslang 24 kan dit bijvoorbeeld worden gerealiseerd door deze bij het ene kantelblad minder of meer excentrisch te monteren dan bij het andere.

5 Met name een dergelijke asymmetrische koppeling, waarbij beide kantelbladen een ongelijke slag maken en hun kantelingen daardoor uit fase raken, is in staat het nawapperen van de bladen tot op grote hoogte te vermijden. Met voordeel wordt één en ander daarbij zodanig gerealiseerd dat het achterste kantelblad 22 een kantelhoek van meer dan 90' maakt, terwijl het voorste blad 21 een overeenkomstig geringere 10 kantelhoek uitvoert. Het achterste kantelblad scharniert aldus voorbij een verticale stand, terwijl het voorste lichtelijk schuin naar achteren blijft staan. Aldus wordt vermeden dat de afgeworpen last tijdens zijn val tegen het achterste kantelblad kan stuiten, terwijl het voorste kantelblad van de zich voortbewegende transporthouder tijdens die val zich van de last verwijdert en hoogstens de last in de gewenste richting 15 zal geleiden.

Om het geluidsniveau van de inrichting te onderdrukken en de kantelbladen een mooie, gecontroleerde slag te laten maken, zijn de producthouders voorzien van dempingsmiddelen die althans een deel van de slag van de kantelbladen 21,22 beheerst. 20 Het na-slmgeren van de kantelbladen, nadat deze openvielen, en de belasting als gevolg van een anders daarbij optredende stoot, wordt aldus effectief tegen gegaan. De dempingsmiddelen omvatten in dit voorbeeld, zie met name figuur 6. een dempingslichaam in de vorm van een hoogwaardige schokbreker 245 die met een gedempte demperstang 246 kan stuiten tegen een daartoe voorzien aanslag 247 aan het 25 voorste kantelblad 21. De schokdemper is daarbij in de koppelstang 24 gemonteerd zodanig dat in het laatste deel van het traject van de kantelbladen 21.22 de demperstang 246 in aanraking komt met de aanslag 247. De kantelbladen 21,22 komen hierdoor beheerst tot rust terwijl het openen daarvan overigens niet wordt vertraagd of belemmerd. Omdat de demping van het ene kantelblad 21 via de onderlinge koppeling 30 24 van de bladen 21,22 aan het andere kantelblad 22 wordt opgelegd, volstaat slechts -13- één dergelijke schokdemper 245 of ander dempingslichaam voor het dempen van beide bladen 21.22. Dit levert een belangrijke kostenbesparing.

In beide langsprofielen 20 van de producthouders 2 zijn vrij draaiende zwenkwielen 25 5 aangebracht. Eventueel kan met name het wiel dat aan de buitenzijde van de transporthouder in het midden is aangebracht vast in plaats van zwenkend worden uitgevoerd, doch een uitrusting met louter zwenkwielen biedt de groots mogelijke wendbaarheid aan de transporthouders. De producthouders 2 lopen met deze zwenkwielen 25 over een geleiding 5,6 die aan het gestel is aangebracht en worden 10 aldus in alle delen van het baantraject aan weerszijden volledig ondersteunt. De geleiding is in figuur 7 afzonderlijk weergegeven en omvat twee rechte rails 5,6 die praktisch naadloos aansluiten op in hoofdzaak vlakke tafels 9 aan de kopse uiteinden van de inrichting. De geleiding 5,6,9 biedt aldus in alle delen van het baantraject aan weerszijden van de producthouders 2 een steunvlak om daarop de zwenkwielen 25 van 15 de transporthouders te ontvangen. Het steunvlak dat door de binnenste 5 van beide rails 5,6 wordt geboden is daarbij, zie figuur 4, in dwarsrichting, voorzien van een lichte hollering 7 om een loopvlak van de zwenkwielen 25 aan deze zijde van de transporthouder 2 op een apex daarvan te ontvangen. Als gevolg hiervan wordt een volstrekt rechte sporing van de transporthouders verkregen en worden zijdelingse 20 uitwijkingen van de transporthouders tot een minimum beperkt. De aandrijfriem 1 wordt aldus bovendien hoofdzakelijk slechts op trek belast, waarop de riem is ontworpen. Dc andere van beide rails 6 biedt een vlak steunvlak 8 en dient slechts ter ondersteuning van de reeds sporende producthouders 2.

25 Met het oog op een onverhoeds optredende, buitengewoon grote zijdelingse krachtinwerking is het steunvlak 7 van althans één van beide rails 5,6 in de bodem van een u-vormig profiel aangebracht, zodat de flanken 71 daarvan een extra zekerheid bieden tegen ontsporen van de transporthouders in dit deel van het baantraject. Beide rails 5,6 omvatten in dit voorbeeld uit aluminium gevormde extrusieprofielen, doch in 30 plaats daarvan kan ook van andere materialen en vervaardigingswijzen worden uitgegaan. In de bochten van het traject kunnen de producthouders 2 in beginsel vrij -14- over de tafels 9 rijden, daarbij in hun baan gehouden door de aandrijfband 1. Doordat de aandrijfriem 1 hier strak over een omloopwiel 3,4 ligt, kan deze in de bochten een relatief grote dwarsbelasting weerstaan en is de zijdelingse speling van dc transporthouders 2 hier minimaal. De zwenkwielen 25 zorgen daarbij voor een soepele 2 gang van de transporthouders 2 door de bochten.

Zoals in het bovenaanzicht van figuur 1 is te zien, spreiden de transporthouders 2 in de bochten om elkaar na een bocht, in het rechte deel van het baantraject, elkaar weer te naderen. Om de sporing van het geheel daarbij de bevorderen, zijn de afzonderlijke in transporthouders aan de van de aandrijfriem 1 afgewende zijde voorzien van koppelorganen 26, die in het rechte deel van het baantraject onderling samenwerken om een verband tussen opeenvolgende transporthouders tot stand te brengen. Dc koppelorganen 76. -/ie. figuur 6. omvatten kunststofdelen die aan de kopse zijden van de transporthouders 2 zijn aangebracht. Daarbij omvat de koppelorganen steeds op de ene l? transporthouder een dwarsribbe 27 die los wordt ontvangen in een nagenoeg complementair gevormde dwarsgroef 28 op de aangrenzende zijde van de opvolgende transporthouder. Behalve een fixatie in verticale richting bieden de koppelorganen 26 tevens een relatief zachte bumper om onderlinge botsingen van transporthouders op te vangen en te dempen. Desgewenst kan deze werking worden versterkt door de 20 koppelorganen verend of (gas)gedempt uit te voeren. De transporthouders 2 gedragen zich als gevolg van het aldus aanwezige verband in het rechte deel van het baantraject als een samenhangend geheel, waarbij een zijdelingse speling is toegelaten om een sporingsvrijheid van de wielen 25 van de al zonderlijke transporthouders 2 te handhaven. Desgewenst kunnen soortgelijke koppelorganen 26 tevens aan de riemzijde van de 2' transporthouders 2 worden toegepast om het verband tussen de transporthouders 2 verder te versterken en, na het verlaten van een bocht, eerder te doen intreden.

De inrichting omvat, in de getoonde configuratie, twee reeksen van individueel aanstuurbare afwerpstations 41,42 ieder met een bijbehorende laadstation 31 30 respectievelijk 32. zie figuur 1. Ter plaats van een laadstation 31,32 worden, al of niet handmatig, producten in de transporthouders 2 gevoerd, terwijl in de afwerpstations -15- 41,42 verzcnddozen onder de transporthouders 2 staan opgesteld om producten voor een specifieke bestemming te ontvangen. In dit voorbeeld is gekozen voor diametraal tegenover elkaar gelegen laadstations 31,32 die zich over twee transporthouders 2 uitstrekken. In plaats daarvan kan ook gekozen worden voor een enkel laadstation dat 5 zich desgewenst over meer of minder transporthouders kan uitstrekken om het aantal verschillende bestemmingen dat in één rondgang van de inrichting kan worden'bediend te vergroten. Het voordeel van de getoonde configuratie, waarbij de laadstations 31,32 juist na een bocht in het baantraject zijn voorzien en de bijbehorende afwerpstations 41 respectievelijk 42 alle in een rechte baan voor de andere bocht staan opgesteld, is 10 evenwel dat daarbij producten nimmer in een bocht behoeven te worden meegevoerd.

De producten belanden na een bocht in een producthouder en zijn in principe voor de volgende bocht te bestemder plaatse in één van de afwerpstations uitgeworpen. Aldus wordt vermeden dat de los in de producthouder liggende producten aan centrifugaalkrachten worden onderworpen, die in de bochten optreden, met het gevaar 15 dat een product uit de producthouder wordt geslingerd. Dit gevaar is daardoor niet langer een belemmerende factor bij het desgewenst opvoeren van de omloopsnelheid van de band 1.

Het gehele proces wordt beheerst door een computer-gestuurde besturing. Allereerst 20 worden de aangevoerde producten bij een laadstation 31,32 geïdentificeerd, hetzij handmatig door productinformatie al of niet met een handscanner in te geven, hetzij automatisch waarbij het product een productscanner passeert voor ol na in een transporthouder 2 te zijn terecht gekomen. In beide gevallen is bij het laadstation 31,32 per transporthouder 2 precies bekend welk product zich daarin bevindt. De 25 transporthouders 2 worden aan de aandrijfnem 1 meegevoerd om vervolgens een reeks afwerpstations 41,42 te passeren. Deze stations 41,42 omvatten ieder een elektronisch aanstuurbare actuator 45, hier in de vorm van een solenoïde, die door de besturing van de inrichting selectief kan worden bekrachtigd. Zodra een transporthouder 2 een afwerpstation 41,42 passeert met een product dat daarvoor bestemd is. zal de besturing 30 de betreffende actuator 45 aansturen om deze vanuit een eerste, in figuur 9A

aangegeven, stand in een tweede, in figuur 9B aangegeven, stand te brengen. In deze -16- tweede stand stuit dc actuator 45 tegen de grendel 60 van het grendelmechanisme van de passerende transporthouder 2 waardoor de kantelbladen 21,22 daarvan worden vrijgegeven en de last uit de transporthouder in een gereed staande verzenddoos zal vallen. De actuator 45 is aan zijn uiteinde voorzien van een vrij lopend wiel 46 om i daarmee in contact te treden met het grendelmechanisme 60 zodat een onderlinge wrijving en slijtage tot een minimum wordt beperkt.

Een extra afwerpstation 43 is vlak voor beide bochten voorzien om alle producten waarvoor geen bestemming kon worden gevonden in één van de voorafgaande io afwerpstations 41,42 uit te werpen, zodat ook een dergelijk product niet in een bocht wordt meegevoerd. Met het oog hierop zijn in een draagvlak 21,22 van iedere transporthouder openmgen 28 aangebracht zodat kan worden vastgesteld of daarop een 1«\γ·< lint αλ ie Anrlar rla IrnnenortKonn 111101 ιγαλγ Viol ovtr«i ·ν f aï lornot t iAr\ oor\ juot j_i£. i. A iiv^i ιυυ ίο vujiuvi υν w uuopui iuuui 1 |uui v wi uvi vaw α ui v*V/ipoiuwuu υνίi optische opnemer aangebracht die in staat is om de openingen 28 af te tasten en bij een is blokkering daarvan door een kennelijk nog aanwezige last. al of niet direct de actuator 45 van het afwerpstation 43 aanstuurt. De producten die hier worden uitgeworpen zijn beschikbaar voor de laadstations en worden daartoe rechtstreeks in een verzamelbak opgevangen dan wel door middel van een al of niet aangedreven transportband of dergelijk afgevoerd.

20

Na de afwerpstations 41,42,43 te zijn gepasseerd en de last te bestemder plaatse te hebben afgeworpen, arriveren de transporthouders 2 bij een terugstelinrichting 50 die bewerkt dat de transporthouders 2 weer in hun gesloten uitgangspositie worden terug gebracht om vervolgens gereed te zijn voor een volgend rondgang in de inrichting. De 2: terugstelinrichting omvat hier een sluitgeleider aan de ingang van iedere bocht, waarvan de werking in figuur 5 nader is weergegeven. De sluitgeleider omvat een geleidelijk verlopend profiel dat. m de transportrichtmg gezien, de kantelassen 23 van de transporthouders 2 nadert. De transporthouders zijn althans aan hun voorste kantelblad 21 voorzien van een aanslagnok 29 waarmee dit blad bij passage van de 30 terugstelinrichting tegen de sluitgeleider 50 stuit. Het kantelblad wordt aldus geleidelijk aan opgelicht en uiteindelijk in de transportstand teruggebracht. Door de onderlinge -17- koppeling met het andere kantelblad 22 geldt daarvoor hetzelfde, zodat de gehele transporthouder aan het einde van het traject over de sluitgeleider geheel in de gesloten uitgangspositie is teruggebracht. Het voorste kantelblad 21 beroert tijdens dit proces het grendelmechanisme 60 dat daarbij onder spanning van de grendelveer 63 vast klikt en 5 zo de bladen 21,22 in de inmiddels aangenomen transportstand fixeert. Dc transporthouder is nu gereed voor een volgende rondgang.

Aldus kan met relatief eenvoudige middelen een zeer hoge sorteercapaciteit worden gehaald, die, afhankelijk van het aantal transporthouders dat wordt toegepast en de 10 gekozen omloopsnelheid, in de praktijk oploopt tot de orde van grootte van 4500-9000 stuks per uur. In dit geval wordt de inrichting ingezet voor boeken en tijdschriften, doch de inrichting is in beginsel toepasbaar voor een breed scala van producten die al of niet in verpakte toestand bestand zijn tegen de val vanuit de transporthouder en zich bovendien aldus gemakkelijk laten uitwerpen. Andere toepassingen zijn bijvoorbeeld al 1 2 of niet verpakte kledingstukken en artikelen met relatief beperkte afmetingen en bij voorkeur een zeker eigen gewicht.

Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter een enkel uitvoeringsvoorbeeld nader werd toegelicht moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is 20 beperkt. Integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk. Zo is in het uitvoeringsvoorbeeld uitgegaan van een volledig vlakke transportbaan van de transporthouders. doch staat de uitvinding toe met name de bochten radiaal een zekere helling te geven om een product in de transporthouder in mindere mate bloot te stellen 2: aan de hier optredende centrilugaalkrachten. Daardoor is een grotere bochtsnelheid en daarmee transportsnelheid haalbaar. En ook kan de sorteercapaciteit van de inrichting desgewenst worden vergroot door een voorsortering toe te passen.

Ook werd in het gegeven voorbeeld uitgegaan van een tweetal kantelbladen per 30 transporthouder. In plaats daarvan kan evenwel ook worden uitgegaan van een enkel kantelblad, om de constructie te vereenvoudigen, of juist van een meervoudig verdeeld -18- draagvlak. Mel name is bij dil laatste een tweedeling volgens een centrale langsas mogelijk, zodat aan weerszijden daarvan een stel kantelbladen ligt. Door voor beide stellen kantelbladen afzonderlijke actuators en grendelmechanismen aan te brengen zijn beiden aldus afzonderlijk bediendbaar waardoor de sorteercapaciteit van de inrichting s ruwweg wordt verdubbeld. De kantelbladen van beide stellen zijn daarbij bij voorkeur ieder door een eigen koppelstang of anderszins gekoppeld. Ook kan op de kantelbladen een bekrachtiging worden toegepast, zodat deze bij een ontgrendeling geforceerd openen.

10 In plaats van een kantelmechanisme kan ook worden gekozen voor een andersoortige beweegbaarheid en wegneembaarheid van althans een deel van het draagvlak van de transporthouders. Zo kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van een al of niet bekrachtigd lateraal wegschuiven van dit deel en in plaats van een kanteling om een dwars op de transportrichting gerichte kantelas kan worden gekozen voor een kanteling in een andere li' richting, met name om een in de transportrichting gerichte kantelas.

Claims (14)

1. Inrichting voor het transporteren en gecontroleerd afwerpen van een last. omvattende een gestel met een geleiding voor een reeks verplaatsbare transporthouders, 5 een aandrijfmiddel om de transporthouders in een eindloos baantraject te voeren, een terugstelinrichting om een transporthouder in een uitgangspositie te brengen en een afwerpstation om selectief een last van een transporthouder te ontvangen, waarbij de transporthouders zijn voorzien van een althans ten dele beweegbaar draagvlak om daarop de last te ontvangen, omvattende een blad dat selectief bedienbaar is tussen een 10 transportstand en een afwerpstand, met het kenmerk dat de geleiding aan weerszijden van de transporthouders een steunvlak biedt waarop de transporthouders met vrij lopende wielen afsteunen en dat aan althans één der zijden van de transporthouders het steunvlak een hollering in een richting dwars op een transportrichting van de transporthouders omvat om daarop een loopvlak van althans één der wielen van de transporthouders te ontvangen.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de wielen waarmee de transporthouders aisteunen ten minste één zwenkwiel omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk dat het aandrijfmiddel een eindloze, aangedreven riem omvat die langs het baantraject loopt en waaraan dc transporthouders zijn gekoppeld.

4. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat 2: het draagvlak ten minste één kantelblad omvat dat om een kantelas selectief kantelbaar is tussen een in hoofdzaak horizontale transportstand en een neerwaarts afhangende afwerpstand.

5. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat 30 althans één der steunvlakken deel uitmaakt van een bodem van in hoofdzaak u-vormig . ü -20- profiel dat is ingericht om althans één der wielen van een transporthouder daarin te ontvangen. b. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk dat de transporthouder aan 5 weerszijden van het wiel een aanslag omvat die is ingericht om bij een zijdelingse verplaatsing van de transporthouder tegen een opstaande wand van het profiel te stuiten.

7. Inrichting volgens één of meer der voorafgaande conclusies met het kenmerk dat tussen opeenvolgende transporthouders althans aan een van de riem afgewende zijde 10 koppelorganen zijn voorzien, die, althans in een deel van het baantraject, in staat zijn tot onderlinge samenwerking om een verband tussen de betrokken transporthouders tot stand te brengen.

8. Inrichting volgens conclusie 7 met het kenmerk dat de koppelorganen een zich in hoofdzaak horizontaal en dwars op een transporirichting van de transporthouders gerichte dwarsribbe op de ene transporthouder en een althans in hoofdzaak complementaire groef op de andere transporthouder omvatten, welke dwarsribbe los ontvangbaar is in de groef.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8 met het kenmerk dat de koppelorganen op de transporthouders aangebrachte elementen omvatten die uit kunststof zijn vervaardigd.

10. Inrichting volgens een of meer der conclusies 7 tot en met 9 met het kenmerk dat de transporthouders aan weerszijden van koppelorganen zijn voorzien om daarmee, 2: althans in een deel van het baantraject, een verband tot stand te brengen mei aangrenzende transporthouders.

11. Inrichting volgens één of meer der voorafgaande conclusies met het kenmerk dat de transporthouders door tussenkomst van een handmatig losneembare snelkoppeling 30 aan de riem zijn gekoppeld. -21-

12. Inrichting volgens één of meer der voorafgaande conclusies met het kenmerk dat de terugstelinrichting rn een ingang van een bocht in het baantraject is opgenomen.

13. Inrichting volgens één of meer der voorafgaande conclusies met het kenmerk dat 5 na een uitgang van een bocht in het baantraject een laadstation is aangebracht om een last aan een passerende transporthouder toe te voeren en dat het afwerpstation voor een ingang van een opvolgende bocht in het baantraject is geplaatst.

14. Inrichting volgens één of meer der voorafgaande conclusies met het kenmerk dat 10 het draagvlak van de transporthouders twee stellen kantelbladen omvat die in een langsrichting naast elkaar zijn geplaatst, welke kantelbladen paarsgewijs om een gemeenschappelijke kantelas scharnieren, dat aan weerszijden van het baantraject een terugstelinrichting en een bedieningsorgaan van een afwerpstation is voorzien en dat de kantelbladstelien ieder zijn voorzien van een vergrendelmechanisme. 15

15. Transporthouder voor toepassing in de inrichting volgens een of meer dei voorafgaande conclusies.