NL1019263C2 - Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. - Google Patents

Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. Download PDF

Info

Publication number
NL1019263C2
NL1019263C2 NL1019263A NL1019263A NL1019263C2 NL 1019263 C2 NL1019263 C2 NL 1019263C2 NL 1019263 A NL1019263 A NL 1019263A NL 1019263 A NL1019263 A NL 1019263A NL 1019263 C2 NL1019263 C2 NL 1019263C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
instrument
guide element
pharynx
tongue
follower
Prior art date
Application number
NL1019263A
Other languages
English (en)
Inventor
Peter Tjong Joe Wai
Original Assignee
Peter Tjong Joe Wai
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Peter Tjong Joe Wai filed Critical Peter Tjong Joe Wai
Priority to NL1019263A priority Critical patent/NL1019263C2/nl
Priority to NL1019550A priority patent/NL1019550C2/nl
Priority to NL1019547A priority patent/NL1019547C1/nl
Priority to AU2002338218A priority patent/AU2002338218A1/en
Priority to AT02773035T priority patent/ATE471107T1/de
Priority to EP02773035A priority patent/EP1439776B1/en
Priority to US10/493,926 priority patent/US20060247496A1/en
Priority to PCT/NL2002/000692 priority patent/WO2003051186A1/en
Priority to DE60236748T priority patent/DE60236748D1/de
Priority to ES02773035T priority patent/ES2347771T3/es
Application granted granted Critical
Publication of NL1019263C2 publication Critical patent/NL1019263C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B1/00Instruments for performing medical examinations of the interior of cavities or tubes of the body by visual or photographical inspection, e.g. endoscopes; Illuminating arrangements therefor
    • A61B1/267Instruments for performing medical examinations of the interior of cavities or tubes of the body by visual or photographical inspection, e.g. endoscopes; Illuminating arrangements therefor for the respiratory tract, e.g. laryngoscopes, bronchoscopes
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M16/00Devices for influencing the respiratory system of patients by gas treatment, e.g. mouth-to-mouth respiration; Tracheal tubes
    • A61M16/04Tracheal tubes

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Surgery (AREA)
  • Radiology & Medical Imaging (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Pulmonology (AREA)
  • Biophysics (AREA)
  • Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • Pathology (AREA)
  • Physiology (AREA)
  • Otolaryngology (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Endoscopes (AREA)

Description

«
Titel : Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een instrument en 5 een werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp in de farynx of mondkeelholte van een persoon. In het bijzonder heeft de onderhavige uitvinding betrekking op het inbrengen van een beademingsbuis in de trachea of luchtpijp van een persoon, het zogenaamde intuberen. Een instrument voor het inbrengen 10 een in hoofdzaak buisvormig voorwerp in een farynx is omschreven in de aanhef van conclusie 1 en omvat ten minste een basiselement waaraan een gekromd volgdeel is verschaft, dat is ingericht om de contour van een tong te volgen. Een dergelijk instrument is bijvoorbeeld een uit de praktijk bekende laryngoscoop.
15 Zoals bekend is, vinden ademhalen en slikken plaats langs verschillende kanalen die elk starten in de achterkant van de farynx of mondkeelholte. Een van deze kanalen, de trachea of luchtpijp, strekt zich vanaf de mondkeelholte uit tot in de longen, terwijl het andere kanaal, de esophagus of slokdarm, zich uitstrekt tot in de 20 maag.
Wanneer een persoon niet meer zelfstandig kan ademen of hulp nodig heeft bij het ademen, bijvoorbeeld tijdens een operatie of na een ongeval waarbij de persoon het bewustzijn heeft verloren, is het noodzakelijk dat de ademhaling zo spoedig mogelijk weer op gang komt 25 en in ieder geval wordt ondersteund. Een zeer veel toegepaste procedure is het in de luchtpijp van de persoon aanbrengen van een beademingsbuis en het via deze beademingsbuis toevoeren van lucht aan de persoon in kwestie: het zogenaamde intuberen.
Om met zekerheid een beademingsbuis in de luchtpijp te kunnen 30 plaatsen, is het voor degene die de intubatie uitvoert wenselijk als hij de opening van de luchtpijp kan zien. Echter, bevindt zich tussen de respectieve assen van de mond en de larynx (het strottehoofd) van een persoon een aanzienlijke hoek en bevinden zich bovendien tussen de mond en de opening van de luchtpijp nog de tong -2- en de epiglottis of strotklepje, dat bij het slikken het strottehoofd afsluit zodat er geen voedsel in de luchtpijp kan geraken. Deze omstandigheden maken het onmogelijk om het strottehoofd via de mond te kunnen zien. Mede door het feit dat de 5 openingen van de luchtpijp en de slokdarm zeer dicht bij elkaar liggen, is het aanbrengen van een beademingsbuis in de luchtpijp nagenoeg onmogelijk zonder het risico te lopen dat de in .de luchtpijp te plaatsen beademingsbuis onbedoeld 'verdwijnt' in de slokdarm.
10 Een veel in de praktijk toegepaste wijze van intuberen maakt gebruik van de bovengenoemde laryngoscoop als hulpmiddel. De bekende laryngoscoop omvat een handvat, aan een uiteinde waarvan haaks een gekromd deel of blad is gemonteerd dat bestemd is om te worden ingebracht in de mondkeelholte van de persoon. Degene die de 15 intubatie uitvoert staat aan het hoofdeinde van de persoon die moet worden geïntubeerd en brengt het blad in de mond met een uiteinde van het gekromde deel gericht naar de luchtpijp. Hierbij glijdt het gekromde deel of blad langs de tong en wordt middels een draaiende beweging het blad van de laryngoscoop verder in de mondkeelholte 20 gebracht tot het moment waarop het uiteinde daarvan rust in een hoek die wordt ingesloten tussen de epiglottis en de tong. Vervolgens wordt de laryngoscoop aan het handvat omhoog getrokken, zodat de tong omhoog wordt gedrukt uit het gezichtveld van degene die de intubatie uitvoert. Tijdens deze til- en duwbeweging wordt het hoofd 25 van de persoon die de intubatie ondergaat naar achteren gekanteld en zelfs opgetild, en kan degene die de intubatie uitvoert via de geopende mond de opening van de luchtpijp zien en vervolgens de beademingsbuis daarin aanbrengen. Via deze methode is het dus mogelijk om de opening van de luchtpijp zichtbaar te maken zodat 30 degene die een intubatie moet uitvoeren kan zien waarmee hij bezig is. Deze methode heeft echter een groot aantal bezwaren.
Bij genoemde procedure moeten er aanzienlijke krachten worden uitgeoefend op het hoofd van de te intuberen persoon, teneinde het hoofd in voldoende mate te kantelen zodat een goed zicht op de 35 mondkeelholte wordt verschaft. Hierbij bestaat het risico dat er schade wordt aangebracht aan bijvoorbeeld wervels van de nek van de persoon. Daarnaast bestaat er het risico van gebroken tanden en -3- beschadigde tandwortels, daar het stijve blad van de laryngoscoop tegen de tanden aandrukt tijdens het opheffen van het hoofd en het blootleggen van de opening van de luchtpijp. Ook is schade te verwachten aan de weke delen die zich in de mondkeelholte bevinden.
5 Daarnaast komt het bij sommige personen voor, dat zij hun mond onvoldoende ver kunnen openen om het blad van de laryngoscoop goed in de mond te kunnen steken. In dit geval moet er extra kracht worden uitgeoefend om de mond toch voldoende te openen, hetgeen wederom het risico met zich meebrengt van gebroken tanden of 10 andersoortig trauma. Bovendien is het met de bovenbeschreven methode vereist dat degene die de intubatie uitvoert zeer goed moet zijn getraind en een aanzienlijke hoeveelheid ervaring nodig heeft om de intubatie met succes uit te voeren. Daarnaast is veelal assistentie nodig van iemand, die bijvoorbeeld het hoofd van de te intuberen 15 persoon vasthoudt, of andere handelingen verricht teneinde de intubatie succesvol te laten verlopen.
Een laatste bezwaar van de bekende laryngoscoop is, dat deze slechte resultaten biedt bij personen met een afwijkende anatomie van de mondkeelholte of kaak. In een dergelijk geval is het met een 20 gebruikelijke laryngoscoop zeer moeilijk een intubatie met succes uit te voeren.
Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding een instrument te verschaffen dat bovengenoemde bezwaren, althans gedeeltelijk, opheft.
25 In het bijzonder is het een doel van de onderhavige uitvinding een instrument te verschaffen waarmee het mogelijk is om ruimte te creëren in de farynx of mondkeelholte teneinde daarin een voorwerp in te brengen, zonder dat het daarbij nodig is dat degene die het instrument hanteert vrij zicht heeft op de farynx.
30 Dit wordt bereikt door een instrument volgens conclusie 1. Het instrument omvat hierbij een basiselement met ten minste een gekromd volgdeel voor het volgen van de contour van een tong en een geleidingselement met ten minste een gekromd insteekdeel voor het geleiden van een buisvormig voorwerp over ten minste een gedeelte 35 van een binnenoppervlak van het geleidingselement. Voorts zijn het basiselement en het geleidingselement ten opzichte van elkaar verplaatsbaar.
-4-
Door deze combinatie van maatregelen wordt een instrument verschaft, dat twee gekromde delen omvat die bij het inbrengen daarvan in de mondkeelholte de anatomie van de mondkeelholte kunnen volgen. Daarnaast kan er dankzij de onderlinge verplaatsbaarheid van 5 de beide elementen ruimte worden gemaakt in de mondkeelholte, hetgeen van voordeel is voor het eenvoudig inbrengen van een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte. De onderlinge verplaatsbaarheid van beide gekromde delen zorgt ervoor, dat er door een krachtenspel binnen in de mondkeelholte ruimte wordt gecreëerd, 10 in plaats van de gebruikelijke til- en duwbewegingen van buitenaf zoals het geval is met de bovengenoemde laryngoscoop. Bovendien heeft het zich binnen in de mondkeelholte afspelende krachtenspel het voordeel, dat er geen, of althans aanzienlijk minder krachten meer worden uitgeoefend op de tanden en op de nek.
15 In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft het basiselement een open structuur voor het opnemen van het geleidingselement in het basiselement en voor het toelaten van ten minste een verplaatsing van het geleidingselement door het basiselement. Hierdoor is het mogelijk de gecombineerde dikte van het instrument beperkt te houden 20 en het mogelijk te maken dat, bijvoorbeeld, een buisvormig voorwerp via het geleidingselement in de mondkeelholte van een persoon kan worden ingebracht, zonder daarbij gehinderd te worden door de aanwezigheid van het basiselement.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is het insteekdeel ten 25 minste gedeeltelijk vervaardigd uit een vervormbaar materiaal, in het bijzonder uit een elastisch vervormbaar materiaal. Het vervormbaar zijn van ten minste het gekromde insteekdeel van het geleidingselement, en in het bijzonder het elastisch vervormbaar zijn daarvan, biedt de mogelijkheid om de kromming of radius van het 30 gekromde insteekdeel te veranderen. Hiermee wordt een instrument verschaft waarmee het mogelijk is een in hoofdzaak buisvormig voorwerp met een zeer grote mate van zekerheid in de trachea of luchtpijp van een persoon in te brengen.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is voorzien in middelen 35 voor het in een gesloten positie brengen van het instrument, waarin het insteekdeel met zijn binnenoppervlak rust op het volgdeel en waarin het volgdeel en het insteekdeel een in hoofdzaak gelijke -5- radius hebben. Voorts is voorzien in middelen voor het in een geopende positie brengen van het instrument, waarin het insteekdeel zich op afstand bevindt van het volgdeel en waarin het insteekdeel een geringere radius heeft dan het volgdeel.
5 Het naar buiten gerichte oppervlak van het insteekdeel kan in ingebrachte toestand tegen de achterzijde van de mondkeelholte of farynx rusten. Door vanuit deze positie het insteekdeel verder in de mondkeelholte te verplaatsen, zal door de tegendruk die de achterwand van de mondkeelholte uitoefent op het insteekdeel, de 10 kromming van het insteekdeel veranderen. Aldus is het mogelijk de hoek waarmee het in te brengen voorwerp wordt ingebracht, bijvoorbeeld een beademingsbuis, aan te passen, zodat de ingang van de slokdarm niet bereikbaar is voor de beademingsbuis. Door de kromming te vergroten, dat wil zeggen de radius te verkleinen, zal 15 het voorwerp als het ware meer vanaf de achterzijde van het hoofd van de persoon komen. Wordt de kromming niet vergroot, dan zal het voorwerp als het ware meer vanaf de bovenzijde van het hoofd van de persoon komen. Het is derhalve mogelijk om de luchtpijp of trachea zo ideaal mogelijk te benaderen en het is mogelijk om de richting 20 waarmee genoemd voorwerp het strottehoofd benaderd aan te passen aan de omstandigheden van het geval. Meer in het bijzonder wordt door het vergroten van de kromming van het insteekdeel bereikt, dat een in te brengen voorwerp de ingang van de slokdarm zal passeren en in de luchtpijp kan worden geleid.
25 In een voordelige variant van het instrument rust het insteekdeel in de gesloten positie onder voorspanning op het volgdeel. In de geopende positie is het insteekdeel in hoofdzaak spanningsloos. Hiermee wordt een instrument verschaft, waarbij het insteekdeel een "voorkromming" heeft, hetgeen wil zeggen, dat het 30 insteekdeel een uitgangstoestand heeft met een kromming die groter is dan de kromming van het volgdeel. Het uit elkaar bewegen van het insteekdeel en het volgdeel heeft als resultaat dat het insteekdeel zijn "natuurlijke" uitgangstoestand zal innemen en dus automatisch een meer gekromde stand zal innemen als het volgdeel.
35 In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn koppelmiddelen verschaft, voor het begrensd verplaatsbaar koppelen van het basiselement en het geleidingselement, waarbij de koppelmiddelen zijn aangebracht nabij -6- een vrij uiteinde van het volgdeel en nabij een vrij uiteinde van het insteekdeel. Hierdoor is de verplaatsbaarheid van het geleidingselement ten opzichte van het basiselement beperkt, en heeft zijn effect nabij de vrije uiteinden van het volgdeel en het 5 geleidingselement. Hierdoor zal bij het uitoefenen van een in hoofdzaak longitudinaal gerichte kracht op het geleidingselement vanaf het moment dat de verplaatsing daarvan is begrensd, het insteekdeel worden vervormd, daar het vrije uiteinde daarvan zich niet verder kan verplaatsen.
10 In een voordelige variant zijn de koppelmiddelen ten minste gedeeltelijk vervaardigd uit een flexibel materiaal, zodat de koppelmiddelen een verplaatsing van het insteekdeel ten opzichte van het volgdeel niet zullen hinderen.
In een verdere variant omvat het basiselement een steunorgaan, 15 dat fungeert als kantelpunt voor het geleidingselement, waarbij in het bijzonder een naar buiten gericht oppervlak van het geleidingselement vrij aanligt tegen genoemd steunorgaan. Hierdoor kan het geleidingselement ten opzichte van het basiselement een kantel- of scharnierbeweging uitvoeren. In het bijzonder wordt hierdoor 20 bereikt, dat het vrije uiteinde van het insteekdeel ten opzichte van het vrije uiteinde van het volgdeel een beweging kan uitvoeren, en wel in een richting in hoofdzaak haaks op de longitudinale richting. Hierdoor wordt een verdere mogelijkheid geboden om de richting waarmee een voorwerp het strottehoofd benaderd aan te passen aan de 25 omstandigheden van het geval.
Overige voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding en een werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp in een farynx, trachea of esophagus zijn nader 30 uitgewerkt in de onderconclusies.
Kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van voorkeursuitvoeringsvormen van een instrument en 35 een werkwijze volgens de uitvinding onder verwijzing naar de tekening, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: -7- figuur 1 in perspectief een instrument volgens de uitvinding toont; figuur 2 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 5 juist voor het inbrengen daarvan; figuur 2A een dwarsdoorsnede toont langs de lijn Ila-IIa in figuur 2 van het instrument van figuur 2; figuur 3 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 in een ingebrachte positie daarvan; 10 figuur 4 schematisch in een vooraanzicht een vrij uiteinde van een volgdeel van het instrument van figuur 1 toont; figuur 5 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 in een ingebrachte en geopende positie daarvan; figuur 6 schematisch in een zijaanzicht het instrument van 15 figuur 1 toont in een gekantelde positie; figuur 7 schematisch in dwarsdoorsnede een variant toont van het instrument van figuur 6; figuur 8 schematisch in langsdoorsnede een vrij uiteinde van het geleidingselement toont; 20 figuur 9 een zijaanzicht toont van een variant van het instrument volgens de onderhavige uitvinding; figuur 10 schematisch in perspectief een gedeelte toont van het instrument van figuur 9; figuur 11 schematisch in dwarsdoorsnede het instrument van 25 figuur 9 toont; en figuur 12 schematisch in perspectief het instrument volgens de uitvinding toont voorzien van vergrendelmiddelen.
Figuur 1 toont een in zijn geheel, met 1 aangeduid instrument 30 volgens de uitvinding. Het instrument 1 omvat een basiselement 2 en een geleidingselement 3. Het basiselement 2 en het geleidingselement 3 zijn beide in hoofdzaak J-vormig. Het basiselement 2 omvat een gekromd volgdeel 4 met een vrij uiteinde 11, welk volgdeel 4 is ingericht om de contour van een tong te volgen. Het 35 geleidingselement 3 omvat een gekromd insteekdeel 5 met een vrij uiteinde 12. Voorts omvatten het basiselement 2 en het -8- \ geleidingselement 3 elk een op het volgdeel 4 resp. het insteekdeel 5 aansluitend, in hoofdzaak recht gedeelte 6 resp. 7.
Het basiselement 2 heeft zoals in de figuur is getoond een open structuur en is bij voorkeur gevormd als een in een in hoofdzaak J-5 vormig gebogen geraamte, bijvoorbeeld van een buisvormig materiaal, en omvat twee in hoofdzaak evenwijdige benen 2a en 2b. Tussen de benen 2a en 2b van het basiselement 2 is een tussenruimte gedefinieerd die is aangeduid met T. Het geleidingselement 3 is gevormd als een in hoofdzaak J-vormige strook materiaal met een in 10 hoofdzaak gootvormige dwarsdoorsnede, waarbij de afmeting van het geleidingselement 3 haaks op de longitudinale richting in de figuur is aangeduid met D. De afmeting D van het geleidingselement 3 is geringer dan de tussenruimte T en derhalve past het geleidingselement 3 in de tussenruimte T die het geraamte van het basiselement 15 2 definieert, en is het voor het geleidingselement 3 mogelijk door het basiselement 2 heen te bewegen.
Het basiselement 2 heeft een vrij uiteinde 8, waarvan de corresponderende einden van het geraamte omhoog zijn omgebogen in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak van het basiselement 20 2. Het geleidingselement 3 heeft een vrij uiteinde 9, dat een in hoofdzaak haaks en omhoog gericht einde omvat. De vrije uiteinden 8 en 9 vormen op deze wijze gripmiddelen voor gebruik van het instrument 1.
Het in hoofdzaak rechte gedeelte 6 van het basiselement 2, is 25 tussen het vrije uiteinde 8 en het volgdeel 4 voorzien van een ten opzichte van het vlak van het rechte gedeelte 6 hoger gelegen, in hoofdzaak evenwijdig verhoogd gedeelte 10. Tussen de beide benen 2a, 2b van het basiselement 2 is een dwarsverbinding 20 aangebracht die de tussenruimte T overbrugt. De dwarsverbinding 20 fungeert als 30 versteviging van het basiselement 2.
In de in de figuur getoonde configuratie, bevindt het geleidingselement 3 zich in de open structuur of tussenruimte T van het basiselement 2 en steekt derhalve door het basiselement 2 heen. Daar het geleidingselement 3 zich tussen de benen 2a en 2b van het 35 basiselement 2 bevindt, is een zijdelingse verplaatsing van het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement 2 verhinderd. In het bijzonder zorgen het verhoogde gedeelte 10 en in mindere mate -9- de opstaande einden van het vrije uiteinde 8 van het basiselement 2, voor een beperking van een zijdelingse beweging van het geleidingselement 3, maar laten een verplaatsing in een in hoofdzaak longitudinale richting juist wel toe. Dit is in de figuur 5 weergegeven met een dubbele pijl 40.
Het basiselement 2 en het geleidingselement 3 zijn echter niet in een onbeperkte mate in longitudinale richting ten opzichte van elkaar verplaatsbaar. Het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 zijn nabij hun vrije uiteinden 11 en 12 onderling gekoppeld door middel van 10 koppelmiddelen 14, 15. Bij voorkeur zijn de koppelmiddelen 14, 15 gevormd als flexibele koordvormige lichamen. Deze zijn bevestigd aan de naar buiten gerichte zijden van de benen 2a, 2b van het basiselement 2 en aan de naar buiten gerichte langsranden 5a van het geleidingselement 3. Hierdoor zal een verplaatsing van het 15 insteekdeel 5 door het volgdeel 4 van het basiselement 2 niet gehinderd worden en bovendien hoeft de tussenruimte T slechts in geringe mate groter te zijn dan de breedte D van het geleidingselement 3. Hierdoor bestaat er zo min mogelijk speling in dwarsrichting tussen het basiselement 2 en het geleidingselement 3. 20 Bij voorkeur zijn de koppelmiddelen 14, 15 gevormd van een flexibele doch niet-elastische draad, maar het is eveneens mogelijk om een elastische draad toe te passen. Het is echter eveneens mogelijk de koppelmiddelen in hoofdzaak star uit te voeren. Hierbij is wel van belang, dat star uitgevoerde koppelmiddelen aan hun 25 uiteinden scharnierbaar zijn gekoppeld met het basiselement 2 resp. het geleidingselement 3. Het is eveneens mogelijk om het insteekdeel 5 en het volgdeel 4 onderling te koppelen met in hoofdzaak starre koppelmiddelen die schuifbaar zijn ten opzichte van elkaar. Het geniet echter de voorkeur om de koppelmiddelen 14, 15 te vormen van 30 een flexibele draad om het risico van het toebrengen van inwendig letsel te voorkomen. Van belang is dat de koppelmiddelen 14, 15 een beperkte lengte hebben, zodat het geleidingselement 3 slechts over een beperkte afstand in longitudinale richting ten opzichte van het basiselement 2 kan worden verplaatst, en het insteekdeel 5 kan 35 worden vervormd, hetgeen in meer detail in het hiernavolgende zal worden toegelicht. Het zal daarbij duidelijk zijn, dat de lengte van de koppelmiddelen 14, 15 afhankelijk kan worden gemaakt van het feit -10- of het een kind of een volwassene betreft waarbij het instrument wordt toegepast.
*
Een gebruik van het instrument volgens de uitvinding zal aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van de figuren 2-5 nader 5 worden toegelicht.
Figuur 2 toont het instrument 1 in een uitgangspositie juist buiten de mond(-opening) 30 van een zich in een liggende positie bevindende persoon, waarbij vanuit het oogpunt van illustratieve 10 eenvoud slechts een gedeelte van een hoofd 50 van de persoon is weergegeven. In het hoofd 50 bevinden zich een tong 31, een mondkeelholte 33 en een tandenrij 51. Het instrument 1 bevindt zich in de getoonde uitgangspositie in een gesloten positie, hetgeen in dit geval betekent, dat het geleidingselement 3 geheel of 15 grotendeels tussen de benen 2a, 2b ligt, waarvan in de figuur slechts het been 2a zichtbaar is. Bovendien valt het insteekdeel 5 nagenoeg samen met het volgdeel 4. Op deze wijze is de gecombineerde dikte van het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 en de daar direct op aansluitende rechte gedeelten 6, 7 van het basiselement 2 en het 20 geleidingselement 3 in hoofdzaak gelijk aan de grootste dikte van één van beide elementen 2, 3. Hierdoor is de dikte van het instrument 1 ter plaatse van het gedeelte daarvan wat de tandenrij 51 moet passeren zeer gering, hetgeen van groot voordeel is wanneer het instrument 1 moet worden gebruikt bij personen die de mond 30 25 onvoldoende ver kunnen openen. Teneinde de geringe dikte te illustreren, is in figuur 2A een doorsnede langs de lijn Ila-IIa in figuur 2 getoond.
Vanuit de getoonde positie kan het instrument 1 in de geopende mond 30 van de persoon worden ingebracht in een richting die is 30 aangeduid met pijl 41. Dit is getoond in figuur 3.
Figuur 3 toont het instrument 1 in een positie waarbij het instrument 1 zich nog in de gesloten positie bevindt, maar waarbij ten minste het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 zich in de 35 mondkeelholte 33 van de persoon bevinden. Teneinde het instrument 1 in de in de figuur getoonde positie te brengen, is het instrument 1 ingebracht door het basiselement 1 met het volgdeel 4 de tandenrij -11- 51 te laten passeren en vervolgens het volgdeel 4 via het oppervlak van de tong 31 tot in de mondkeelholte 33 te geleiden tot het moment * waarop het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 rust in een hoek die wordt ingesloten tussen de tong 31 en een epiglottis 32. Op deze 5 wijze komt het inbrengen van het instrument 1 tot een natuurlijk einde en kan een te ver doorschuiven van het instrument 1 in de mondkeelholte 33 worden voorkomen.
Zoals duidelijk in de figuur is te zien, haakt het volgdeel 4 op een zodanige wijze in de hoek tussen de epiglottis 32 en de tong 10 31, dat het instrument 1 niet eenvoudig uit de mondkeelholte 33 kan worden genomen. De enige wijze waarop het instrument 1 weer uit de mondkeelholte 33 kan worden genomen is het middels een kantelbeweging (in de figuur met de richting van de klok mee) teruggeleiden van het volgdeel 4 over het oppervlak van de tong 31. 15 Hierdoor wordt een zekere plaatsing van het instrument 1 gewaarborgd.
Om te voorkomen dat het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 uit genoemde hoek losraakt en/of om het plaatsen van het instrument 1 in de mondkeelholte 33 verder te vereenvoudigen, is het voordelig 20 om het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 te voorzien van een uitsparing 60. Dit is schematisch weergegeven in figuur 4, waarin slechts dat gedeelte van het basiselement 2 resp. het volgdeel 4 is getoond dat het vrije uiteinde 11 daarvan omvat. Bij voorkeur is de uitsparing 60 afgerond teneinde het toebrengen van letsel aan de 25 tong 31 en/of de epiglottis 32 te voorkomen. De uitsparing 60 kan echter ook een andere geschikte vorm hebben.
In de in figuur 3 getoonde toestand heeft de persoon zijn mond 30 geheel geopend. Zoals echter duidelijk in de figuur is te zien, is er nog een aanzienlijke ruimte tussen de boventanden en het 30 instrument 1 en is het niet noodzakelijk dat de persoon zijn mond 30 geheel heeft geopend om het inbrengen van het instrument 1 mogelijk te maken. Vanwege de geringe dikte van het instrument 1, in het bijzonder van dat gedeelte dat de tandenrij 51 moet passeren, kan de persoon zijn mond 30 zelfs nagenoeg gesloten hebben zonder dat 35 daarbij het inbrengen van het instrument 1 wordt bemoeilijkt. Door tijdens het inbrengen van het instrument 1 de contour van de tong 31 te volgen komt het vrije uiteinde 11 van het basiselement 2 altijd -12- op de daartoe bestemde plaats in de mondkeelholte 33, namelijk in de hoek die wordt ingesloten door de tong 31 en de epiglottis 32.
De volgende stap van het inbrengen van het instrument 1 in de mondkeelholte 33 wordt nader toegelicht aan de hand van figuur 5.
5 Figuur 5 toont het instrument 1 in een uitgeschoven of geopende positie. Vanuit de in figuur 3 getoonde gesloten positie wordt door degene die het instrument 1 hanteert het geleidingselement 3' ten opzichte van het basiselement 2 in een in hoofdzaak longitudinale richting verplaatst, hetgeen in de figuur is aangeduid met behulp 10 van pijl 42. Hiertoe kan degene die het instrument 1 hanteert gebruik maken van de gripmiddelen.
Door het verplaatsen van het geleidingselement 3 in de richting van pijl 42, zal het gekromde insteekdeel 5 daarvan als het ware uit het gekromde volgdeel 4 van het basiselement 2 treden en zich 15 verplaatsen naar de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 en daar tot stilstand komen. Wanneer vervolgens vanuit deze situatie het geleidingselement 3 verder in de richting van pijl 42 wordt verplaatst, zal er in eerste instantie ruimte worden geschapen in de mondkeelholte 33 doordat ten eerste het insteekdeel 5 en het 20 volgdeel 4 zich van elkaar af bewegen en het volgdeel 4 daarbij de tong 31 verplaatst in de richting van de tandenrij 51. Daarnaast zal door het van elkaar af bewegen van het insteekdeel 5 en het volgdeel 4, de epiglottis 32 omklappen in de richting van de tong 31, zodat de opening van de luchtpijp 34 geheel vrij komt te liggen. Hierbij 25 wordt derhalve de opening van de luchtpijp 34 geopend door het spreiden van de mondkeelholte 33, dat wil zeggen, dat het strottehoofd van de nekwervels (achterzijde 33a) wordt weggeduwd, zodat er ruimte wordt gemaakt in de mondkeelholte 33. In tweede instantie zal door de beperkte lengte van het koppelmiddelen 14, 15 30 het uit elkaar bewegen van het insteekdeel 5 en het volgdeel 4 tot een einde komen. Blijft degene die het instrument 1 hanteert echter kracht uitoefenen op het geleidingselement 3 in de richting van de pijl 42, dan zal het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 zich verder willen verplaatsen, hetgeen is weergegeven met pijl 43.
35 Derhalve zal een verplaatsing van het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 een toename van de kromming daarvan tot gevolg hebben en zal zich de hoek en/of richting waarmee het vrije uiteinde 12 van -13- het insteekdeel 5 is gericht naar de opening van de luchtpijp 34 wijzigen. Zelfs in het geval wanneer het naar buiten gerichte t oppervlak van het gekromde insteekdeel 5 steunt tegen de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33, voordat de koppelmiddelen 14, 15 geheel 5 gestrekt zijn, zal het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 zich verder willen verplaatsen, hetgeen een toename van de kromming daarvan tot gevolg zal hebben. Door vanuit deze positie het insteekdeel verder in de mondkeelholte te verplaatsen, zal door de tegendruk die de achterwand van de mondkeelholte uitoefent op het 10 insteekdeel, de kromming van het insteekdeel veranderen.
Om het veranderen van de kromming van het insteekdeel 5 eenvoudig te laten plaatsvinden, is ten minste dit gekromde insteekdeel 5 vervaardigd van een elastisch vervormbaar materiaal.
Om het vervormen van het insteekdeel 5 nog verder te vereenvoudigen, 15 kan het insteekdeel 5 verzwakt worden uitgevoerd. Bij voorkeur is het rechte gedeelte 7 van het geleidingselement 3 voorzien van opstaande randen, zodat de kracht die op het vrije uiteinde 9 wordt uitgeoefend enkel een vervorming van het gekromde insteekdeel 5 zal bewerkstelligen en niet van het rechte gedeelte, of althans veel 20 minder. Bovendien is het basiselement 2 om dezelfde reden relatief stijf uitgevoerd. Hierdoor kan worden voorkomen dat de rechte gedeelten 6 en 7 kunnen knikken, daarbij de mond 30 van de persoon openen en krachten uitoefenen op de tandenrij 51.
Vervolgens kan een buisvormig voorwerp 80, in het bijzonder een 25 beademingsbuis, in de mondkeelholte worden ingebracht. Het buisvormige voorwerp 80 wordt daartoe van buiten de mond 30 door de open structuur van het basiselement 2 heen gevoerd en via een binnenoppervlak 3a (zie figuur 1) van het geleidingselement 3 tot in de mondkeelholte 33 geleid.
30 De mate van kromming van het insteekdeel 5 dient bij voorkeur zodanig te zijn, dat het vrije uiteinde 12 van het insteekdeel 5 is gericht naar een punt gelegen onder de epiglottis 32 of het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4, bij voorkeur ongeveer 1 cm daar onder. De epiglottis 32 markeert namelijk het begin van de luchtpijp 35 34 en door het vrije uiteinde 12 naar genoemd te richten zal het buisvormige voorwerp 80 met succes in de luchtpijp 34 kunnen worden ingébracht.
-14-
Teneinde het langs het binnenoppervlak 5a geleiden van het buisvormige voorwerp 80 met succes uit te voeren, is het voordelig voor de uitvinding om ten minste een gedeelte van het geleidingselement 3 te voorzien van zich in langsrichting 5 uitstrekkende begrenzingsorganen voor het vormen van geleidingsgoot. Dergelijke begrenzingsorganen kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een verhoogde langsrand of als een op het binnenoppervlak 5a aangebrachte U-vormige of n-vormige goot. Het zal duidelijk zijn dat er veel verschillende varianten mogelijk zijn.
10 In figuur 5 is te zien, dat het insteekdeel 5 de opening van de slokdarm 35 grotendeels afsluit. Het is voordelig voor de uitvinding dat de kromming van het insteekdeel 5 zich voldoende ver uitstrekt in de richting van de luchtpijp 34 of de slokdarm 35, dat wil zeggen dat het insteekdeel 5 voldoende lengte omvat om een beschadigen van 15 de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 gedurende het inbrengen van het instrument 1 te voorkomen. Is de lengte van het insteekdeel 5 te gering, dan zal het vrije uiteinde 12 daarvan langs de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 schrapen met het risico van letsel. Het is derhalve mogelijk dat het insteekdeel 5 een voldoende 20 lengte heeft teneinde letsel te voorkomen, maar onvoldoende lengte om de opening van de slokdarm 35 af te sluiten. Dit is echter niet noodzakelijk aangezien de hoek die het insteekdeel 5 van het geleidingselement 2 maakt ten opzichte van de luchtpijp 34 zo kan worden veranderd, dat het met behulp van het instrument 1 in te 25 brengen buisvormig voorwerp 80 niet per abuis in de slokdarm 35 terecht komt.
Een alternatieve mogelijkheid om de hoek en/of richting te veranderen waarmee het vrije uiteinde 12 is gericht naar de opening van de luchtpijp 34, wordt geboden door een samenwerking tussen het 30 rechte gedeelte 7 van het geleidingselement 3 en de als steunorgaan fungerende dwarsverbinding 20. Dit wordt onderstaand nader toegelicht aan de hand van figuur 6.
Zoals reeds bij de toelichting bij figuur 1 werd besproken, is tussen de beide benen 2a, 2b van het basiselement 2 de 35 dwarsverbinding 20 aangebracht. De dwarsverbinding 20 fungeert tevens als steunorgaan voor het geleidingselement 3. In het bijzonder maakt de dwarsverbinding 20 het mogelijk dat het -15- ! geleidingselement 3, dat in de in figuur 6 getoonde configuratie ' vrij kan aanliggen tegen de dwarsverbinding 20, kan kantelen of scharnieren om de dwarsverbinding 20. Door het geleidingselement 3 tegen de dwarsverbinding 20 aan te drukken en vervolgens het 5 geleidingselement 3 via zijn vrije uiteinde 9 enigszins omhoog of omlaag te verplaatsen in een richting zoals is aangeduid door een dubbele pijl 44, zal de dwarsverbinding 20 fungeren als steun- en kantelpunt voor het geleidingselement 3. Door het verplaatsen van het geleidingselement 3 en in het bijzonder het vrije uiteinde 9 10 daarvan in een van de richting van de dubbele pijl 44, zal het vrije uiteinde 12 van het insteekdeel 5 in tegengestelde richting worden verplaatst. Dit is in de figuur getoond met een dubbele pijl 45. Een nieuwe stand die het geleidingselement 3 daarbij kan innemen is in de figuur getoond met onderbroken lijnen. Opgemerkt zij, dat uit het 15 oogpunt van illustratieve eenvoud slechts één nieuwe stand van het geleidingselement 3 is getoond na een opwaartse verplaatsing van het vrije uiteinde 9. Op deze wijze kan het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement 2 een kantelbeweging uitvoeren, waarbij de mate van scharnieren is beperkt door de beperkte lengte 20 van de koppelmiddelen 14, 15. Hierdoor wordt bereikt, dat het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 ten opzichte van het vrije uiteinde 11 van het basiselement 2 een beweging kan uitvoeren in een richting die in hoofdzaak haaks staat op de longitudinale (verplaatsings-)richting. Op deze wijze wordt derhalve een verdere 25 mogelijkheid geboden voor het veranderen van de hoek en/of richting waarmee het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 is gericht naar de opening van de luchtpijp 34. Het is mogelijk om het inbrengen van bijvoorbeeld een beademingsbuis uit te voeren op het moment dat het instrument 1 zich in de in figuur 5 weergegeven 30 positie bevindt en dat pas daarna de bovenstaand beschreven kantelbeweging toe te passen.
Een alternatieve wijze van het verschaffen van een kantel-mogelijkheid is getoond in figuur 7.
35 In figuur 7 is schematisch in dwarsdoorsnede een gedeelte van het instrument 1 getoond, waarbij het been 2a en het been 2b van het basiselement 2 een naar het geleidingselement 3 gerichte -16- cilindrische nok 90 omvatten, die samenwerken met een aan het element 3 voorziene geleidingsgoten 91. Hierdoor kan het geleidingselement 3 langs het basiselement 2 glijden en tevens rond de cilindrische nokken 91 scharnieren. Daarbij is het voordelig, als 5 de cilindrische nokken 91 zijn aangebracht aan het begin van, het verhoogde gedeelte 10, gezien vanuit het volgdeel 4.
Met het instrument 1 volgens de uitvinding is het zoals-reeds aangegeven mogelijk om een buisvormig voorwerp in de luchtpijp 34 van een persoon in te brengen. Een dergelijke beademingsbuis is 10 echter vrij stijf en zal in de praktijk de kromming van het gekromde insteekdeel 5 van het geleidingselement 2 wellicht niet exact kunnen volgen, maar een geringere kromming willen vertonen. Om in zo'n geval toch de beademingsbuis in een voldoende mate te krommen, is het voordelig om het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 15 aan het binnenoppervlak 5a te voorzien van een lichte verhoging. Dit is getoond in figuur 8.
Figuur 8 toont schematisch in langsdoorsnede het uiteinde 12 van het insteekdeel 5. Aan het vrije uiteinde 12 is een verhoging 70 aangebracht, die voor een schematisch in langsdoorsnede getoonde 20 beademingsbuis 80 fungeert als barrière. De beademingsbuis 80 zal met zijn uiteinde 81 tegen de verhoging 70 stoten wanneer de beademingsbuis 80 langs het binnenoppervlak 5a van het geleidingselement 3 wordt ingebracht. De verhoging 70 voorkomt dat de beademingsbuis 80 verder langs het geleidingselement 3 schuift en 25 wanneer degene die het instrument 1 hanteert de beademingsbuis 80 blijft invoeren, zal dientengevolge de kromming toenemen. Wanneer de kromming van de beademingsbuis 80 nagenoeg gelijk is aan de kromming van het geleidingselement 3, zal het uiteinde 81 van de beademingsbuis 80 over de verhoging 70 wippen en zijn weg naar de 30 luchtpijp 34 vervolgen.
Figuur 9 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van het instrument 1 volgens de uitvinding in een zijaanzicht, die in het algemeen is aangeduid met het verwijzingscijfer 100. Het instrument 35 100 omvat eveneens een basiselement 102, dat in hoofdzaak gelijk is aan het basiselement 2 zoals getoond in de voorgaande figuren en omvat derhalve eveneens een gekromd volgdeel 104. Voorts omvat het -17- instrument 10O een in hoofdzaak J-vormig geleidingselement 103 met een gekromd insteekdeel 105. In tegenstelling tot de in de voorgaande figuren getoonde uitvoeringsvorm van het instrument 1, ontbreken de koppelmiddelen en heeft het insteekdeel 105 een grotere 5 afmeting D in breedterichting dan ruimte tussen de benen 102a en 102b van het basiselement 102. Hierdoor is het mogelijk om nadat met het instrument 105 een voorwerp 80 is ingebracht, het basisdeel 102 en het geleidingselement 103 separaat uit de mondkeelholte 33 te nemen. Dit is getoond in figuur 10. Dit houdt in, dat het 10 insteekdeel 105 met zijn binnenoppervlak 105a rust op het volgdeel 104 wanneer het instrument 100 zich in een gesloten positie bevindt.
Hiertoe omvat het insteekdeel 105 een verhoogd uitgevoerde langsrand 105b, die over het volgdeel 104 valt. Dit is in figuur 9 weergegeven met een stippellijn. Bij voorkeur omvat het insteekdeel 105 in de 15 verhoogde langsrand 105b een uitsparing 200 waarin de benen 102a resp. 102b van het volgdeel 104 kunnen worden opgenomen. Dit is schematisch getoond in figuur 11.
De kromming van het insteekdeel 105 is aangepast aan de kromming van het volgdeel 104, teneinde een zo compact mogelijk 20 instrument te verschaffen. De kromming van het volgdeel 104 is echter zo gekozen, dat deze kromming de contour van een tong zo goed mogelijk zal kunnen volgen. In sommige gevallen kan dit tot gevolg hebben dat de kromming van het insteekdeel 105 onvoldoende is om de ingang van de slokdarm 35 te passeren en dat het in te brengen 25 buisvormige voorwerp 80 onbedoeld in de slokdarm 35 terecht komt.
Om toch de kromming van het insteekdeel 105 van het in figuur 9 getoonde instrument 105 geschikt te kunnen veranderen stelt de uitvinding het volgende voor.
In de in de figuur getoonde gesloten positie van het instrument 30 105 rust het insteekdeel 105 met zijn binnenoppervlak 105a op het volgdeel 104, waarbij het volgdeel 104 en het insteekdeel 105 een in hoofdzaak gelijke radius hebben. Wordt echter aan het insteekdeel 105 een "voorkromming" gegeven, hetgeen wil zeggen, dat het insteekdeel 105 in een ontspannen toestand een kromming heeft die 35 groter is dan de kromming van het volgdeel 104, dan zal een uit elkaar bewegen van het insteekdeel 105 en het volgdeel 104 als resultaat hebben dat het insteekdeel 105 zijn "natuurlijke" positie -18- zal innemen en dus automatisch een meer gekromde stand zal innemen dan het volgdeel 104. In een geopende positie van het instrument 105 bevindt het insteekdeel 105 zich derhalve op afstand van het volgdeel 104 en heeft in die positie een geringere radius dan het 5 volgdeel 104. Op deze wijze is het toch mogelijk om het instrument 105 een zo gering mogelijke dikte te geven, gecombineerd met de mogelijkheid om de kromming van het insteekdeel 105 aan te passen zonder toepassing van koppelmiddelen nabij de vrije uiteinden 11, 12 van het volgdeel 104 en het insteekdeel 105.
10 Het gebruik van het instrument 1 volgens de onderhavige uitvinding kan met voordeel nog verder worden vereenvoudigd, door het instrument 1 te voorzien van vergrendelmiddelen, die het mogelijk maken dat het in de mondkeelholte 33 ingebrachte instrument 1 in de geopende positie blijft staan, en derhalve het instrument 1 15 verder met één hand kan worden bediend. Dit is getoond in figuur 12.
Figuur 12 toont schematisch en opengewerkt in perspectief een gedeelte van het instrument 1. Het basiselement 2 omvat een tussen de benen 2a, 2b aangebracht tussenstuk 300, dat kan worden opgenomen in daartoe in het geleidingselement 3 verschafte opnameopeningen 20 301, 302, hetgeen in de figuur is aangegeven met onderbroken lijnen.
Door het geleidingselement 3 met de opnameopeningen 301, 302 over het tussenstuk 300 te plaatsen, wordt een verplaatsing van het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement vergrendeld, zodat degene die het instrument 1 hanteert geen kracht meer hoeft 25 uit te oefenen op de gripmiddelen.
In de in figuur 12 getoonde uitvoeringsvorm omvat het geleidingselement 3 vier opnameopeningen 301, 302 waarvan er echter slechts twee zichtbaar zijn, en omvat het basisdeel 2 één tussenstuk 300. Het zal echter duidelijk zijn dat ook een ander aantal 30 opnameopeningen resp. tussenstukken mogelijk zijn.
Het is voor de uitvinding zeer voordelig als het basiselement een open structuur heeft. Dankzij deze open structuur is het mogelijk dat het geleidingselement met een grote mate van vrijheid 35 ten opzichte van het basiselement kan bewegen en dat bovendien het buisvormige voorwerp eenvoudig via het insteekdeel in de -19- mondkeelholte kan worden ingebracht zonder dat het basisdeel daarbij een obstakel vormt.
De onderhavige uitvinding is in het bovenstaande beschreven in 5 het licht van het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte en in het bijzonder in de luchtpijp van een persoon, waarbij met voordeel de richting waarmee genoemd voorwerp de luchtpijp benadert kan worden aangepast. In het bijzonder kan daarbij vanwege de zeer geringe dikte van het instrument zelfs· bij 10 een persoon die zijn mond nauwelijks kan openen de luchtpijp toch met een grote mate van zekerheid worden benaderd.
In een aantal gevallen is het echter gewenst een buisvormig voorwerp in de slokdarm te plaatsen in plaats van in de luchtpijp.
Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het inbrengen van een 15 echosonde in de slokdarm voor het uitvoeren van een echoscopie van het hart. Ook in dit geval kan het instrument volgens de uitvinding zeer goed worden toegepast, met name indien de koppelmiddelen worden weggenomen. Het blijft namelijk met een op deze wijze aangepast instrument volgens de uitvinding mogelijk om zeer eenvoudig het 20 instrument in de mondkeelholte in te brengen zonder dat daarbij degene die het instrument hanteert hoeft te zien waar het zich bevindt. Daarnaast blijft het voordeel van de geringe dikte van het instrument bestaan, zodat een persoon zijn mond niet geheel hoeft te openen. Wanneer bijvoorbeeld in dit kader het insteekdeel een 25 geringere lengte wordt verschaft, zal een buisvormig voorwerp dat met behulp van het bijvoorbeeld in figuur 9 getoonde instrument in de mondkeelholte wordt ingebracht, bij een verder doorschuiven daarvan in de slokdarm terecht komen.
Het is ook mogelijk om op een vergelijkbare wijze zoals eerder 30 beschreven, het insteekdeel een "voorkromming" gegeven, waarbij in dit geval het insteekdeel in een ontspannen toestand een kromming heeft die geringer is dan de kromming van het volgdeel. Hierdoor zal een uit elkaar bewegen van het insteekdeel en het volgdeel als resultaat hebben dat het insteekdeel zijn "natuurlijke" positie zal 35 innemen en dus automatisch een minder gekromde stand zal innemen dan het volgdeel. Op deze wijze kan eenvoudig een buisvormig voorwerp dat in de slokdarm moet worden aangebracht via een meer omlaag -20- wijzend insteekdeel daarin worden ingebracht. Om dit met succes te kunnen toepassen, met als randvoorwaarde dat in gesloten positie van het instrument het insteekdeel en het volgdeel op elkaar aansluiten, kunnen klikmiddelen worden verschaft aan het insteekdeel en/of het 5 volgdeel die in de gesloten positie het insteekdeel tegen ontspannen borgen, zodat pas bij het uitschuiven van het insteekdeel deze kan ontspannen.
De beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding is niet 10 enkel beperkt tot de getoonde uitvoeringsvormen, doch diverse wijzigingen en modificaties daarvan zijn mogelijk zonder af te wijken van de omvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om het instrument niet enkel te 15 gebruiken om een beademingsbuis in te brengen. Zo is het zeer goed mogelijk om bijvoorbeeld een fiberscoop in te brengen, waarbij de instelmogelijkheden die het instrument volgens de uitvinding biedt, de mogelijkheid bieden om de richting waarin wordt gekeken eenvoudig te veranderen.
20 Ook is het zeer goed mogelijk om het geraamte van het basiselement hol uit te voeren, teneinde daar bijvoorbeeld een dunne optische draad zoals een glasvezelkabel in aan te brengen. Op deze wijze kan met het instrument volgens de uitvinding een middel worden verschaft waarmee het mogelijk is om onder een hoek naar 25 bijvoorbeeld de stembanden te kijken, die tot op heden niet mogelijk was zonder daarvoor zeer dure optische instrumenten te gebruiken.
Het is derhalve met een dergelijk instrument mogelijk om iemand van buiten af toch een zeer goed zicht op de luchtpijp en/of de slokdarm te geven zonder dat het nodig is dat de persoon die een en ander 30 ondergaat zijn mond ver open heeft.
Het is eveneens mogelijk het veranderen van de kromming van het insteekdeel te vereenvoudigen door de langsrand van het insteekdeel verzwakt uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan, door de langsrand in te snijden.
35 Een volgende mogelijkheid is het, om de koppelmiddelen die nabij de uiteinden van het volgdeel en het insteekdeel zijn aangebracht zo uit te voeren, dat deze losmaakbaar zijn, zodat het * -21- basisdeel en het geleidingselement separaat van elkaar uit de mondkeelholte kunnen worden uitgenomen. Een mogelijke wijze waarop dit kan worden gedaan, is het vervaardigen van het geraamte van het basisdeel uit een holle buis, waarbij in elk uiteinde van de beide 5 benen van het basisdeel een opening is verschaft die in verbinding staat met een corresponderende opening in het uiteinde van het volgdeel en waarbij door het geraamte twee draden worden gevoerd die aan het insteekdeel worden vastgemaakt.
Als het instrument uit de mondkeelholte moet worden genomen, 10 dan kan het insteekdeel uit de mondkeelholte worden genomen waarbij de draden door het geraamte worden getrokken, zonder dat daarbij het basisdeel met het insteekdeel behoeft mee komen. Bovendien kan aan de draden nabij het uiteinde van het basisdeel worden getrokken, zodat het insteekdeel kan worden gekromd.
15 Tevens is het ook mogelijk het basiselement geen open structuur, maar een gesloten structuur te geven. Hierbij rust het geleidingselement bijvoorbeeld op het basiselement. Om toch een buisvormig voorwerp langs het geleidingselement in de mondkeelholte te kunnen inbrengen, is het noodzakelijk dat er een doorvoeropening 20 tussen het geleidingselement en het basiselement is verschaft voor het daar doorheen voeren van het buisvormige voorwerp. Ook is het mogelijk dat het geleidingselement zich met een aan de bedieningszijde gelegen deel aan de ondergelegen zijde van het basiselement bevindt, waarbij dan ten minste het rechte gedeelte 25 daarvan door de doorvoeropening heen steekt.
Aldus wordt met de uitvinding een zeer eenvoudig te hanteren instrument verschaft waarmee het mogelijk is om met een zeer grote 30 mate van zekerheid een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte, luchtpijp of slokdarm aan te brengen zonder dat daarbij degene die het instrument hanteert een vrij zicht heeft op de mondkeelholte. Bovendien is het instrument uitermate geschikt om te worden toegepast bij personen die om wat voor reden dan ook hun mond niet 35 voldoende ver kunnen openen en er dus slechts een geringe hoeveelheid ruimte is tussen de tanden om het instrument in te brengen. Voorts wordt met het instrument bereikt, dat er ruimte in -22- de mondkeelholte wordt gemaakt door het uitoefenen van drukkrachten in de mondkeelholte zelf in plaats van het uitoefenen van til^ en duwkrachten van buitenaf. Hierdoor is het risico van letsel nagenoeg geëlimineerd.

Claims (16)

1. Instrument voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp (80) in een farynx (33), omvattende een basiselement (2) met ten minste een gekromd volgdeel (4) voor het volgen van de 5 contour van een tong (31), met het kenmerk, dat een geleidingselement (3) is verschaft met ten minste een gekromd insteekdeel (5), voor het geleiden van een buisvormig voorwerp (80) over ten minste een gedeelte van een binnenoppervlak van het geleidingselement (3), en waarbij het basiselement (2) en 10 het geleidingselement (3) onderling verplaatsbaar zijn.
2. Instrument volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het basiselement (2) een open structuur (T) omvat voor het opnemen van het geleidingselement (3) in het basiselement (2) en voor het 15 toelaten van ten minste een verplaatsing van het geleidingselement (3) door het basiselement (2).
3. Instrument volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en het geleidingselement (3) een gecombineerde 20 dikte hebben die in hoofdzaak gelijk is aan de grootste dikte van het basiselement (2) en/of het geleidingselement (3).
4. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een deel van het binnenoppervlak van het 25 geleidingselement (3) is voorzien van zich in langsrichting uitstrekkende begrenzingsorganen voor het vormen van een geleidingsgoot.
5. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het 30 kenmerk, dat het insteekdeel (5) ten minste gedeeltelijk is vervaardigd uit een vervormbaar materiaal, in het bijzonder uit een elastisch vervormbaar materiaal. 1 Instrument volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat is 35 voorzien in een gesloten positie van het instrument (1), waarin het insteekdeel <5) met zijn binnenoppervlak rust op het volgdeel (4) en -24- waarin het volgdeel (4) en het insteekdeel (5) een in hoofdzaak gelijke radius hebben, en dat is voorzien in een geopende positie van het instrument (1), waarin het insteekdeel (5) zich op afstand bevindt van het volgdeel (4) en waarbij middelen zijn voorzien voor 5 het in de geopende positie aan het insteekdeel (5) verschaffen van een geringere radius dan het volgdeel (4).
7. Instrument volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het insteekdeel (105) in de gesloten positie onder voorspanning rust op 10 het volgdeel (104).
8. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat koppelmiddelen (14, 15) zijn verschaft voor het begrensd en het verplaatsbaar koppelen van het basiselement (2) en 15 het geleidingselement (3), waarbij de koppelmiddelen (14, 15) zijn aangebracht nabij een vrij uiteinde (11) van het volgdeel (4) en nabij een vrij uiteinde (12) van het insteekdeel (5) .
9. Instrument volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de 20 koppelmiddelen (14, 15) ten minste gedeeltelijk zijn vervaardigd uit een flexibel materiaal.
10. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) een steunorgaan (20) omvat, dat 25 fungeert als kantelpunt voor het geleidingselement (3).
11. Instrument volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het geleidingselement (3) vrij aanligt tegen het steunorgaan (20).
12. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en/of het geleidingselement (3) een op het volgdeel (4) respectievelijk op het insteekdeel (5) aansluitend en in hoofdzaak recht gedeelte (6, 7) omvatten.
13. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en het geleidingselement (3) zijn voorzien van gripmiddelen. -25-
14. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het instrument (1) is voorzien van vergrendelmiddelen (300, 301, 302) voor het in ten minste één positie ten opzichte van 5 elkaar vergrendelen van het basiselement (2) en het geleidingselement (3).
15. Werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp (80) in een farynx (33) met een instrument (1) volgens één 10 van de voorgaande conclusies, omvattende de stappen: - het positioneren van het instrument (1) voor het inbrengen het voorwerp (80) door een langs de tong (31) geleiden van het volgdeel (4) tot in de farynx (33); - het uit elkaar bewegen van het geleidingselement (3) en het 15 basiselement (2); en - het langs ten minste een deel van het binnenoppervlak van het insteekdeel (5) geleiden van het in te brengen voorwerp (80) tot in de farynx (33).
16. Werkwijze volgens conclusie 15, verder omvattende de stap: - het veranderen van de radius van het insteekdeel (5) door het ten opzichte van elkaar verplaatsen van het volgdeel (4) en het insteekdeel (5).
17. Werkwijze volgens conclusie 15 of 16, verder omvattende de stap: - het kantelen van het geleidingselement (3) ten opzichte van het basisdeel (2).
NL1019263A 2001-10-31 2001-10-31 Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. NL1019263C2 (nl)

Priority Applications (10)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1019263A NL1019263C2 (nl) 2001-10-31 2001-10-31 Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.
NL1019547A NL1019547C1 (nl) 2001-10-31 2001-12-12 Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.
NL1019550A NL1019550C2 (nl) 2001-10-31 2001-12-12 Instrument en werkwijze voor het verruimen van een ademweg in de farynx van een persoon en werkwijze voor het gebruik van het instrument.
AT02773035T ATE471107T1 (de) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument zur verschaffung von raum in einem menschlichen mundkehlloch
AU2002338218A AU2002338218A1 (en) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument
EP02773035A EP1439776B1 (en) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument for creating space in a human pharynx
US10/493,926 US20060247496A1 (en) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument
PCT/NL2002/000692 WO2003051186A1 (en) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument
DE60236748T DE60236748D1 (de) 2001-10-31 2002-10-31 Instrument zur verschaffung von raum in einem menschlichen mundkehlloch
ES02773035T ES2347771T3 (es) 2001-10-31 2002-10-31 Instrumento para crear un espacio en la faringe humana.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1019263 2001-10-31
NL1019263A NL1019263C2 (nl) 2001-10-31 2001-10-31 Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1019263C2 true NL1019263C2 (nl) 2003-05-02

Family

ID=19774232

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1019263A NL1019263C2 (nl) 2001-10-31 2001-10-31 Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1019263C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2018025255A1 (en) 2016-08-01 2018-02-08 Benuri Silbiger Ishay Laryngoscopy devices and methods

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2272632A1 (en) * 1974-05-27 1975-12-26 Jost Guy Laryngoscope with external handle - has two curved spatula blades movable apart
DE3007994A1 (de) * 1979-02-28 1980-09-11 Medizin Labortechnik Veb K Fuehrungseinrichtung fuer medizinische geraete und instrumente
GB2258398A (en) * 1991-08-01 1993-02-10 Stuart Donald Macdonald Laryngoscope

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2272632A1 (en) * 1974-05-27 1975-12-26 Jost Guy Laryngoscope with external handle - has two curved spatula blades movable apart
DE3007994A1 (de) * 1979-02-28 1980-09-11 Medizin Labortechnik Veb K Fuehrungseinrichtung fuer medizinische geraete und instrumente
GB2258398A (en) * 1991-08-01 1993-02-10 Stuart Donald Macdonald Laryngoscope

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2018025255A1 (en) 2016-08-01 2018-02-08 Benuri Silbiger Ishay Laryngoscopy devices and methods
EP3490427A4 (en) * 2016-08-01 2019-08-07 Benuri-Silbiger, Ishay DEVICES AND METHODS FOR LARYNOSCOPY

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8056562B2 (en) System and method for providing support for a breathing passage
RU2703505C2 (ru) Устройство для выдвижения вперед нижней челюсти и способ и комплект для изготовления этого устройства
JP5455910B2 (ja) 喉頭鏡挿入部および喉頭鏡
DE60111057T3 (de) Intubationsinstrument
US5381787A (en) Extendable and retractable laryngoscope
EP2640255B1 (en) A tracheal intubation guide
US10314995B2 (en) Endotracheal intubation and supraglottic airway device
US4356821A (en) Airway
US20020117171A1 (en) Shallow throat orotracheal intubation guide
US20010039949A1 (en) Superglottic and peri-laryngeal apparatus for supraglottic airway insertion
JP2008522657A (ja) 顔や首の筋肉の運動器具
CA2326521A1 (en) Improved laryngoscope blade
JPH0622909A (ja) 挿入スチレットを有する喉頭鏡
US20110251467A1 (en) Mouth gag for the introduction of laryngeal masks and other medical devices through oral cavity
CN105792769A (zh) 患者自控牙科设备和方法
US4365625A (en) Expandable oral airway
NL1019263C2 (nl) Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.
NL1019547C1 (nl) Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon.
EP1439776B1 (en) Instrument for creating space in a human pharynx
US20220142811A1 (en) Device and method for helping prevent snoring and sleep apnea
JP2001231863A (ja) エアウエイ
EP4355398A2 (en) Intubation tool, system and methods
CN114642804A (zh) 利用低的力致动的铰接式插管工具
CN210673287U (zh) L形细窄型解剖视频咽喉镜
NL1019550C2 (nl) Instrument en werkwijze voor het verruimen van een ademweg in de farynx van een persoon en werkwijze voor het gebruik van het instrument.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20060501