NL1019547C1 - Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. - Google Patents
Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1019547C1 NL1019547C1 NL1019547A NL1019547A NL1019547C1 NL 1019547 C1 NL1019547 C1 NL 1019547C1 NL 1019547 A NL1019547 A NL 1019547A NL 1019547 A NL1019547 A NL 1019547A NL 1019547 C1 NL1019547 C1 NL 1019547C1
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- instrument
- guide element
- pharynx
- guide
- tongue
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61B—DIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
- A61B1/00—Instruments for performing medical examinations of the interior of cavities or tubes of the body by visual or photographical inspection, e.g. endoscopes; Illuminating arrangements therefor
- A61B1/267—Instruments for performing medical examinations of the interior of cavities or tubes of the body by visual or photographical inspection, e.g. endoscopes; Illuminating arrangements therefor for the respiratory tract, e.g. laryngoscopes, bronchoscopes
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A61—MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
- A61M—DEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
- A61M16/00—Devices for influencing the respiratory system of patients by gas treatment, e.g. mouth-to-mouth respiration; Tracheal tubes
- A61M16/04—Tracheal tubes
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Surgery (AREA)
- Radiology & Medical Imaging (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Pulmonology (AREA)
- Biophysics (AREA)
- Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
- Optics & Photonics (AREA)
- Pathology (AREA)
- Physiology (AREA)
- Otolaryngology (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- Biomedical Technology (AREA)
- Heart & Thoracic Surgery (AREA)
- Medical Informatics (AREA)
- Molecular Biology (AREA)
- Animal Behavior & Ethology (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Public Health (AREA)
- Veterinary Medicine (AREA)
- Endoscopes (AREA)
Description
t
Titel : Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een instrument en 5 een werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp in de farynx of mondkeelholte van een persoon. In het bijzonder heeft de onderhavige uitvinding betrekking op het inbrengen van een beademingsbuis in de trachea of luchtpijp van een persoon, het zogenaamde intuberen. Een instrument voor het inbrengen 10 een in hoofdzaak buisvormig voorwerp in een farynx is omschreven in de aanhef van conclusie 1 en omvat ten minste een basiselement waaraan een gekromd volgdeel is verschaft, dat is ingericht om de contour van een tong te volgen. Een dergelijk instrument is bijvoorbeeld een uit de praktijk bekende laryngoscoop.
15 Zoals bekend is, vinden ademhalen en slikken plaats langs verschillende kanalen die elk starten in de achterkant van de farynx of mondkeelholte. Een van deze kanalen, de trachea of luchtpijp, strekt zich vanaf de mondkeelholte uit tot in de longen, terwijl het andere kanaal, de esophagus of slokdarm, zich uitstrekt tot in de 20 maag.
Wanneer een persoon niet meer zelfstandig kan ademen of hulp nodig heeft bij het ademen, bijvoorbeeld tijdens een operatie of na een ongeval waarbij de persoon het bewustzijn heeft verloren, is het noodzakelijk dat de ademhaling zo spoedig mogelijk weer op gang komt 25 en in ieder geval wordt ondersteund. Een zeer veel toegepaste procedure is het in de luchtpijp van de persoon aanbrengen van een beademingsbuis en het via deze beademingsbuis toevoeren van lucht aan de persoon in kwestie: het zogenaamde intuberen.
Om met zekerheid een beademingsbuis in de luchtpijp te kunnen 30 plaatsen, is het voor degene die de intubatie uitvoert wenselijk als hij de opening van de luchtpijp kan zien. Echter, bevindt zich tussen de respectieve assen van de mond en de larynx (het strottehoofd) van een persoon een aanzienlijke hoek en bevinden zich bovendien tussen de mond en de opening van de luchtpijp nog de tong i 'f · , -2- en de epiglottis of strotklepje, dat bij het slikken het strottehoofd afsluit zodat er geen voedsel in de luchtpijp kan geraken. Deze omstandigheden maken het onmogelijk om het strottehoofd via de mond te kunnen zien. Mede door het feit dat de 5 openingen van de luchtpijp en de slokdarm zeer dicht bij elkaar liggen, is het aanbrengen van een beademingsbuis in de luchtpijp nagenoeg onmogelijk zonder het risico te lopen dat de in de luchtpijp te plaatsen beademingsbuis onbedoeld 'verdwijnt' in de slokdarm.
10 Een veel in de praktijk toegepaste wijze van intuberen maakt gebruik van de bovengenoemde laryngoscoop als hulpmiddel. De bekende laryngoscoop omvat een handvat, aan een uiteinde waarvan haaks een gekromd deel of blad is gemonteerd dat bestemd is om te worden ingebracht in de mondkeelholte van de persoon. Degene die de 15 intubatie uitvoert staat aan het hoofdeinde van de persoon die moet worden geïntubeerd en brengt het blad in de mond met een uiteinde van het gekromde deel gericht naar de luchtpijp. Hierbij glijdt het gekromde deel of blad langs de tong en wordt middels een draaiende beweging het blad van de laryngoscoop verder in de mondkeelholte 20 gebracht tot het moment waarop het uiteinde daarvan rust in een hoek die wordt ingesloten tussen de epiglottis en de tong. Vervolgens wordt de laryngoscoop aan het handvat omhoog getrokken, zodat de tong omhoog wordt gedrukt uit het gezichtveld van degene die de intubatie uitvoert. Tijdens deze til- en duwbeweging wordt het hoofd 25 van de persoon die de intubatie ondergaat naar achteren gekanteld en zelfs opgetild, en kan degene die de intubatie uitvoert via de geopende mond de opening van de luchtpijp zien en vervolgens de beademingsbuis daarin aanbrengen. Via deze methode is het dus mogelijk om de opening van de luchtpijp zichtbaar te maken zodat 30 degene die een intubatie moet uitvoeren kan zien waarmee hij bezig is. Deze methode heeft echter een groot aantal bezwaren.
Bij genoemde procedure moeten er aanzienlijke krachten worden uitgeoefend op het hoofd van de te intuberen persoon, teneinde het hoofd in voldoende mate te kantelen zodat een goed zicht op de 35 mondkeelholte wordt verschaft. Hierbij bestaat het risico dat er schade wordt aangebracht aan bijvoorbeeld wervels van de nek van de persoon. Daarnaast bestaat er het risico van gebroken tanden en -3- beschadigde tandwortels, daar het stijve blad van de laryngoscoop tegen de tanden aandrukt tijdens het opheffen van het hoofd en het blootleggen van de opening van de luchtpijp. Ook is schade te verwachten aan de weke delen die zich in de mondkeelholte bevinden.
5 Daarnaast komt het bij sommige personen voor, dat zij hun mond onvoldoende ver kunnen openen om het blad van de laryngoscoop goed in de mond te kunnen steken. In dit geval moet er extra kracht worden uitgeoefend om de mond toch voldoende te openen, hetgeen wederom het risico met zich meebrengt van gebroken tanden of 10 andersoortig trauma. Bovendien is het met de bovenbeschreven methode vereist dat degene die de intubatie uitvoert zeer goed moet zijn getraind en een aanzienlijke hoeveelheid ervaring nodig heeft om de intubatie met succes uit te voeren. Daarnaast is veelal assistentie nodig van iemand, die bijvoorbeeld het hoofd van de te intuberen 15 persoon vasthoudt, of andere handelingen verricht teneinde de intubatie succesvol te laten verlopen.
Een laatste bezwaar van de bekende laryngoscoop is, dat deze slechte resultaten biedt bij personen met een afwijkende anatomie van de mondkeelholte of kaak. In een dergelijk geval is het met een 20 gebruikelijke laryngoscoop zeer moeilijk een intubatie met succes uit te voeren.
Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding een instrument te verschaffen dat bovengenoemde bezwaren, althans gedeeltelijk, opheft.
25 In het bijzonder is het een doel van de onderhavige uitvinding een instrument te verschaffen waarmee het mogelijk is om ruimte te creëren in de farynx of mondkeelholte teneinde daarin een voorwerp in te brengen, zonder dat het daarbij nodig is dat degene die het instrument hanteert vrij zicht heeft op de farynx.
30 Dit wordt bereikt door een instrument volgens conclusie 1. Het instrument omvat hierbij een basiselement met ten minste een gekromd volgdeel voor het volgen van de contour van een tong en een geleidingselement met ten minste een gekromd insteekdeel voor het geleiden van een buisvormig voorwerp over ten minste een gedeelte 35 van een binnenoppervlak van het geleidingselement. Voorts zijn het basiselement en het geleidingselement ten opzichte van elkaar verplaatsbaar.
-4-
Door deze combinatie van maatregelen wordt een instrument verschaft, dat twee gekromde delen omvat die bij het inbrengen daarvan in de mondkeelholte de anatomie van de mondkeelholte kunnen volgen. Daarnaast kan er dankzij de onderlinge verplaatsbaarheid van 5 de beide elementen ruimte worden gemaakt in de mondkeelholte, hetgeen van voordeel is voor het eenvoudig inbrengen van een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte. De onderlinge verplaatsbaarheid van beide gekromde delen zorgt ervoor, dat er door een krachtenspel binnen in de mondkeelholte ruimte wordt gecreëerd, 10 in plaats van de gebruikelijke til- en duwbewegingen van buitenaf zoals het geval is met de bovengenoemde laryngoscoop. Bovendien heeft het zich binnen in de mondkeelholte afspelende krachtenspel het voordeel, dat er geen, of althans aanzienlijk minder krachten meer worden uitgeoefend op de tanden en op de nek.
15 In een voorkeursuitvoeringsvorm heeft het basiselement een open structuur voor het opnemen van het geleidingselement in het basiselement en voor het toelaten van ten minste een verplaatsing van het geleidingselement door het basiselement. Hierdoor is het mogelijk de gecombineerde dikte van het instrument beperkt te houden 20 en het mogelijk te maken dat, bijvoorbeeld, een buisvormig voorwerp via het geleidingselement in de mondkeelholte van een persoon kan worden ingebracht, zonder daarbij gehinderd te worden door de aanwezigheid van het basiselement.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is het insteekdeel ten 25 minste gedeeltelijk vervaardigd uit een vervormbaar materiaal, in het bijzonder uit een elastisch vervormbaar materiaal. Het vervormbaar zijn van ten minste het gekromde insteekdeel van het geleidingselement, en in het bijzonder het elastisch vervormbaar zijn daarvan, biedt de mogelijkheid om de kromming of radius van het 30 gekromde insteekdeel te veranderen. Hiermee wordt een instrument verschaft waarmee het mogelijk is een in hoofdzaak buisvormig voorwerp met een zeer grote mate van zekerheid in de trachea of luchtpijp van een persoon in te brengen.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is voorzien in middelen 35 voor het in een gesloten positie brengen van het instrument, waarin het insteekdeel met zijn binnenoppervlak rust op het volgdeel en waarin het volgdeel en het insteekdeel een in hoofdzaak gelijke -5- radius hebben. Voorts is voorzien in middelen voor het in een geopende positie brengen van het instrument, waarin het insteekdeel zich op afstand bevindt van het volgdeel en waarin het insteekdeel een geringere radius heeft dan het volgdeel.
5 Het naar buiten gerichte oppervlak van het insteekdeel kan in ingebrachte toestand tegen de achterzijde van de mondkeelholte of farynx rusten. Door vanuit deze positie het insteekdeel verder in de mondkeelholte te verplaatsen, zal door de tegendruk die de achterwand van de mondkeelholte uitoefent op het insteekdeel, de 10 kromming van het insteekdeel veranderen. Aldus is het mogelijk de hoek waarmee het in te brengen voorwerp wordt ingebracht, bijvoorbeeld een beademingsbuis, aan te passen, zodat de ingang van de slokdarm niet bereikbaar is voor de beademingsbuis. Door de kromming te vergroten, dat wil zeggen de radius te verkleinen, zal 15 het voorwerp als het ware meer vanaf de achterzijde van het hoofd van de persoon komen. Wordt de kromming niet vergroot, dan zal het voorwerp als het ware meer vanaf de bovenzijde van het hoofd van de persoon komen. Het is derhalve mogelijk om de luchtpijp of trachea zo ideaal mogelijk te benaderen en het is mogelijk om de richting 20 waarmee genoemd voorwerp het strottehoofd benaderd aan te passen aan de omstandigheden van het geval. Meer in het bijzonder wordt door het vergroten van de kromming van het insteekdeel bereikt, dat een in te brengen voorwerp de ingang van de slokdarm zal passeren en in de luchtpijp kan worden geleid.
25 In een voordelige variant van het instrument rust het insteekdeel in de gesloten positie onder voorspanning op het volgdeel. In de geopende positie is het insteekdeel in hoofdzaak spanningsloos. Hiermee wordt een instrument verschaft, waarbij het insteekdeel een "voorkromming" heeft, hetgeen wil zeggen, dat het 30 insteekdeel een uitgangstoestand heeft met een kromming die groter is dan de kromming van het volgdeel. Het uit elkaar bewegen van het insteekdeel en het volgdeel heeft als resultaat dat het insteekdeel zijn "natuurlijke" uitgangstoestand zal innemen en dus automatisch een meer gekromde stand zal innemen als het volgdeel.
35 In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn koppelmiddelen verschaft, voor het begrensd verplaatsbaar koppelen van het basiselement en het geleidingselement, waarbij de koppelmiddelen zijn aangebracht nabij -6- een vrij uiteinde van het volgdeel en nabij een vrij uiteinde van het insteekdeel. Hierdoor is de verplaatsbaarheid van het geleidingselement ten opzichte van het basiselement beperkt, en heeft zijn effect nabij de vrije uiteinden van het volgdeel en het 5 geleidingselement. Hierdoor zal bij het uitoefenen van een in hoofdzaak longitudinaal gerichte kracht op het geleidingselement vanaf het moment dat de verplaatsing daarvan is begrensd, het insteekdeel worden vervormd, daar het vrije uiteinde daarvan zich niet verder kan verplaatsen.
10 In een voordelige variant zijn de koppelmiddelen ten minste gedeeltelijk vervaardigd uit een flexibel materiaal, zodat de koppelmiddelen een verplaatsing van het insteekdeel ten opzichte van het volgdeel niet zullen hinderen.
In een verdere variant omvat het basiselement een steunorgaan, 15 dat fungeert als kantelpunt voor het geleidingselement, waarbij in het bijzonder een naar buiten gericht oppervlak van het geleidingselement vrij aanligt tegen genoemd steunorgaan. Hierdoor kan het geleidingselement ten opzichte van het basiselement een kantel- of scharnierbeweging uitvoeren. In het bijzonder wordt hierdoor 20 bereikt, dat het vrije uiteinde van het insteekdeel ten opzichte van het vrije uiteinde van het volgdeel een beweging kan uitvoeren, en wel in een richting in hoofdzaak haaks op de longitudinale richting. Hierdoor wordt een verdere mogelijkheid geboden om de richting waarmee een voorwerp het strottehoofd benaderd aan te passen aan de 25 omstandigheden van het geval.
In een voordelige variant van het instrument volgens de uitvinding omvat het basiselement twee op afstand van elkaar geplaatste benen voor het ten minste gedeeltelijk daartussen opnemen van het geleidingselement in het basiselement en is voorzien 30 in een spreidmechanisme voor het vergroten van de afstand tussen de benen. Hierdoor is het mogelijk om het geleidingelement separaat van het basiselement weg te nemen tussen de benen, zodat het basiselement en het geleidingselement gescheiden van elkaar uit de mondkeelholte kunnen worden verwijderd.
Overige voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding en een werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak 35 -7- buisvormig voorwerp in een farynx, trachea of esophagus zijn nader uitgewerkt in de onderconclusies.
Kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen 5 nader worden verduidelijkt aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van voorkeursuitvoeringsvormen van een instrument en een werkwijze volgens de uitvinding onder verwijzing naar de tekening, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: 10 figuur 1 in perspectief een instrument volgens de uitvinding toont; figuur 2 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 juist voor het inbrengen daarvan; 15 figuur 2A een dwarsdoorsnede toont langs de lijn Ila-IIa in figuur 2 van het instrument van figuur 2; figuur 3 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 in een ingebrachte positie daarvan; figuur 4 schematisch in een vooraanzicht een vrij uiteinde van 20 een volgdeel van het instrument van figuur 1 toont; figuur 5 een zijaanzicht toont van het instrument van figuur 1 in een ingebrachte en geopende positie daarvan; figuur 6 schematisch in een zijaanzicht het instrument van figuur 1 toont in een gekantelde positie; 25 figuur 7 schematisch in dwarsdoorsnede een variant toont van het instrument van figuur 6; figuur 8 schematisch in langsdoorsnede een vrij uiteinde van het geleidingselement toont; figuur 9 een zijaanzicht toont van een variant van het 30 instrument volgens de onderhavige uitvinding; figuur 10 schematisch in perspectief een gedeelte toont van het instrument van figuur 9; figuur 11 schematisch in dwarsdoorsnede het instrument van figuur 9 toont; 35 figuur 12 schematisch in perspectief het instrument volgens de uitvinding toont voorzien van vergrendelmiddelen; ....
-8- figuur 13 schematisch in zijaanzicht een variant toont van het instrument volgens de uitvinding; figuur 14 een dwarsdoorsnede toont langs de lijn III-III in figuur 13 van het instrument van figuur 13; 5 Figuur 15 een dwarsdoorsnede toont langs de lijn IV-IVin figuur 13 van het instrument 200; en
Figuur 16 een bovenaanzicht toont met weggenomen huis van een gedeelte van het instrument van figuur 13.
10 Figuur 1 toont een in zijn geheel met 1 aangeduid instrument volgens de uitvinding. Het instrument 1 omvat een basiselement 2 en een geleidingselement 3. Het basiselement 2 en het geleidingselement 3 zijn beide in hoofdzaak J-vormig. Het basiselement 2 omvat een gekromd volgdeel 4 met een vrij uiteinde 11, welk volgdeel 4 is 15 ingericht om de contour van een tong te volgen. Het geleidingselement 3 omvat een gekromd insteekdeel 5 met een vrij uiteinde 12. Voorts omvatten het basiselement 2 en het geleidingselement 3 elk een op het volgdeel 4 resp. het insteekdeel 5 aansluitend, in hoofdzaak recht gedeelte 6 resp. 7.
20 Het basiselement 2 heeft zoals in de figuur is getoond een open structuur en is bij voorkeur gevormd als een in een in hoofdzaak J-vormig gebogen geraamte, bijvoorbeeld van een buisvormig materiaal, en omvat twee in hoofdzaak evenwijdige benen 2a en 2b. Tussen de benen 2a en 2b van het basiselement 2 is een tussenruimte 25 gedefinieerd die is aangeduid met T. Het geleidingselement 3 is gevormd als een in hoofdzaak J-vormige strook materiaal met een in hoofdzaak gootvormige dwarsdoorsnede, waarbij de afmeting van het geleidingselement 3 haaks op de longitudinale richting in de figuur is aangeduid met D. De afmeting D van het geleidingselement 3 is 30 geringer dan de tussenruimte T en derhalve past het geleidingselement 3 in de tussenruimte T die het geraamte van het basiselement 2 definieert, en is het voor het geleidingselement 3 mogelijk door het basiselement 2 heen te bewegen.
Het basiselement 2 heeft een vrij uiteinde 8, waarvan de 35 corresponderende einden van het geraamte omhoog zijn omgebogen in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak van het basiselement 2. Het geleidingselement 3 heeft een vrij uiteinde 9, dat een in -9- hoofdzaak haaks en omhoog gericht einde omvat. De vrije uiteinden 8 en 9 vormen op deze wijze gripmiddelen voor gebruik van het instrument 1.
Het in hoofdzaak rechte gedeelte 6 van het basiselement 2, is 5 tussen het vrije uiteinde 8 en het volgdeel 4 voorzien van een ten opzichte van het vlak van het rechte gedeelte 6 hoger gelegen, in hoofdzaak evenwijdig verhoogd gedeelte 10. Tussen de beide benen 2a, 2b van het basiselement 2 is een dwarsverbinding 20 aangebracht die de tussenruimte T overbrugt. De dwarsverbinding 20 fungeert als 10 versteviging van het basiselement 2.
In de in de figuur getoonde configuratie, bevindt het geleidingselement 3 zich in de open structuur of tussenruimte T van het basiselement 2 en steekt derhalve door het basiselement 2 heen. Daar het geleidingselement 3 zich tussen de benen 2a en 2b van het 15 basiselement 2 bevindt, is een zijdelingse verplaatsing van het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement 2 verhinderd. In het bijzonder zorgen het verhoogde gedeelte 10 en in mindere mate de opstaande einden van het vrije uiteinde 8 van het basiselement 2, voor een beperking van een zijdelingse beweging van het 20 geleidingselement 3, maar laten een verplaatsing in een in hoofdzaak longitudinale richting juist wel toe. Dit is in de figuur weergegeven met een dubbele pijl 40.
Het basiselement 2 en het geleidingselement 3 zijn echter niet in een onbeperkte mate in longitudinale richting ten opzichte van 25 elkaar verplaatsbaar. Het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 zijn nabij hun vrije uiteinden 11 en 12 onderling gekoppeld door middel van koppelmiddelen 14, 15. Bij voorkeur zijn de koppelmiddelen 14, 15 gevormd als flexibele koordvormige lichamen. Deze zijn bevestigd aan de naar buiten gerichte zijden van de benen 2a, 2b van het 30 basiselement 2 en aan de naar buiten gerichte langsranden 5a van het geleidingselement 3. Hierdoor zal een verplaatsing van het insteekdeel 5 door het volgdeel 4 van het basiselement 2 niet gehinderd worden en bovendien hoeft de tussenruimte T slechts in geringe mate groter te zijn dan de breedte D van het 35 geleidingselement 3. Hierdoor bestaat er zo min mogelijk speling in dwarsrichting tussen het basiselement 2 en het geleidingselement 3.
-10-
Bij voorkeur zijn de koppelmiddelen 14, 15 gevormd van een flexibele doch niet-elastische draad, maar het is eveneens mogelijk om een elastische draad toe te passen. Het is echter eveneens mogelijk de koppelmiddelen in hoofdzaak star uit te voeren. Hierbij 5 is wel van belang, dat star uitgevoerde koppelmiddelen aan hun uiteinden scharnierbaar zijn gekoppeld met het basiselement 2 resp. het geleidingselement 3. Het is eveneens mogelijk om het insteekdeel 5 en het volgdeel 4 onderling te koppelen met in hoofdzaak starre koppelmiddelen die schuifbaar zijn ten opzichte van elkaar. Het 10 geniet echter de voorkeur om de koppelmiddelen 14, 15 te vormen van een flexibele draad om het risico van het toebrengen van inwendig letsel te voorkomen. Van belang is dat de koppelmiddelen 14, 15 een beperkte lengte hebben, zodat het geleidingselement 3 slechts over een beperkte afstand in longitudinale richting ten opzichte van het 15 basiselement 2 kan worden verplaatst, en het insteekdeel 5 kan worden vervormd, hetgeen in meer detail in het hiernavolgende zal worden toegelicht. Het zal daarbij duidelijk zijn, dat de lengte van de koppelmiddelen 14, 15 afhankelijk kan worden gemaakt van het feit of het een kind of een volwassene betreft waarbij het instrument 20 wordt toegepast.
Een gebruik van het instrument volgens de uitvinding zal aan de hand van de hiernavolgende beschrijving van de figuren 2-5 nader worden toegelicht.
25 Figuur 2 toont het instrument 1 in een uitgangspositie juist buiten de mond{-opening) 30 van een zich in een liggende positie bevindende persoon, waarbij vanuit het oogpunt van illustratieve eenvoud slechts een gedeelte van een hoofd 50 van de persoon is weergegeven. In het hoofd 50 bevinden zich een tong 31, een 30 mondkeelholte 33 en een tandenrij 51. Het instrument 1 bevindt zich in de getoonde uitgangspositie in een gesloten positie, hetgeen in dit geval betekent, dat het geleidingselement 3 geheel of grotendeels tussen de benen 2a, 2b ligt,' waarvan in de figuur slechts het been 2a zichtbaar is. Bovendien valt het insteekdeel 5 35 nagenoeg samen met het volgdeel 4. Op deze wijze is de gecombineerde dikte van het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 en de daar direct op aansluitende rechte gedeelten 6, 7 van het basiselement 2 en het -Λ t;' ·. .y . r · ·; ,v' f · · . ’ ‘ ? -11- geleidingselement 3 in hoofdzaak gelijk aan de grootste dikte van één van beide elementen 2, 3. Hierdoor is de dikte van het instrument 1 ter plaatse van het gedeelte daarvan wat de tandenrij 51 moet passeren zeer gering, hetgeen van groot voordeel is wanneer 5 het instrument 1 moet worden gebruikt bij personen die de mond 30 onvoldoende ver kunnen openen. Teneinde de geringe dikte te illustreren, is in figuur 2A een doorsnede langs de lijn Ila-IIa in figuur 2 getoond.
Vanuit de getoonde positie kan het instrument 1 in de geopende 10 mond 30 van de persoon worden ingebracht in een richting die is aangeduid met pijl 41. Dit is getoond in figuur 3.
Figuur 3 toont het instrument 1 in een positie waarbij het instrument 1 zich nog in de gesloten positie bevindt, maar waarbij 15 ten minste het volgdeel 4 en het insteekdeel 5 zich in de mondkeelholte 33 van de persoon bevinden. Teneinde het instrument 1 in de in de figuur getoonde positie te brengen, is het instrument 1 ingebracht door het basiselement 1 met het volgdeel 4 de tandenrij 51 te laten passeren en vervolgens het volgdeel 4 via het oppervlak 20 van de tong 31 tot in de mondkeelholte 33 te geleiden tot het moment waarop het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 rust in een hoek die wordt ingesloten tussen de tong 31 en een epiglottis 32. Op deze wijze komt het inbrengen van het instrument 1 tot een natuurlijk einde en kan een te ver doorschuiven van het instrument 1 in de 25 mondkeelholte 33 worden voorkomen.
Zoals duidelijk in de figuur is te zien, haakt het volgdeel 4 op een zodanige wijze in de hoek tussen de epiglottis 32 en de tong 31, dat het instrument 1 niet eenvoudig uit de mondkeelholte 33 kan worden genomen. De enige wijze waarop het instrument 1 weer uit de 30 mondkeelholte 33 kan worden genomen is het middels een kantelbeweging (in de figuur met de richting van de klok mee) teruggeleiden van het volgdeel 4 over het oppervlak van de tong 31. Hierdoor wordt een zekere plaatsing van het instrument 1 gewaarborgd.
35 Om te voorkomen dat het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 uit genoemde hoek losraakt en/of om het plaatsen van het instrument 1 in de mondkeelholte 33 verder te vereenvoudigen, is het voordelig -12- om het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4 te voorzien van een uitsparing 60. Dit is schematisch weergegeven in figuur 4, waarin slechts dat gedeelte van het basiselement 2 resp. het volgdeel, 4 is getoond dat het vrije uiteinde 11 daarvan omvat. Bij voorkeur is de 5 uitsparing 60 afgerond teneinde het toebrengen van letsel aan de tong 31 en/of de epiglottis 32 te voorkomen. De uitsparing 60 kan echter ook een andere geschikte vorm hebben.
In de in figuur 3 getoonde toestand heeft de persoon zijn mond 30 geheel geopend. Zoals echter duidelijk in de figuur is te zien, 10 is er nog een aanzienlijke ruimte tussen de boventanden en het instrument 1 en is het niet noodzakelijk dat de persoon zijn mond 30 geheel heeft geopend om het inbrengen van het instrument 1 mogelijk te maken. Vanwege de geringe dikte van het instrument 1, in het bijzonder van dat gedeelte dat de tandenrij 51 moet passeren, kan de 15 persoon zijn mond 30 zelfs nagenoeg gesloten hebben zonder dat daarbij het inbrengen van het instrument 1 wordt bemoeilijkt. Door tijdens het inbrengen van het instrument 1 de contour van de tong 31 te volgen komt het vrije uiteinde 11 van het basiselement 2 altijd op de daartoe bestemde plaats in de mondkeelholte 33, namelijk in de 20 hoek die wordt ingesloten door de tong 31 en de epiglottis 32.
De volgende stap van het inbrengen van het instrument 1 in de mondkeelholte 33 wordt nader toegelicht aan de hand van figuur 5.
Figuur 5 toont het instrument 1 in een uitgeschoven of geopende positie. Vanuit de in figuur 3 getoonde gesloten positie wordt door 25 degene die het instrument 1 hanteert het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement 2 in een in hoofdzaak longitudinale richting verplaatst, hetgeen in de figuur is aangeduid met behulp van pijl 42. Hiertoe kan degene die het instrument 1 hanteert gebruik maken van de gripmiddelen.
30 Door het verplaatsen van het geleidingselement 3 in de richting van pijl 42, zal het gekromde insteekdeel 5 daarvan als het ware uit het gekromde volgdeel 4 van het basiselement 2 treden en zich verplaatsen naar de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 en daar tot stilstand komen. Wanneer vervolgens vanuit deze situatie het 35 geleidingselement 3 verder in de richting van pijl 42 wordt verplaatst, zal er in eerste instantie ruimte worden geschapen in de mondkeelholte 33 doordat ten eerste het insteekdeel 5 en het -13- l volgdeel 4 zich van elkaar af bewegen en het volgdeel 4 daarbij de tong 31 verplaatst in de richting van de tandenrij 51. Daarnaast zal door het van elkaar af bewegen van het insteekdeel 5 en het volgdeel 4, de epiglottis 32 omklappen in de richting van de tong 31, zodat 5 de opening van de luchtpijp 34 geheel vrij komt te liggen. Hierbij wordt derhalve de opening van de luchtpijp 34 geopend door het spreiden van de mondkeelholte 33, dat wil zeggen, dat het strottehoofd van de nekwervels (achterzijde 33a) wordt weggeduwd, zodat er ruimte wordt gemaakt in de mondkeelholte 33. In tweede 10 instantie zal door de beperkte lengte van het koppelmiddelen 14, 15 het uit elkaar bewegen van het insteekdeel 5 en het volgdeel 4 tot een einde komen. Blijft degene die het instrument 1 hanteert echter kracht uitoefenen op het geleidingselement 3 in de richting van de pijl 42, dan zal het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 zich 15 verder willen verplaatsen, hetgeen is weergegeven met pijl 43. Derhalve zal een verplaatsing van het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 een toename van de kromming daarvan tot gevolg hebben en zal zich de hoek en/of richting waarmee het vrije uiteinde 12 van het insteekdeel 5 is gericht naar de opening van de luchtpijp 34 20 wijzigen. Zelfs in het geval wanneer het naar buiten gerichte oppervlak van het gekromde insteekdeel 5 steunt tegen de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33, voordat de koppelmiddelen 14, 15 geheel gestrekt zijn, zal het bovengelegen deel van het insteekdeel 5 zich verder willen verplaatsen, hetgeen een toename van de kromming 25 daarvan tot gevolg zal hebben. Door vanuit deze positie het insteekdeel verder in de mondkeelholte te verplaatsen, zal door de tegendruk die de achterwand van de mondkeelholte uitoefent op het insteekdeel, de kromming van het insteekdeel veranderen.
Om het veranderen van de kromming van het insteekdeel 5 30 eenvoudig te laten plaatsvinden, is ten minste dit gekromde insteekdeel 5 vervaardigd van een elastisch vervormbaar materiaal.
Om het vervormen van het insteekdeel 5 nog verder te vereenvoudigen, kan het insteekdeel 5 verzwakt worden uitgevoerd. Bij voorkeur is het rechte gedeelte 7 van het geleidingselement 3 voorzien van 35 opstaande randen, zodat de kracht die op het vrije uiteinde 9 wordt uitgeoefend enkel een vervorming van het gekromde insteekdeel 5 zal bewerkstelligen en niet van het rechte gedeelte, of althans veel ' ' 4 ƒ -14- minder. Bovendien is het basiselement 2 om dezelfde reden relatief stijf uitgevoerd. Hierdoor kan worden voorkomen dat de rechte gedeelten 6 en 7 kunnen knikken, daarbij de mond 30 van de persoon openen en krachten uitoefenen op de tandenrij 51.
5 Vervolgens kan een buisvormig voorwerp 80, in het bijzonder een beademingsbuis, in de mondkeelholte worden ingebracht. Het buisvormige voorwerp 80 wordt daartoe van buiten de mond 30 door de open structuur van het basiselement 2 heen gevoerd en via een binnenoppervlak 3a (zie figuur 1) van het geleidingselement 3 .tot in 10 de mondkeelholte 33 geleid.
De mate van kromming van het insteekdeel 5 dient bij voorkeur zodanig te zijn, dat het vrije uiteinde 12 van het insteekdeel 5 is gericht naar een punt gelegen onder de epiglottis 32 of het vrije uiteinde 11 van het volgdeel 4, bij voorkeur ongeveer 1 cm daar 15 onder. De epiglottis 32 markeert namelijk het begin van de luchtpijp 34 en door het vrije uiteinde 12 naar genoemd te richten zal het buisvormige voorwerp 80 met succes in de luchtpijp 34 kunnen worden ingebracht.
Teneinde het langs het binnenoppervlak 5a geleiden van het 20 buisvormige voorwerp 80 met succes uit te voeren, is het voordelig voor de uitvinding om ten minste een gedeelte van het geleidingselement 3 te voorzien van zich in langsrichting uitstrekkende begrenzingsorganen voor het vormen van geleidingsgoot. Dergelijke begrenzingsorganen kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd 25 als een verhoogde langsrand of als een op het binnenoppervlak 5a aangebrachte U-vormige of n-vormige goot. Het zal duidelijk zijn dat er veel verschillende varianten mogelijk zijn.
In figuur 5 is te zien, dat het insteekdeel 5 de opening van de slokdarm 35 grotendeels afsluit. Het is voordelig voor de uitvinding 30 dat de kromming van het insteekdeel 5 zich voldoende ver uitstrekt in de richting van de luchtpijp 34 of de slokdarm 35, dat wil zeggen dat het insteekdeel 5 voldoende lengte omvat om een beschadigen van de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 gedurende het inbrengen van het instrument 1 te voorkomen. Is de lengte van het insteekdeel 35 5 te gering, dan zal het vrije uiteinde 12 daarvan langs de achterzijde 33a van de mondkeelholte 33 schrapen met het risico van letsel. Het is derhalve mogelijk dat het insteekdeel 5 een voldoende -15- lengte heeft teneinde letsel te voorkomen, maar onvoldoende lengte om de opening van de slokdarm 35 af te sluiten. Dit is echter· niet noodzakelijk aangezien de hoek die het insteekdeel 5 van het geleidingselement 2 maakt ten opzichte van de luchtpijp 34 zo kan 5 worden veranderd, dat het met behulp van het instrument 1 in te brengen buisvormig voorwerp 80 niet per abuis in de slokdarm 35 terecht komt.
Een alternatieve mogelijkheid om de hoek en/of richting te veranderen waarmee het vrije uiteinde 12 is gericht naar de opening 10 van de luchtpijp 34, wordt geboden door een samenwerking tussen het rechte gedeelte 7 van het geleidingselement 3 en de als steunorgaan fungerende dwarsverbinding 20. Dit wordt onderstaand nader toegelicht aan de hand van figuur 6.
Zoals reeds bij de toelichting bij figuur 1 werd besproken, is 15 tussen de beide benen 2a, 2b van het basiselement 2 de dwarsverbinding 20 aangebracht. De dwarsverbinding 20 fungeert tevens als steunorgaan voor het geleidingselement 3. In het bijzonder maakt de dwarsverbinding 20 het mogelijk dat het geleidingselement 3, dat in de in figuur 6 getoonde configuratie 20 vrij kan aanliggen tegen de dwarsverbinding 20, kan kantelen of scharnieren om de dwarsverbinding 20. Door het geleidingselement 3 tegen de dwarsverbinding 20 aan te drukken en vervolgens het geleidingselement 3 via zijn vrije uiteinde 9 enigszins omhoog of omlaag te verplaatsen in een richting zoals is aangeduid door een 25 dubbele pijl 44, zal de dwarsverbinding 20 fungeren als steun- en kantelpunt voor het geleidingselement 3. Door het verplaatsen van het geleidingselement 3 en in het bijzonder het vrije uiteinde 9 daarvan in een van de richting van de dubbele pijl 44, zal het vrije uiteinde 12 van het insteekdeel 5 in tegengestelde richting worden 30 verplaatst. Dit is in de figuur getoond met een dubbele pijl 45. Een nieuwe stand die het geleidingselement 3 daarbij kan innemen is in de figuur getoond met onderbroken lijnen. Opgemerkt zij, dat uit het oogpunt van illustratieve eenvoud slechts één nieuwe stand van het geleidingselement 3 is getoond na een opwaartse verplaatsing van het 35 vrije uiteinde 9. Op deze wijze kan het geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement 2 een kantelbeweging uitvoeren, waarbij de mate van scharnieren is beperkt door de beperkte lengte -16- van de koppelmiddelen 14, 15. Hierdoor wordt bereikt, dat het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 ten opzichte van het vrije uiteinde 11 van het basiselement 2 een beweging kan uitvoeren in een richting die in hoofdzaak haaks staat op de longitudinale 5 (verplaatsings-)richting. Op deze wijze wordt derhalve een verdere mogelijkheid geboden voor het veranderen van de hoek en/of richting waarmee het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 is gericht naar de opening van de luchtpijp 34. Het is mogelijk om het inbrengen van bijvoorbeeld een beademingsbuis uit te voeren op het 10 moment dat het instrument 1 zich in de in figuur 5 weergegeven positie bevindt en dat pas daarna de bovenstaand beschreven kantelbeweging toe te passen.
Een alternatieve wijze van het verschaffen van een kantel-15 mogelijkheid is getoond in figuur 7.
In figuur 7 is schematisch in dwarsdoorsnede een gedeelte van het instrument 1 getoond, waarbij het been 2a en het been 2b van het basiselement 2 een naar het geleidingselement 3 gerichte cilindrische nok 90 omvatten, die samenwerken met een aan het 20 element 3 voorziene geleidingsgoten 91. Hierdoor kan het geleidingselement 3 langs het basiselement 2 glijden en tevens rond de cilindrische nokken 91 scharnieren. Daarbij is het voordelig, als de cilindrische nokken 91 zijn aangebracht aan het begin van het verhoogde gedeelte 10, gezien vanuit het volgdeel 4.
25 Met het instrument 1 volgens de uitvinding is het zoals reeds aangegeven mogelijk om een buisvormig voorwerp in de luchtpijp 34 van een persoon in te brengen. Een dergelijke beademingsbuis is echter vrij stijf en zal in de praktijk de kromming van het gekromde insteekdeel 5 van het geleidingselement 2 wellicht niet exact kunnen 30 volgen, maar een geringere kromming willen vertonen. Om in zo'n geval toch de beademingsbuis in een voldoende mate te krommen, is het voordelig om het vrije uiteinde 12 van het geleidingselement 3 aan het binnenoppervlak 5a te voorzien van een lichte verhoging. Dit is getoond in figuur 8.
35 Figuur 8 toont schematisch in langsdoorsnede het uiteinde 12 van het insteekdeel 5. Aan het vrije uiteinde 12 is een verhoging 70 aangebracht, die voor een schematisch in langsdoorsnede getoonde ff· 1 ·' ' /' -17- beademingsbuis 80 fungeert als barrière. De beademingsbuis 80 zal met zijn uiteinde 81 tegen de verhoging 70 stoten wanneer de beademingsbuis 80 langs het binnenoppervlak 5a van het geleidingselement 3 wordt ingebracht. De verhoging 70 voorkomt dat 5 de beademingsbuis 80 verder langs het geleidingselement 3 schuift en' wanneer degene die het instrument 1 hanteert de beademingsbuis 80 blijft invoeren, zal dientengevolge de kromming toenemen. Wanneer de kromming van de beademingsbuis 80 nagenoeg gelijk is aan de kromming van het geleidingselement 3, zal het uiteinde 81 van de 10 beademingsbuis 80 over de verhoging 70 wippen en zijn weg naar de luchtpijp 34 vervolgen.
Figuur 9 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van het instrument 1 volgens de uitvinding in een zijaanzicht, die in het 15 algemeen is aangeduid met het verwijzingscijfer 100. Het instrument 100 omvat eveneens een basiselement 102, dat in hoofdzaak gelijk is aan het basiselement 2 zoals getoond in de voorgaande figuren en omvat derhalve eveneens een gekromd volgdeel 104. Voorts omvat het instrument 100 een in hoofdzaak J-vormig geleidingselement 103 met 20 een gekromd insteekdeel 105. In tegenstelling tot de in de voorgaande figuren getoonde uitvoeringsvorm van het instrument 1, ontbreken de koppelmiddelen en heeft het insteekdeel 105 een grotere afmeting D in breedterichting dan ruimte tussen de benen 102a en 102b van het basiselement 102. Hierdoor is het mogelijk om nadat met 25 het instrument 105 een voorwerp 80 is ingebracht, het basisdeel 102 en het geleidingselement 103 separaat uit de mondkeelholte 33 te nemen. Dit is getoond in figuur 10. Dit houdt in, dat het insteekdeel 105 met zijn binnenoppervlak 105a rust op het volgdeel 104 wanneer het instrument 100 zich in een gesloten positie bevindt. 30 Hiertoe omvat het insteekdeel 105 een verhoogd uitgevoerde langsrand 105b, die over het volgdeel 104 valt. Dit is in figuur 9 weergegeven met een stippellijn. Bij voorkeur omvat het insteekdeel 105 in de verhoogde langsrand 105b een uitsparing 200 waarin de benen 102a resp. 102b van het volgdeel 104 kunnen worden opgenomen. Dit is 35 schematisch getoond in figuur 11.
De kromming van het insteekdeel 105 is aangepast aan de kromming van het volgdeel 104, teneinde een zo compact mogelijk -18- instrument te verschaffen. De kromming van het volgdeel 104 is echter zo gekozen, dat deze kromming de contour van een tong zo goed mogelijk zal kunnen volgen. In sommige gevallen kan dit tot gevolg hebben dat de kromming van het insteekdeel 105 onvoldoende is om de 5 ingang van de slokdarm 35 te passeren en dat het in te brengen buisvormige voorwerp 80 onbedoeld in de slokdarm 35 terecht komt.
Om toch de kromming van het insteekdeel 105 van het in figuur 9 getoonde instrument 105 geschikt te kunnen veranderen stelt de uitvinding het volgende voor.
10 In de in de figuur getoonde gesloten positie van het instrument 105 rust het insteekdeel 105 met zijn binnenoppervlak 105a op het volgdeel 104, waarbij het volgdeel 104 en het insteekdeel 105 een in hoofdzaak gelijke radius hebben. Wordt echter aan het insteekdeel 105 een "voorkromming" gegeven, hetgeen wil zeggen, dat het 15 insteekdeel 105 in een ontspannen toestand een kromming heeft die groter is dan de kromming van het volgdeel 104, dan zal een uit elkaar bewegen van het insteekdeel 105 en het volgdeel 104 als resultaat hebben dat het insteekdeel 105 zijn "natuurlijke" positie zal innemen en dus automatisch een meer gekromde stand zal innemen 20 dan het volgdeel 104. In een geopende positie van het instrument 105 bevindt het insteekdeel 105 zich derhalve op afstand van het volgdeel 104 en heeft in die positie een geringere radius dan het volgdeel 104. Op deze wijze is het toch mogelijk om het instrument 105 een zo gering mogelijke dikte te geven, gecombineerd met de 25 mogelijkheid om de kromming van het insteekdeel 105 aan te passen zonder toepassing van koppelmiddelen nabij de vrije uiteinden 11, 12 van het volgdeel 104 en het insteekdeel 105.
Het gebruik van het instrument 1 volgens de onderhavige uitvinding kan met voordeel nog verder worden vereenvoudigd, door 30 het instrument 1 te voorzien van vergrendelmiddelen, die het mogelijk maken dat het in de mondkeelholte 33 ingebrachte instrument 1 in de geopende positie blijft staan, en derhalve het instrument 1 verder met één hand kan worden bediend. Dit is getoond in figuur 12.
Figuur 12 toont schematisch en opengewerkt in perspectief een 35 gedeelte van het instrument 1. Het basiselement 2 omvat een tussen de benen 2a, 2b aangebracht tussenstuk 300, dat kan worden opgenomen -19- in daartoe in het geleidingselement 3 verschafte opnameopeningen 301, 302, hetgeen in de figuur is aangegeven met onderbroken lijnen.
Door het geleidingselement 3 met de opnameopeningen 301, 302 over het tussenstuk 300 te plaatsen, wordt een verplaatsing van het 5 geleidingselement 3 ten opzichte van het basiselement vergrendeld, zodat degene die het instrument 1 hanteert geen kracht meer hoeft uit te oefenen op de gripmiddelen.
In de in figuur 12 getoonde uitvoeringsvorm omvat het geleidingselement 3 vier opnameopeningen 301, 302 waarvan er echter 10 slechts twee zichtbaar zijn, en omvat het basisdeel 2 één tussenstuk 300. Het zal echter duidelijk zijn dat ook een ander aantal opnameopeningen resp. tussenstukken mogelijk zijn.
Het is voor de uitvinding zeer voordelig als het basiselement 15 een open structuur heeft. Dankzij deze open structuur is het mogelijk dat het geleidingselement met een grote mate van vrijheid ten opzichte van het basiselement kan bewegen en dat bovendien het buisvormige voorwerp eenvoudig via het insteekdeel in de mondkeelholte kan worden ingebracht zonder dat het basisdeel daarbij 20 een obstakel vormt.
Een volgende alternatieve uitvoeringsvorm van het instrument volgens de uitvinding is getoond in figuur 13.
Figuur 13 toont een instrument 200 in een zijaanzicht daarvan. 25 Het instrument 200 omvat eveneens een basiselement 202 en een gekromd volgdeel 204. Voorts omvat het instrument 200 een in hoofdzaak J-vormig geleidingselement 203 met een gekromd insteekdeel 205. In tegenstelling tot de in de voorgaande figuren getoonde uitvoeringsvorm van het instrument 1, 100 omvat het rechte gedeelte 30 207 geen verhoogd gedeelte. Daarnaast heeft het basiselement 202 een geheel open structuur, in het bijzonder is het steunorgaan dat een dwarsverbinding vormt (zie figuur 1) niet meer aanwezig. Dit houdt in, dat het rechte gedeelte 207 van het geleidingselement 203 ter hoogte van het rechte gedeelte 206 van het basiselement 202 geheel 35 tussen de benen 202a, 202b ligt. Voorts heeft het insteekdeel 205 een enigszins grotere kromming, of anders gezegd een enigszins kleinere straal, dan het volgdeel 204. Het instrument 200 omvat -20- voorts een spreidmechanisme 220, hetgeen zal worden toegelicht aan de hand van de hiernavolgende figuren.
Het geleidingelement 203 is langs een gedeelte van het rechte gedeelte 207 voorzien van geleidingsgoten die samenwerken met de 5 benen 202a respectievelijk 202b, zodat het geleidingselement 203 langs het basiselement 202 kan glijden. Dit is getoond in figuur 14.
Figuur 14 toont een dwarsdoorsnede langs de lijn III-III in figuur 13 van het instrument 200. In de figuur is te zien, dat het geleidingselement 203 aan zijn langsranden is voorzien van twee 10 tegenover elkaar gelegen geleidingsgoten 291, waarin het been 202a respectievelijk het been 202b gedeeltelijk zijn opgenomen. De geleidingsgoten 291 vormen een verdieping in de langsranden van het geleidingselement 203. De benen 202a, 202b van het basiselement 202 zijn voldoende stijf, zodat het geleidingselement 203 geklemd zit 15 tussen de benen 202a, 202b, althans zodanig dat het geleidingelement 203 niet gemakkelijk tussen de benen 202a, 202b vandaan kan geraken. In de figuur zijn de benen 202a, 202b met speling opgenomen in de geleidingsgoten 291, zodat het geleidingselement 203 makkelijk langs de benen 202a, 202b zal kunnen glijden. Het is echter ook mogelijk 20 om het geleidingselement 203 vast te klemmen tussen de benen 202a, 202b, zodat er nauwelijks zijdelingse speling zal bestaan tussen het geleidingselement 203 en het basiselement 202.
In sommige gevallen is het echter gunstig wanneer het juist wel mogelijk is dat het geleidingelement tussen de benen van het 25 basiselement kan worden weggenomen, zodat het basiselement en het geleidingselement gescheiden van elkaar uit de mondkeelholte kunnen worden verwijderd. Dit is in het bijzonder het geval, wanneer met behulp van het instrument volgens de uitvinding bijvoorbeeld een beademingsbuis in de luchtpijp is ingebracht, waarbij aan het 30 gedeelte dat buiten de mondkeelholte van de persoon blijft nog andere onderdelen zijn aangebracht, waardoor het buiten de persoon gelegen deel van de beademingsbuis niet eenvoudig tussen de ruimte tussen het volgdeel en het insteekdeel (zie figuur 5) kan passeren wanneer het instrument weer uit de mondkeelholte genomen moet 35 worden.
Met het instrument 1 getoond in figuur 1 is dit ondermeer niet mogelijk vanwege de koppeling tussen het basiselement 2 en het -21- geleidingselement 3 door middel van de koppelmiddelen 14, 15. Bij het instrument 100 zoals getoond in figuur 9 is dat eveneens niet mogelijk, enerzijds vanwege het steunorgaan 20 en anderzijds vanwege het feit dat een deel van het geleidingelement 103 een grotere 5 breedte heeft dan het basiselement 102. Om namelijk met succes het geleidingelement en het basiselement gescheiden van elkaar uit de mondkeelholte te kunnen nemen, is het noodzakelijk om als,eerste het geleidingselement te verwijderen en vervolgens het basiselement, waarbij het geleidingselement over de ingebrachte beademingsbuis 10 heen wordt getrokken. Is eenmaal het geleidingselement uit de mondkeelholte verwijderd, dan kan eenvoudig het basiselement worden verwijderd.
Dit kan wel worden bereikt met het instrument 200 zoals getoond in figuren 13 en 14. Vanwege het ontbreken van het steunorgaan 20 15 (zie figuur 1) is het mogelijk om de benen 202a en 202b zodanig ten opzichte van elkaar te bewegen dat de tussenruimte T tussen de benen 202a, 202b groot genoeg wordt gemaakt om het geleidingselement 203 tussen de benen 202a, 202b te laten passeren.
Hiertoe is het instrument 200 voorzien van het spreidmechanisme 20 220, waarmee het uit elkaar bewegen of het spreiden van de benen 202a, 202b van het basiselement 202 kan worden bewerkstelligd.
Figuur 15 toont een dwarsdoorsnede langs de lijn IV-IV in figuur 13 van het instrument 200. Hierin is wederom te zien, dat het geleidingselement 203 in zijn langsranden is voorzien van twee 25 tegenover elkaar gelegen geleidingsgoten 291, waarin het been 202a respectievelijk het been 202b gedeeltelijk is opgenomen. De geleidingsgoten 291 vormen een verdieping in de langsranden van het geleidingselement 203.
Het spreidmechanisme 220 omvat een huis 221 dat in zijn naar de 30 benen 202a en 202b toegerichte zijden is voorzien van eerste en tweede geleidingsgoten 401 respectievelijk 402. De tweede geleidingsgoot 402 is ter plaatse van de pen 224 plaatselijk dieper uitgevoerd dan de eerste geleidingsgoot 401. In het huis 221 is voorts een opneemruimte 222 aangebracht, waarin een verschuifbaar 35 bedienelement 223 huist. Het bedienelement 223 is gevormd als een in hoofdzaak vlakke plaat. Tevens is in het been 202a een naar het -22- bedienelement 223 gerichte pen 224 aangebracht, die gedeeltelijk door een in het bedienelement 223 voorziene opneemsleuf 225 steekt. Bij voorkeur is het been 202b vast verbonden met het huis 221 met behulp van niet nader getoonde verbindingsmiddelen.
5 Figuur 16 toont een bovenaanzicht van een gedeelte van het instrument 200, waarbij het huis 221 en het geleidingsorgaan 203 niet zijn weergegeven. Duidelijk is te zien, dat het bedienelement 223 met de opneemgleuf 222 zich bevinden boven de benen 202a en 202b, en dat de pen 224 zich in de opneemsleuf 225 bevindt.
10 Wanneer vanuit de in de figuur getoonde positie het bedienelement 223 in een richting wordt verplaatst die is aangeduid met behulp van pijl 230, dan zal door de schuinstand van de opneemsleuf 225 de pen 224 in een richting worden gedwongen die is aangeduid met behulp van pijl 231, zodat in dit geval het been 202a 15 waarop de pen 224 is aangebracht eveneens in de richting van de pijl 231 zal bewegen en de benen 202a en 202b worden gespreid. Hierbij zal het been 202a in de plaatselijke verdieping van de geleidings-goot 402 worden gedrukt. Vervolgens kan het (niet getoonde) geleidingselement 203 uit het basiselement 202 worden verwijderd 20 zonder daarbij hinder te ondervinden van het basiselement 202.
De onderhavige uitvinding is in het bovenstaande beschreven in het licht van het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte en in het bijzonder in de luchtpijp van een persoon, 25 waarbij met voordeel de richting waarmee genoemd voorwerp de luchtpijp benadert kan worden aangepast. In het bijzonder kan daarbij vanwege de zeer geringe dikte van het instrument zelfs bij een persoon die zijn mond nauwelijks kan openen de luchtpijp toch met een grote mate van zekerheid worden benaderd.
30 In een aantal gevallen is het echter gewenst een buisvormig voorwerp in de slokdarm te plaatsen in plaats van in de luchtpijp.
Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan het inbrengen van een echosonde in de slokdarm voor het uitvoeren van een echoscopie van het hart. Ook in dit geval kan het instrument volgens de uitvinding 35 zeer goed worden toegepast, met name indien de koppelmiddelen worden weggenomen. Het blijft namelijk met een op deze wijze aangepast instrument volgens de uitvinding mogelijk om zeer eenvoudig het t, : : \ ·$
.· . Γ J
-23- instrument in de mondkeelholte in te brengen zonder dat daarbij degene die het instrument hanteert hoeft te zien waar het zich bevindt. Daarnaast blijft het voordeel van de geringe dikte van het instrument bestaan, zodat een persoon zijn mond niet geheel hoeft te 5 openen. Wanneer bijvoorbeeld in dit kader het insteekdeel een geringere lengte wordt verschaft, zal een buisvormig voorwerp dat met behulp van het bijvoorbeeld in figuur 9 getoonde instrument in de mondkeelholte wordt ingebracht, bij een verder doorschuiven daarvan in de slokdarm terecht komen.
10 Het is ook mogelijk om op een vergelijkbare wijze zoals eerder beschreven, het insteekdeel een "voorkromming" gegeven, waarbij in dit geval het insteekdeel in een ontspannen toestand een kromming heeft die geringer is dan de kromming van het volgdeel. Hierdoor zal een uit elkaar bewegen van het insteekdeel en het volgdeel als 15 resultaat hebben dat het insteekdeel zijn "natuurlijke" positie zal innemen en dus automatisch een minder gekromde stand zal innemen dan het volgdeel. Op deze wijze kan eenvoudig een buisvormig voorwerp dat in de slokdarm moet worden aangebracht via een meer omlaag wijzend insteekdeel daarin worden ingebracht. Om dit met succes te 20 kunnen toepassen, met als randvoorwaarde dat in gesloten positie van het instrument het insteekdeel en het volgdeel op elkaar aansluiten, kunnen klikmiddelen worden verschaft aan het insteekdeel en/of het volgdeel die in de gesloten positie het insteekdeel tegen ontspannen borgen, zodat pas bij het uitschuiven van het insteekdeel deze kan 25 ontspannen.
De beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding is niet enkel beperkt tot de getoonde uitvoeringsvormen, doch diverse wijzigingen en modificaties daarvan zijn mogelijk zonder af te 30 wijken van de omvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om het instrument niet enkel te gebruiken om een beademingsbuis in te brengen. Zo is het zeer goed mogelijk om bijvoorbeeld een fiberscoop in te brengen, waarbij de 35 instelmogelijkheden die het instrument volgens de uitvinding biedt, de mogelijkheid bieden om de richting waarin wordt gekeken eenvoudig te veranderen.
-24-
Ook is het zeer goed mogelijk om het geraamte van het basiselement hol uit te voeren, teneinde daar bijvoorbeeld een dunne optische draad zoals een glasvezelkabel in aan te brengen. Op deze wijze kan met het instrument volgens de uitvinding een middel worden 5 verschaft waarmee het mogelijk is om onder een hoek naar bijvoorbeeld de stembanden te kijken, die tot op heden niet mogelijk was zonder daarvoor zeer dure optische instrumenten te gebruiken.
Het is derhalve met een dergelijk instrument mogelijk om iemand van buiten af toch een zeer goed zicht op de luchtpijp en/of de slokdarm 10 te geven zonder dat het nodig is dat de persoon die een en ander ondergaat zijn mond ver open heeft.
Het is eveneens mogelijk het veranderen van de kromming van het insteekdeel te vereenvoudigen door de langsrand van het insteekdeel verzwakt uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan, door de 15 langsrand in te snijden.
Een volgende mogelijkheid is het, om de koppelmiddelen die nabij de uiteinden van het volgdeel en het insteekdeel zijn aangebracht zo uit te voeren, dat deze losmaakbaar zijn, zodat het basisdeel en het geleidingselement separaat van elkaar uit de 20 mondkeelholte kunnen worden uitgenomen. Een mogelijke wijze waarop dit kan worden gedaan, is het vervaardigen van het geraamte van het basisdeel uit een holle buis, waarbij in elk uiteinde van de beide benen van het basisdeel een opening is verschaft die in verbinding staat met een corresponderende opening in het uiteinde van het 25 volgdeel en waarbij door het geraamte twee draden worden gevoerd die aan het insteekdeel worden vastgemaakt.
Als het instrument uit de mondkeelholte moet worden genomen, dan kan het insteekdeel uit de mondkeelholte worden genomen waarbij de draden door het geraamte worden getrokken, zonder dat daarbij het 30 basisdeel met het insteekdeel behoeft mee komen. Bovendien kan aan de draden nabij het uiteinde van het basisdeel worden getrokken, zodat het insteekdeel kan worden gekromd.
Tevens is het ook mogelijk het basiselement geen open structuur, maar een gesloten structuur te geven. Hierbij rust het 35 geleidingselement bijvoorbeeld op het basiselement. Om toch een buisvormig voorwerp langs het geleidingselement in de mondkeelholte te kunnen inbrengen, is het noodzakelijk dat er een doorvoeropening -25- tussen het geleidingselement en het basiselement is verschaft voor het daar doorheen voeren van het buisvormige voorwerp. Ook is het mogelijk dat het geleidingselement zich met een aan de bedieningszijde gelegen deel aan de ondergelegen zijde van het 5 basiselement bevindt, waarbij dan ten minste het rechte gedeelte daarvan door de doorvoeropening heen steekt.
Tevens is het mogelijk om het instrument, dat is voorzien van het spreidmechanisme, in het huis van het spreidmechanisme te voorzien van vergrendelmiddelen die het openen van het instrument 10 hetzij in discrete stappen, hetzij traploos mogelijk maakt. Wanneer dergelijke vergrendelmiddelen bijvoorbeeld worden uitgevoerd als een in het huis verschafte verende lip (of ander onder veerspanning werkend orgaan bijvoorbeeld een onder veerspanning staande kogel), die samenwerkt met een op de bovenzijde van het geleidingselement 15 aangebrachte vertanding, wordt een effectieve borging verschaft tegen het ongewenst vanuit een geopende stand terugkeren naar een gesloten stand van het instrument. Wanneer bovendien de verende lip slechts naar een kant werkzaam is, dat wil zeggen enkel een beweging van het geleidingselement toelaat naar de geopende stand van het 20 instrument, dan kan het instrument worden vergrendeld tegen het terug bewegen vanuit de geopende stand naar de gesloten stand.
Aldus wordt met de uitvinding een zeer eenvoudig te hanteren instrument verschaft waarmee het mogelijk is om met een zeer grote 25 mate van zekerheid een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte, luchtpijp of slokdarm aan te brengen zonder dat daarbij degene die het instrument hanteert een vrij zicht heeft op de mondkeelholte. Bovendien is het instrument uitermate geschikt om te worden toegepast bij personen die om wat voor reden dan ook hun mond niet 30 voldoende ver kunnen openen en er dus slechts een geringe hoeveelheid ruimte is tussen de tanden om het instrument in te brengen. Voorts wordt met het instrument bereikt, dat er ruimte in de mondkeelholte wordt gemaakt door het uitoefenen van drukkrachten in de mondkeelholte zelf in plaats van het uitoefenen van til- en 35 duwkrachten van buitenaf. Hierdoor is het risico van letsel nagenoeg geëlimineerd. Voorts wordt er met de uitvinding een instrument verschaft dat zeer eenvoudig uit de mondkeelholte kan worden genomen -26- nadat een buisvormig voorwerp in de mondkeelholte, luchtpijp of slokdarm is aangebracht.
; i '·. ('
Claims (20)
1. Instrument voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp (80) in een farynx (33), omvattende een basiselement (2) met ten minste een gekromd volgdeel (4) voor het volgen van de 5 contour van een tong (31), met het kenmerk, dat een geleidingselement (3) is verschaft met ten minste een gekromd insteekdeel (5), voor het geleiden van een buisvormig voorwerp (80) over ten minste een gedeelte van een binnenoppervlak van het geleidingselement (3), en waarbij het basiselement (2) en 10 het geleidingselement (3) onderling verplaatsbaar zijn.
2. Instrument volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het basiselement (2) een open structuur (T) omvat voor het opnemen van het geleidingselement (3) in het basiselement (2) en voor het 15 toelaten van ten minste een verplaatsing van het geleidingselement (3) door het basiselement (2).
3. Instrument volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en het geleidingselement (3) een gecombineerde 20 dikte hebben die in hoofdzaak gelijk is aan de grootste dikte van het basiselement (2) en/of het geleidingselement (3).
4. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een deel van het binnenoppervlak van het 25 geleidingselement (3) is voorzien van zich in langsrichting uitstrekkende begrenzingsorganen voor het vormen van een geleidingsgoot.
5. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het 30 kenmerk, dat het insteekdeel (5) ten minste gedeeltelijk is vervaardigd uit een vervormbaar materiaal, in het bijzonder uit een elastisch vervormbaar materiaal. 1 Instrument volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat is 35 voorzien in een gesloten positie van het instrument (1), waarin het insteekdeel (5) met zijn binnenoppervlak rust op het volgdeel (4) en -28- waarin het volgdeel (4) en het insteekdeel (5) een in hoofdzaak gelijke radius hebben, en dat is voorzien in een geopende positie van het instrument (1), waarin het insteekdeel (5) zich op afstand bevindt van het volgdeel (4) en waarbij middelen zijn voorzien voor 5 het in de geopende positie aan het insteekdeel (5) verschaffen van een geringere radius dan het volgdeel (4).
7. Instrument volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het insteekdeel (105) in de gesloten positie onder voorspanning rust op 10 het volgdeel (104) .
8. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat koppelmiddelen (14, 15) zijn verschaft voor het begrensd en het verplaatsbaar koppelen van het basiselement (2) en 15 het geleidingselement (3), waarbij de koppelmiddelen (14, 15) zijn aangebracht nabij een vrij uiteinde (11) van het volgdeel (4) en nabij een vrij uiteinde (12) van het insteekdeel (5) .
9. Instrument volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de 20 koppelmiddelen (14, 15) ten minste gedeeltelijk zijn vervaardigd uit een flexibel materiaal.
10. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) een steunorgaan (20) omvat, dat 25 fungeert als kantelpunt voor het geleidingselement (3) .
11. Instrument volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het geleidingselement (3) vrij aanligt tegen het steunorgaan (20).
12. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en/of het geleidingselement (3) een op het volgdeel (4) respectievelijk op het insteekdeel (5) aansluitend en in hoofdzaak recht gedeelte (6, 7) omvatten.
13. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basiselement (2) en het geleidingselement (3) zijn voorzien van gripmiddelen. i -29-
14. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het instrument (1) is voorzien van vergrendelmiddelen (300, 301, 302) voor het in ten minste één positie ten opzichte van 5 elkaar vergrendelen van het basiselement (2) en het geleidingselement (3) .
15. Instrument volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het basiselement (202) twee op afstand van elkaar geplaatste 10 benen (202a, 202b) omvat, voor het ten minste gedeeltelijk daartussen opnemen van het geleidingselement (203) in het basiselement(202).
16. Instrument volgens één van de voorgaande conclusies, met het 15 kenmerk, dat het basiselement (202) en het geleidingselement (203) een op het volgdeel (204) respectievelijk op het insteekdeel (205) aansluitend en in hoofdzaak recht gedeelte (206, 207) omvatten, en waarbij het geleidingelement (203) over althans een gedeelte van het rechte gedeelte (207) is voorzien van twee geleidingsgoten (401, 20 402) voor het geleidend ondersteunen van het geleidingselement (203) .
17. Instrument volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat is voorzien in een spreidmechanisme (220) voor het vergroten van de 25 afstand tussen de benen (202a, 202b).
18. Instrument volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het spreidmechanisme (220) een huis (221) omvat met een daarin verschuifbaar bedienelement (223), welk bedienelement (223) is 30 gevormd als een in hoofdzaak vlakke plaat met een daarin aangebrachte, in hoofdzaak diagonale opneemsleuf (225), welke opneemsleuf (225) samenwerkt met een op een been (202a) verschafte pen(224).
19. Werkwijze voor het inbrengen van een in hoofdzaak buisvormig voorwerp (80) in een farynx (33) met een instrument (1) volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende de stappen: -30- - het positioneren van het instrument (1) voor het inbrengen het voorwerp (80) door een langs de tong (31) geleiden van het volgdeel (4) tot in de farynx (33); - het uit elkaar bewegen van het geleidingselement (3) en het 5 basiselement (2); en - het langs ten minste een deel van het binnenoppervlak van het insteekdeel (5) geleiden van het in te brengen voorwerp (80) tot in de farynx (33).
20. Werkwijze volgens conclusie 19, verder omvattende de stap: - het veranderen van de radius van het insteekdeel (5) door het ten opzichte van elkaar verplaatsen van het volgdeel (4) en het insteekdeel (5) .
21. Werkwijze volgens conclusie 19 of 20, verder omvattende de stap: - het kantelen van het geleidingselement (3) ten opzichte van het basisdeel (2).
Priority Applications (8)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1019547A NL1019547C1 (nl) | 2001-10-31 | 2001-12-12 | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. |
US10/493,926 US20060247496A1 (en) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument |
AU2002338218A AU2002338218A1 (en) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument |
PCT/NL2002/000692 WO2003051186A1 (en) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument |
ES02773035T ES2347771T3 (es) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrumento para crear un espacio en la faringe humana. |
DE60236748T DE60236748D1 (de) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument zur verschaffung von raum in einem menschlichen mundkehlloch |
AT02773035T ATE471107T1 (de) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument zur verschaffung von raum in einem menschlichen mundkehlloch |
EP02773035A EP1439776B1 (en) | 2001-10-31 | 2002-10-31 | Instrument for creating space in a human pharynx |
Applications Claiming Priority (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1019263A NL1019263C2 (nl) | 2001-10-31 | 2001-10-31 | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. |
NL1019263 | 2001-10-31 | ||
NL1019547 | 2001-12-12 | ||
NL1019547A NL1019547C1 (nl) | 2001-10-31 | 2001-12-12 | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1019547C1 true NL1019547C1 (nl) | 2003-05-02 |
Family
ID=26643408
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1019547A NL1019547C1 (nl) | 2001-10-31 | 2001-12-12 | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL1019547C1 (nl) |
Cited By (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2022226103A1 (en) * | 2021-04-20 | 2022-10-27 | Procept Biorobotics Corporation | Surgical probe with independent energy sources |
US11771512B2 (en) | 2020-06-26 | 2023-10-03 | Procept Biorobotics Corporation | Systems and methods for defining and modifying range of motion of probe used in patient treatment |
US11877818B2 (en) | 2020-06-26 | 2024-01-23 | Procept Biorobotics Corporation | Integration of robotic arms with surgical probes |
US12089907B2 (en) | 2019-03-07 | 2024-09-17 | Procept Biorobotics Corporation | Robotic arms and methods for tissue resection and imaging |
-
2001
- 2001-12-12 NL NL1019547A patent/NL1019547C1/nl not_active IP Right Cessation
Cited By (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US12089907B2 (en) | 2019-03-07 | 2024-09-17 | Procept Biorobotics Corporation | Robotic arms and methods for tissue resection and imaging |
US11771512B2 (en) | 2020-06-26 | 2023-10-03 | Procept Biorobotics Corporation | Systems and methods for defining and modifying range of motion of probe used in patient treatment |
US11877818B2 (en) | 2020-06-26 | 2024-01-23 | Procept Biorobotics Corporation | Integration of robotic arms with surgical probes |
WO2022226103A1 (en) * | 2021-04-20 | 2022-10-27 | Procept Biorobotics Corporation | Surgical probe with independent energy sources |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
JP5455910B2 (ja) | 喉頭鏡挿入部および喉頭鏡 | |
US6749563B2 (en) | Medical instrument that can be spread, especially a laryngoscope | |
US4356821A (en) | Airway | |
US6672305B2 (en) | Shallow throat orotracheal intubation guide | |
US5381787A (en) | Extendable and retractable laryngoscope | |
US8297275B2 (en) | Adjustable oral airway devices, and adjustable oral airway kits | |
US20060074276A1 (en) | Dual blade laryngoscope with esophageal obturator | |
US20110126840A1 (en) | Adjustable Oral Airway Devices, And Adjustable Oral Airway Kits | |
JPH04108423A (ja) | 喉頭鏡 | |
WO2000030706A1 (en) | Airway device | |
JP2012504430A (ja) | 咽頭部マスクと他の医療装置を口蓋を通して導入するマウス・ガグ | |
WO2012065886A1 (en) | A tracheal intubation guide | |
NL1019547C1 (nl) | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. | |
US7311663B2 (en) | Multi-positionable vaginal speculum with removable blades | |
US4365625A (en) | Expandable oral airway | |
US20060247496A1 (en) | Instrument for creating space in a human pharynx, and method for using the instrument | |
CN114642804A (zh) | 利用低的力致动的铰接式插管工具 | |
CN114176497B (zh) | 活动式喉腔撑开引导装置及其活动方法 | |
NL1019263C2 (nl) | Instrument en werkwijze voor het inbrengen van een buisvormig voorwerp in de farynx van een persoon. | |
EP4355398A2 (en) | Intubation tool, system and methods | |
US20220142811A1 (en) | Device and method for helping prevent snoring and sleep apnea | |
US2697432A (en) | Mouth gag with anaesthetic tube for surgical use | |
JP2001231863A (ja) | エアウエイ | |
NL1019550C2 (nl) | Instrument en werkwijze voor het verruimen van een ademweg in de farynx van een persoon en werkwijze voor het gebruik van het instrument. | |
GB2086732A (en) | Blade and prism for laryngoscope |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
VD1 | Lapsed due to non-payment of the annual fee |
Effective date: 20060701 |