NL1011570C2 - Inrichting voor het afgeven van een fluïdum. - Google Patents

Description

Titel: Inrichting voor het afgeven van een fluïdum.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afgeven van een fluïdum, volgens de aanhef van conclusie 1. Een dergelijke inrichting is bekend uit US-5.368.207.

5 Deze bekende inrichting omvat een drukcontainer waarin een af te geven fluïdum in een eerste kamer kan worden opgeslagen, waarbij een tweede kamer is opgenomen voor het opslaan en afgeven van een drijfgas. De tweede kamer staat via drukregelmiddelen in fluïdumverbinding met 10 de eerste kamer. De drukregelmiddelen zijn ingericht voor het vanuit de tweede kamer in de eerste kamer voeren van het drijfgas met een bepaalde, vooringestelde druk. Tijdens gebruik wordt bij een dergelijke inrichting het fluïdum in de eerste kamer onder druk gebracht met behulp van het 15 drijfgas en bij openen van geschikte afgiftemiddelen wordt het fluïdum aldus uit de eerste kamer gedreven.

Deze bekende inrichting heeft als nadeel dat de verhouding tussen het volume van de eerste kamer en het volume van de tweede kamer ongunstig is. Teneinde voldoende 20 drijfgas in de tweede kamer te kunnen opslaan voor het bij een geschikte druk afgeven van de volledige inhoud van de eerste kamer dient de tweede kamer relatief groot te zijn in verhouding tot de eerste kamer. Hierdoor heeft de inrichting als geheel een ongunstige verhouding tussen 25 buitenafmetingen en effectieve inhoud van de eerste kamer.

Voorgesteld is reeds de druk in de tweede kamer te verhogen, zodanig dat bij een kleiner volume eenzelfde hoeveelheid drijfgas daarin kan worden opgenomen. Dit heeft echter als nadeel dat de drukregelmiddelen en de wanden van 30 ten minste de tweede kamer op dergelijke verhoogde drukken dienen te worden ingericht, hetgeen technisch ingewikkeld en kostbaar is. Bovendien zijn dergelijke verhoogde drukken veelal ontoelaatbaar zonder extreme veiligheidsmaatregelen, vanwege produktie- en gebruikstechnische omstandigheden.

10 1 1570 2

Voorts heeft een dergelijke inrichting het nadeel dat relatief veel materiaal wordt gebruikt en een dergelijke inrichting relatief zwaar is.

De uitvinding beoogt een inrichting volgens de 5 inleiding, waarbij de genoemde nadelen zijn vermeden, met behoud van de voordelen daarvan. Daartoe wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 1.

Bij een inrichting volgens onderhavige uitvinding is 10 een vulmiddel in het tweede compartiment opgenomen voor het associëren van ten minste een deel van het drijfgas, welk deel derhalve in het tweede compartiment kan worden gebracht zonder dat daarin de druk aanmerkelijk wordt verhoogd. Hierdoor wordt het verrassende effekt bereikt dat 15 bij gelijke gebruiksomstandigheden in het met vulmiddel gevulde tweede compartiment een aanmerkelijk groter volume drijfgas kan worden gebracht onder een vooraf gekozen druk dan bij een tweede kamer van de bekende inrichting, bij dezelfde druk. Dit betekent dat bij een inrichting volgens 20 de uitvinding de tweede kamer relatief klein kan worden uitgevoerd ten opzichte van de eerste kamer, terwijl toch een groot volume drijfgas bij een relatief lage druk in de tweede kamer kan worden gebracht. Dit betekent dat geen bijzondere maatregelen nodig zijn voor het tegen extreme 25 drukken bestand maken van de drukregelmiddelen en de wanden van het tweede compartiment.

In een inrichting volgens de uitvinding kan op 1 voordelige en verrassende wijze gebruik worden gemaakt van ^ uit de aerosolindustrie bekende technieken, zoals 30 ventieldelen en containers.

In een voordelige uitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 3.

Door gebruik van relatief zuiver kooldioxyde als 35 drijfgas, waarbij de vulmiddelen in hoofdzaak door actief 1 kool vezels worden gevormd wordt het voordeel bereikt dat 10 1 1570 3 een bijzonder groot volume drijfgas in een bijzonder kleine ruimte kan worden gebracht bij een geschikte druk, als gevolg van het grote specifieke in- en uitwendige oppervlak van de actief kool vezels. Met name wanneer een inrichting 5 volgens de uitvinding wordt toegepast voor het afgeven van koolzuurhoudende dranken wordt door de relatief hoge zuiverheid bovendien het voordeel bereikt dat het drijfgas direct in of boven de af te geven drank kan worden gebracht, waardoor de inrichting constructief eenvoudig kan 10 worden uitgevoerd. Bovendien wordt hiermee steeds een gewenste evenwichtssituatie in de kopruimte van het eerste compartiment gehandhaafd, hetgeen de kwaliteit van de af te geven drank positief beïnvloedt en de houdbaarheid verlengt.

15 Voor toepassing van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding voor opslag en afgifte van bier, in het bijzonder van het lager-type, wordt bij voorkeur een overdruk in de kopruimte van het opslagcompartiment (eerste compartiment) in stand gehouden tussen 0,65 bar en 1,0 bar 20 (1,65 bar tot 2,0 bar absoluut) teneinde een evenwicht in het C02-gehalte te verkrijgen en behouden van ongeveer 4,6 gram C02 per liter bier bij een biertemperatuur tussen 5°C en 10°C. Uit tabel 1 kunnen voor andere koolzuurhoudende dranken voor gewenste koolzuurgehalten de gewenste 25 overdrukken worden afgelezen.

Voor het associëren van C02 wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van geactiveerd koolstof, zoals van het type GF40 of RlExtra, beide geleverd door de firma Norit, Amersfoort, Nederland, zoals nader in de beschrijving 30 aangeduid.

Per liter af te geven fluïdum, in het bijzonder koolzuurhoudende drank wordt bij voorkeur tussen 2 en 20 gram actief kool in het tweede compartiment opgenomen. Meer in het bijzonder tussen 6 en 18 gram actief kool. Hierdoor 35 kan bij aanvaardbare druk een voldoende hoeveelheid C02 of 1011570 4 dergelijk drukgas worden geassocieerd, terwijl nagenoeg geen overmaat kool aanwezig is.

Per liter af te geven fluïdum, in het bijzonder koolzuurhoudende drank wordt bij voorkeur tussen 1 en 10 5 gram C02 als drukmedium in het tweede compartiment opgeslagen. Gebleken is dat dergelijke hoeveelheden voldoende zijn voor het althans nagenoeg volledig verdringen van de drank. Met name een hoeveelheid tussen 2 en 8 gram C02 blijkt tot zeer goede resultaten te leiden.

10 In nadere uitwerking wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 4.

Verrassenderwijs is gebleken dat bij het afgeven van koolzuurhoudende dranken, met name bier, reeds bij een 15 relatief kleine overdruk in de kamer waarin af te geven \ drank is opgenomen ten opzichte van de omgeving, tot een bijzonder gunstig afgiftepatroon leidt. Met name kan Ξ daarmee relatief snel een aantal glazen bier worden getapt : met een geschikte schuimkraag en een optimaal C02-gehalte.

20 Door geschikte dimensionering van de uitstroomin- richting kan reeds bij de koolzuurevenwichtsoverdruk bier J worden getapt, op geschikte wijze, dat wil zeggen bij een goede tapsnelheid met een juist C02-gehalte en een mooie, volle schuimkraag.

25 Bij voorkeur zijn overdruk-beveiligingsmiddelen voorzien voor het eerste en/of tweede compartiment voor het, bij optreden van te hoge drukken, gecontroleerd aflaten van ten minste een deel van het drukmedium. Daartoe kan bijvoorbeeld een ventiel zijn voorzien of kunnen bewust 30 plaatselijke verzwakkingen zijn aangebracht, bijvoorbeeld bij felsnaden, aanhechtingen of dergelijke.

In een eerste voorkeursuitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 11.

35 Het opnemen van zowel het eerste als het tweede compartiment in de houder biedt het voordeel dat voor een 'i 1011570 5 gebruiker geen montagehandelingen nodig zijn alvorens de inrichting te kunnen gebruiken. Dit komt het gebruiksgemak, het comfort en de veiligheid van de gebruiker ten goede. Bovendien worden montagefouten daarmee verhinderd, waardoor 5 verspilling wordt tegengegaan. Door te voorzien in middelen voor het vullen van het tweede compartiment met drijfgas, vanaf de buitenzijde van de houder, wordt het voordeel bereikt dat dit afvullen tot elk geschikt moment kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld na vulling en na behandeling van 10 het fluïdum in het eerste compartiment. Dit is met name voordelig wanneer een dergelijk fluïdum in de houder aan grote temperatuurs-veranderingen dient te worden blootgesteld zoals bijvoorbeeld in een pasteurisatiegang.

In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt een 15 inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 12.

Bij een dergelijke uitvoeringsvorm kan, voorafgaand aan gebruik, het tweede compartiment dat is opgenomen in een bij voorkeur patroonvormige behuizing, gekoppeld worden 20 aan de houder en in fluïdumverbinding worden gebracht met het eerste compartiment. Hierdoor wordt verzekerd dat voorafgaand aan gebruik de houder nagenoeg drukloos is, althans een relatief lage druk behoudt. Pas na koppeling met het tweede compartiment kan de gewenste drukverhoging 25 worden verkregen. Bovendien kunnen het eerste compartiment en het tweede compartiment afzonderlijk worden behandeld, hetgeen produktietechnisch en gebruikstechnisch voordelig is. Immers, de houder met het eerste compartiment kan aan bijvoorbeeld temperatuursveranderingen worden blootgesteld 30 zonder dat daardoor het drijfgas in het tweede compartiment wordt beïnvloed, terwijl bovendien de verschillende delen afzonderlijk kunnen worden vervaardigd, opgeslagen, getransporteerd, eventueel hergebruikt of afgevoerd. Voorts wordt hiermee het voordeel bereikt dat, indien gewenst, 35 meerdere houders tegelijkertijd of opeenvolgend onder druk 10 1 1570.

6 kunnen worden gebracht en gehouden met hetzelfde tweede compartiment.

In een verdere, bijzonder voordelige uitvoeringsvorm wordt een inrichting volgens de uitvinding voorts 5 gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 13.

Gebruik van een stijgleiding, bevestigd aan het eerste compartiment biedt het voordeel dat dit samenstel als eenheid kan worden geplaatst. Dit is in het bijzonder voordelig wanneer tevens de afgiftemiddelen in dit 10 samenstel zijn geïntegreerd. De stijgleiding zorgt er daarbij voor dat het eerste compartiment op geschikte wijze geheel kan worden geleegd. Plaatsing van het samenstel kan bij voorkeur geschieden na vullen van het eerste compartiment. Overigens wordt opgemerkt dat een dergelijk i 15 samenstel ook los van het eerste compartiment kan worden geleverd zodanig dat dit door een gebruiker direct voorafgaand aan gebruik kan worden geplaatst. Bovendien kan een dergelijk samenstel hervulbaar, althans meerdere malen te gebruiken worden uitgevoerd.

20 De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het onder druk houden en afgeven van een fluïdum, gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 15.

- Met een dergelijke werkwijze wordt het voordeel 25 bereikt dat met behulp van een relatief eenvoudige inrichting een relatief grote hoeveelheid fluïdum kan worden afgegeven zonder dat daartoe het drijfgas in extreme mate dient te worden gecomprimeerd en zonder dat drijfgas in een kamer dient te worden ondergebracht die een relatief 1 30 groot volume heeft ten opzichte van de hoeveelheid af te - geven fluïdum. Een bij een dergelijke werkwijze te gebruiken inrichting kan derhalve relatief klein, eenvoudig en licht worden uitgevoerd, zonder dat daarbij het gebruiksgemak en de veiligheid van de gebruiker nadelig j 35 worden beïnvloed.

j ' Ί 10 1 1570' 7

De uitvinding heeft voorts betrekking op een drukpatroon voor gebruik bij een inrichting, samenstel of werkwijze volgens de uitvinding, gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 17.

5 Een dergelijk drukpatroon kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een relatief kleine houder, geschikt voor ~ het onder druk brengen en houden van een eerste compartiment, doch kan ook zijn uitgevoerd als bijvoorbeeld een C02-cilinder voor het onder druk brengen en houden van 10 een aantal eerste compartimenten of een fust met een relatief grote inhoud. Uiteraard kan een drukpatroon volgens de uitvinding zijn gevuld met allerlei vulmiddelen, afhankelijk van het drijfgas dat daarin dient te worden opgeslagen, doch als vulmiddel verdienen actief kool vezels 15 de voorkeur, in combinatie met C02, gezien de relatief universele toepasbaarheid en hergebruiksmogelijkheden daarvan en de zuiverheid van het C02, waardoor dit direct in of boven de drank kan worden ingebracht.

In nadere uitwerking wordt een drukpatroon volgens 20 de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 18.

Toepassing van drukregelmiddelen voor het tijdens gebruik in stand houden van een relatief constante overdruk bieden het voordeel dat steeds op in hoofdzaak gelijke 25 wijze fluïdum kan worden afgegeven. Opname van de drukregelmiddelen in het drukpatroon bieden daarbij het voordeel dat deze relatief eenvoudig kunnen worden hergebruikt en kunnen worden geactiveerd, terwijl deze bovendien, indien gewenst, tevens als afsluitmiddel voor 30 het drukpatroon kunnen worden toegepast.

De uitvinding heeft bovendien betrekking op het gebruik van een drukpatroon volgens de uitvinding bij het afgeven van een koolzuurhoudende drank, in het bijzonder bier.

1011570 8

Nadere voordelige uitvoeringsvormen van een inrichting of werkwijze volgens de uitvinding zijn gegeven in de volgconclusies.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal een aantal 5 uitvoeringsvoorbeelden van een inrichting en werkwijze volgens de uitvinding worden beschreven aan de hand van de tekening. Hierin toont: fig. 1 schematisch, in doorgesneden zijaanzicht, een inrichting volgens de uitvinding; 10 fig. 2 schematisch, in doorgesneden zijaanzicht, een alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 3 schematisch, in doorgesneden aanzicht, een drukregelmiddel voor toepassing in een inrichting volgens : 15 de uitvinding; ' fig. 4 schematisch een tweede alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding; en fig. 5 schematisch een derde alternatieve 20 uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

In deze beschrijving hebben gelijke of ' corresponderende delen corresponderende verwijzingscijfers.

- In deze beschrijving zullen de uitvoeringsvormen worden toegelicht aan de hand van een tapinrichting voor koolzuur-25 houdende dranken, in het bijzonder bier. Het zal echter direkt duidelijk zijn dat ook andere toepassingen mogelijk zijn, bijvoorbeeld gebruik van een dergelijke inrichting voor het afgeven van voedingswaren, schuimvormige produkten, pasta's en dergelijke.

* 30 Fig. 1 toont een inrichting 1 volgens de uitvinding voorzien van een houder 2 waarin een hoeveelheid af te geven bier 3 is opgenomen in een eerste compartiment 4. De . houder 2 is in de getoonde uitvoeringsvorm een relatief dunwandig blik met een relatief grote inhoud, bijvoorbeeld 35 3 of 5 liter. De houder 2 is alzijdig gesloten en in het 1 bovenvlak 5 voorzien van een centrale opening 6 waarin ; 1011570 9 afgiftemiddelen 7 zijn opgenomen, welke nog nader zullen worden beschreven. Onder de afgiftemiddelen 7 strekt zich een drukregelinrichting 8 uit, welke eveneens nog nader zal worden beschreven. Op de afgiftemiddelen 7 sluiten omleid-5 middelen 9 aan voor het vanuit de houder 2 afvoeren van bier 3, via de afgiftemiddelen 7 naar bijvoorbeeld een glas (niet getoond). Daartoe reikt vanaf de afgiftemiddelen 7 een stijgleiding (dip tube) 10 tot nabij de bodem 11 van de houder 2, zodat het volledige volume bier 3 via de afgifte-10 middelen 7 en de omleidmiddelen 9 kan worden afgegeven.

De afgiftemiddelen 7 omvatten een doorlaat 12 waarop binnen de houder 2 de stijgleiding 10 aansluit en buiten de houder 2 de omleidmiddelen 9 aansluiten. Voorts omvatten de afgiftemiddelen 7 een tegen veerdruk te openen afsluiter 15 (niet getoond) welke in een eerste stand de afgiftemiddelen 7 afdicht en in een tweede stand de stijgleiding 10 in fluïdumverbinding brengt met de omleidmiddelen 9, althans een zich daarin uitstrekkende leiding 13. Voor het bedienen van de afgiftemiddelen 7 is een knop 14 voorzien die bij 20 een beweging in de richting van het bovenvlak 5 de afsluit-middelen naar de tweede stand beweegt, terwijl deze door de genoemde veerdruk in de richting van de eerste stand wordt bewogen, voor het afsluiten bij niet bekrachtiging. Dergelijke afgiftemiddelen 7 zijn op zichzelf reeds bekend 25 en kunnen door de vakman binnen het raam van de uitvinding op bekende, geschikte wijze worden aangepast of vervangen.

De drukregelinrichting 8 omvat een behuizing 15 welke een tweede compartiment 16 omvat. Nabij het boveneinde van de behuizing 15 zijn drukregelmiddelen 17 30 aangebracht welke nog nader zullen worden beschreven. De behuizing 15 is met behulp van ophangmiddelen 18 opgehangen aan het bovenvlak 5 of de afgiftemiddelen 7, zodanig dat een doorlaatopening 19 van de drukmiddelen 17 op enige afstand onder de afgiftemiddelen 7 is gepositioneerd, bij 35 voorkeur boven het vloeistofniveau. De drukregelinrichting 8 en de afgiftemiddelen 7 zijn bij voorkeur zodanig met 101 1570 10 elkaar verbonden dat deze door de centrale opening 6 in het bovenvlak 5 kunnen worden ingebracht, waarbij de opening 6 gas- en vloeistofdicht wordt afgesloten door de afgiftemiddelen 7. Hierdoor is eenvoudige plaatsing van de 5 drukregelinrichting 8 mogelijk, terwijl deze bovendien, althans in een daartoe ingerichte werkplaats, ook weer eenvoudig kan worden verwijderd voor hergebruik of restverwerking.

In het tweede compartiment 16 is een vulmiddel 20 10 aangebracht, geschikt voor het associëren van een relatief grote hoeveelheid drijfgas. In de getoonde uitvoeringsvorm is het vulmiddel 20 uitgevoerd als een hoeveelheid actief kool vezels met een relatief groot specifiek intern en extern oppervlak, voor het daarin en daarop adsorberen 15 en/of absorberen van een relatief grote hoeveelheid C02 bij een aanvaardbare gasdruk binnen het tweede compartiment 16.

; In een voordelige uitvoeringsvorm wordt als vulmiddel actieve koolstof, in het bijzonder actief kool vezels toegepast met een groot specifiek oppervlak, bij 20 voorkeur tussen 600 en 1400 m2/gr en een hoge interne ï porositeit, in het bijzonder meer dan 55% en bij voorkeur - tussen 55 en 80%. De vezels hebben bovendien bij voorkeur - een relatief groot extern specifiek oppervlak, bijvoorbeeld : meer dan 2 dm3, meer in het bijzonder meer dan 25 dm3.

: 25 Dergelijke actief kool vezels zijn commercieel verkrijgbaar. Gebruik van een dergelijk vulmiddel biedt het voordeel dat het tweede compartiment relatief klein kan worden uitgevoerd, terwijl toch voldoende C02 kan worden geassocieerd. Ter illustratie, voor het volledig legen van - 30 een houder met een inhoud van 5 liter bier, bij 7°C en een gewenste interne druk van 1,7 bar kan bijvoorbeeld worden volstaan met een tweede compartiment met een inhoud van ongeveer 40 milliliter, bij een gasdruk in het tweede compartiment van ongeveer 10 bar. In de getoonde , 35 uitvoeringsvorm is gekozen voor een enigszins groter tweede ^ compartiment en eenzelfde druk, (derhalve een grotere i : 1011570 11 hoeveelheid drijfgas) teneinde een veiligheidsmarge te verkrijgen, zodanig dat wordt verhinderd dat de houder niet geheel kan worden leeggedrukt. De verhouding tussen de inhoud van het eerste compartiment en de inhoud van het 5 tweede compartiment kan bijvoorbeeld worden gekozen > 140 : 1, bijvoorbeeld 66 : 1. Het verdient, in verband met de gewenste buitenafmetingen van de inrichting in verhouding tot de inhoud de voorkeur dat deze verhouding groter is dan 5:1, bij voorkeur groter dan 15:1 en bij 10 voorkeur groter dan 50:1. Voor het volledig leegdrukken van een bovenbeschreven houder met een inhoud van ongeveer 5 liter is dan ongeveer 18 liter C02-gas beschikbaar gemeten bij een druk van 1 bar. Het zal direct duidelijk zijn dat voor elke inhoud van een eerste compartiment en gewenste te 15 verkrijgen overdruk daarin de gewenste volumina C02 en vulmiddel eenvoudig kunnen worden bepaald, alsmede de gewenste inhoud van het tweede compartiment gerelateerd aan druk en temperatuur. Voorts zal duidelijk zijn dat ook andere vulmiddelen kunnen worden toegepast, onder meer 20 afhankelijk van de gekozen toepassing, in het bijzonder het te gebruiken drijfgas. Zo kunnen worden toegepast zuurbehandelde klei, geactiveerd aluminium en bauxiet, ijzeroxyde, magnesiumoxyde, silicagel, alsmede geschikte vloeistoffen zoals aceton en dergelijke. In de toepassing 25 bij dranken, in het bijzonder koolzuurhoudende dranken en andere voor consumptie geschikte produkten biedt het gebruik van C02 het voordeel dat dit bij normaal gebruik geen nadelige invloed heeft voor de gebruiker. Bovendien is C02 relatief eenvoudig te verkrijgen, bijvoorbeeld als 30 afvalprodukt bij industriële processen, welk hergebruik milieutechnisch voordelig is.

Ter illustratie wordt hier een voorbeelduitvoerings-vorm beschreven.

Een tweede container met ventiel, met een inhoud van 35 ongeveer 150 ml werd gevuld met ongeveer 70 gram actief koolvezels type RlExtra, geleverd door Norit, NL. Hieraan 1011570 12 werd 0,74 mol C02 geassocieerd, ofwel 33 gram. De formule P.V./R.T. leert dat hiermee, bij een biertemperatuur van 7°C in een eerste compartiment van 5 liter ongeveer 4,850 liter bier onder druk van ongeveer 1,65 bar (0,65 bar . 5 overduk) kan worden gehouden en daaruit kan worden afgegeven met bijzonder goede tapeigenschappen terwijl een s 100% veiligheidsmarge is aangehouden. Het C02-gas zorgt tenminste bij aanvang voor een druk van ongeveer 10 bar'in i de tweede container. Gedurende de levensduur van de ? 10 tapinrichting werd een evenwicht in stand gehouden van ongeveer 4,6 gram C02 per liter bier (tabel 1) . Daarbij werd een afgiftekanaal toegepast met een doorsnede van ongeveer 8 a 9 mm. Meer in het algemeen wordt bij voorkeur tussen 2 en 20, bij voorkeur tussen 6 en 18 gram actief 15 kool en tussen 1 en 10, bij voorkeur tussen 2 en 8 gram C02 = toegevoegd per liter af te geven drank. Ter vergelijking, vloeibaar C02 zou tot onaanvaardbare hoge drukken van : bijvoorbeeld 50 a 60 bar in de tweede container leiden, ^ terwijl bij gebruik van gasvormig C02 zonder associërende 20 middelen een tweede container met een volume van ongeveer 0,77 liter noodzakelijk zou zijn, bij een startonderdruk * van 10 bar, zonder veiligheidsmarge. Bij een veiligheidsmarge van 100% zou dit, bij een vijfliter vat voor bier, slechts een restvolume voor bier overlaten van 25 ongeveer 3,5 liter.

30 35 1 1011570 13

Koolzuurgehalte grafiek

Donkere strook is de koolzuurnorm •c 0.35 0.40 0.4^λ4β 04β

o — I

tabel 1 ”i Wi“i 3,o bab

De drukregelinrichting 8 is bijvoorbeeld voorzien 20 van drukregel-middelen 17, welke nader zijn afgebeeld in fig. 3 en op zichzelf bekend zijn uit onder meer US-5.368.207, welke publicatie met betrekking tot deze drukregelmiddelen hierin door referentie geacht wordt te zijn opgenomen. Dergelijke drukregelmiddelen, eveneens 25 bekend onder de benaming Pressure Generator, worden onder meer geleverd door de firma Stabilpress, België. De drukregelmiddelen 17 omvatten een cilindrische mantel 20, welke aan een eerste einde is gesloten door een bodem 21 en aan het tegenover gelegen einde is voorzien van een 30 doorlaatopening 19. Tijdens gebruik is de doorlaat 19 naar het eerste compartiment 4 gekeerd en daarmee in open fluïdumverbinding. Binnen de mantel 20 is een enigszins diabolovormig zuigerlichaam 22 opgenomen, dat aan de beide einden is voorzien van een 0-ring of dergelijke afdichting 35 23 welke aanligt tegen de binnenzijde van de mantel 20.

Tussen het eerste einde 24 van het zuigerlichaam 22 en de 10 1 1570 14 bodem 21 is een eerste kamer 25 gevormd, waarvan de grootte varieert naar gelang de axiale verplaatsing van het zuigerlichaam 22 binnen de mantel 20. Ter hoogte van de insnoering 26 van het zuiger-lichaam 22 is in de mantel 20 5 een aantal openingen 27 aangebracht, in fluïdumverbinding met het tweede compartiment 16. Tussen de openingen 27 en de doorlaat 19 is aan de binnenzijde van de mantel 20 een rondlopende groef 28 opgenomen, zodanig dat wanneer de nabij het tweede einde 29 aangebrachte 0-ring 23 zich ter 10 hoogte van de groef 28 uitstrekt zich een enigszins beperkte fluïdum-verbinding vormt tussen het tweede compartiment 16, via de openingen 27, de ruimte tussen de * 0-ring 23 en de groef 28 en de doorlaat 19 naar het eerste compartiment 4. Gas met een relatief hoge druk kan dan 15 vanuit het tweede compartiment 16 via deze - fluïdumverbinding in het eerste compartiment 4 stromen, ' waardoor de druk in het eerste compartiment 4 oploopt. In de kamer 25 is een referentie-druk aangebracht welke ongeveer overeenkomt met de gewenste druk in het eerste 20 compartiment 4. Eventueel kunnen in de eerste kamer j veermiddelen of dergelijke zijn opgenomen voor het verkrijgen van genoemde referentiedruk. Indien de gewenste druk in het eerste compartiment is bereikt wordt het zuigerlichaam 22 axiaal verplaatst in de richting van de 25 bodem 21, zodanig dat de referentiedruk in de kamer 25 wordt bereikt, in welke positie de 0-ring 23 nabij het tweede einde 29 de eerder beschreven fluïdumdoorgang ~ afdicht, aangezien de 0-ring 23 dan aanligt tegen de binnenzijde van de mantel 20 tussen de openingen 27 en de 30 groef 28. Indien met behulp van de afgiftemiddelen 7 een ; deel van het bier 3 uit het eerste compartiment 4 zal ' worden verdrongen zal daarin de druk afnemen, waardoor het zuigerlichaam 22 onder invloed van de druk in de kamer 25 i axiaal wordt verplaatst in de richting van de doorlaat 19, 35 zodanig dat wederom gas met hoge druk uit het tweede 1 compartiment 16 langs de eerder beschreven fluïdum- I 10 1 1570 15 verbinding in het eerste compartiment kan stromen, voor het herstellen van de gewenste druk daarin. Bij het bereiken daarvan wordt het zuigerlichaam 22 wederom in de afsluitende stand gedwongen. Op deze wijze zal voortdurend 5 met behulp van de drukregelmiddelen een constante, gewenste druk in het eerste compartiment in stand worden gehouden. Variaties van dergelijke drukregelmiddelen zijn beschreven in onder meer eerder genoemd Amerikaans octrooi US 5 368 207. Overigens wordt opgemerkt dat uiteraard ook andere, al 10 dan niet instelbare drukregelmiddelen zoals een membraanventiel, reduceerventielen en dergelijke in een inrichting volgens de uitvinding kunnen worden toegepast. Dergelijke uitvoeringsvormen zullen voor de vakman direkt duidelijk zijn. Een drukregelmiddel als getoond in fig. 3 15 biedt het voordeel dat dit relatief eenvoudig te vervaardigen is en een nauwkeurige werking heeft.

Bij voorkeur zijn overdruk-beveiligingsmiddelen (niet getoond) voorzien in het eerste en tweede compartiment, waartoe bijvoorbeeld algemeen bekende 20 ventielen of dergelijke kunnen worden toegepast.

Zoals getoond in fig. 1 zijn filtermiddelen 30 voorzien in het tweede compartiment 16 voor het uit de gasstroom filteren van deeltjes van de vulmiddelen 20, in het bijzonder relatief kleine actief kooldeeltjes, welke de 25 kwaliteit van het af te geven produkt en eventueel de gezondheid van de gebruiker nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Bovendien worden daardoor verstoppingen en beschadigingen verhinderd. Dergelijke filtermiddelen 30 kunnen op verschillende wijze worden uitgevoerd, 30 bijvoorbeeld gaasvormig, schuimvormig, textiel, semipermeabele polymeren en dergelijke. Door positionering van de filtermiddelen 30 in het tweede compartiment 16, in stromingsrichting van het gas gezien voor de drukregelmiddelen 17, wordt contact tussen het af te geven 35 fluïdum 3 en de filtermiddelen 30 verhinderd. Bovendien wordt verhinderd dat deeltjes van het vulmiddel 20 in de 1011570 16 drukregelmiddelen 17 terecht komen. Overigens kunnen de filtermiddelen 30 ook in de doorlaatopeningen 27 zijn aangebracht. De filtermiddelen 30 kunnen bijvoorbeeld in het tweede compartiment 16 worden geplaatst, voorafgaand 5 aan een afsluiting daarvan bijvoorbeeld met de drukregelmiddelen 17.

Een inrichting vólgens fig. 1 kan als volgt worden gebruikt.

Een geschikte hoeveelheid bier 3 wordt in het eerste 10 compartiment 4 gebracht, via de opening 6. Vervolgens kan de houder 1 met het bier worden behandeld, bijvoorbeeld worden gepasteuriseerd waarbij eventueel een tijdelijke afdichting in de opening 6 kan worden geplaatst. Vervolgens kan de drukregelinrichting 8, tezamen met de stijgleiding 15 10 en de afgiftemiddelen 7 via de opening 6 in de houder 2 | worden gebracht, waarbij de afgiftemiddelen 7 afsluitend in de opening 6 worden vastgezet, bijvoorbeeld geseald.

Tijdens plaatsing van de drukregelinrichting 8 kan het zuigerlichaam 22 vanuit een afdichtende stand, waarbij het 20 tweede einde 29 afdichtend aanligt tegen de doorlaat 19 worden wegbewogen, voor het onder druk brengen van het : eerste compartiment 1. Afvullen gebeurt daarbij bij voorkeur onder een zodanige overdruk dat de druk in het eerste compartiment 1 tenminste gelijk is aan en bij 25 voorkeur hoger is dan de gewenste gebruiksdruk in de kopruimte van genoemd eerste compartiment 1. Bij een eerder beschreven voorkeursuitvoeringsvorm betekent dit ; bijvoorbeeld dat zal worden afgevuld bij een minimale druk van 1,65 bar, bij voorkeur enigszins hoger. Hierdoor wordt 30 ervoor zorggedragen dat de regelinrichting in een afsluitende stand wordt gehouden tijdens afvullen zodat wordt verhinderd dat C02 prematuur uit het tweede compartiment ontsnapt. Ook kan hierdoor het tweede compartiment reeds voor het afvullen van het eerste 35 compartiment 1 worden gevuld en aangebracht. Voorts zal steeds automatisch de gewenste druk worden verkregen en 101 1570 17 behouden. Indien een consument bier uit het eerste compartiment wil verwijderen kunnen de omleidmiddelen 9 op de afgiftemiddelen 7 worden geplaatst, waarna eenvoudig door drukken op de knop 14 de doorlaat 12 kan worden 5 vrijgegeven en het bier 3 in een gewenste hoeveelheid via de stijgleiding 10 en de leiding 13 wordt afgegeven. Bij loslaten van de knop 14 wordt de doorlaat 12 als eerder beschreven weer gesloten. Indien het eerste compartiment 4 volledig is geleegd kan eventueel de drukregelinrichting 8 10 weer worden verwijderd voor hergebruik of afzonderlijke recycling. Plaatsing van de drukregelinrichting kan ook door de gebruiker worden uitgevoerd.

In een alternatieve uitvoeringsvorm zijn de afgiftemiddelen 7 met de omleidmiddelen 9, , de 15 stijgleiding 10 en de drukregelinrichting 8 uitgevoerd als een eenheid die afzonderlijk kan worden geplaatst. Een dergelijke eenheid kan bijvoorbeeld los geleverd worden en kan hervulbaar worden uitgevoerd.

In fig. 2 is een alternatieve uitvoeringsvorm van 20 een inrichting 101 volgens de uitvinding getoond, waarbij de afgiftemiddelen 107 en de omleidmiddelen 109 in een zijwand van de houder 102 zijn aangebracht. Bovendien is het tweede compartiment 116 in een behuizing 115 aangebracht welke zich althans bij normaal gebruik geheel 25 boven het vloeistofoppervlak in het eerste compartiment 104 uitstrekt. Daartoe is de behuizing 115 met het tegenover de drukregelmiddelen 117, schematisch weergegeven, einde 131 eveneens aan de wand van de houder 102 bevestigd. In het tweede compartiment 116 is wederom een geschikt vulmiddel 30 voor het associëren van het drijfgas aangebracht. In de wand van houder 102 is, in het genoemde einde 131 van de behuizing 115 een afsluitbare invoeropening 132 voorzien, via welke drijfgas in het tweede compartiment 116 kan worden gebracht. Dit maakt het op bijzonder eenvoudige 35 wijze mogelijk. het drijfgas in het tweede compartiment 116 te brengen nadat het bier of ander fluïdum in het eerste 1011570 18 compartiment 104 op geschikte wijze is behandeld, eventueel direkt voorafgaand aan gebruik. Overigens zal duidelijk zijn dat de behuizing 115 op elke gewenste wijze kan zijn vormgegeven en ook op andere posities kan zijn aangebracht.

5 Zo kan bijvoorbeeld het tweede compartiment 116 zijn gevormd in een als dubbelwandig deksel uitgevoerd boveneinde van de houder 2, 102.

In fig. 4 is een alternatieve uitvoeringsvorm van ‘ een inrichting 201 volgens de uitvinding getoond, waarbij = 10 het tweede compartiment 216 in een losse behuizing 215 is aangebracht, welke via een eerste leiding 233 met het eerste compartiment 204 in een houder 202 kan worden verbonden. In de eerste leiding 233 is een drukregel- inrichting 208 opgenomen voor het regelen van een bij 1 15 voorkeur constante druk in de houder 202. Het eerste z compartiment 204 is via een tweede leiding 234 verbonden met tapmiddelen 235 waarmee naar wens de doorlaat van de tweede leiding 234 kan worden gesloten of kan worden 3 vrijgegeven voor het afgeven van bier. Zoals in onderbroken 20 lijnen weergegeven in fig. 4 kunnen verdere eerste ;; leidingen 233 op de behuizing 215 worden aangesloten, waardoor meerdere houders 202 met gas uit het tweede ΐ compartiment 216 kunnen worden bediend. Ook kan een , dergelijk patroonvormige behuizing aansluitend op een 25 aantal houders 204 worden aangesloten voor het leegdrukken daarvan. De vulmiddelen 220 bieden daarbij het voordeel dat relatief veel gas, in het bijzonder C02 in een dergelijke j behuizing kan worden opgeslagen, zonder dat daarvoor * bijzonder ingewikkelde constructieve maatregelen nodig zijn i 30 en zonder dat daardoor de veiligheid van de gebruikers ^ nadelig wordt beïnvloed. Met name bij een inrichting 201 j volgens fig. 4 kunnen houders 202 met een relatief grote inhoud, bijvoorbeeld 10, 30 of 50 liter worden geleegd met : een drukpatroon 215 met een relatief kleine inhoud en 35 beperkt gewicht. Dit biedt tevens logistieke voordelen.

- 1011570 19

In fig. 5 is een verdere alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding getoond, waarbij het eerste compartiment 304 door een flexibel membraan 336, bijvoorbeeld een aan de wand van de houder 5 302 bevestigde folievormige zak is opgedeeld in een kamer 304A voor het opnemen van het af te geven fluïdum en een kamer 304B voor het opnemen van een volume drijfgas dat uit het tweede compartiment 316 is gestroomd via de eerder beschreven drukregelmiddelen 317. Het tweede compartiment 10 316 is gepositioneerd tussen twee bodemwanden 311, 311A en is wederom gevuld met een geschikt vulmiddel 320. Een dergelijke uitvoeringsvorm is met name voordelig wanneer verhinderd dient te worden dat het drijfgas in direkt contact komt met het af te geven fluïdum in de kamer 304A.

15 Immers, het gas wordt op geschikte wijze gescheiden van het % fluïdum voor het membraan 336.

De onderhavige uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekening getoonde uitvoerings-voorbeelden. Vele variaties zijn hierop binnen het raam van 20 de uitvinding mogelijk.

Zo kunnen de afgiftemiddelen en/of de omleidmiddelen op andere wijze zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld zoals bij bekende spuitbussen voor het verkrijgen van schuim. Ook kunnen deze zijn uitgevoerd voor slechts eenmalige 25 bediening, waarbij het gehele eerste compartiment ineens wordt geleegd. De houder 2 kan op allerlei wijzen en in verschillende materialen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld staalf aluminium of kunststof. In de getoonde uitvoerings-voorbeelden zijn de houders relatief hoog uitgevoerd, doch 30 het zal duidelijk zijn dat allerlei afmetingen kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld relatief plat, waardoor een dergelijke houder relatief eenvoudig in een koelkast of dergelijke kan worden opgeborgen. Voorts kunnen allerlei additionele middelen, zoals bijvoorbeeld koelmiddelen zijn 35 voorzien, afhankelijk van de toepassing. In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden wordt het drijfgas bij normaal 1011570 20 gebruik steeds boven het vloeistofniveau in het eerste compartiment gebracht, waardoor een gasstroom door het af te geven fluïdum grotendeels wordt verhinderd. Hiermee wordt met name voortijdige schuimvorming verhinderd. Het 5 zal echter duidelijk zijn, dat, indien gewenst, ook gekozen kan worden voor een andere positionering van de drukregel- | | inrichting, zodanig dat het drijfgas direct in het af te geven fluïdum wordt geleid. Hierdoor kan bijvoorbeeld juist passende schuimvorming worden verkregen, bijvoorbeeld bij 10 zogenoemde widgets, softdranken zoals milkshakes en dergelijke. Voorts kunnen de filtermiddelen ook tevens of uitsluitend tussen de drukregelmiddelen 17, 117, 217, 317 en het af te geven fluïdum 3 zijn aangebracht.

Deze en vele vergelijkbare variaties worden geacht 15 binnen het raam van de uitvinding te vallen.

i Ί 1011570

Claims (19)

1. Inrichting voor het afgeven van een fluïdum, voorzien van een houder met een eerste compartiment, en een tweede compartiment, waarbij het eerste compartiment is ingericht voor het opnemen van het af te geven fluïdum en 5 het tweede compartiment is ingericht voor het opnemen van een drijfgas, waarbij althans tijdens gebruik tussen het eerste en het tweede compartiment een opening is voorzien, waarbij drukregelmiddelen zijn aangebracht voor het tijdens gebruik regelen van de druk van uit het tweede compartiment 10 in het eerste compartiment stromende drijfgas, waarbij in het tweede compartiment vulmiddelen zijn opgenomen voor het absorberen en/of adsorberen van ten minste een gedeelte van het drijfgas.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het drijfgas 15 ten minste kooldioxyde (C02) bevat, waarbij de vulmiddelen ten minste actief kool omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het drijfgas relatief zuiver C02-gas is en de vulmiddelen althans in hoofdzaak door actief kool vezels worden 20 gevormd.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het af te geven fluïdum een koolzuurhoudende drank is, in het bijzonder bier, waarbij de drukregelmiddelen zijn ingesteld voor het in het eerste compartiment 25 verzorgen en in stand houden van een overdruk tussen 0,1 en 2 bar, meer in het bijzonder tussen 0,2 en 1 bar en bij voorkeur ongeveer 0,7 bar ten opzichte van de omgeving.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij per liter koolzuurhoudende drank tussen 2 en 20 30 gram, in het bijzonder tussen 6 en 18 gram actief kool is aangebracht.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij per liter koolzuurhoudende drank tussen 1 en 10 1 o 1 1570 gram, in het bijzonder 2 en 8 gram C02 is opgenomen, geassocieerd aan de vulmiddelen.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de verhouding tussen het volume van het eerste 5 compartiment en het tweede compartiment groter is dan 5,5/1, meer in het bijzonder groter dan 15/l, bij voorkeur groter dan 50/1.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de druk in het tweede compartiment althans 10 voorafgaand aan gebruik is gelegen tussen 4 en 16 bar, meer in het bijzonder tussen 5 en 12 bar en bij voorkeur ongeveer 10 bar, gemeten bij gebruikstemperatuur.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het eerste en/of het tweede compartiment zijn 15 voorzien van overdruk-beveiligingsmiddelen voor het bij een druk hoger dan een voorafgekozen maximum druk gecontroleerd aflaten van ten minste een deel van het drukfluïdum, waarbij bij voorkeur een maximum druk van minder dan 16 bar, in het bijzonder minder dan 12 bar in het tweede 20 compartiment is ingesteld.

10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, j waarbij de drukregelmiddelen een zelfregelend ventiel omvatten.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 25 waarbij het eerste en tweede compartiment vast in de houder zijn opgenomen, waarbij middelen zijn voorzien voor het voorafgaand aan gebruik vullen van het tweede compartiment met drijfgas vanaf de buitenzijde van de houder.

^ 12. Inrichting volgens één der conclusies 1-9, waarbij f : 30 het tweede compartiment als houder is uitgevoerd, bij voorkeur patroonvormig, voorzien van althans een gedeelte van de drukregelmiddelen, waarbij middelen zijn voorzien - voor koppeling van het tweede compartiment met het eerste compartiment, voorafgaand aan gebruik.

13. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij aan het tweede compartiment een stijgleiding is 10 11570 bevestigd welke met een eerste einde_uitmondt nabij de bodem van het eerste compartiment en met het tegenovergelegen tweede einde in fluïdum verbinding is of kan worden gebracht met afgiftemiddelen voor het af te 5 geven fluïdum.

14. Samenstel van een tweede compartiment, een stijgleiding en afgiftemiddelen voor gebruik in een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, in het bijzonder voor een inrichting volgens conclusie 13.

15. Werkwijze voor het onder druk houden en afgeven van een fluïdum, waarbij het fluïdum in een houder wordt opgenomen, waarbij een drijfgas onder relatief hoge druk in een compartiment wordt opgeslagen, waarbij het compartiment met de houder in verbinding wordt gebracht, zodanig dat met 15 behulp van het drijfgas het fluïdum onder druk wordt gebracht en gehouden en via afgiftemiddelen kan worden afgegeven, waarbij voorafgaand aan het in het compartiment brengen van het drijfgas een vulmiddel in het compartiment wordt gebracht dat althans een deel van het drijfgas kan 20 absorberen en/of adsorberen, zodanig dat in het compartiment een hoeveelheid drijfgas wordt gebracht bij een druk die aanmerkelijk lager is dan de druk die in eenzelfde compartiment met eenzelfde hoeveelheid drijfgas en bij dezelfde externe omstandigheden zou ontstaan wanneer 25 daarin het vulmiddel niet was opgenomen.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij het drijfgas onder een druk tussen 4 en 14 bar, meer in het bijzonder tussen 5 en 12 bar en bij voorkeur ongeveer 10 bar, gemeten bij gebruikstemperatuur in het compartiment wordt gebracht, 30 waarbij met behulp van drukregelmiddelen het drijfgas, tijdens afgifte van het fluïdum via de afgiftemiddelen, wordt afgegeven met een zodanige druk dat in de houder een overdruk in stand wordt gehouden tussen 0,1 en 1,5 bar, meer in het bijzonder tussen 0,2 en 1 bar en bij voorkeur 35 ongeveer 0,7 bar ten opzichte van de omgeving. 1011570

17. Drukpatroon voor gebruik in een inrichting volgens één der conclusies 1 - 14 of een werkwijze volgens conclusie 15 of 16, voorzien van vulmiddel, in het bijzonder actief kool vezels, dat een drijfgas, in het 5 bijzonder zuiver kooldioxide, kan adsorberen en/of absorberen, en voorzien van aansluitmiddelen voor het in fluidumverbinding brengen van het drukpatroon met een compartiment in een houder, voor het in een in de houder aanwezig fluïdum voeren van ten minste een gedeelte van het 10 drijfgas.

18. Drukpatroon volgens conclusie 17, waarbij drukregelmiddelen zijn voorzien voor het tijdens gebruik in stand houden van een relatief constante overdruk in een op het drukpatroon aangesloten houder.

19. Gebruik van een drukpatroon volgens conclusie 17 of 18 bij het afgeven van een koolzuurhoudende drank, in het j bijzonder bier. 1011570