NL1006472C2 - Kopieerinrichting met instelbare gradatie. - Google Patents

Description

Kopieerinrichting met instelbare gradatie 5 De uitvinding betreft een werkwijze voor het maken van een kopie van een origineel document volgens een instelbare weergavekarakteristiek, waarin een weergavekarakteristiek de afbeelding beschrijft van optische dichtheden van een origineel document, hierna te noemen: ODin, op optische dichtheden van een kopie daarvan, hierna te noemen: ODuit, welke werkwijze omvat: 10 het vaststellen van een weergavekarakteristiek op grond van specificatie door een bedienaar, het genereren van eerste digitale beeldgegevens corresponderende met een beeld op een origineel document, het omzetten van genoemde eerste digitale beeldgegevens in tweede digitale 15 beeldgegevens in overeenstemming met de vastgestelde weergavekarakteristiek, en het maken van een afdruk op een beelddrager op basis van genoemde tweede digitale beeldgegevens.

De uitvinding betreft eveneens een digitale kopieerinrichting met instelbare weergavekarakteristiek, waarin de werkwijze volgens de uitvinding wordt toegepast.

20 In het algemeen heeft de weergavekarakteristiek van een kopieerinrichting een driedelige vorm, namelijk een eerste gedeelte, dat lage optische dichtheden op het origineel zonder onderscheid afbeeldt op wit op de kopie, een tweede gedeelte dat grijze tinten met onderscheid afbeeldt op optische dichtheden tussen wit en zwart, en een derde gedeelte dat donkere grijstinten op het origineel zonder onderscheid afbeeld 25 op zwart op de kopie, waarbij met zwart bedoeld is: de maximale optische dichtheid die door de afdrukinrichting kan worden geleverd.

Documenten kunnen onderling sterk verschillen in het aantal aanwezige grijstinten, en het is vaak gewenst om de weergave van de grijstinten door een kopieerinrichting te kunnen optimaliseren voor het soort document, dat op dat moment 30 moet worden gekopieerd. Dit kan in het algemeen bereikt worden door een aangepaste weergavekarakteristiek te gebruiken. In analoge kopieerinrichtingen, die een kopie maken door een fotogeleidend medium op te laden, met een projectie van een te kopiëren document beeldmatig uit te belichten, en het resterende ladingsbeeld met tonerpoeder te ontwikkelen, kan een aanpassing van de weergavekarakteristiek bereikt 1006472 2 worden, door de hoeveelheid licht die wordt gebruikt om de genoemde projectie te maken, bij te stellen. Hierdoor verschuift de weergavekarakteristiek en worden bepaalde grijstinten op het document, die bij normale belichting niet onderscheidbaar werden weergegeven, bijvoorbeeld de donkere, nu wel afzonderlijk zichtbaar. Meestal 5 gaat zulks ten koste van de onderscheidende weergave van andere grijstinten, in het voorbeeld de lichtere.

Door de komst van de digitale kopieerinrichting werd het mogelijk, om grijstinten te behandelen als digitale gegevens, en als zodanig te bewerken, met een veel grotere onafhankelijkheid van andere grijstinten. De onderhavige uitvinding is gericht op dit veld 10 der techniek.

Een werkwijze en inrichting volgens de aanhef zijn bekend uit: Paul M. Butterfield, "User-oriented approach to control of tone reproduction for electronic reprographic systems", SPIE Vol.1670 Color Hard Copy and Graphic Arts (1992), p. 512-520. Dit document beschrijft, hoe een weergavekarakteristiek in het Optische-dichtheid-domein 15 kan worden ingesteld door een bedienaar. De weergavekarakteristiek is een grafiek, die het verband aangeeft tussen ODin (op de X-as) en ODuit (op de Y-as). Volgens Butterfield kan op vijf, ongeveer equidistante punten op de X-as een waarde op de Y-as, dus een ODuit-waarde, ingesteld worden door een bedienaar. Deze ODuit-waarden worden met elkaar verbonden door rechte lijnen en bepalen zo de 20 weergavekarakteristiek. Door vijf punten vast te leggen, kan een bedienaar een gecompliceerde weergavekarakteristiek definiëren en daardoor op zeer nauwkeurige wijze de reproductie van een document met veel grijstinten besturen.

De bekende werkwijze biedt een bedienaar een zeer grote vrijheid voor het programmeren van de weergavekarakteristiek, maar eist daardoor een groot aantal 25 instelhandelingen, waarvan het effect niet altijd geheel is te overzien. In de regel is de bedienaar slechts geïnteresseerd in het goed, matig of niet weergeven van bepaalde donkere of juist lichte tinten. Dit kan bereikt worden door beïnvloeding van de plaats van de overgangen tussen de eerder genoemde eerste, tweede en derde gedeelten van de weergavekarakteristiek. Een verdere instelling van de vorm van het genoemde 30 tweede gedeelte heeft nauwelijks invloed op het resultaat, terwijl met de bekende werkwijze een verandering van de plaats van de overgangen slechts indirekt, en dan nog weinig nauwkeurig kan worden ingesteld.

De uitvinding heeft ten doel om een werkwijze en inrichting te verschaffen, waarin met eenvoudige en overzichtelijke procedures een kopie kan worden gemaakt met 1006472 3 instelbare weergavekarakteristiek.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de stap van het vaststellen van een weergavekarakteristiek omvat: het definiëren van een weergavekarakteristiek welke een eerste, op wit 5 afbeeldend, gedeelte, een tweede, op dichtheidswaarden tussen wit en zwart afbeeldend gedeelte en een derde, op zwart afbeeldend gedeelte omvat, welke gedeelten in elkaar overgaan in een eerste, respectievelijk tweede schouderpunt (A, B), waarbij een ODin-waarde voor ten minste één schouderpunt wordt gekozen op grond van specificatie door een bedienaar.

10 Volgens de uitvinding worden dus slechts twee instelpunten, de genoemde schouderpunten, ter instelling aan een bedienaar aangeboden, en deze kunnen over de X-as (ODin) worden verschoven. Deze twee punten zijn nodig en voldoende om het gewenste resultaat van een instelbare gradatie te bereiken, wanneer zij over de X-as verschoven worden.

15 Volgens een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt de stap van het bewerken van de eerste digitale beeldgegevens en het daarbij genereren van tweede digitale beeldgegevens uitgevoerd onder gebruikmaking van een voorafbepaalde overdrachtsfunctie, welke een zodanige vorm heeft, dat ODin-waarden worden afgebeeld op ODuit-waarden volgens de vastgestelde weergavekarakteristiek, 20 en omvat de werkwijze bovendien het berekenen van een overdrachtsfunctie in overeenstemming met de door een bedienaar gespecificeerde weergavekarakteristiek.

De waarden van de beide door de bedienaar in te stellen schouderpunten kunnen als absolute waarden worden gespecificeerd, maar ook als een verandering van een automatisch gemaakte voorkeuze. In laatstgenoemde uitvoeringsvorm omvat de stap 25 van het vaststellen van een weergavekarakteristiek op grond van specificatie door een bedienaar, het eerst op grond van een automatische analyse van de eerste digitale beeldgegevens vaststellen van een voorkeuze-weergavekarakteristiek en het vaststellen van een definitieve weergavekarakteristiek op grond van een door de bedienaar gespecificeerde verandering van de ODin-waarde van ten minste één van de 30 schouderpunten. Het laten maken van een voorkeuze kan het werk van de bedienaar verlichten, omdat dan kan worden uitgegaan van een reeds geoptimaliseerde instelling, waarop dan nog - meestal kleine - veranderingen moeten worden aangebracht.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren, waarin gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar gelijksoortige onderdelen.

1006472 4

In de figuren is:

Fig.1 een schematisch overzicht van een inrichting volgens de uitvinding;

Fig.2 een scannerinrichting, voorzien van een automatische toevoereenheid voor documenten, ten gebruike in de inrichting; 5 Fig.3 een afdrukeenheid ten gebruike in de inrichting;

Fig.4 een weergavekarakteristiek;

Fig.5 een schema van de afbeeldingskarakteristieken van de deelsystemen van de inrichting;

Fig.6 een blokdiagram van de beeldbewerkingsmodule van de inrichting; 10 Fig.7A en 7B karakteristieke histogrammen;

Fig.8 twee verschillende weergavekarakteristieken;

Fig.9 een beeld van het bedieningspaneel van de inrichting.

Fig.1 toont de algemene opzet van een beeldreproduktieinrichting volgens de uitvinding. Deze inrichting omvat een aftastinrichting of scanner 1 voor het elektra 15 optisch aftasten van een document en het leveren van daarmee corresponderende digitale beeldgegevens, een automatische aanvoereenheid voor documenten 1A, een bewerkingseenheid 17 voor door de scanner 1 geleverde beeldgegevens, een toevoerinrichting 2 van beeldgegevens vanuit een externe bron zoals een netwerk en een afdrukeenheid 3 voor het afdrukken van digitale beeldgegevens op een 20 dragermateriaal.

Bovendien omvat de inrichting een opslaginrichting 15 voor beeldgegevens, die verbonden is met de bewerkingseenheid 17, de toevoerinrichting 2 en de afdrukinrichting 3 en als buffer werkt tussen de afdrukgegevens genererende delen 1 en 2 en het afdrukgegevens verwerkende deel 3 van de inrichting, en voorts een 25 bedieningseenheid 19 voorzien van een bedieningspaneel met een weergeefscherm (display) en toetsen, die verbonden is met de bewerkingseenheid 17.

Tenslotte is er een centrale besturingseenheid 18, die met alle andere elementen verbonden is.

De scannerinrichting 1 is in meer detail weergegeven in Fig. 2. Hij is voorzien van 30 een buisvormige lamp 5 en een daarmee samenwerkende reflektor 6, waarmee een smalle strook van een op een aanlegruit 7 gelegen document 8 wordt belicht. Voorts bevat de scanner een array 10 van afbeeldende glasfibers (een zogenaamd "selfoc lens array") waarmee het door het document gereflekteerde licht wordt geprojekteerd op een sensor array, bijvoorbeeld een CCD array 12. De lamp 5, reflektor 6, selfoc lens array 1006472 5 10 en CCD array 12 zijn samengebouwd op een wagen 11, die tijdens het aftasten door een servomotor 9 met een gelijkmatige snelheid in de richting van de pijl 13 wordt voortbewogen, waardoor het document 8 lijnsgewijs afgetast wordt door het CCD array 12. De positie van de wagen 11 wordt met op zich bekende middelen voortdurend 5 gemeten en ondermeer gebruikt voor het terugkoppelcircuit van de servomotor 9.

Aldus wordt elk beeldpunt van het document omgezet in een analoog signaal dat overeenkomt met de grijswaarde van dat beeldpunt. Het analoge signaal wordt vervolgens door een A/D converter 14 omgezet in een digitaal signaal voor elk beeldpunt.

10 De scannerinrichting 1 is uitgerust met een automatische toevoereenheid voor documenten (ADF) 1A. Deze omvat een inlegbak 301 voor het daarin leggen van een stapel te kopiëren documenten 302, een separatiemechanisme 313, 314 voor het een voor een van onderaf afnemen van de documenten van de stapel en een transportmechanisme, bestaande uit de transportpaden 303, 304,305, 306 en de 15 transportrollenparen 309, 310, 311, 312, voor het naarde aanlegruit 7 transporteren van een afgenomen document. Dit document 8 wordt over de aanlegruit 7 getransporteerd door een transportband 307, die het na het aftasten door de scanwagen 11, transporteert naar de aflegbak 308.

Voor de beschrijving van de afdrukinrichting 3 wordt verwezen naar Fig. 3.

20 Deze afdrukinrichting is voorzien van een eindloze fotogeleidende band 20, die met behulp van aandrijf, respectievelijk geleiderollen 21, 22 en 23 met een gelijkmatige snelheid wordt voortbewogen in de richting van pijl 24.

Met behulp van de bewerkte beelddata, die vanuit inrichting 15 worden aangeboden, wordt een LED array 25 zo aangestuurd dat de fotogeleidende band 20, 25 nadat deze door een corona inrichting 30 elektrostatisch is opgeladen, lijnsgewijs beeldmatig wordt belicht.

Het door de belichting op de band 20 ontstane, latente ladingsbeeld wordt met een magneetborstelinrichting 31 met tonerpoeder ontwikkeld tot een tonerbeeld, dat vervolgens in een eerste overdraagzone onder druk in contact wordt gebracht met een 30 eindloze tussenmediumband 32 die vervaardigd is uit of bedekt is met een elastisch en hittebestendig materiaal, zoals bijvoorbeeld siliconenrubber. Hierbij wordt het tonerbeeld door adhesiekrachten overgedragen van de band 20 naar de band 32. Na deze beeldoverdracht worden eventueel achtergebleven tonerpoederresten met behulp van een reinigingsinrichting 33 van de fotogeleidende band 20 verwijderd, waarna deze 1006472 6 band 20 voor hernieuwd gebruik gereed is.

De tussenmediumband 32 is gespannen over aandrijf en geleiderollen 34, 35, waarbij de tussenmediumband 32 wordt verwarmd tot een temperatuur boven de verwekingstemperatuur van het tonerpoeder, bijvoorbeeld met een binnen rol 35 5 opgestelde infraroodstraler. Terwijl de band 32 met daarop het tonerbeeld wordt voortbewogen, wordt door de verwarming dit tonerbeeld kleverig.

In een tweede overdraagzone tussen de band 32 en een drukrol 36 wordt het kleverige tonerbeeld onder invloed van druk overgedragen en gelijktijdig gefixeerd op een kopievel dat vanuit een van de reservoirs 37-1,37-2 of 37-3 is aangevoerd.

10 De aldus verkregen kopie kan tenslotte worden afgelegd in een aflegbak 39 of door een afbuigelement 40 (in de met onderbroken lijnen aangegeven stand geplaatst) worden toegevoerd aan een omkeerinrichting 41. In deze omkeerinrichting 41 wordt het kopievel omgekeerd, waarna het opnieuw wordt gevoerd naar de tweede overdraagzone tussen de band 32 en de drukrol 36 om in die overdraagzone aan de 15 andere zijde te worden bedrukt met een poederbeeld en vervolgens te worden afgelegd in de aflegbak 39.

Documenten kunnen sterk van karakterverschillen. Tekstdocumenten bijvoorbeeld, bevatten in de regel zwarte karakters op een witte achtergrond en geen of nauwelijks grijstinten. Bij het scannen hiervan worden echter ook signalen 20 overeenkomend met grijstinten gegenereerd, doordat de scanner juist een overgang tussen een karakter en de achtergrond heeft gemeten of doordat er vlekken op het document zitten. Meestal is het gewenst, dat een kopie van een tekstdocument geen grijstinten bevat, dus dat aanwezige grijze beeldpunten in de scannersignalen geëlimineerd worden. Wanneer een origineel document echter een foto is of bevat, zijn 25 er naast witte en zwarte beeldpunten juist ook veel grijze. Voor een goede weergave op een kopie is het voor dergelijke originele documenten juist noodzakelijk, dat grijze gebieden in het document, op de kopie worden weergegeven als grijze gebieden. De eisen aan het weergavesysteem zijn dus afhankelijk van de aard van het origineel en kunnen sterk verschillen voor verschillende originele documenten.

30 Het weergavesysteem kan worden beschreven met een weergavekarakteristiek, waarin de optische dichtheid van de kopie (ODuit) als funktie van de optische dichtheid (ODin) op het originele document zijn uitgezet.

Fig. 4 toont een voorbeeld van zo een weergavekarakteristiek. Deze bestaat uit drie gedeelten, namelijk een deel 51 voor een ODin tussen 0 en een waarde A, een 1006472 7 deel 52 voor een ODin tussen een waarde A en een waarde B en een deel 53 voor een ODin groter dan een waarde B. In deze beschrijving betekent de waarde "0": wit.

In deel 51 heeft ODuit de waarde 0, zodat lichte grijswaarden van de ondergrond, bijvoorbeeld doordat het originele document van vergeeld papier is of doordat tekst op 5 de achterzijde van het originele document doorschijnt aan de voorzijde, toch met een witte achtergrond wordt afgedrukt op de kopie. In deel 53 is de maximale optische dichtheid ODmax van het afdruksysteem bereikt, zodat alle hogere waarden van ODin op deze waarde ODmax worden afgebeeld.

Deel 52 heeft een lineaire vorm en beschrijft de afbeelding van grijze tot zwarte 10 tinten van het originele document op waarden van de ODuit. In de hier beschreven inrichting is de lineaire vorm van deel 52 van de karakteristiek in het OD-domein bewust gekozen. De optische dichtheid (OD) is een logaritmische maat voor de hoeveelheid door een document gereflekteerd licht en komt overeen met de menselijke perceptie, die eveneens logaritmisch is. Door de lineaire vorm van de weergavekarakteristiek 15 worden gelijke verschillen in waargenomen grijstinten op het originele document afgebeeld op gelijke verschillen in waargenomen grijstinten op de kopie.

Zoals beschreven is het weergavesysteem opgebouwd uit verschillende onderdelen, namelijk een scanner 1, een beeldbewerkingseenheid 17 en een afdrukinrichting 3. Deze hebben elk een afbeeldingskarakteristiek. Bij samenstelling van 20 deze afbeeldingskarakteristieken onstaat de weergavekarakteristiek van het systeem. Dit wordt weergegeven in Fig.5, die in vier kwadranten de afbeeldingskarakteristieken en de weergavekarakteristiek van het systeem toont. De oorsprong van deze grafiek komt overeen met de waarde “0", respectievelijk "wit".

Kwadrant I bevat de weergavekarakteristiek van het systeem. Kwadrant II bevat 25 de afbeeldingskarakteristiek van de scanner 1 en geeft voor elke waarde van de optische dichtheid ODin van het originele document een (8-bits) grijswaarde. Deze karakteristiek is sterk gekromd, omdat de optische dichtheid een logarithmische grootheid is, terwijl de grijswaardenschaal lineair is.

Kwadrant IV bevat de afbeeldingskarakteristiek van de afdrukinrichting 3 en geeft 30 voor elke grijswaarde die door de beeldbewerkingseenheid 17 is gegenereerd een optische dichtheid ODuit op de afgedrukte kopie.

Kwadrant III bevat de afbeeldingskarakteristiek van de beeldbewerkingseenheid 17 en geeft voor elke door de scanner gegenereerde grijswaarde een grijswaarde die door de afdrukinrichting 3 dient te worden geproduceerd. Zoals vermeld, wordt deze 1006472 8 laatste grijswaarde in feite gerealiseerd door een patroon van witte en zwarte beeldpunten.

Aangezien de afbeeldingskarakteristieken van de scanner 1 en de afdrukinrichting 3 door de techniek worden bepaald en voor een eenmaal gebouwd apparaat vast 5 liggen, dient de beeldbewerkingseenheid 17 te worden voorzien van een zodanige afbeeldingskarakteristiek, dat een acceptabele systeem-weergavekarakteristiek ontstaat. Ook kan het door herprogrammering van de beeldbewerkingseenheid 17 mogelijk worden gemaakt, om de weergavekarakteristiek van het systeem te veranderen.

10 Fig.6 toont een blokdiagram van de beeldbewerkingsmodule 17 voor het omzetten van de digitale signalen uit de aftastinrichting in binaire beeldgegevens die geschikt zijn om de afdrukinrichting te besturen. Deze module omvat een histogrammodule 100, voorzien van een ingang voor signalen uit de scanner 1, een met de histogrammodule 100 verbonden analysemodule 101, een met de analysemodule 15 101 verbonden karakteristiek-berekeningsmodule 104, een OD correctiemodule 102, die met de module 104 en met de bedieningseenheid 19 verbonden is en bovendien een ingang heeft voor signalen uit de scanner 1, en voorts een halftoonmodule 103, die verbonden is met de OD correctiemodule 102 en met de opslaginrichting 15. De histogrammodule 100 en de analysemodule 101 hebben als functie, om een origineel 20 document te karakteriseren als een tekst-, respectievelijk foto-document. De OD correctiemodule 102 verzorgt de afbeelding van door de scanner 1 gegenereerde grijswaarden op door de afdrukinrichting te produceren grijswaarden. Deze afbeelding komt overeen met kwadrant III in Fig.5. Tenslotte dient de halftoonmodule 103 ertoe om de door de OD correctiemodule 102 gespecificeerde grijswaarden om te zetten in 25 beeldpuntwaarden (die zoals beschreven slechts "wit" of "zwart" kunnen zijn) ter besturing van de afdrukinrichting 3. De werking van de genoemde modules wordt hierna beschreven.

Het aftasten van een document op de aanlegruit geschiedt in twee fasen. In de eerste fase, genaamd: prescan, beweegt de scanwagen 11 langs het document 8 en 30 levert daarbij gedigitaliseerde signalen, die overeenkomen met de gemeten optische dichtheid van een eerste raster van beeldpunten van het documentbeeld. Deze signalen worden gebruikt ter karakterisering van het type document, zodat een aangepaste bewerking van de scannergegevens kan worden geselekteerd. In de tweede fase, genaamd: hoofdscan, beweegt de scanwagen 11 langs het document 8 in 100 6472 g teruggaande richting en levert opnieuw gedigitaliseerde signalen, ditmaal overeenkomend met de gemeten optische dichtheid van een tweede raster van beeldpunten van het documentbeeld. Het eerste en tweede raster kunnen gelijk zijn, maar ook kan het eerste raster grover zijn, zodat daarbij minder beeldpunten worden 5 bemeten.

De scannersignalen uit de prescan worden geleverd aan de histogrammodule 100, die een histogram maakt van de gemeten waarden. Na afloop van de prescan worden de resultaten van de histogrammodule voor analyse doorgegeven aan de analysemodule 101. Deze karakteriseert het afgetaste beeld als een tekstbeeld of een 10 fotobeeld. Fig.7A toont een karakteristiek histogram voor een tekstbeeld en Fig.7B een voor een fotobeeld. Langs de abscis is de optische dichtheid (OD) uitgezet en langs de ordinaat het aantal beeldpunten (N). Een tekstbeeld bevat twee relatief smalle en hoge toppen, die overeenkomen met het wit van het papier en het zwart van de karakters. Grijswaarden daartussen komen weinig voor en zijn voornamelijk afkomstig van 15 beeldpunten die juist op de rand van een karakter liggen. Daarentegen bevat het histogram van een fotobeeld juist veel grijze en minder witte en zwarte beeldpunten. De analysemodule beslist nu aan de hand van vooraf geprogrammeerde criteria, of het opgenomen histogram tot het teksttype (met twee duidelijke toppen) behoort of tot het fototype (met een meer kontinue verdeling). Deze beslissing wordt doorgegeven aan de 20 karakteristiek-berekeningsmodule 104. Deze module is ingericht om op grond van een gewenste weergavekarakteristiek voor het systeem en de bekende afbeeldingskarakteristieken van de scanner en de afdrukeenheid, achtereenvolgens overeenkomend met de kwadranten I, II en IV in Fig.5, een afbeeldingskarakteristiek voor kwadrant III te berekenen door samenstelling van de karakteristieken. Deze 25 berekening is grafisch weergegeven met onderbroken pijlen in Fig.5. De berekende afbeeldingskarakteristiek wordt vervolgens doorgegeven aan de OD correctiemodule 102.

De typering van het originele document is in dit uitvoeringsvoorbeeld beperkt tot twee typen, tekst en foto. Het is ook mogelijk om meer typen te onderscheiden, op 30 grond van de verdeling van grijswaarden in het histogram.

In de OD correctiemodule 102 worden de grijswaarden van de gedigitaliseerde scannersignalen uit de hoofdscan omgezet in andere grijswaarden, volgens een door de karakteristiek-berekeningsmodule 104 berekende afbeeldingskarakteristiek. Hiertoe wordt met de waarden van de afbeeldingskarakteristiek een look-up table (LUT) 1006472 10 programmeerd. De scannerdata worden vervolgens met behulp van de LUT omgezet.

Een voorbeeld van de weergavekarakteristieken voor een tekstbeeld, respektievelijk een fotobeeld wordt getoond in Fig.8. Hierin is te zien, dat een tekstbeeld hard wordt afgebeeld, dat wil zeggen: lichte tonen worden wit gemaakt en donkere 5 tonen zwart, terwijl slechts een gering aantal middentonen als grijs worden weergegeven. Hierdoor wordt bereikt, dat het resulterende afgedrukte beeld vooral zwart op wit bevat, wat in de regel ook de bedoeling is met een tekstbeeld.

Daarentegen wordt een fotobeeld veel zachter weergegeven. De karakteristiek beeldt de meeste grijstonen ook als grijstonen af en slechts een relatief klein aantal grijstonen 10 aan de uiteinden van het bereik wordt omgezet in wit, respektievelijk zwart.

Wanneer de analysemodule 101 vaststelt, dat het originele document van het teksttype is, wordt de weergavekarakteristiek voor tekst in Fig.8 gekozen als basis voor het berekenen van de afbeeldingskarakteristiek van de beeldbewerkingseenheid 17, en evenzo wordt bij een foto-origineel de weergavekarakteristiek voor foto in Fig.8 15 gekozen.

De gekozen weergavekarakteristiek dient nu als basis voor het maken van de kopie, maar kan door een bedienaar worden aangepast, wanneer deze speciale wensen heeft ten aanzien van de weergave van bepaalde optische dichtheden van het originele document. Daartoe kan de bedienaar met behulp van de toetsen en het 20 weergeefscherm op het bedieningspaneel van de bedieningseenheid 19 de ODin-waarden A en B die het lineaire deel van de karakteristiek begrenzen en door de OD-correctiemodule 102 zijn voorgeselekteerd, verschuiven, bij voorkeur in stappen van gelijke OD-intervallen. Een verschuiving van punt A in de richting van 0 levert een meer gedifferentiëerde weergave van lichte tinten op, een verschuiving van punt B van 0 af 25 een meer gedifferentiëerde weergave van donkere tinten. Bovendien levert een gelijke verschuiving van beide punten A en B in gelijke richting een lichtere, respektievelijk donkerdere kopie op. Dit laatste komt overeen met de klassieke licht/donker-instelling, zodat hiervoor geen aparte knop op het bedieningspaneel meer nodig is.

Gebleken is, dat een goede bedienbaarheid wordt bereikt met een instelbaarheid 30 van de punten A en B in stappen van ongeveer 0,01 (OD).

In praktijk is gebleken, dat met name bedienaars met ervaring in de grafische industrie met deze wijze van bedienen zonder moeite uitstekende resultaten bereiken.

Wanneer een kopieeropdracht een aantal originele documenten omvat, worden deze een voor een door de toevoereenheid 1A op de aanlegruit 7 gelegd en wordt voor 1006472 11 elk document een prescan en een hoofdscan uitgevoerd. Voor elk document wordt zo een weergavekarakteristiek gekozen. De ingestelde verschuiving van de punten A en B worden vastgehouden tijdens de gehele kopieeropdracht en dus elke keer op de gekozen karakteristiek toegepast. De ingestelde verschuiving kan door de bedienaar 5 worden gereset en valt bovendien terug naar 0, wanneer de inrichting een voorafbepaalde tijd niet gebruikt wordt.

In een tweede uitvoeringsvorm kan de instelling van de weergavekarakteristiek ook volledig worden overgelaten aan de bedienaar. In dat geval vervalt de prescan voor de karakterisering van het originele document, en kunnen de histogrammodule 100 en 10 de analysemodule 101 worden weggelaten. In dit geval dient de bedienaar de ODin-waarden A en B absoluut in te stellen. Deze uitvoeringsvorm vereist weliswaar grote ervaring van de bedienaar, maar geeft winst in produktiesnelheid, omdat geen prescan nodig is.

Ook in deze uitvoeringsvorm worden de ingestelde waarden A en B 15 vastgehouden tijdens de gehele kopieeropdracht. Ze kunnen door de bedienaar worden gereset en vallen ook weer terug naar 0, wanneer de inrichting een voorafbepaalde tijd niet gebruikt wordt.

Op de bediening van een en ander zal later worden ingegaan.

De in de OD correctiemodule 102 omgezette grijswaarden-beeldgegevens 20 worden vervolgens in de halftoonmodule 103 omgezet in binaire gegevens die binaire waarden van de beeldpunten ter besturing van de afdrukeenheid 3 bevatten, volgens een op zich bekende halftoontechniek. Hiervoor komt bijvoorbeeld de dithertechniek of de error diffusiontechniek of een mengvorm daarvan in aanmerking. Deze technieken zijn in de literatuur uitvoerig beschreven en worden daarom niet verder toegelicht, mede 25 ook omdat de gebruikte halftoontechniek niet relevant is voor de onderhavige uitvinding.

De effekten van de halftoonbewerking op de uiteindelijk door de afdrukeenheid 3 gerealiseerde optische dichtheid op de kopie wordt toegerekend aan de printerkarakteristiek in Fig.5 (kwadrant IV). Verschillende halftoonbewerkingen hebben, door een verschil in plaatsingsstrategie van zwarte beeldpunten, vaak verschillende 30 relaties tussen aantal afgedrukte zwarte beeldpunten en optische dichtheid op de kopie. Deze verschillen worden als een systeemeigenschap beschouwd. Kwadrant III in Fig.5 heeft dus betrekking op de signalen die worden gegeneerd door de OD correctiemodule 102.

De binaire beeldgegevens zijn nu geschikt om te worden verwerkt door de 1006472 12 afdrukeenheid 3 van de inrichting. Zij worden in afwachting daarvan opgeslagen in de opslaginrichting 15, eventueel in gecomprimeerde vorm.

Het bedieningspaneel behorende bij de bedieningseenheid 19 is weergegeven in Fig.9 en omvat een weergeefscherm 60, zoals een LCD display, en een aantal 5 toetsen, namelijk een starttoets 61, cijfertoetsen 62, correctietoets 63, keuzetoetsen 64A E, 65A D en de toetsenster 66. Voorts bevat het bedieningspaneel nog een cijferdisplay 70 voor het weergeven van het ingestelde aantal afdrukken, zoals dat op kopieerapparaten gebruikelijk is. Al deze elementen zijn verbonden met de bedieningseenheid 19, die in reaktie op bediening van de toetsen signalen doorgeeft 10 naar de besturingseenheid 18 en die voorts het weergeefscherm 60 bestuurt voor het tonen van keuzemogelijkheden en boodschappen aan de bedienaar.

Op het weergeefscherm 60 wordt, wanneer het apparaat is ingeschakeld, een beeld getoond, gevormd door een aantal vertikale kolommen, ieder liggend boven een van de keuzetoetsen 64A E. Elke kolom heeft betrekking op een bepaalde basisfunktie 15 van het apparaat en vermeldt de verschillende mogelijke instellingen van die basisfunktie. Zo is bijvoorbeeld de meest linkse kolom toegewezen aan de keuze tussen de kopieerfunktie, waarin een document wordt afgetast door de scanner en vervolgens gereproduceerd, en de printerfunktie, waarin een afdruk wordt gemaakt volgens digitale, via de netwerkaansluiting toegevoerde beeldgegevens. De momentaan 20 geselekteerde instelling, in dit geval de kopieerfunktie, wordt aangegeven met een merkteken, zoals een donkere punt, of door highlighten.

Door op een keuzetoets te drukken kan een bedienaar een andere instelling kiezen, bijvoorbeeld volgens een cyclisch schema. Als gevolg van een verandering van een instelling kan de funktie van een of meer van de andere keuzetoetsen veranderen, 25 omdat de oude funktie niet meer relevant is en andere selektiemogelijkheden juist gewenst worden. Er verschijnt dan andere, op de nieuwe funktie van toepassing zijnde, tekst in de desbetreffende kolom van het weergeefscherm 60.

De keuzetoetsen 65A D bieden de mogelijkheid om een andere verzameling funkties (rubriek) op te roepen. In het algemeen zijn dit funkties die niet voor een 30 eenvoudige kopieer of afdrukopdracht benodigd zijn, maar die de bedienaar meer mogelijkheden bieden om bijzondere afdrukresultaten te verkrijgen. In dit voorbeeld omvatten deze funkties het verschuiven van de kantlijn op de afdruk, het toevoegen van kaften en multiple up. De betekenis van de toetsen 65A D wordt aangegeven in een bijbehorend veld in het weergeefscherm 60, direkt onder elke toets. Wanneer een van 1006472 13

de toetsen wordt ingedrukt, wordt de corresponderende verzameling funkties aktief gemaakt en wordt de opmaak van het weergeefscherm 60 aangepast aan de betreffende funkties. Tegelijkertijd wordt deze selektie getoond door het opvallend maken, in dit voorbeeld door een geringe verplaatsing, van het veld op het 5 weergeefscherm 60, dat hoort bij de ingedrukte toets uit de groep 65A D

De kolommen boven de toetsen 64A (reeds genoemd), 64B (enkelzijdig of dubbelzijdig, zowel met betrekking tot origineel document als tot kopievel), 64C (nieten) en 64D (de keuze van het formaat en de oriëntatie van het afdrukpapier) betreffen de afwerking van de opdracht.

10 De kolom boven toets 64E is bestemd voor het specificeren van een weergavekarakteristiek. In deze kolom bevinden zich twee instelvelden, een voor de waarde A in de weergavekarakteristiek en een voor de waarde B daarin. Met behulp van toets 64E kan óf het ene óf het andere veld, en daarmee de bijbehorende bediening, aktief gemaakt worden, hetgeen zichtbaar wordt gemaakt met de donkere 15 punt.

Zoals hiervoor beschreven met betrekking tot Fig. 4, bepaalt de waarde A de overgang van het wit weergevende deel en het grijs weergevende deel van de weergavekarakteristiek. Verplaatsing van A naar de waarde 0 toe levert een verhoging van het contrast in de lichte delen ("Light sections") van de kopie op, terwijl omgekeerd 20 een verplaatsing van A van de waarde 0 af een verlaging van het contrast in de lichte delen oplevert.

De waarde B bepaalt de overgang van het grijs weergevende deel en het zwart weergevende deel van de weergavekarakteristiek, en daarom levert een verplaatsing van B van de waarde 0 af een verhoging, en een verplaatsing van B naar 0 toe een 25 verlaging van het contrast in de donkere delen (“Dark sections") van de kopie.

In de instelvelden voor A en B geeft een getal de afwijking ten opzichte van de door de karakteristiek-berekeningsmodule 104 voorgeselekteerde waarde aan, in stappen van 0,01 OD, waarbij een positief getal wijst op een vergroting van het contrast, en een negatief getal op een verkleining daarvan.

30 In het geval van het genoemde uitvoeringsvoorbeeld waarin de waarde van A en B absoluut wordt ingesteld, wordt deze absolute waarde direkt in OD-eenheden getoond. Dit is niet weergegeven in een tekening.

In het aktieve veld, in het voorbeeld van Fig.9 het bovenste, kan de instelling veranderd worden met de toetsen van de toetsenster 66. Dit wordt aan de bedienaar 1006472 14 duidelijk gemaakt door een benadrukt stersymbool te tonen.

De gekozen instelling wordt doorgegeven aan de bewerkingsmodule 17, meer bepaald de karakteristiek-berekeningsmodule 104, die in reactie daarop een zodanig aangepaste afbeeldingskarakteristiek voor kwadrant III van Fig.5 berekent, dat de 5 uiteindelijke weergavekarakteristiek van het gehele systeem de door de bedienaar ingestelde vorm krijgt. De procedure hiervoor is in het voorgaande beschreven.

De uitvinding is in het voorgaande beschreven aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld. Het zal de vakman duidelijk zijn, dat ook andere uitvoeringsvormen mogelijk zijn binnen de reikwijdte van de hierna volgende conclusies. 10 Zo is bijvoorbeeld, naast de beide beschreven uitvoeringsvormen, waarin de instelling van de weergavekarakteristiek als verandering op een automatisch voorgekozen karakteristiek, respectievelijk als absolute ingave wordt gemaakt, ook een uitvoeringsvorm mogelijk, waarin een bedienaar naar keuze een van beide instelwijzen kan gebruiken. Ook is het denkbaar, dat een in de eerste uitvoeringsvorm (als 15 verandering gespecificeerd) ingestelde weergavekarakteristiek door de bedienaar met de bedieningsmiddelen "absoluut" wordt gemaakt en zo blijft gelden voor alle volgende originele documenten van een set, ook al zou de karakteristiek-berekeningsmodule voor een of meer van de originele documenten een andere instelling willen kiezen.

1006472

Claims (15)

1. Werkwijze voor het maken van een kopie van een origineel document volgens een instelbare weergavekarakteristiek, 5 waarin een weergavekarakteristiek de afbeelding beschrijft van optische dichtheden van een origineel document, hierna te noemen: ODin, op optische dichtheden van een kopie daarvan, hierna te noemen: ODuit, welke werkwijze omvat: het vaststellen van een weergavekarakteristiek op grond van specificatie door een 10 bedienaar, het genereren van eerste digitale beeldgegevens corresponderende met een beeld op een origineel document, het omzetten van genoemde eerste digitale beeldgegevens in tweede digitale beeldgegevens in overeenstemming met de vastgestelde weergavekarakteristiek, en 15 het maken van een afdruk op een beelddrager op basis van genoemde tweede digitale beeldgegevens, gekenmerkt doordat de stap van het vaststellen van een weergavekarakteristiek omvat: het definiëren van een weergavekarakteristiek welke een eerste, op wit 20 afbeeldend, gedeelte, een tweede, op dichtheidswaarden tussen wit en zwart afbeeldend gedeelte en een derde, op zwart afbeeldend gedeelte omvat, welke gedeelten in elkaar overgaan in een eerste, respectievelijk tweede schouderpunt (A, B), waarbij een ODin-waarde voor ten minste één schouderpunt wordt gekozen op grond van specificatie door een bedienaar. 25

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarin de stap van het bewerken van de eerste digitale beeldgegevens en het daarbij genereren van tweede digitale beeldgegevens wordt uitgevoerd onder gebruikmaking van een voorafbepaalde overdrachtsfunctie, welke een zodanige vorm 30 heeft, dat ODin-waarden worden afgebeeld op ODuit-waarden volgens de vastgestelde weergavekarakteristiek, waarbij de werkwijze bovendien omvat het berekenen van een overdrachtsfunctie in overeenstemming met de door een bedienaar gespecificeerde weergavekarakteristiek. 1006472"

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarin de stap van het berekenen van een overdrachtsfunctie wordt uitgevoerd door het samenstellen van een karakteristiek van het genoemde generatieproces voor 5 eerste digitale beeldgegevens, een karakteristiek van het genoemde afdrukproces op basis van de tweede digitale beeldgegevens en de genoemde weergavekarakteristiek.

4. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarin de stap van het vaststellen van een weergavekarakteristiek op grond van 10 specificatie door een bedienaar omvat: het op grond van een automatische analyse van de eerste digitale beeldgegevens vaststellen van een voorkeuze-weergavekarakteristiek en het vaststellen van een definitieve weergavekarakteristiek op grond van een door de bedienaar gespecificeerde verandering van de ODin-waarde van ten minste één van 15 de schouderpunten.

5. Werkwijze volgens conclusie 1,2 of 4, waarin het genoemde tweede gedeelte van de gedefinieerde weergavekarakteristiek hoofdzakelijk lineair is. 20

6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarin de ODin-waarde voor een schouderpunt instelbaar is in gelijke stappen.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, 25 waarin de ODin-waarde voor een schouderpunt instelbaar is in stappen van 0,01 OD.

8. Digitale kopieerinrichting met instelbare weergavekarakteristiek, waarbij de weergavekarakteristiek een afbeelding beschrijft van optische dichtheden 30 van een een origineel document, hierna te noemen: ODin, op optische dichtheden van een door de inrichting gemaakte kopie van genoemd origineel document, hierna te noemen: ODuit, omvattende een bedieningseenheid met middelen om een gewenste weergavekarakteristiek in 10 0 64 / - te stellen, een generator voor het genereren van eerste digitale beeldgegevens corresponderende met een beeld op een origineel document, een afdrukeenheid voor het maken van een afdruk op een beelddrager op basis 5 van tweede digitale beeldgegevens, een bewerkingseenheid voor het omzetten van genoemde eerste digitale beeldgegevens in de genoemde tweede digitale beeldgegevens in overeenstemming met een via de bedieningseenheid ingestelde weergavekarakteristiek, met het kenmerk, dat 10 de bewerkingseenheid de genoemde eerste digitale beeldgegevens omzet in de genoemde tweede digitale beeldgegevens in overeenstemming met een weergavekarakteristiek die een eerste, op wit afbeeldend, gedeelte, een tweede, op dichtheidswaarden tussen wit en zwart afbeeldend gedeelte en een derde, op zwart afbeeldend gedeelte omvat, welke gedeelten in elkaar overgaan in een eerste, 15 respectievelijk tweede schouderpunt (A, B), en dat de middelen om een gewenste weergavekarakteristiek in te stellen middelen omvatten om voor een genoemd schouderpunt een ODin-waarde in te stellen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, 20 waarin de bewerkingseenheid genoemde eerste digitale beeldgegevens omzet in genoemde tweede digitale beeldgegevens volgens een voorafbepaalde overdrachtsfunctie, en waarin de bewerkingseenheid is uitgerust met middelen om een overdrachtsfunctie te berekenen, welke nodig is om een ingestelde 25 weergavekarakteristiek te verwezenlijken.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarin de middelen om een overdrachtsfunctie te berekenen zulks doen door samenstelling van een karakteristiek van de genoemde generator voor eerste digitale 30 beeldgegevens, een karakteristiek van de genoemde afdrukeenheid voor het maken van een afdruk op basis van de tweede digitale beeldgegevens en de genoemde weergavekarakteristiek.

11. Inrichting volgens conclusie 9, 1006472«! waarin de bewerkingseenheid is voorzien van een look-up tabel, waarin de berekende overdrachtsfunctie wordt geprogrammeerd. r

12. Inrichting volgens conclusie 8, 5 bovendien omvattende een analyse-eenheid voor het analyseren van door de generator gegenereerde digitale beeldgegevens en het op grond van deze analyse voorkiezen van een weergavekarakteristiek, waarin de middelen om een gewenste weergavekarakteristiek in te stellen middelen omvatten om voor een genoemd schouderpunt een verandering van de door 10 de analyse-eenheid voorgekozen ODin-waarde in te stellen.

13. Inrichting volgens conclusie 8, waarin het genoemde tweede gedeelte van de gedefinieerde weergavekarakteristiek hoofdzakelijk lineair is. 15

14. Inrichting volgens een der conclusies 8 of 12, waarin de middelen om voor een genoemd schouderpunt een ODin-waarde in te stellen, respectievelijk te veranderen, zijn ingericht voor selectie van een ODin-waarde in gelijke stappen. 20

15. Inrichting volgens conclusie 14, waarin genoemde stappen een grootte hebben van 0,01 OD. 10064721¾