<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING BEHORENDE BIJ DE OCTROOIAANVRAGE van
N. V. MICHEL VAN DE WIELE
M. Vandewielestraat 7/17 te 8510 KORTRIJK-MARKE
Betreffende "Werkwijze en inrichting voor het geleiden van de inslagdraden bij weefmachines".
Uitvinder : Debaes, Johny.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het geleiden van de inslagdraden bij het weven voor, tijdens en ná hun inbreng in het weefsel. De huidige uitvinding heeft verder betrekking op een inrichting die de werkwijze volgens de uitvinding uitvoert. De uitvinding heeft tevens betrekking op weefmachines waarop de werkwijze volgens de uitvinding wordt toegepast en op weefmachines voorzien van een inrichting volgens de uitvinding.
De manipulaties die een inslagdraad tijdens het weven ondergaat zijn de volgende. Na het afsnijden van de vorige inslagdraad, wordt het afgesneden uiteinde van de volgende inslagdraad op een zodanige manier op twee punten vastgehouden dat de middelen die de inslagdraad door de gaap trekken, dat uiteinde kunnen meenemen. Die twee punten zijn over het algemeen enerzijds de kleminrichting van de inslagsnijinrichting en anderzijds een inslaggeleide-orgaan. Vervolgens wordt die inslagdraad door de gaap heen getrokken door de inslaginbrengmiddelen. Als de inslagdraad volledig door de gaap is getrokken, wordt die nieuwe inslagdraad tegen het weefsel
EMI1.1
aangedrukt door het riet, waarop de inslagsnijinrichting die 0
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
inslagdraad lossnijdt en het uiteinde van de volgende inslagC > draad blijft vastklemmen.
De werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding zijn in het bijzonder van toepassing voor grijperweefmachines.
Bij dergelijke weefmachines bestaan de middelen voor het inbrengen van de inslagdraden uit een paar grijperstangen waarvan er één aan elke zijde van het riet staat opgesteld. De eerste grijperstang, de gevergrijperstang, neemt de inslagdraad tot ongeveer halverwege de weefselbreedte mee, waar de tweede grijperstang, de nemergrijperstang, de inslagdraad overneemt en volledig door de gaap trekt. De inslagsnijinrichting kan daarbij vast, op het frame, of beweegbaar, op de lade, zijn opgesteld.
Bij gekende weefmachines bestaat het inslaggeleideorgaan over het algemeen uit een inslagaangeefnaald die op het frame of op de lade, en dus met het riet meebewegend, is opgesteld. Deze opstelling van het inslaggeleide orgaan brengt echter een aantal problemen met zich mee tijdens de verschillende fasen van de inslagdraadmanipulatie.
Een veel voorkomend probleem is dat de inslagdraad tegen de kettingdraden wrijft als hij door de gaap wordt ge-
EMI2.2
trokken. Door de wrijving, en eventueel door de haperingen < : > 13 bij vlammengaren, kan de inslagdraad breken of treedt er inslagverlies op. Bepaalde kettingdraden, in het bijzonder de buitenste kettingdraden, kunnen eveneens breken door de slijtage. Bij synthetische garens, zoals polyestergaren, kunnen de kettingdraden smelten door de warmteontwikkeling die optreedt ten gevolge van de wrijving.
Een ander gevolg van deze opstelling van het inslaggeleide orgaan is dat de inslagdraad bij sommige posities van het riet in min of meer scherpe hoeken wordt getrokken wegens het niet gelijnd liggen van alle elementen die op de inslagdraad inwerken, terwijl diezelfde inslagdraad bij andere posities van het riet geen enkele hoek neemt. Om het slaphangen van de inslagdraad te vermijden, of de spanning op de inslag-
<Desc/Clms Page number 3>
draad te behouden, dienen er bijkomende voorzieningen, zoals een inslagrekuperatie-inrichting, voorzien te worden.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan de genoemde problemen een oplossing te bieden zodat de efficiëntie en de produktiviteit van weefmachines opgedreven wordt.
De werkwijze volgens de uitvinding voor het geleiden van de inslagdraden bij weefmachines wordt gekenmerkt door het ten opzichte van de lade van de weefmachine bewegen van de inslagdraad, ter hoogte van de inslagsnijinrichting bij de nlaats waar de inslaginbrengmiddelen vertrekken met een nieuwe inslagdraad, over drie opeenvolgende posities : een eerste positie, de meeneempositie, waarbij het uiteinde van de inslagdraad, afkomstig van de bobijn, aan de inslaginbrengmiddelen wordt aangereikt als deze vertrekken voor het inbrengen van een nieuwe inslag ; gevolgd door een tweede positie, de inbrengpositie, waarbij de inslagdraad zich in de driehoek begrensd door onder-en bovenliggende kettingdraden en het voor vlak van het riet bevindt terwijl hij doorheen de gaap wordt getrokken ;
gevolgd door een derde positie, de aanslagpositie, waarbij de inslagdraad op een nagenoeg rechte lijn, evenwijdig met het riet, wordt gehouden en aan de inslagsnijinrichting wordt aangereikt op het ogenblik dat het riet zich op zijn aanslagpositie bevindt ; waarop de volledige opeenvolging van posities opnieuw begint.
De inrichting volgens de uitvinding voor het geleiden van de inslagdraden bij weefmachines heeft het kenmerk dat er ter hoogte van de inslaginrichting, bij de plaats waar de inslaginbrengmiddelen vertrekken met een nieuwe inslagdraad, een ten opzichte van de lade van de weefmachine beweegbaar inslaggeleide-orgaan is voorzien dat door middel van een aan-
EMI3.1
drijving beweegt over drie opeenvolgende posities : een eerste C > positie, de meeneempositie, waarbij het uiteinde van de inslagdraad, afkomstig van de bobijn, aan de inslaginbrengmiddelen 0 wordt aangereikt als deze vertrekken voor het inbrengen van 0 een nieuwe inslag ;
gevolgd door een tweede positie, de in- 0
<Desc/Clms Page number 4>
brengpositie, waarbij de inslagdraad zich in de driehoek begrensd door onder-en bovenliggende kettingdraden en het voorvlak van het riet bevindt terwijl hij doorheen de gaap wordt getrokken ; gevolgd door een derde positie, de aanslagpositie, waarbij de inslagdraad op een nagenoeg rechte lijn, evenwijdig met het riet, wordt gehouden en aan de inslagsnijinrichting wordt aangereikt op het ogenblik dat het riet zich op zijn aanslagpositie bevindt ; waarop de volledige opeenvolging van posities opnieuw begint.
Bij een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is het inslaggeleide-orgaan beweegbaar op de lade van de weefmachine opgesteld en wordt het via een stangenmechanisme vanuit een nokwiel met nokvolger aangedreven.
Meer bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een dubbelstukweefmachine met grijpers waarbij de inslagsnijinrichting kantelbaar op de lade is opgesteld en voorzien is aaneen voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Deze uitvoeringsvorm wordt enkel bij wijze van voorbeeld beschreven en heeft geen enkel beperkend karakter. Deze beschrijving verwijst naar de hierbijgevoegde figuren, waarin :
Figuur 1 een schematisch, perspectief zicht is op een gedeelte van een dubbelstukweefmachine met grijpers en een inslagsnijinrichting die kantelbaar op de lade is gemonteerd.
Figuur 2a, b en c schematische zijaanzichten zijn van respectievelijk meeneempositie, de inbrengpositie en de aanslagpositie van het inslaggeleide orgaan.
Figuur 3 een schematisch bovenaanzicht is op het uiteinde van het riet ter hoogte van een inslagschaar.
Op de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
Op figuur 1 is de lade (1), die draaibaar in het
EMI4.1
gestel van de weefmachine is opgesteld via een rotatieas (2) C >
<Desc/Clms Page number 5>
en waarop het riet (3) is gemonteerd, zijn de bovenste en de onderste gevergrijperstangen (respectievelijk 4 en 5) en de inslagsnijinrichting (6) voorgesteld. De snijinrichting (6) bestaat uit twee boven elkaar opgestelde inslagscharen (11 en 12) die via een draagstuk (29) kantelbaar op de lade zijn gemonteerd.
Het inslaggeleide-orgaan bestaat uit een inslagnaald (7 en 8) voor elk van de inslagdraden die door het oog van hun inslagnaald lopen.
Op de figuren 2 zijn de drie posities van de beweging van de werkwijze volgens de uitvinding ; de meeneempositie, fig. 2a, de inbrengpositie, fig. 2b, en de aanslagpositie, fig. 2c, voor elke inslagdraad weergegeven.
Bij de achterste stand van het riet (3), op het ogenblik dat de gevergrijpers (4 en 5) de inslagdraden gaan meenemen, figuur 2a, wordt het afgesneden uiteinde van elke inslagdraad (respectievelijk 9 en 10) door de kleminrichting van de inslagscharen (respectievelijk 11 en 12), van de kantélbaar op de lade opgestelde inslagsnijinrichting (6), vastgeklemd. Opdat de grijpers (4 en 5) de inslagdraden (9 en 10) zouden kunnen meenemen, moet het punt van waaruit de inslagdraden (9 en 10) komen aan de andere zijde van de grijpers (4 en 5) liggen : positie A of de meeneempositie van in dit geval het oog van de inslagnaalden (7 en 8, fig. 1). De meeneempositie van deze ogen komt overeen met de positie van een vast opgesteld inslaggeleide orgaan.
Bij de achterste stand van het riet (3), terwijl
EMI5.1
de gevergrijpers (4 en 5) en de nemergrijpers (niet voorgeC > 0 C2 steld) de inslagdraden door de gaap heen trekken, figuur 2b, wordt de inslagdraad, bij de werkwijze volgens de uitvinding, verplaatst tot op een positie die gelegen is binnen de driehoek begrensd door onder-en bovenliggende kettingdraden (resp.
36 en 37) en door het voorvlak van het riet (3). Bij de grijperweefmachine van de figuren ligt die positie tevens vóór het voorvlak van de grijpers (4 en 5) ; positie B of de inbrengpositie van
<Desc/Clms Page number 6>
in dit geval het oog van de inslagnaalden (7 en 8, fig. 1).
Bij het doorhalen van de inslagdraad, komt die niet in aanraking met de kettingdraden (36 & 37), zelfs niet met die aan de rand van het weefsel. Dit is wel het geval bij een vast opgesteld inslaggeleide-orgaan.
Tijdens de aanslagbeweging van het riet wordt de inslagdraad zodanig bewogen dat die evenwijdig met het riet en op een nagenoeg rechte lijn komt te liggen, Bij de aanslagpositie van het riet (3), figuur 2c, zijn deze inslagdraden in het weefsel opgenomen en bereiken de uiteinden'. hun derde positie, positie C, de aanslagpositie van in dit geval het oog van de inslagnaalden. Bij de aanslagpositie wordt de inslagdraad aan de inslagschaar (11) van de snijinrichting (6), die tijdens de aanslagbeweging gekanteld werd ten opzichte van de lade (1), aangereikt, figuur 3.
Waar er bij een vast opgestelde inslaggeleide-orgaan (13, streeplijn), figuur 3, er een bijkomende spreidnaald (14, streeplijn) noodzakelijk is om de inslagdraad, in samenwerking met de geleidingsplaat (38), in de inslagschaar (11) in te brengen, wordt deze spreidnaald (14) overbodig bij het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding.
Een bijkomend voordeel is dat de inslagdraad eerder een rechte lijn kan volgen bij het toepassen van de werkwijze volgens de inrichting, terwijl bij een vast inslaggeleide orgaan de inslagdraad een aantal hoeken maakt, hetgeen een inslagrekuperatie-inrichting noodzakelijk maakt.
Op figuur 2a werden de drie posities van het inslaggeleide orgaan ten opzichte van het riet (3) aangeduid. Onmiddellijk na de meename van de inslagdraad door de grijper wordt het punt van waaruit de inslagdraad komt naar beneden en naar voor bewogen zodat de inbrengpositie, positie B, bereikt wordt.
Tijdens de aanslagbeweging van het riet beweegt dat punt tegelijkertijd met de lade naar voor toe en ondergaat dat punt
EMI6.1
daarenboven nog een beweging naar de positie bij aanslag van (2 L de inslagschaar, positie C, toe. Tijdens de terugbeweging van de lade beweegt dat punt tegelijkertijd met de lade naar
<Desc/Clms Page number 7>
achter toe en ondergaat daarenboven nog een bijkomende beweging zodat de meeneempositie, positie A, boven de grijper bereikt wordt. Het punt van waaruit de inslagdraad komt, beweegt dus ten opzichte van de lade volgens een naar de voorzijde van de weefmachine, naar beneden toe hellende kromme, fig. 2a.
Het is voor de hand liggend dat er een groot aantal inrichtingen te bedenken zijn die de inslaggeleide-organen de gewenste beweging kunnen meegeven. Bij een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is het inslaggeleide orgaan beweegbaar op de lade van de weefmachine bevestigd.
Die voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat uit een steun (15), figuur 1, die op drie punten, die volgens de hoekpunten van een driehoek gelegen zijn, een-draaibare
EMI7.1
verbinding heeft. Een eerste draaibare verbinding met een L > op de lade (l) vastgemonteerde drager (16) via een as (17), zodanig dat de steun (15) kantelbaar aan de lade (1) is bevestigd.
Een tweede draaibare verbinding, die boven de eerste gelegen is, met een houder (18) via een as (19). En een derde draaibare verbinding met een stang (20) via een as (21).
De houder (18) heeft bij voorkeur een L-vorm waarvan het langste been (22) twee draaibare verbindingen heeft. Een eerste draaibare verbinding, die ongeveer in het midden van dat langste been (22) is gelegen, met de steun (15) via as (19) en een tweede draaibare verbinding, die ongeveer op het uiteinde van dat langste been (22) is gelegen, met een korte stang (23) via een as (24). Het ander uiteinde van de stang (23) is eveneens draaibaar met de drager (16) verbonden via een as (25).
Het kortste been (26) van de houder (18) draagt de twee boven elkaar gelegen inslagnaalden (7 en 8).
De beweging van de steun (15) ten opzichte van de lade (1) wordt via de stang (20) vanuit een nokschijf (27) met een nokvolger (28) bekomen. Die nokschijf (27) kan draai-
<Desc/Clms Page number 8>
baar om de rotatieas (2) van de lade (1) of kan op enige andere as (30) van de weefmachine, zoals op figuur 1 voorgesteld, bevestigd zijn. De nokschijf (27) wordt door gekende, niet voorgestelde middelen vanuit de aandrijving van de weefmachine aangedreven. De nokvolger (28) zit op het ene uiteinde van een hefboom (31) waarvan het middelpunt (32) draaibaar met een deel van het frame (33) verbonden is en waarvan het ander uiteinde via een staaf (34) draaibaar met het onderste uiteinde van de stang (20) is verbonden.
Die staaf (34) wordt bijvoorbeeld door een klemverbinding (35) met de hefboom (31) verbonden zodat de inrichting volgens de uitvinding aan de weefselbreedte is aan te passen door het volgens de breedterichting verplaatsen van de drager (16) op de lade (1).
De inslagnaalden (7 en 8) ondergaan dus een gecom- bineerde beweginy enerzijds ondergaan ze de beweging van de lade (1) en anderzijds ondergaan ze een relatieve beweging ten opzichte van die lade (1). De op figuur 1 voorgestelde positie van de inslagnaalden komt overeen net dé meeneempositie, positie A figuur 2a. Als de stang (20) naar boven beweegt, bewegen de inslagnaalden naar boven en naar achter toe ten opzichte van de lade (1) en kunnen ze de aanslagpositie, positie C, figuren2a en c, bereiken. Als de stang (20) naar beneden beweegt, bewegen de inslagnaalden naar onder en naar voor toe ten opzichte van de lade (1) en kunnen ze de inbrengpositie, positie B, figuren2a en b, bereiken.
De hierbeschreven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding kan de ogen van de inslagnaalden (7 en 8) volgens de gewenste kromme over de drie gewenste posities, figuur 2a, verplaatsen en past de werkwijze volgens de uitvinding dus toe op de hier beschreven dubbelstukweefmachine, met grijpers en een kantel bare inslagsnijinrichting, die hier als voorbeeld werd genomen omdat die representatief is voor de laatste ontwikkelingen op het vlak van grijperweefmachines.
De volgens de werkwijze volgens de uitvinding ver-
<Desc/Clms Page number 9>
eiste posities van de inslagdraad zullen echter afhankelijk zijn van het type weefmachine waarop de uitvinding wordt toegepast. De relatieve beweging van de inslagnaalden (7 en 8) ten opzichte van de lade (l) kan in ieder geval bepaald worden door het wijzigen van de ruimtelijke verdeling van de draaibare verbindingen van enerzijds de steun (15) en anderzijds de houder (18) en door het aanpassen van de vorm van de nokschijf (27), van de nokvolger (28) of van de hefboom (31). Daardoor is deze uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding reeds aan een groot aantal types van weefmachines aanpasbaar.
Het kan eventueel noodzakelijk zijn om de inrichting volgens de uitvinding aan de achterzijde van de lade (1) aan te brengen zodat de inbrengpositie van de inslagdraad tussen de inslaginbrengmiddelen en het riet ligt.
De voordelen van de werkwijze volgens de uitvinding zijn legio. De haperingen van de inslagdraden van de kettingdraden worden vermeden zodat er minder inslag-of kettingbreuken optreden en zodat vlammengaren uitstekend kan verweven worden. Het smelten van synthetische garens wordt vermeden zodat die synthetische garens zowel in de ketting als in de inslag aan hogere snelheden kunnen verweven worden. Bij bepaalde gevallen zal een inslagrekuperatie-inrichting overbodig worden.