BE1016753A3 - Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1016753A3
BE1016753A3 BE2005/0422A BE200500422A BE1016753A3 BE 1016753 A3 BE1016753 A3 BE 1016753A3 BE 2005/0422 A BE2005/0422 A BE 2005/0422A BE 200500422 A BE200500422 A BE 200500422A BE 1016753 A3 BE1016753 A3 BE 1016753A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
guides
elements
needles
distance
weaving machine
Prior art date
Application number
BE2005/0422A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2005/0422A priority Critical patent/BE1016753A3/nl
Priority to CN2006800315880A priority patent/CN101253287B/zh
Priority to PCT/EP2006/008562 priority patent/WO2007025765A1/en
Priority to EP06777143.6A priority patent/EP1920094B1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1016753A3 publication Critical patent/BE1016753A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms
    • D03C7/06Mechanisms having eyed needles for moving warp threads from side to side of other warp threads
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms

Abstract

Werkwijze en inrichting voor het vormen van een lenoweefsel (53) bij een weefmachine, waarbij een aantal naalden (1) over de breedte van de weefmachine zijn opgesteld en voorzien zijn van een geleiding (41) voor het geleiden van een kettingdraad (40) en waarbij elementen (10,11,54,73,74) voorzien van meerdere geleidingen (45,47,55,75,77) voor het geleiden van een kettingdraad (44,46,56,76,78) zijn opgesteld teneinde een door een element (10,11,54,73,74) geleide kettingdraad (44,46,56,76,78) nagenoeg in langsrichting van een naald (1) en dwars daartoe te bewegen.

Description

Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
De uitvinding betreft een werkwijze en een inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine, waarbij een aantal naalden over de breedte van de weefmachine zijn opgesteld en voorzien zijn van een geleiding voor het geleiden van een kettingdraad en waarbij elementen voorzien van meerdere geleidingen voor het geleiden van een kettingdraad zijn opgesteld teneinde een door een element geleide kettingdraad nagenoeg in langsrichting van een naald en dwars daartoe te bewegen.
Een dergelijke inrichting voor het weven van een leno-weefsel is gekend uit ondermeer DE 466.340. Hierbij worden de naalden die een kettingdraad geleiden vast aan een gestel van de weefmachine bevestigd en worden de elementen die voorzien zijn van meerdere geleidingen voor een kettingdraad op en neer bewogen en tevens dwars heen en weer bewogen. Een inrichting voor het weven van een leno-weefsel die een voornoemd element bevat is tevens gekend uit WO 02/04723. Bij een dergelijke inrichting worden de door het element geleide kettingdraden afwisselend rechts of links van de naalden bewogen.
Leno-weefseis waarbij een aantal kettingdraden continu doorlopen en kettingdraden afwisselend rechts of links van de doorlopende kettingdraden en omheen inslagdraden worden geweven zijn onder meer beschreven in FR 702.507. Een dergelijke inrichting is minder geschikt om met hoge weefsnelheden te weven.
Een doel van de uitvinding is een werkwijze en een inrichting die toelaat een leno-weefsel eenvoudig en met hoge weefsnelheden te weven.
Tot dit doel bevat de uitvinding een werkwijze waarbij de door een element geleide kettingdraden een leno-binding vormen met door naalden geleide kettingdraden, waarbij de afstand tussen kettingdraden ter hoogte van geleidingen van een element een veelvoud is van de afstand tussen kettingdraden ter hoogte van geleidingen van de naalden.
Dit laat toe op een eenvoudige wijze en met hoge weefsnelheden bepaalde leno-weefsels te vormen, meer in het bijzonder leno-weefsels met een bepaald patroon te vormen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden de geleidingen van de elementen zodanig opgesteld dat een geleiding van een naald nagenoeg tegenover éên geleiding van één van de elementen is opgesteld. Dit is mogelijk daar de afstand tussen minstens twee van de geleidingen van een element een veelvoud is van de afstand tussen de geleidingen van de naalden. Dit laat toe volgens de breedte van de weefmachine evenveel geleidingen van de elementen te voorzien als geleidingen van een naald. Bovendien laat die opstelling ook toe de geleidingen van de achter elkaar opgestelde elementen nagenoeg in eenzelfde vlak te laten bewegen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevinden de geleidingen van de achter elkaar opgestelde elementen zich tijdens de werking nagenoeg in eenzelfde vlak. Dit biedt als voordeel dat de elementen slechts over een relatief kleinere afstand op en neer dienen te bewegen om een weefvak met een bepaalde opening te vormen dan in geval deze zich niet in eenzelfde vlak zouden bevinden. Het bewegen van de geleidingen van de achter elkaar opgestelde elementen nagenoeg in eenzelfde nagenoeg horizontaal vlak laat toe te weven met hogere weefsnelheden.
Volgens een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn twee elementen voorzien van meerdere geleidingen, waarbij de afstand tussen de geleidingen van elk element het dubbel is van de afstand tussen de geleidingen van de naalden en waarbij volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen van elk element afwisselend opstelbaar zijn. De twee elementen worden hierbij volgens de richting van de kettingdraden achter elkaar opgesteld. Dit laat toe door een passende dwarse beweging van de elementen een leno-weefsel te vormen met een draairichting naar keuze voor de opeenvolgende leno-bindingen. Hierbij kunnen de beide elementen synchroon op en neer bewegen en kunnen in faze of in tegenfaze naar links of rechts bewegen. Indien de elementen in tegenfaze bewegen en de geleidingen van elk element volgens de breedte van de weefmachine afwisselend worden voorzien, worden opeenvolgend een S-binding en een Z-binding gevormd. Indien dergelijke elementen in faze bewegen, wordt steeds een S-binding of Z-binding gevormd.
Volgens een uitvoeringsvorm zijn drie elementen voorzien van meerdere geleidingen, waarbij bijvoorbeeld de afstand tussen de geleidingen van elk element het drievoud is van de afstand tussen de geleidingen van de naalden en waarbij volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen van elk element bijvoorbeeld afwisselend opstelbaar zijn. Dit laat toe door een passende dwarse beweging van de elementen een leno-weefsel te vormen met een draairichting naar keuze voor de opeenvolgende leno-bindingen. De drie elementen zijn hierbij volgens de richting van de kettingdraden achter elkaar opgesteld. Analoog kan gebruik gemaakt worden van vier of meer elementen, waarbij de afstand tussen de geleidingen van elk element het viervoud of een passend veelvoud is van de afstand tussen de geleidingen van de naalden en waarbij bijvoorbeeld volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen van elk element afwisselend opstelbaar zijn.
Tot dit doel bevat de uitvinding een inrichting waarbij de door een element geleide kettingdraden een leno-binding vormen met door naalden geleide kettingdraden, waarbij de afstand tussen geleidingen van een element een veelvoud is van de afstand tussen de geleidingen van de naalden.
Volgens een uitvoeringsvorm worden de geleidingen van de elementen zodanig opgesteld dat een geleiding van een naald nagenoeg tegenover één geleiding van één van de elementen opstelbaar is. Volgens een uitvoeringsvorm bevinden de geleidingen van de achter elkaar opgestelde elementen zich tijdens de werking nagenoeg in eenzelfde vlak.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden de naalden vast opgesteld en zijn de elementen nagenoeg in langsrichting van de naalden en dwars daartoe beweegbaar opgesteld. Dit laat toe door een element geleide kettingdraden op en neer en tevens dwars heen en weer te bewegen, teneinde die kettingdraad aan een bepaalde zijde van een naald te kunnen brengen om een weefvak te vormen met een door de naald geleide kettingdraad.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting een aandrij feenheid om minstens één van de elementen dwars heen en weer te bewegen, die een stuurbare aandrij fmotor bevatten. Dit laat onder meer toe de dwarse beweging van een element nagenoeg onafhankelijk van de verticale beweging van het element te sturen.
Volgens een uitvoeringsvorm worden de elementen nagenoeg in langsrichting van de naalden en nagenoeg evenwijdig met elkaar in een zijgeleiding geleid.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm vormen de kettingdraden die door de geleidingen van de naalden worden geleid, het onderste vlak kettingdraden van het weefvak. Dit is voordelig voor het vormen van een leno-weefsel en voor het voorzien van een aandrijfeenheid voor de elementen.
Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin :
Figuur 1 schematisch een weefmachine voorzien van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft?
Figuur 2 in perspectief een aandrij f eenheid van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft;
Figuur 3 een vooraanzicht van een gedeelte van figuur 2 weergeeft;
Figuur 4 schematisch een zijaanzicht van een inrichting volgens figuur 1 in een eerste stand weergeeft;
Figuur 5 schematisch een vooraanzicht van een inrichting volgens figuur 1 in een bepaalde stand weergeeft;
Figuur 6 het vooraanzicht van figuur 5 in een volgende stand weergeeft;
Figuur 7 het vooraanzicht van figuur 6 in een volgende stand weergeeft;
Figuur 8 het vooraanzicht van figuur 7 in een volgende stand weergeeft;
Figuur 9 een mogelijk te vormen weefsel weergeeft; Figuur 10 een variante van het gedeelte van figuur 3 weergeeft;
Figuur 11 een variante van figuur 5 weergeeft;
Figuur 12 nog een mogelijk te vormen weefsel weergeeft;
Figuur 13 nog een variante van figuur 5 weergeeft; Figuur 14 vergroot een houder van figuur 1 weergeeft; Figuur 15 een variante van figuur 4 weergeeft;
Figuur 16 in perspectief een gedeelte van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft;
Figuur 17 een variante van figuur 16 weergeeft;
Figuur 18 nog een variante van figuur 5 weergeeft; Figuur 19 nog een variante van figuur 5 weergeeft; Figuur 20 nog een mogelijk te vormen weefsel weergeeft;
Figuur 21 een variante van figuur 11 weergeeft;
Figuur 22 een gedeelte van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft.
De in figuur 1 weergegeven weefmachine bevat een inrichting volgens de uitvinding, waarbij een aantal naalden 1 gelijkmatig over de breedte van de weefmachine zijn opgesteld. Duidelijkheidshalve zijn slechts een beperkt aantal naalden weergegeven, echter in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn naalden voorzien over de volledige breedte van het te weven weefsel. Telkens worden een aantal naalden 1 in een houder 2 bevestigd. Elke houder 2 wordt via een tussenhouder 3 en een plaat 4 aan een dwarsbalk 5 bevestigd. De dwarsbalk 5 strekt zich uit over de volledige breedte van de weefmachine en wordt via steunstukken 6 aan de niet weergegeven zijgedeelten van de weefmachine vast bevestigd. De hoogtepositie van de naalden 1 kan bijvoorbeeld over een bepaalde afstand geregeld of ingesteld worden door een houder 2 ten opzichte van een tussenhouder 3 of door een tussenhouder 3 ten opzichte van een plaat 4 in een passende hoogtepositie te bevestigingen. Hiertoe zijn bijvoorbeeld de bevestigingsbouten 7 met speling in openingen van de houder 2 geleid en/of zijn de bevestigingsbouten 8 met speling in openingen van de tussenhouder 3 geleid. De plaat 4 kan analoog aan de dwarsbalk 5 bevestigd worden. De weefmachine bevat tevens een steunbalk 9 die zich uitstrekt over de breedte van de weefmachine. De steunbalk 9 is bijvoorbeeld aan de niet weergegeven zijgedeelten van de weefmachine en/of aan de steunstukken 6 vast bevestigd.
De weefmachine bevat tevens twee elementen 10 en 11 die voorzien zijn van meerdere geleidingen voor het geleiden van kettingdraden. Elk element 10 of 11 strekt zich uit over de breedte van de weefmachine. Het element 10 bevat aan weerszijden een zijsteun 12 en een dwarssteun 13 die beide zijsteunen 12 verbindt. Analoog bevat het element 11 aan weerszijden een zijsteun 14 en een dwarssteun 15 die beide zijsteunen 14 verbindt. De zijsteunen 12 en 14 kunnen met behulp van bijhorende aandrij fstangen 16, 17 en 18, 19 nagenoeg volgens de langsrichting van de naalden 1 op en neer bewogen worden. Hierbij worden de aandrijfstangen 16 en 17 volledig synchroon met elkaar en de aandrijfstangen 18 en 19 volledig synchroon met elkaar door een bijhorende niet weergegeven aandrijving op en neer bewogen. Een dergelijke aandrijving is bijvoorbeeld beschreven in WO 02/04723 en wordt bijvoorbeeld uitgevoerd met een passend nokkensysteem en met een overbrenging gelijkaardig aan een klassieke aandrijving voor weefkaders bij een weefmachine. De aandrijfstangen 16 tot 19 zijn met bijhorende scharnieren 20 aan een bijhorende dwarssteun 13 of 15 bevestigd. De groep aandrijfstangen 16, 17 en de groep aandrijfstangen 18, 19 bewegen hierbij nagenoeg synchroon met elkaar. Dergelijke aandrijfstangen 16 tot 19 kunnen ter hoogte van elk einde van een element 10, 11 voorzien worden. Bij brede elementen 10, 11 kunnen volgens de breedte van de elementen 10, 11 op één of meerdere plaatsen tussen de einden van de elementen 10, 11 nog bijkomende aandrijfstangen 16 tot 19 aangrijpen.
De dwarssteun 13 bevat tevens een geleidingsstuk 21 dat geleid wordt ten opzichte van een vast aan een gestel van de weefmachine aangebrachte geleiding 22 teneinde de doorbuiging van de dwarssteun 13 volgens de richting van de kettingdraden te beperken. De dwarssteun 15 bevat tevens een dergelijk geleidingsstuk 23. De zijsteunen 12 en 14 worden geleid in een stel zijgeleidingen 24 dat bijvoorbeeld bevestigd is aan de steunstukken 6. Hierdoor kunnen het element 10 en het element 11 nagenoeg evenwijdig met elkaar in een zijgeleiding 24 geleid worden, zodat die kunnen bewegen in een nagenoeg verticaal vlak, in een vlak dat nagenoeg loodrecht op de kettingdraden is opgesteld of nagenoeg in langsrichting van de naalden 1.
De elementen 10 en 11 worden zoals verduidelijkt in figuur 2 en 3 door een aandrijfeenheid 25 zijdelings of dwars heen en weer bewogen, teneinde een door een element 10 of 11 geleide kettingdraad dwars ten opzichte van de bijhorende naald te kunnen bewegen. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm wordt de dwarssteun 13 verbonden met een koppelstang 26 die door een krukelement 27 wordt aangedreven. Het krukelement 27 is draaibaar opgesteld om een vast opgestelde draaias 28 die aan een steun 29 is aangebracht. De steun 29 wordt vast bevestigd aan een gestel van de weefmachine. Aan de steun 29 wordt tevens een stuurbare aandrijfmotor 30 bevestigd, bijvoorbeeld een stuurbare schakelbare reluctantiemotor. Op de aandrijfas 31 van de aandrij fmotor 30 is een excenter 32 bevestigd dat via een koppelstang 33 het krukelement 27 heen en weer kan aandrijven. De dwarssteun 15 is op gelijkaardige wijze verbonden met een koppelstang 34 die door het krukelement 27 wordt aangedreven. De koppelstangen 26 en 34 bevinden zich tijdens hun werking nagenoeg in een horizontaal vlak. In figuur 3 zijn tevens nog astappen 64, 65 en 66 weergegeven die respectievelijk de hefboom 27 met een koppelstang 26, 33 of 34 draaibaar verbinden.
De afmetingen van het krukelement 27 en van het excenter 32 worden zodanig gekozen dat de elementen 10 en 11 met een passende amplitude dwars heen en weer kunnen bewogen worden. Een passende amplitude is bijvoorbeeld in de orde van grootte van de afstand tussen de naalden. De lengte van de koppelstangen 26 en 34 kan analoog zoals beschreven in WO 02/04723 met instelelementen 35 of 36 ingesteld worden om toe te laten de elementen 10 en 11 in een gewenste dwarse positie in te stellen, meer in het bijzonder in een dwarse positie ten opzichte van de naalden. De koppelstang 26 wordt via een scharnier 37 verbonden met de dwarssteun 13, terwijl de koppelstang 34 via een scharnier 38 verbonden wordt met de dwarsteun 15. De dwarsteun 15 bevat hierbij een opening 39 om toe te laten een scharnier 37 doorheen de dwarsteun 15 te laten passeren.
Zoals schematisch weergegeven in figuren 4 tot 9 wordt een vlak kettingdraden 40 door de geleidingen 41 van de naalden 1 geleid. Elke naald 1 is in het weergegeven voorbeeld voorzien van een geleiding 41. Die kettingdraden 40 zijn afkomstig van een niet weergegeven kettingboom en worden onder meer via een ombuigrol 42 geleid naar de naalden 1. De ombuigrol 42 wordt door middel van veren 43 aan de dwarsbalk 5 bevestigd. Volgens een niet weergegeven variante kan de ombuigrol 42 vast aan een dwarsbalk bevestigd worden.
Een vlak kettingdraden 44 wordt door geleidingen 45 van het element 10 geleid, terwijl een vlak kettingdraden 46 door geleidingen 47 van het element 11 wordt geleid. Hierbij worden de kettingdraden 44 en 46 nagenoeg in hun bovenste positie in volle lijn weergegeven, terwijl die in hun nagenoeg onderste positie in streeplijn zijn weergegeven. De geleidingen 45 van het element 10 zijn zoals weergegeven in figuur 1 voorzien op houders 48 die over de breedte van de weefmachine naast elkaar zijn opgesteld en elk een aantal geleidingen 45 bevatten. Analoog zijn de geleidingen 47 van het element 11 zoals weergegeven in figuur 1 voorzien op houders 49 die over de breedte van de weefmachine naast elkaar zijn opgesteld en die elk een aantal geleidingen 47 bevatten. De elementen 10 en 11 zijn volgens de kettingrichting achter elkaar opgesteld. In het weergegeven voorbeeld bestaan de geleidingen 41, 45 en 47 uit draadgeleidingen in de vorm van geleidingsogen.
De kettingdraden 40 en 44 ofwel de kettingdraden 40 en 46 die bedoeld zijn om samen een leno-binding te vormen worden telkens op gekende wijze samen tussen twee riettanden van een riet 50 geleid. Het riet 50 wordt op een gekende wijze aan een weeflade gemonteerd. De kettingdraden 40 en 44 en de kettingdraden 40 en 46 kunnen een weefvak 51 vormen, waarbij het onderste vlak kettingdraden van het weefvak 51 gevormd wordt door de kettingdraden 40 die door de vast opgestelde naalden 1 geleid worden en het bovenste vlak kettingdraden gevormd worden door de kettingdraden 44 en 46 die door een element 10 of 11 geleid worden.
In figuur 5 wordt voor een inrichting zoals weergegeven in figuren 1 tot 4 de onderlinge positie van de elementen 10 en 11 en van de naalden 1 in een eerste stand weergegeven. De geleidingen van de elementen 10 en 11 worden zodanig opgesteld dat een geleiding 41 van een naald 1 nagenoeg tegenover of nabij een geleiding 45 of 46 van één van de elementen 10 of 11 is opgesteld. Volgens de breedte van de weefmachine zijn hierbij evenveel geleidingen 45, 47 van elementen 10 en 11 voorzien als geleidingen 41 van naalden 1. De afstand X tussen de geleidingen 45 van het element 10 is hierbij gelijk aan de afstand Y tussen de geleidingen 47 van het element 11, terwijl deze afstanden X en Y het tweevoud, met andere woorden het dubbele zijn van de afstand Z tussen de geleidingen 41 van de naalden 1. Het element 10 is hierbij zodanig opgesteld dat de kettingdraden 44 zich rechts van de bijhorende naalden 1 bevinden, terwijl het element 11 hierbij zodanig is opgesteld dat de kettingdraden 46 zich links van de bijhorende naalden bevinden. Vervolgens worden de elementen 10 en 11 samen naar boven bewogen terwijl de naalden blijven stilstaan en wordt een stand van figuur 6 bekomen. In deze stand kan een inslagdraad ingebracht worden. Ondertussen beweegt het element 10 naar links en beweegt het element 11 naar rechts terwijl beide samen naar onder worden bewogen tot een stand van figuur 7 wordt bekomen. Vervolgens bewegen de elementen 10 en 11 terug naar boven tot een stand van figuur 8 wordt bekomen. In deze stand kan een volgende inslagdraad ingebracht worden. Ondertussen bewegen de elementen 10 en 11 respectievelijk naar rechts en naar links terwijl die samen naar onder bewegen tot terug de stand van figuur 5 wordt bekomen. Dan herhalen zich de opeenvolgende standen van figuren 5 tot 8, waarbij elke door een element 10 of 11 geleide kettingdraad 44 of 46 nagenoeg in langsrichting van een naald 1 en dwars daartoe beweegt. Op die manier kan een weefsel bekomen worden zoals weergegeven in figuur 9, waarbij kettingdraden 40, 44, 46 en inslagdraden 67 een weefsel vormen.
Het is duidelijk dat de beweging van de elementen 10, 11 in langsrichting van de naalden 1 en de beweging van deze elementen 10, 11 dwars ten opzichte van de naalden 1 gedeeltelijk gelijktijdig kan plaatsvinden, dit niettegenstaande de aandrijving van beide bewegingen apart gebeurt. Het is duidelijk dat hierbij de elementen 10 en 11 in tegenfaze dwars bewogen worden.
Zoals verduidelijkt in figuren 5 tot 8 zijn de twee elementen 10 en 11 voorzien van meerdere geleidingen 45 of 47, waarbij de afstand tussen de geleidingen 45 of 47 van elk element 10, 11 het dubbel is van de afstand tussen de geleidingen 41 van de naalden 1. De geleidingen 45 en 47 worden hierbij volgens de breedte van de weefmachine afwisselend opgesteld, dit betekent dat opeenvolgend een geleiding 45 en een geleiding 47 zijn opgesteld. De geleidingen 45 en 47 van de achter elkaar opgestelde elementen 10, 11 bevinden zich tijdens de werking nagenoeg in eenzelfde vlak, meer in het bijzonder in een nagenoeg horizontaal vlak.
Zoals zichtbaar in figuur 3 is de lengte B van de krukarm van het krukelement 27 waarmee het element 11 via de koppselstang 34 wordt bewogen iets groter dan de lengte A van de krukarm van het krukelement 27 waarmee het element 10 via de koppelstang 26 wordt bevolen. Dit laat toe het element 11 dat verder van de aanslaglijn 52 van het weefsel 53 is gelegen relatief meer dwars te bewegen dan het element 10 dat dichter van de aanslaglijn 52 van het weefsel 53 is gelegen. Hierdoor wordt verzekerd dat de kettingdraden 46 over een zodanige afstand dwars bewogen worden dat de kettingdraden 46 nagenoeg eenzelfde hoek met de kettingrichting kunnen vormen als de kettingdraden 44. Dit is voordelig om de kettingdraden 44 en 46 aan de gewenste kant van de naalden 1 te brengen.
Indien zoals weergegeven in figuur 10 de koppelstangen 26 en 34 aan dezelfde krukarm van het krukelement 27 worden voorzien, kan met de inrichting volgens de uitvinding een leno-binding gevormd worden analoog als beschreven in WO 02/04723. In dit geval wordt de koppelstang 26 bevestigd met een astap 68. Indien bij de uitvoeringsvorm van figuur 10 de koppelstang 26 zoals weergegeven in streeplijn ter hoogte van de astap 64 zou bevestigd worden, wordt een inrichting gelijkaardig aan die van figuur 3 bekomen.
In figuur 11 wordt een stand van de elementen 10 en 11 weergegeven die analoog is aan de stand van figuur 5. Bij deze uitvoeringsvorm kunnen beide elementen 10 en 11, bijvoorbeeld met behulp van een inrichting zoals weergegeven in figuur 10, samen naar links of naar rechts, weliswaar met een iets verschillende koers. Op die manier kan een weefsel bekomen worden zoals weergegeven in figuur 12, waarbij kettingdraden 40, 44, 46 en inslagdraden 67 een weefsel vormen. Het is duidelijk dat in dit geval de elementen 10 en 11 dwars in faze bewogen worden.
In figuur 13 wordt analoog als in figuur 5 een uitvoeringsvorm weergegeven waarbij drie elementen 10, 11 en 54 zijn voorzien van meerdere geleidingen 45, 47 en 55, waarbij de afstand tussen de geleidingen 45, 47 of 55 van elk element 10, 11 of 54 het drievoud is van de afstand tussen de geleidingen 41 van de naalden 1. Hierbij zijn volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen 45, 47 of 55 van elk element 10, 11 en 54 afwisselend opgesteld. Elk element 10, 11 of 54 kan bijvoorbeeld volgens een gewenst patroon door een eigen aandrijfmotor aangedreven worden teneinde een bepaalde leno-binding te kunnen vormen. Elk element 10, 11 en 54 kan een vlak bijhorende kettingdraden 44, 46 en 56 geleiden.
Een bepaalde houder 48 zoals weergegeven in figuur 1 is vergroot weergegeven in figuur 14. Het voorzien van houders 48, 49 met een beperkt aantal geleidingen 45, 47 laat toe bij een breuk of een beschadiging van één van de geleidingen 45, 47 slechts een houder 48, 49 met een beperkt aantal geleidingen te moeten vervangen.
Hoewel het voordelig is dat de naalden 1 vast zijn opgesteld en de elementen 10, 11 nagenoeg in langsrichting van de naalden 1 en dwars daartoe beweegbaar zijn opgesteld, kunnen de naalden eveneens op en neer beweegbaar opgesteld worden. Dit laat bijvoorbeeld toe de koers van de elementen 10, 11 volgens de langsrichting van de naalden 1 te beperken van de bovenste positie tot ongeveer de helft van de koers zoals weergegeven in figuur 4. In figuur 4 wordt de koers bepaald door de opening van het weefvak 51. In dit geval dienen de naalden 1 ongeveer over de helft van de voornoemde koers naar boven te bewegen zodat een kettingdraad 44 of 46 aan de andere kant van een bijhorende naald 1 kan gebracht worden op het ogenblik dat de kettingdraden 44 of 46 zich onder de uiteinden van de naalden 1 bevinden.
Het is voordelig dat de kettingdraden 40 die door de geleidingen 41 van de naalden 1 worden geleid, het onderste vlak kettingdraden van het weefvak 51 vormen. Uiteraard kunnen volgens een variante zoals weergegeven in figuur 15 de kettingdraden 40 die door de naalden 1 worden geleid het bovenste vlak kettingdraden van het weefvak 51 vormen. Hierbij dienen de naalden 1 naar boven te wijzen. De elementen 10 en 11 kunnen bijvoorbeeld analoog opgesteld blijven, terwijl de kettingdraden 44 en 46 in dit geval uiteraard in de bovenste stand relatief ten opzichte van de naalden 1 dwars naar de andere kant van de naalden 1 dienen te bewegen. De termen bovenste en onderste in de beschrijving zijn hierdoor relatieve termen die horen bij een bepaalde uitvoeringsvorm.
In figuur 16 wordt een variante weergegeven waarbij de elementen 10 en 11 elk een langwerpig steunelement 57, 58 bevatten dat voorzien is van respectievelijk geleidingen 45 en 47 voor het geleiden van een kettingdraad 44 of 46. Dit langwerpig steunelement 57, 58 kan analoog als een houder 48, 49 aan een dwarssteun 13 of 15 bevestigd worden. De naalden 1 zijn analoog als in figuur 1 opgesteld.
In figuur 17 wordt nog een variante weergegeven waarbij de elementen 10 en 11 elk een langwerpig steunelement 59, 60 bevatten dat respectievelijk voorzien is van geleidingen 45 en 47 voor het geleiden van een kettingdraad 44 of 46. Elk langwerpig steunelement 59, 60 is tevens respectievelijk voorzien van een relatief grote opening 61, 62 die toelaat een kettingdraad 46 of 44 doorheen het langwerpig steunelement 59, 60 te laten passeren. Dit laatste is voordelig om de kettingdraden 44 en 46 ter hoogte van de geleidingen 45 en 47 gescheiden te houden.
In figuur 18 wordt nog een variante weergegeven waarbij de afstand tussen geleidingen 45, 47 van minstens één element 10, 11 een veelvoud is van de afstand tussen geleidingen 41 van de naalden 1. Hierbij is de afstand tussen minstens twee van de geleidingen 45 van het element 10 een veelvoud van de afstand tussen de geleidingen 41 van de naalden 1. De afstand tussen de geleidingen 47 van het element 11 is in dit uitvoeringsvoorbeeld steeds een veelvoud van de afstand tussen de naalden 1. Uiteraard zijn nog andere dergelijke varianten mogelijk die toelaten bepaalde specifieke leno-bindingen te vormen.
Volgens een niet weergegeven variante kan gebruik gemaakt worden van vier of nog meer elementen volgens de uitvinding, waarbij de afstand tussen geleidingen van elk element een passend veelvoud kan zijn van de afstand tussen de geleidingen van de naalden en waarbij volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen van elk element volgens een bepaald patroon zijn opgesteld. Hierbij wordt met veelvoud bedoeld een tweevoud, een drievoud, een viervoud, een vijfvoud of eender welk ander veelvoud.
Het aanwenden van houders 48 en 49 laat toe een dwarssteun 13 of 15 aan te wenden die zich steeds buiten het weefvak 51 bevindt. Dit laat toe een zelf kant inrichting 63 aan te wenden die samen met een inrichting volgens de uitvinding een weefsel kan vormen. De kettingdraden die door de zelfkantinrichting 63 worden bevolen, worden hierbij nagenoeg niet gehinderd door de dwarssteunen 13 en 15. De zelfkantinrichting 63 kan bijvoorbeeld uitgevoerd worden zoals weergegeven in EP 772.703 Bl.
Volgens een niet weergegeven variante kan de dwarse beweging van de elementen 10 en 11 bijvoorbeeld bekomen worden met behulp van minstens één lineaire aandrij fmotor in plaats van met behulp van een aandrijfmotor 30, een excenter 32, een krukelement 27 en dergelijke. Volgens een niet weergegeven variante kan elk element door een eigen stuurbare aandrijfmotor worden aangedreven. Uiteraard is het ook mogelijk deze dwarse beweging van een andere aandrijfas van de weefmachine af te leiden, bijvoorbeeld via een noksysteem of een stangensysteem dat bijvoorbeeld door een aandrijfas wordt aangedreven die verbonden is en synchroon draait met de aandrijfas voor de weeflade.
Hoewel in de weergegeven voorbeelden telkens slechts één kettingdraad door een bepaalde geleiding wordt geleid, is het duidelijk dat twee of meer kettingdraden samen door een bepaalde geleiding kunnen geleid worden. Eveneens is het mogelijk een dergelijke geleiding te vervangen door twee of meerdere geleidingen die nabij elkaar zijn opgesteld en die telkens minstens één kettingdraad geleiden. Dit laat toe speciale leno-weefsels te vormen.
Hoewel het voorkeurdragend is de naalden gelijkmatig over de breedte van de weefmachine op te stellen en geleidingen van één van de elementen nagenoeg tegenover de naalden op te stellen, kunnen de naalden en bijhorende geleidingen van de elementen eveneens op variabele afstanden volgens de breedte van de weefmachine opgesteld worden. Dit laat bijvoorbeeld toe speciale leno-weefseis te vormen.
Hoewel eender welk type kettingdraden kan aangewend worden bij een inrichting volgens de uitvinding, is de inrichting volgens de uitvinding bijzonder geschikt om relatief dikke kettingdraden 40 onder hoge spanning samen met relatief dunne kettingdraden 44 of 46 onder lagere spanning te weven, zodat die relatief dunne kettingdraden 44, 46 omheen de relatief dikke kettingdraden 40 worden geweven. Dit laat toe een leno-weefsel te bekomen waarbij de relatief dikke kettingdraden 40 nagenoeg gestrekt blijven en niet rond of omheen inslagdraden ingebonden worden.
In geval een element 10, 11 of 54 niet na elke insertie van een inslagdraad naar links of naar rechts dwars wordt bewogen, maar slechts om een aantal inserties voldoende dwars wordt bewogen, kan een bijzonder leno-weefsel gevormd worden waarbij dan een leno-binding met een groep inslagdraden wordt bekomen. Uiteraard hoeft elk element 10, 11 of 54 ook niet gedurende elke insertie vanaf de bovenste over de onderste terug naar de bovenste hoogtepositie gebracht te worden, maar kan deze beweging slechts om een aantal inserties plaats vinden. Uiteraard zijn combinaties van vorige bewegingen mogelijk. Het geniet echter de voorkeur een leno-weefsel te vormen waarbij gedurende elke insertie de elementen 10, 11, 54 dwars heen of weer worden bewogen, en waarbij de elementen 10, 11, 54 tussen elke insertie de voornoemde op- en neergaande beweging uitvoeren, daar in dit geval een goed gebonden leno-weefsel wordt bekomen.
Zoals weergegeven in figuur 19 kan een inrichting volgens de uitvinding eveneens aangewend worden in combinatie met een andere inrichting voor het vormen van leno-bindingen. Hierbij wordt bijvoorbeeld een element 69 aangebracht dat voorzien is van geleidingen 70 voor het geleiden van kettingdraden 71, waarbij de afstand tussen de geleidingen 70 gelijk is aan de afstand tussen de geleidingen 41 van de naalden 1. Het kadervormig uitgevoerd element 69 bevat een opemng 72 die toelaat dat kettingdraden 44, 46 doorheen dit element 69 passeren. Het element 69 kan dwars heen en weer en tevens op en neer bewogen worden door middel van een aandrijf eenheid op een wijze analoog als de elementen 10, 11. Indien bijvoorbeeld de elementen 10 en 11 samen dwars en in faze worden bewogen en het element 69 in tegenfaze aan de elementen 10, 11 wordt bewogen, kan een weefsel gevormd worden zoals weergegeven figuur 20 waarbij kettingdraden 44, 46 en 71 samen met inslagdraden 67 een weefsel vormen.
In figuur 21 wordt nog een variante weergegeven waarbij naast de elementen 10 en 11 tevens elementen 73 en 74 volgens de uitvinding worden voorzien. Het element 73 bevat geleidingen 75 voor kettingdraden 76, terwijl het element 74 geleidingen 77 voor kettingdraden 78 bevat. De elementen 73 en 74 zijn hierbij kadervormig uitgevoerd en bevatten een opening 79 of 80 voor het passeren van de kettingdraden 44 en 46 doorheen de elementen 73 en 74. De elementen 73 en 74 kunnen op een gelijkaardige wijze als de elementen 10 en 11 aangedreven worden. Met een dergelijke inrichting kan eveneens een leno-weefsel zoals weergegeven in figuur 2 0 geweven worden.
In figuur 22 wordt een variante weergegeven, waarbij de elementen 10, 11 die geleidingen 45, 47 voor het geleiden van kettingdraden 44, 46 bevatten boven elkaar zijn opgesteld. Het element 10 bevat hierbij meerdere openingen 81 voor het passeren van kettingdraden 46. Dergelijke elementen 10, 11 kunnen passend tegenover naalden opgesteld worden en kunnen analoog als bij de uitvoeringsvorm van figuur 5 aangewend worden om een leno-weefsel volgens de uitvinding te vervaardigen.
Het is duidelijk dat de inrichting volgens de uitvinding eveneens kan vervangen worden door een inrichting zoals gekend uit WO 02/04723 of door een inrichting zoals gekend uit DE 466.340. Dit laat bijvoorbeeld toe een weef machine met een inrichting volgens de uitvinding om te bouwen tot een weefmachine volgens de stand van de techniek en vervolgens bepaalde gekende weefsels te vormen. Bijvoorbeeld is het eveneens mogelijk minstens één element 10 of 11 te vervangen door een element volgens de stand van de techniek, waarbij de afstand tussen de geleidingen van dit element gelijk is aan de afstand tussen de geleidingen van de naalden. Indien men gebruik maakt van twee voornoemde elementen die bijvoorbeeld voor elke insertie dwars en in tegenfaze worden bewogen kan een leno-weefsel gevormd worden waarbij de kettingdraden 40 telkens langs weerszijden zowel door een kettingdraad van een eerste element als door een kettingdraad van een tweede element worden ingebonden.
Het is duidelijk dat de uitvinding kan toegepast worden bij eender welk type weefmachine, zoals een luchtweefmachine, een grijperweefmachines, een waterstraalweefmachine, een projectielweefmachine, een gri j per schiet spoelweefmachine of nog een ander type weefmachine. De inrichting volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel, dat die op praktisch eender welke bestaande weefmachine eenvoudig kan aangebouwd worden.
Een werkwijze en een inrichting volgens de uitvinding laten onder meer toe een leno-weefsel te vormen met zowel leno-bindingen volgens een S-binding als leno-bindingen volgens een Z-binding die naast elkaar worden geweven, dit zowel afwisselend als volgens een bepaald patroon.
Een werkwijze volgens de uitvinding waarbij de afstand tussen de kettingdraden 44, 46 die geleid worden in geleidingen 45, 47 van een element 10, 11 een veelvoud is van de afstand tussen de kettingdraden 40 die geleid worden in geleidingen 41 van de naalden 1 wordt bij voorkeur aangewend met behulp van een inrichting volgens de uitvinding.
Het is duidelijk dat niet over de volledige breedte van de weefmachine een leno-weefsel dient gevormd te worden. Volgens een mogelijkheid kunnen bijvoorbeeld bepaalde houders 48 of 49 en tegenover deze houders 48, 49 opgestelde naalden verwijderd worden, zodanig dat op die plaats een gewoon weefsel kan geweven worden, meer in het bijzonder een gewoon vlak weefsel. De kettingdraden van dit gewoon weefsel kunnen op gekende wijze bevolen worden met kaders, arcadedraden van een jacquardinrichting of op eender welke andere wijze. De term over de breedte van de weefmachine betekent in de beschrijving van deze aanvraag over minstens een gedeelte van de volledige breedte van de weefmachine.
Het is duidelijk dat indien de elementen 10, 11, 54 gedurende een aantal opeenvolgende inserties van inslagdraden niet dwars heen of weer bewogen worden een gewoon weefsel kan geweven worden met een inrichting volgens de uitvinding, meer in het bijzonder een gewoon één-één weefsel. Indien één van de elementen niet dwars heen en weer wordt bewogen en een ander element wel dwars heen en weer wordt bewogen, kan een weefsel gevormd worden waarbij zowel een leno-binding als een gewone weefselbinding wordt gevormd. Uiteraard zijn nog andere combinaties mogelijk.
De werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding beperken zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten en combinaties van de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden uitgevoerd worden.

Claims (16)

1. Werkwijze voor het vormen van een leno-weefsel (53) bij een weefmachine, waarbij een aantal naalden (1) over de breedte van de weefmachine zijn opgesteld en voorzien zijn van een geleiding (41) voor het geleiden van een kettingdraad (40) en waarbij elementen (10.11.54.73.74) voorzien van meerdere geleidingen (45.47.55.75.77) voor het geleiden van een kettingdraad (44.46.56.76.78) zijn opgesteld teneinde een door een element (10,11,54,73,74) geleide kettingdraad (44.46.56.76.78) nagenoeg in langsrichting van een naald (1) en dwars daartoe te bewegen, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het vormen van leno-bindingen bevat met door een element (10.11.54.73.74) geleide kettingdraden (44,46,56,76,78) en door naalden (1) geleide kettingdraden (41), waarbij de afstand tussen kettingdraden (44,46,56,76,78) ter hoogte van geleidingen (45,47,55,75,77) van een element (10.11.54.73.74) een veelvoud is van de afstand tussen kettingdraden (40) ter hoogte van geleidingen (41) van de naalden (1) .
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (45,47,55,75,77) van de elementen (10.11.54.73.74) zodanig worden opgesteld dat een geleiding (41) van een naald (1) nagenoeg tegenover êên geleiding (45,47,55,75,77) van één van de elementen (10.11.54.73.74) is opgesteld.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de afstand tussen minstens twee van de geleidingen (45,47,55,75,77) van een element (10.11.54.73.74) een veelvoud is van de afstand tussen de geleidingen (41) van de naalden (1).
4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat volgens de breedte van de weefmachine evenveel geleidingen (45,47,55,75,77) van de elementen (10,11,54,73,74) zijn voorzien als geleidingen (41) van de naalden (1).
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de elementen (10,11,54,73,74) volgens de kettingrichting achter elkaar zijn opgesteld.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (45,47,55,75,77) van de achter elkaar opgestelde elementen (10,11,54,73,74) zich tijdens de werking nagenoeg in eenzelfde vlak bevinden.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat twee elementen (10,11) voorzien zijn van meerdere geleidingen (45,47), waarbij de afstand tussen de geleidingen (45,47) van elk element (10,11) het dubbel is van de afstand tussen de geleidingen (41) van de naalden (1) en waarbij volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen (45,47) van elk element (10,11) afwisselend opgesteld zijn.
8. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat drie elementen (10,11,54,73,74) zijn voorzien van meerdere geleidingen (45,47,55,75,77), waarbij de afstand tussen de geleidingen (45,47,55,75,77) van elk element (10.11.54.73.74) het drievoud is van de afstand tussen de geleidingen (41) van de naalden (1) en waarbij volgens de breedte van de weefmachine de geleidingen (45.47.55.75.77) van elk element (10,11,54,73,74) afwisselend opgesteld zijn.
9. Inrichting voor het vormen van een leno-weefsel (53) bij een weefmachine, waarbij een aantal naalden (1) over de breedte van de weefmachine zijn opgesteld en voorzien zijn van een geleiding (41) voor het geleiden van een kettingdraad (40) en waarbij elementen (10.11.54.73.74) voorzien van meerdere geleidingen (45.47.55.75.77) voor het geleiden van een kettingdraad (44.46.56.76.78) zijn opgesteld teneinde een door een element (10,11,54,73,74) geleide kettingdraad (44.46.56.76.78) nagenoeg in langsrichting van een naald (1) en dwars daartoe te bewegen, daardoor gekenmerkt dat de inrichting geleidingen (45,47,55,75,77) van een element (10,11,54,73,74) en geleidingen (41) van naalden (1) bevat, waarbij de afstand tussen geleidingen (45,47,55,75,77) van een element (10,11,54,73,74) een veelvoud is van de afstand tussen geleidingen (41) van de naalden (1).
10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (45,47,55,75,77) van de elementen (10,11,54,73,74) zodanig worden opgesteld dat een geleiding (41) van een naald (1) nagenoeg tegenover één geleiding (45,47,55,75,77) van één van de elementen (10.11.54.73.74) opstelbaar is.
11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat de elementen (10,11,54,73,74) volgens de kettingrichting achter elkaar zijn opgesteld.
12. Inrichting volgens één van de conclusies 9 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (45,47,55,75,77) van de achter elkaar opgestelde elementen (10,11,54,73,74) zich tijdens de werking nagenoeg in eenzelfde vlak bevinden.
13. Inrichting volgens één van de conclusies 9 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de naalden (1) vast zijn opgesteld en de elementen (10,11,54,73,74) nagenoeg in langsrichting van de naalden (1) en dwars daartoe beweegbaar zijn opgesteld.
14. Inrichting volgens één van de conclusies 9 tot 13, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een aandrijfeenheid (25) bevat om minstens één van de elementen (10,11,54,73,74) dwars heen en weer te bewegen, die minstens één stuurbare aandrijfmotor (30) bevat.
15. Inrichting volgens één van de conclusies 9 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de elementen (10,11,54,73,74) nagenoeg in langsrichting van de naalden (1) en nagenoeg evenwijdig met elkaar in een zijgeleiding (24) worden geleid.
16. Inrichting volgens één van de conclusies 9 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de kettingdraden (40) die door de geleidingen (41) van de naalden (1) worden geleid, het onderste vlak kettingdraden van het weefvak (51) vormen.
BE2005/0422A 2005-09-02 2005-09-02 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine. BE1016753A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2005/0422A BE1016753A3 (nl) 2005-09-02 2005-09-02 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
CN2006800315880A CN101253287B (zh) 2005-09-02 2006-09-01 在织机上形成纱罗织物的方法和装置
PCT/EP2006/008562 WO2007025765A1 (en) 2005-09-02 2006-09-01 Method and device for forming a leno fabric on a weaving machine
EP06777143.6A EP1920094B1 (en) 2005-09-02 2006-09-01 Method and device for forming a leno fabric on a weaving machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2005/0422A BE1016753A3 (nl) 2005-09-02 2005-09-02 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
BE200500422 2005-09-02

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1016753A3 true BE1016753A3 (nl) 2007-06-05

Family

ID=36240912

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2005/0422A BE1016753A3 (nl) 2005-09-02 2005-09-02 Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP1920094B1 (nl)
CN (1) CN101253287B (nl)
BE (1) BE1016753A3 (nl)
WO (1) WO2007025765A1 (nl)

Families Citing this family (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102007043111A1 (de) 2007-08-31 2009-03-05 Picanol N.V. Rahmen mit Steherlamellen und Führungslamellen
US7992611B2 (en) 2008-09-15 2011-08-09 The Goodyear Tire & Rubber Company Pneumatic tire with a leno weave flipper or chipper
CN103243458A (zh) * 2013-05-20 2013-08-14 苏州华毅机械有限公司 一种织布机织边方法
CN105386213A (zh) * 2015-12-15 2016-03-09 江苏华跃纺织新材料科技有限公司 一种聚四氟乙烯长丝双经纱串联单纬纱网格式过滤毡基布
CN107829191A (zh) * 2017-12-26 2018-03-23 聊城由甲纺织机械有限公司 一种设有横向移动机构的织机综框
DE202020002061U1 (de) 2020-05-12 2020-05-29 Sybille Castens Webstuhl mit beweglichen Führungsbäumen

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE466340C (de) * 1925-05-14 1928-10-06 Grossenhainer Webstuhl Und Mas Vorrichtung zur Herstellung von Drehergeweben
EP1101850A1 (de) * 1999-11-16 2001-05-23 Sulzer Textil AG Vorrichtung zum Bilden einer Dreherbindung

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN87204114U (zh) * 1987-04-08 1988-04-27 株洲玻璃厂 一种针排绞织开口机构

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE466340C (de) * 1925-05-14 1928-10-06 Grossenhainer Webstuhl Und Mas Vorrichtung zur Herstellung von Drehergeweben
EP1101850A1 (de) * 1999-11-16 2001-05-23 Sulzer Textil AG Vorrichtung zum Bilden einer Dreherbindung

Also Published As

Publication number Publication date
EP1920094A1 (en) 2008-05-14
WO2007025765A1 (en) 2007-03-08
CN101253287A (zh) 2008-08-27
CN101253287B (zh) 2011-04-20
EP1920094B1 (en) 2017-12-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016753A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
EP0925395B1 (en) A device for controlling warp threads for the production of leno fabrics on a textile machine
KR101157818B1 (ko) 레노 직물 제조 장치
US8800606B2 (en) Weaving finishing device
US6315008B2 (en) Weaving loom for producing a leno fabric
BE1013594A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
BE898963A (nl) Twister voor weefmachines en weefmachines met dergelijke twister uitgerust
EP1609900B1 (en) Needle loom with automatic change of the weft thread
BE1010014A3 (nl) Kanteninrichting voor een weefmachine.
BE1005399A3 (nl) Werkwijze om te weven en inrichting voor het aandrijven van weefkaders hiertoe aangewend.
BE1013285A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het steunen van een schaar kettingdraden bij een weefmachine.
BE1004954A3 (nl) Inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines.
US3593752A (en) Loom
EP1411161B1 (en) Method for manufacturing a fabric and an apparatus for manufacturing a fabric
BE1024912B1 (nl) Zelfkantinrichting
US5701936A (en) Tucking device for wire weaving machines and method
EP3751037B1 (en) Air-jet weaving machine for producing leno fabrics
US7451788B2 (en) Apparatus and method for weaving leno fabric
BE1012242A3 (nl) Draadklem voor een grijper van een grijperweefmachine.
BE1012206A3 (nl) Weefmachine en werkwijze voor het vervaardigen van weefsels met figuurvormende inslagdraden, zoals kelim of gobelin-weefsels.
US305496A (en) Loom foe weaving chenille or axminsteb carpets and bugs
BE1008183A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een weefsel.
CZ296220B6 (cs) Zarízení k výrobe tkanin v perlinkové vazbe na tkacím stroji
BE705061A (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220930