BE1027386B1 - Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode - Google Patents

Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode Download PDF

Info

Publication number
BE1027386B1
BE1027386B1 BE20195401A BE201905401A BE1027386B1 BE 1027386 B1 BE1027386 B1 BE 1027386B1 BE 20195401 A BE20195401 A BE 20195401A BE 201905401 A BE201905401 A BE 201905401A BE 1027386 B1 BE1027386 B1 BE 1027386B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
pile
weaving
yarn tension
warp thread
fabric
Prior art date
Application number
BE20195401A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1027386A1 (nl
Inventor
Geert Debuf
Hans Desmet
Original Assignee
Vandewiele Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vandewiele Nv filed Critical Vandewiele Nv
Priority to BE20195401A priority Critical patent/BE1027386B1/nl
Priority to US17/617,288 priority patent/US11802355B2/en
Priority to EP20743311.1A priority patent/EP3987095A1/en
Priority to CN202080040943.0A priority patent/CN113924391B/zh
Priority to PCT/IB2020/055784 priority patent/WO2020255061A1/en
Publication of BE1027386A1 publication Critical patent/BE1027386A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1027386B1 publication Critical patent/BE1027386B1/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/04Control of the tension in warp or cloth
    • D03D49/06Warp let-off mechanisms
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/04Control of the tension in warp or cloth
    • D03D49/12Controlling warp tension by means other than let-off mechanisms
    • D03D49/14Compensating for tension differences during shedding
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D27/00Woven pile fabrics
    • D03D27/02Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
    • D03D27/06Warp pile fabrics
    • D03D27/08Terry fabrics
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D27/00Woven pile fabrics
    • D03D27/02Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
    • D03D27/10Fabrics woven face-to-face, e.g. double velvet
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/16Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/22Terry looms

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Deze uitvinding betreft een weefmethode waarbij de garenspanning van meerdere deelgroepen met minstens één kettingdraad per deelgroep afzonderlijk geregeld of gestuurd wordt om tijdens het weven een respectievelijk referentie-garenspanningsverloop te volgen, en waarbij voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven gewijzigd wordt, en betreft ook een weefmachine voorzien van garenspanningselementen en een stuur-of regeleenheid om, in samenwerking met de garenspanningselementen, de garenspanning in afzonderlijke kettingdraden te regelen of te sturen om tijdens het weven een respectievelijk referentie-garenspanningsverloop te volgen.

Description

Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode Deze uitvinding betreft enerzijds een werkwijze voor het weven van een weefsel op een weefmachine, waarbij in opeenvolgende inslaginbrengcycli minstens één inslagdraad op een inslaginbrengniveau ingebracht wordt tussen kettingdraden, de kettingdraden in elke inslaginbrengcyclus zo gepositioneerd worden ten opzichte van elk inslaginbrengniveau dat de kettingdraden en de ertussen ingebrachte inslagdraden samen een weefsel vormen volgens een vooraf bepaald weefpatroon, en de garenspanning van een groep kettingdraden, die minstens een deel van de kettingdraden omvat, gestuurd of geregeld wordt door middel van een garenspanningsinrichting.
Deze uitvinding betreft anderzijds ook een weefmachine omvattende inslaginbrengmiddelen om in opeenvolgende inslaginbrengcycli minstens één inslagdraad op een inslaginbrengniveau in te brengen tussen kettingdraden, gaapvormingsmiddelen om de kettingdraden in elke inslaginbrengcyclus zo te positioneren ten opzichte van elk inslaginbrengniveau dat de kettingdraden en de ertussen ingebrachte inslagdraden samen een weefsel vormen volgens een vooraf bepaald weefpatroon, en een garenspanningsinrichting om de garenspanning van een groep kettingdraden, die minstens een deel van de kettingdraden omvat, te sturen of te regelen.
Een werkwijze en een weefmachine met de bovenvermelde kenmerken zijn gekend uit de Europese octrooiaanvraag EP 0 382 269. Op deze weefmachine kan de garenspanning van alle kettingdraden samen aangepast worden door middel van de motor van de kettingboom.
Deze gemeenschappelijke garenspanning wordt geregeld om een gemeenschappelijke doelwaarde te bekomen die varieert afhankelijk van het weefpatroon.
Gedurende een weefproces op een weefmachine moeten de kettingdraden in elke inslaginbrengcyclus ten opzichte van de inslaginbrengniveaus gepositioneerd worden door de gaapvormingsmiddelen.
Om deze opeenvolgende gaapvormingen correct te laten verlopen is het noodzakelijk dat de kettingdraden in elke fase van het weefproces onder een voldoende hoge spanning gehouden worden.
Om ook het onderling verstrikken van kettingdraden zoveel mogelijk te vermijden moet er steeds een minimale garenspanning gegarandeerd zijn.
Een te lage garenspanning van de kettingdraden kan bovendien ook nadelig zijn voor de weefselkwaliteit.
In de internationale octrooiaanvraag WO 2017/077454 A1 wordt een garenspanningsinrichting beschreven, waarin meerdere vanuit een bobijnrek naar een weefmachine aangevoerde kettingdraden, tussen het bobijnrek en de weefmachine over het oppervlak van een respectievelijke remrol geleid worden.
Elke remrol kan door een respectievelijke motor aangedreven worden in een draairichting waarbij de rol het garen terugtrekt in een richting die tegengesteld is aan de aanvoerrichting van de kettingdraden.
Elke kettingdraad kan door een sturing van het motorkoppel van de betreffende remrol voldoende onder spanning gehouden worden.
Gedurende een weefproces bevinden de verschillende kettingdraden zich in onderling verschillende, maar ook in de loop van het weefproces wijzigende, omstandigheden.
Deze verschillende omstandigheden leiden tot verschillende garenspanningen.
Zo ondervindt een kettingdraad bepaalde krachten, zoals wrijvingskrachten door contact met geleidingsmiddelen of met andere kettingdraden, die zijn verplaatsing naar de weefmachine tegenwerken en die niet voor alle kettingdraden gelijk zijn en voor elke kettingdraad ook variëren in de loop van het weefproces.
In de bestaande werkwijzen en weefmachines wordt aan alle kettingdraden een garenspanning opgelegd die voldoende hoog is voor een goed verloop van het weefproces in alle omstandigheden.
Hierdoor is de totale opgelegde garenspanning voor bepaalde kettingdraden, minstens gedurende bepaalde fases van het weefproces, veel hoger dan nodig.
Hierdoor worden de bewegende machineonderdelen meer dan nodig belast.
Hogere garenspanningen zorgen ook voor een hogere slijtage van onderdelen en voor meer frequente beschadigingen van kettingdraden, en ook voor een hoger energieverbruik van de weefmachine.
Zo varieert de garenspanning in een kettingdraad gedurende het verloop van elke positionering door de gaapvormingsmiddelen tussen een minimumwaarde en een maximumwaarde.
Deze minimumwaarde moet voldoende hoog zijn om de gaapvorming correct te laten verlopen en onderling contact en het verstrikken van kettingdraden te vermijden.
Gedurende het weefproces worden bijgevolg ook garenspanningen bereikt die veel hoger zijn dan nodig is voor een goed verloop van het weefproces.
Hierdoor worden de bewegende machineonderdelen meer dan nodig belast.
De belangrijkste nadelen van te hoge garenspanningen werden in de voorgaande pararaaf opgesomd.
Het is een doel van deze uitvinding om de hoger aangeduide nadelen te verminderen door te voorzien in een weefmethode en een weefmachine waarmee de garenspanningen in de kettingdraden gereduceerd kunnen worden zonder afbreuk te doen aan het goede verloop van het weefproces en de weefselkwaliteit.
Met het reduceren van garenspanningen wordt in deze beschrijving bedoeld, het verminderen van de maximumwaarden van de garenspanning en/of het verminderen van de gemiddelde waarde van de garenspanning over een bepaalde tijd, bijvoorbeeld over een bepaald gedeelte van een weefmachinecyclus of over één of meerdere inslaginbrengcycli.
Deze doelstelling wordt bereikt door te voorzien in een werkwijze voor het weven van een weefsel op een weefmachine, met de kenmerken uit de eerste paragraaf van deze beschrijving, waarbij, volgens deze uitvinding, de groep kettingdraden meerdere deelgroepen omvat met minstens één kettingdraad, waarbij de garenspanning van de kettingdraden per deelgroep afzonderlijk geregeld of gestuurd wordt om tijdens het weven een respectievelijk referentie- garenspanningsverloop te volgen, en waarbij voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven gewijzigd wordt.
We benadrukken dat met ‘een deelgroep’ en ‘een deelgroep van kettingdraden’ in deze octrooiaanvraag verwezen wordt naar ‘een aantal kettingdraden van de groep kettingdraden waarvan de garenspanning wordt geregeld of gestuurd, waarbij dit aantal ‘minstens één’ is’. De uitdrukkingen ‘een deelgroep’ en ‘een deelgroep van kettingdraden’ worden verder in deze octrooiaanvraag ook gebruikt in de betekenis van ‘de minstens één kettingdraad van een deelgroep’. Zo wordt bijvoorbeeld met ‘de garenspanning in een deelgroep’ bedoeld ‘de garenspanning in de minstens één kettingdraad van een deelgroep’. Volgens deze uitvinding kan voor verschillende deelgroepen een verschillend referentie- garenspanningsverloop bepaald worden.
Dit is bijvoorbeeld nodig wanneer één of meerdere omstandigheden die de garenspanning beïnvloeden van een vanaf een garenvoorraad naar een weefsel in wording op een weefmachine aangevoerde kettingdraad, verschillend zijn bij verschillende deelgroepen.
Deze ‘omstandigheden die de garenspanning beïnvloeden van een vanaf een garenvoorraad naar een weefsel in wording op een weefmachine aangevoerde kettingdraad’, hierna ook ‘de garenspanning-beïnvloedende omstandigheden’ genoemd, zijn bijvoorbeeld de bindings-status van de kettingdraad in het weefsel en/of het traject dat de kettingdraad volgt tussen de garenvoorraad en het weefsel en/of krachten die de verplaatsing van het garen naar de weefmachine tegenwerken, zoals bijvoorbeeld de weerstand of de wrijving die de kettingdraad ondervindt door contact met machineonderdelen, bv. met garengeleidingsmiddelen, of door contact met andere kettingdraden.
Zo kunnen bijvoorbeeld de inertie van een garenvoorraadbobijn waarvan de kettingdraad wordt afgewikkeld door rotatie van de bobijn en/of de plaats van afwikkelen en de bobijndiameter en/of het aantal of de lengte van de geleidingsmiddelen voor een aangevoerde kettingdraad en/of het contact met andere kettingdraden op het traject vanaf de garenvoorraad naar het weefsel, tegenwerkende krachten veroorzaken die de garenspanning beïnvloeden.
Met ‘de plaats van afwikkelen’ of ‘bobijnplaatsen vanaf waar een kettingdraad wordt afgewikkeld’ wordt in bovenstaande paragraaf en verder in deze beschrijving en in de conclusies het volgende bedoeld.
Wanneer het garen van de rollende bobijn wordt afgewikkeld, dan verplaatst het punt, waar het garen van de bobijn afgenomen wordt, zich over de lengte van de bobijn.
De plaats op de bobijn, gezien volgens de lengterichting van de bobijn, waar een kettingdraad de bobijn verlaat gedurende zijn afwikkeling, wordt ‘de bobijnplaats vanaf waar de kettingdraad wordt afgewikkeld’ genoemd.
Het feit dat deze ‘plaats van afwikkelen wijzigt, introduceert ook een variatie in de garenspanning, met een frequentie die afhankelijk is van de bobijndiameter.
Omstandigheden die de garenspanning in een kettingdraad beïnvloeden zijn bij voorkeur omstandigheden waarbij de kettingdraad één of meerdere krachten ondervindt die de verplaatsing van de kettingdraad in de richting van de weefmachine tegenwerken.
Als de door de weefmachine op de kettingdraad uitgeoefende trekkracht gelijk blijft zal de garenspanning in de kettingdraad groter zijn naarmate de tegenwerkende krachten groter zijn, en kleiner zijn naarmate deze krachten kleiner zijn.
De uitdrukkingen ‘garenspanning-beïnvloedende omstandigheid of omstandigheden voor een kettingdraad’ of ‘garenspanning-beïnvloedende omstandigheid of omstandigheden waarin een of elke kettingdraad zich bevindt’ kunnen in dat voorkeur-geval, in deze beschrijving en in de conclusies, vervangen worden door de uitdrukkingen: ‘garenspanning-beïnvloedende weerstandkracht(en) op de kettingdraad’ en ‘garenspanning-beïnvloedende weerstandkracht(en) die op een of elke kettingdraad worden uitgeoefend’.
Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een kettingdraad zich in de weefzone van een weefmachine doorheen een laag samenlopende kettingdraden moet uitstrekken naar het weefsel waarin deze kettingdraad wordt opgenomen.
Deze situatie waarin de kettingdraad, door het contact met meerdere kettingdraden, zoals bij het doorkruisen van een laag samenlopende kettingdraden, 5 relatief veel weerstand ondervindt, is een omstandigheid die de garenspanning beïnvloedt.
Volgens deze uitvinding wordt bijvoorbeeld voor een kettingdraad die zich in die omstandigheid bevindt, een aangepast referentie-garenspanningsverloop voorzien.
Alternatief kan ook volgens deze uitvinding voor enkele of alle kettingdraden die samen een laag samenlopende kettingdraden vormen een aangepast referentie-garenspanningsverloop voorzien worden waardoor de kettingdraad bij het doorkruisen van deze laag minder weerstand ondervindt.
Ook de plaats die een kettingdraad inneemt op de weefmachine is een factor die de garenspanning beïnvloedt.
Zo zal een kettingdraad die zich meer centraal in de weefmachine bevindt doorgaans een lagere weerstand tegen zijn verplaatsing naar de weefmachine ondervinden dan een kettingdraad die zich aan een zijkant van de weefmachine bevindt.
Voor deze verschillende omstandigheden kunnen volgens deze uitvinding ook aangepaste referentie- garenspanningsverlopen worden voorzien.
Bij de werkwijze volgens deze uitvinding wordt bij voorkeur voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven gewijzigd in functie van de garenspanning-beïnvloedende omstandigheid waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt.
Met de bindings-status van een kettingdraad wordt in deze beschrijving bedoeld, de opeenvolging van minstens twee bindings-posities die de kettingdraad volgens het weefpatroon inneemt in het weefsel.
Zo is bijvoorbeeld de bindings-status van een poolkettingdraad, die pool vormt, de opeenvolging van bindings-posities die in opeenvolgende inslaginbrengcycli de poolkettingdraad inneemt bij het dubbelstuk weven waarbij hij afwisselend over een inslagdraad van een bovenste grondweefsel en een inslagdraad van een onderste grondweefsel wordt ingebonden, of is de bindings-status van een poolkettingdraad, die niet poolvormend is, de opeenvolging van bindings-posities waardoor hij bij het dubbelstuk weven in opeenvolgende inslaginbrengcycli in één van de grondweefsels wordt ingebonden.
Dit kan bijvoorbeeld ook de bindings-status zijn van een poolkettingdraad die bij de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel, in opeenvolgende inslaginbrengcycli, een laatste poollus vormt over een inslagdraad van een grondweefsel en daarna in een grondweefsel wordt ingebonden, of de bindings-status van een poolkettingdraad die, bij de overgang van een niet-poolvormend deel naar een poolvormend deel, in opeenvolgende inslaginbrengcycli, eerst in een grondweefsel ingebonden is en daarna een eerste poollus vormt over een inslagdraad van een grondweefsel.
Wanneer één of meerdere garenspanning-beïnvloedende omstandigheden verschillend zijn bij verschillende deelgroepen, kan het te volgens referentie-garenspanningsverloop in deze deelgroepen hieraan aangepast worden.
Wanneer de garenspanning-beïnvloedende omstandigheden gedurende het weefproces wijzigen kan men bovendien het referentie- garenspanningsverloop in de verschillende deelgroepen afzonderlijk, en zo nodig verschillend, aanpassen aan deze gewijzigde omstandigheden.
De garenspanning kan hierdoor gemiddeld een stuk lager gehouden worden terwijl ook de maximumwaarden van de garenspanningen minder hoog zijn.
Doordat bijvoorbeeld het garenspanningsverloop in een poolkettingdraad die pool vormt sterk verschilt van het garenspanningsverloop in een poolkettingdraad die niet-poolvormend in een grondweefsel wordt ingebonden, kan men voor deze verschillende bindings-statussen verschillende referentie-garenspanningsverlopen voorzien die de poolvorming van elke poolkettingdraad en het inbinden van elke niet-poolvormende kettingdraad laat plaatsvinden met garenspanningen die minder hoge pieken en minder lage dalen vertonen en dus minder variëren in de loop van het weefproces.
Hierdoor kan de garenspanning ook gemiddeld lager liggen dan volgens de gekende werkwijzen.
Door het beter onder controle houden van de garenspanningen in de kettingdraden kan de weefselkwaliteit ook verbeterd worden in vergelijking met de bestaande weefmethodes.
Zo kan een referentie-garenspanningsverloop voor de bindings-status van een poolkettingdraad bij de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel, of omgekeerd, erop gericht zijn om de laatste poollus van de eindigende poolvorming, respectievelijk de eerste poollus van de beginnende poolvorming strakker aan te trekken, zodat het uitzicht van het weefsel aan de rugzijde verbeterd wordt.
Met de term ‘referentie-garenspanningsverloop’ wordt in deze beschrijving en in de conclusies bijvoorbeeld bedoeld, een referentiewaarde of een reeks opeenvolgende referentiewaarden voor de garenspanning in minstens één kettingdraad die, in functie van een tijdsverloop en/of een stand van de weefmachine (bv. de positie van de hoofdas van de weefmachine) en/of een fase van het weefproces en/of de waarde van één of meerdere parameters of variabelen tijdens het weefproces, moeten toegepast worden. Deze referentiewaarden kunnen in een opslageenheid of geheugen van een computer of processor opgeslagen zijn, of kunnen ook in de vorm van een tabel of lijst ter beschikking gesteld worden. Wanneer bijvoorbeeld voor een bepaalde poolkettingdraad een “referentie- garenspanningsverloop voor poolvorming” geselecteerd is dat een reeks opeenvolgende referentiewaarden bevat, dan worden die referentiewaarden voor een bepaalde tijdsduur of gedurende een bepaalde fase van het weefproces (bv. gedurende één of meerdere inslaginbrengcycli of jacquardcycli) of tussen twee welbepaalde machinestanden (bv. standen van de hoofdas van de weefmachine) aanzien als een opeenvolging van doelwaarden voor de garenspanning die aan de sturing of regeling van het betreffende garenspanningselement beschikbaar gesteld wordt.
Als voor diezelfde poolkettingdraad, later in het weefproces, een “referentie- garenspanningsverloop voor niet-poolvorming” wordt geselecteerd dat een reeks opeenvolgende referentiewaarden bevat, van worden die referentiewaarden (die nu uiteraard anders zijn) aanzien als de toe te passen opeenvolging van doelwaarden.
De selectie van de toe te passen referentie-garenspanningsverlopen gebeurt bijvoorbeeld per deelgroep op welbepaalde tijdstippen telkens voorafgaand aan een inslaginbrengcyclus (schot per schot), waarbij bijvoorbeeld rekening gehouden wordt met de actuele waarden van bepaalde machine-parameters. De selectie kan gedurende het weven per inslaginbrengcyclus bepaald worden, waarbij deze telkens twee of meer inslaginbrengcycli eerder al bepaald wordt. De selectie of een deel ervan kan bijkomend of als alternatief bepaald zijn, d.i. vooraleer het weven aanvangt, op basis van vooraf beschikbare informatie, bijvoorbeeld op basis van het weefpatroon.
Het zij duidelijk dat een ‘referentie-garenspanningsverloop’ ook één enkele referentiewaarde voor de garenspanning kan bevatten. Een ‘opeenvolging van doelwaarden’ moet in deze beschrijving dan ook begrepen worden als ‘één enkele doelwaarde of een opeenvolging van twee of meer doelwaarden”.
Als een ‘referentie-garenspanningsverloop’ verschillende referentiewaarden bevat zijn deze ook niet noodzakelijk verschillend.
Eén of meerdere, of alle, referentiewaarden van een ‘referentie- garenspanningsverloop’ kunnen identiek zijn.
In een voorkeurs-werkwijze en weefmachine is een ‘referentie-garenspanningsverloop’ een continue functie (een referentie-grafieklijn) met continu variërende spanningswaarden in functie van de tijd en/of de stand van de weefmachine en/of de bijhorende jacquardinrichting en/of het verloop van het weefpatroon.
In een voorkeurdragende werkwijze is voor minstens twee verschillende garenspanning- beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien, en wordt, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop bepaald en gewijzigd in functie van de garenspanning-beïnvloedende omstandigheid waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt.
De garenspanning-beïnvloedende omstandigheid kan gedurende het weven vastgesteld of gedetecteerd worden of kan vooraf bepaald zijn op basis van het weefpatroon en/of op basis van het voorziene traject van de kettingdraden vanaf de garenvoorraad, bv. een bobijnrek, naar het weefsel.
In een zeer voorkeurdragende werkwijze zijn de minstens twee verschillende garenspanning- beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad: - minstens twee verschillende fases van de weefcyclus waarin een kettingdraad in het weefsel wordt verwerkt, of - minstens twee verschillende plaatsen op de weefmachine waarop een kettingdraad zich gedurende het weefproces bevindt, of - minstens twee verschillende trajecten die een kettingdraad volgt vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende graden van contact die een kettingdraad maakt met andere kettingdraden en/of met garen-geleidingsmiddelen op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of
- minstens twee verschillende groottes van krachten die de verplaatsing van een kettingdraad naar de weefmachine tegenwerken op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende inerties en/of twee verschillende diameters van een garenvoorraadbobijn van waarop de kettingdraad gedurende het weefproces wordt afgewikkeld door rotatie van de garenvoorraadbobijn, of - minstens twee verschillende bobijnplaatsen vanaf waar de kettingdraad wordt afgewikkeld.
De regeling of sturing kan ook gebeuren in functie van een combinatie van twee of meer van de hierboven opgesomde garenspanning-beïnvloedende omstandigheden.
Om rekening te houden met een periodiek wisselende plaats van afwikkelen vanaf een bobijn kan een referentie-garenspanningsverloop voorzien worden dat rekening houdt met de periodieke spanningsvariatie en met de frequentie ervan die afhankelijk is van de bobijndiameter.
Zoals gezegd is het bijzonder voordelig om, per deelgroep van minstens één kettingdraad, de garenspanning gedurende het weefproces te kunnen aanpassen aan de omstandigheden die de garenspanning beïnvloeden. Men kan immers op elk ogenblik en per groep kettingdraden, bij voorkeur per kettingdraad, de garenspanning zo regelen dat deze voldoende is voor een goed verloop van het weefproces en een optimale weefselkwaliteit oplevert, maar niet te hoog is, zodat de slijtage van machineonderdelen, de beschadiging van de kettingdraden en het energieverbruik van de machine gevoelig kan verminderd worden.
Volgens een zeer voorkeurdragende werkwijze volgens deze uitvinding wordt voor minstens twee verschillende bindings-statussen van een kettingdraad in het te weven weefsel, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien, en wordt voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop bepaald en gewijzigd in functie van de volgens het weefpatroon voorziene bindings-status van elke kettingdraad van de deelgroep.
Het weefpatroon bepaalt voor elke kettingdraad een opeenvolging van bindings-posities in het te weven weefsel. De bindingspositie van een kettingdraad is de positie van die kettingdraad ten opzichte van elke inslagdraad die in eenzelfde inslaginbrengcyclus is ingebracht. Het verloop van de garenspanning in een kettingdraad is onder meer afhankelijk van de opeenvolging van bindingsposities van deze kettingdraad. Een opeenvolging van minstens twee bindings-posities van een kettingdraad in het weefsel wordt de bindings-status van die kettingdraad genoemd. Bij verschillende functies van eenzelfde poolkettingdraad in het weefsel hoort een verschillende opeenvolging van bindingposities, en dus ook een verschillende bindings-status. Zo heeft een poolkettingdraad die pool vormt een andere bindings-status dan diezelfde poolkettingdraad die op een andere plaats in het weefsel in een grondweefsel wordt ingebonden. De bindings-status van een kettingdraad wijzigt dus gedurende het weefproces afhankelijk van zijn opeenvolgende bindings-statussen die in het weefpatroon zijn vastgelegd. Ook voor andere kettingdraden, zoals bv. voor bindkettingdraden en spankettingdraden, kunnen bij hun mogelijke bindings-statussen horende referentie-garenspanningsverlopen bepaald worden.
Bij voorkeur wordt voor minstens twee deelgroepen het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop afzonderlijk bepaald en gewijzigd, waarbij elk referentie- garenspanningsverloop geselecteerd wordt uit een verzameling van minstens twee verschillende referentie-garenspanningsverlopen.
In een zeer voorkeurdragende werkwijze bevatten minstens een aantal deelgroepen, bij voorkeur alle deelgroepen, één kettingdraad. Zo kunnen de garenspanningen in een aantal, bij voorkeur alle, kettingdraden afzonderlijk gestuurd of geregeld worden volgens respectievelijke referentie-garenspanningsverlopen die gedurende het weefproces kunnen gewijzigd worden door selectie uit een verzameling referentie-garenspanningsverlopen.
De wijzigingen van de referentie-garenspanningsverlopen gebeurt bij voorkeur rekening houdend met de omstandigheden waarin de kettingdraad zich bevindt, bij voorkeur afhankelijk van de garenspanning-beïnvloedende omstandigheden waarvan hoger in deze beschrijving enkele niet-beperkende voorbeelden werden gegeven.
Een eerste, een tweede en een derde bijzonder voorkeurdragende werkwijze is een werkwijze voor het weven van poolweefsels waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of nietpoolvormend ingebonden te worden in een grondweefsel.
Volgens de eerste bijzonder voorkeurdragende werkwijze heeft een poolvormende poolkettingdraad een eerste bindings-status en een poolkettingdraad die niet-poolvormend in een grondweefsel wordt ingebonden een tweede bindings-status, wordt voor de eerste en de tweede bindings-status respectievelijk een eerste en een tweede referentie- garenspanningsverloop voorzien, en wordt het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een eerste of een tweede bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep. Doordat een poolkettingdraad die pool vormt afwisselend in het bovenste en het onderste grondweefsel poollussen vormt, terwijl een niet-poolvormende poolkettingdraad gestrekt in één van de grondweefsels wordt ingebonden, is het garenverbruik van poolvormende poolkettingdraden veel groter dan dat van niet-poolvormende poolkettingdraden. De garenspanningen bij deze twee bindings-statussen verlopen hierdoor ook zeer verschillend. Het is bijgevolg bijzonder voordelig om de garenspanningen bij deze twee verschillende bindings- statussen van een poolkettingdraad afzonderlijk te kunnen regelen of sturen zodat een verschillend aangepast referentie-garenspanningsverloop wordt gevolgd.
Volgens de tweede bijzonder voorkeurdragende werkwijze omvat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte, heeft de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel van een poolkettingdraad een derde bindings-status, wordt voor de derde bindings-status een derde referentie- garenspanningsverloop voorzien, en wordt het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een derde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
Volgens de derde bijzonder voorkeurdragende werkwijze omvat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte, heeft de overgang van een niet- poolvormend deel naar een poolvormend deel van een poolkettingdraad een vierde bindings- status, wordt voor de vierde bindings-status een vierde referentie-garenspanningsverloop voorzien, en wordt het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een vierde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
Een zeer voorkeurdragende werkwijze is een dubbelstuk-weefmethode waarbij twee grondweefsels boven elkaar geweven worden uit respectievelijke kettingdraden en inslagdraden, waarbij de poolkettingdraden aan de naar elkaar toe gerichte zijden van de grondweefsels pool vormen op minstens één van de grondweefsels, doordat poolkettingdraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden worden en tussen beide grondweefsels doorgesneden worden om gesneden pool te vormen op beide grondweefsels en/of doordat op minstens één van de grondweefsels poollussen gevormd worden en/of doordat poolkettingdraden op minstens één van de grondweefsels ribvormend over inslagdraden aan het weefseloppervlak lopen.
Bij voorkeur wordt een weefsel met gesneden pool en/of met lussenpool en/of met een ribvormende structuur geweven, zoals onder meer een false-bouclé-weefsel en een weefsel met sisal-uitzicht.
In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt voor het beïnvloeden van de garenspanning van de kettingdraden, per deelgroep, een garenspanningselement voorzien dat minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol omvat, dewelke in contact is met elke kettingdraad van de deelgroep, waarbij de elektrische motor een kleefkoppel heeft dat hoogstens 20% is van het nominaal koppel van de motor.
Bij voorkeur is het kleefkoppel hoogstens 15% van het nominaal koppel van de motor. Zoals verder in deze beschrijving meer in detail uiteengezet zorgt dit voor een snelle en dynamische respons van de motor.
Meer bij voorkeur is het koppel minstens 5% van het nominaal koppel van de motor. Dit zorgt ervoor dat de motor een hoge nauwkeurigheid heeft in een laag krachtbereik.
Bij voorkeur wordt, per deelgroep, een garenspanningselement voorzien waarvan de elektrische motor een nominaal koppel heeft van minstens 0,005 Nm en hoogstens 0,2 Nm.
Bij voorkeur wordt een motor met een nominaal koppel van minstens 0,005 Nm en hoogstens 0,1 Nm voorzien wanneer de diameter van de door de motor aandrijfbare rol minstens 10 mm en hoogstens 20 mm is, en wordt een motor met een nominaal koppel van minstens 0,01 Nm en hoogstens 0,2 Nm voorzien wanneer de diameter van de door de motor aandrijfbare rol minstens 20 mm en hoogstens 40 mm is.
De hoger aangeduide doelstelling van deze uitvinding wordt eveneens bereikt door te voorzien in een weefmachine met de met de kenmerken uit de tweede paragraaf van deze beschrijving, waarvan de garenspanningsinrichting meerdere garenspanningselementen omvat die voorzien zijn om de garenspanning in de kettingdraden van respectievelijke deelgroepen van de groep kettingdraden te wijzigen, en een stuur-of regeleenheid omvat die voorzien is om, in samenwerking met de garenspanningselementen, de garenspanning in de kettingdraden per deelgroep afzonderlijk te regelen of te sturen om tijdens het weven een respectievelijk referentie-garenspanningsverloop te volgen, waarbij elke deelgroep minstens één kettingdraad bevat, en waarbij de stuur-of regeleenheid voorzien is om voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven te wijzigen.
De garenspanningsinrichting omvat bij voorkeur meetmiddelen om, in minstens één kettingdraad per deelgroep, de garenspanning, of een grootheid die een maat is voor de garenspanning, te meten.
Bij voorkeur is er ook een regeleenheid voorzien met middelen om de gemeten garenspanning, of de grootheid die een maat is voor de garenspanning, herhaaldelijk of doorlopend te vergelijken met een referentiewaarde en om, bij vaststelling van een verschil tussen enerzijds de gemeten garenspanning of grootheid en anderzijds de referentiewaarde, een stuursignaal te genereren om een garenspanningselement zo aan te drijven (bv. door aanpassing van de stroom waarmee de motor wordt gestuurd of door aanpassing van het motorkoppel) dat het verschil tussen de gemeten waarde en de referentiewaarde gereduceerd wordt.
Een stuureenheid omvat bij voorkeur een regelaar die voorzien is om, bij instelling van een bepaalde doelwaarde voor de garenspanning, een stuursignaal te genereren om een garenspanningselement zo aan te drijven (bv. door aanpassing van de stroom waarmee de motor wordt gestuurd of door aanpassing van het motorkoppel) dat de doelwaarde benaderd of bereikt wordt.
De regelaar is bij voorkeur een regelaar van het type met “feedforward control”. In een bepaalde uitvoeringsvorm van een regeleenheid of van een stuureenheid kunnen ook machine-parameters, zoals de machinepositie of de machinesnelheid of gegevens in verband met het weefpatroon of de binding beschikbaar gesteld worden, en kunnen één of meerdere van deze parameters gebruikt worden voor de sturing of de regeling.
Wanneer één of meerdere garenspanning-beïnvloedende omstandigheden verschillend zijn bij verschillende deelgroepen, kan men met deze weefmachine voor deze deelgroepen een verschillend referentie-garenspanningsverloop bepalen, en dit referentie- garenspanningsverloop gedurende het weefproces in de verschillende deelgroepen afzonderlijk, en zo nodig verschillend, aanpassen aan tijdens het weefproces gewijzigde omstandigheden.
De garenspanning kan hierdoor gemiddeld een stuk lager gehouden worden terwijl ook de maximumwaarden van de garenspanningen minder hoog zijn.
Voor een verder verduidelijkende uiteenzetting hiervan, met voorbeelden van diverse garenspanning-beïnvloedende omstandigheden, verwijzen we naar de tekstdelen hoger in deze beschrijving met betrekking tot de werkwijze volgens deze uitvinding.
De garenspanningsinrichting omvat bijvoorbeeld detectiemiddelen om één of meerdere garenspanning-beïnvloedende omstandigheden gedurende het weven te detecteren en/of omvat opslagmiddelen en/of gegevensverwerkende middelen om het tijdstip of de fase van het weefproces waarin de garenspanning-beïnvloedende omstandigheden zich voordoen vooraf te bepalen, bijvoorbeeld op basis van het weefpatroon en/of op basis van het voorziene traject van de kettingdraden tussen de garenvoorraad en het weefsel.
Een garenvoorraad is bij voorkeur een hoeveelheid garen die op een bobijn gewikkeld is dewelke samen met een aantal andere bobijnen in een bobijnrek is opgenomen.
Zo’n bobijn is bij voorkeur roteerbaar om de kettingdraad door deze rotatie (in déroulé) af te wikkelen.
In een andere mogelijke uitvoering is de bobijn vast opgesteld en wordt het garen over het einde van de bobijn heen (in défile) afgewikkeld zonder rotatie van de bobijn.
Bij voorkeur wordt er in deze weefmachine en volgens de werkwijze volgens deze uitvinding een regeling toegepast volgens een “bidirectionele forced feed forward functie”. Dit betekent dat de garenspanningseenheid, bij een wijziging van de beweging van het garen, ingrijpt om deze wijziging te vergemakkelijken, zodat er vlugger gereageerd wordt.
In een mogelijke opstelling volgens deze uitvinding worden een aantal garenspanningselementen opgesteld tussen een garenvoorraadinrichting, zoals bv. een bobijnrek, en een weefmachine.
Elke garenspanningselement omvat een door een motor aangedreven rol die in contact is met minstens één kettingdraad die vanaf zijn garenvoorraad in een aanvoerrichting naar het weefsel loopt.
Om voldoende garenspanning van een kettingdraad in de zone tussen het garenspanningselement en het weefsel te garanderen wordt door het instellen van een motorkoppel de ermee samenwerkende rol aangedreven in een draairichting waarbij het garen teruggetrokken wordt in een richting die tegengesteld is aan de aanvoerrichting.
Volgens een eerste voorkeurdragende regeling wordt, wanneer er garen gerecupereerd wordt vanaf de weefmachine, dit is wanneer de bewegingsrichting van het garen tegengesteld is aan de aanvoerrichting van het garen, het koppel van de motor gedurende een beperkte tijd verhoogd, om met meer kracht te kunnen recupereren.
Volgens een tweede voorkeurdragende regeling die afzonderlijk of samen met de eerste voorkeurdragende regeling kan toegepast worden, wordt, als de weefmachine garen afneemt van de garenvoorraad, dus als de bewegingsrichting van het garen gelijk is aan de aanvoerrichting van het garen, het koppel van de motor gedurende een beperkte tijd verlaagd, zodat er gemakkelijker garen vanuit de voorraad kan afgenomen worden. Er wordt hierdoor minder spanning in het garen opgebouwd vooraleer het garen in beweging komt. Doordat er minders spanningsopbouw is, is de piekgarenspanning lager en wordt er minder garen afgenomen dan zonder regeling of sturing, waardoor de hoeveelheid garen die naar de weefmachine verplaatst wordt beter overeenstemt met de hoeveelheid garen die dan nodig is voor het weven. Er is met andere woorden minder ‘overshoot’. De eerste en/of tweede voorkeurdragende regeling kan ook toegepast worden wanneer er bijvoorbeeld vanuit het patroon een wijziging van de beweging van het garen voorspeld kan worden. Bij voorkeur wordt bij de eerste en/of de tweede voorkeurdragende regeling bepaald welke de duur is van het ingrijpen van de regeling, m.a.w. de tijdsduur gedurende dewelke het koppel verhoogd wordt, respectievelijk verlaagd wordt. Dit kan voor een vooraf bepaalde vaste tijdsduur (uitgedrukt in tijdseenheden, bv seconden, of uitgedrukt in een aantal graden van de machinecyclus). Alternatief kan bepaald worden dat het ingrijpen van de regeling gedurende de volledige duur van het recupereren van garen, respectievelijk het afnemen van garen, plaatsvindt. Bij de weefmachine volgens deze uitvinding wordt voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven gewijzigd in functie van de garenspanning- beïnvloedende omstandigheden waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt. Bij voorkeur omvat de garenspanningsinrichting van deze weefmachine een opslageenheid waarin voor minstens twee verschillende garenspanning-beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en is de stuur- of regeleenheid voorzien om, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van de garenspanning-beïnvloedende omstandigheid waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt.
Met de term ‘opslageenheid’ wordt in deze beschrijving en in de conclusies bedoeld, elke gegevensdrager of middel waarin gegevens minstens tijdelijk kunnen opgeslagen worden. De opslageenheid werkt bij voorkeur samen met de stuureenheid of de regeleenheid om gedurende het weven het te volgen referentie-garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen. Bij voorkeur werkt de opslageenheid samen met een eenheid die voorzien is om gegevens te verwerken, zoals een computer of een processor.
In een bijzondere uitvoeringsvorm zijn de minstens twee verschillende garenspanning- beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad, waarvoor een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien is : - minstens twee verschillende fases van de weefcyclus waarin een kettingdraad in het weefsel wordt verwerkt, of - minstens twee verschillende plaatsen op de weefmachine waarop een kettingdraad zich gedurende het weefproces bevindt, of - minstens twee verschillende trajecten die een kettingdraad volgt vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende graden van contact die een kettingdraad maakt met andere kettingdraden en/of met garen-geleidingsmiddelen op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende groottes van krachten die de verplaatsing van een kettingdraad naar de weefmachine tegenwerken op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of
- minstens twee verschillende inerties van een garenvoorraadbobijn van waarop de kettingdraad gedurende het weefproces wordt afgewikkeld door rotatie van de garenvoorraadbobijn of - minstens twee verschillende bobijnplaatsen vanaf waar de kettingdraad wordt afgewikkeld.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de garenspanningsinrichting van deze weefmachine een opslageenheid waarin voor minstens twee verschillende bindings-statussen van een kettingdraad in het te weven weefsel, een respectievelijk verschillend referentie- garenspanningsverloop voorzien is, en is de stuur- of regeleenheid voorzien om, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van de volgens het weefpatroon voorziene bindings-status van elke kettingdraad van de deelgroep.
Bij voorkeur is in de genoemde opslageenheid een verzameling van minstens twee verschillende referentie-garenspanningsverlopen voorzien, en is de regel- of stuureenheid voorzien om, voor minstens twee deelgroepen, het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop te bepalen door selectie uit de genoemde verzameling.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten een aantal deelgroepen, bij voorkeur alle deelgroepen, slechts één kettingdraad.
Een eerste, een tweede en een derde voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de weefmachine volgens deze uitvinding zijn voorzien voor het weven van poolweefsels waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in een grondweefsel.
In de eerste bijzonder voorkeurdragende weefmachine heeft een poolvormende poolkettingdraad een eerste bindings-status, heeft een poolkettingdraad die niet-poolvormend in een grondweefsel wordt ingebonden een tweede bindings-status, is voor de eerste en de tweede bindings-status respectievelijk een eerste en een tweede referentie- garenspanningsverloop voorzien, en zijn de stuur- of regeleenheid voorzien om het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een eerste of een tweede bindings- status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
In de tweede bijzonder voorkeurdragende weefmachine omvat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte, heeft de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel van een poolkettingdraad een derde bindings-status, is voor de derde bindings-status een derde referentie-garenspanningsverloop voorzien, en is de stuur- of regeleenheid voorzien om het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop, te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een derde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep. In de derde bijzonder voorkeurdragende weefmachine omvat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte, heeft de overgang van een niet- poolvormend deel naar een poolvormend deel van een poolkettingdraad een vierde bindings- status, is voor de vierde bindings-status een vierde referentie-garenspanningsverloop voorzien, en is de stuur- of regeleenheid voorzien is om het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop, te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een vierde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
De weefmachine volgens deze uitvinding is bij voorkeur een dubbelstuk-weefmachine. Bij voorkeur werkt deze samen met een jacquardinrichting voor het positioneren van de kettingdraden.
De weefmachine is bijvoorbeeld voorzien om twee grondweefsels boven elkaar te weven uit respectievelijke kettingdraden en inslagdraden, waarbij de poolkettingdraden aan de naar elkaar toe gerichte zijden van de grondweefsels pool vormen op minstens één van de grondweefsels, doordat poolkettingdraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden worden en tussen beide grondweefsels doorgesneden worden om gesneden pool te vormen op beide grondweefsels en/of doordat op minstens één van de grondweefsels poollussen gevormd worden en/of doordat poolkettingdraden op minstens één van de grondweefsels ribvormend over inslagdraden aan het weefseloppervlak lopen.
In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten de genoemde garenspanningselementen elk minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol die voorzien is om in contact te zijn met minstens één kettingdraad, en heeft deze elektrische motor een kleefkoppel dat hoogstens 20% is van het nominaal koppel van de motor.
Bij voorkeur is het kleefkoppel hoogstens 15% van het nominaal koppel van de motor.
Meer bij voorkeur is het koppel minstens 5% van het nominaal koppel van de motor.
De term kleefkoppel wordt gebruikt in de betekenis van de meer gebruikelijke Engelse term ‘cogging torque’. Het gevolg van een kleefkoppel is een koppelrimpel of een snelheidsrimpel.
Een laag kleefkoppel introduceert dus weinig tot geen koppelrimpel of snelheidsrimpel.
Dankzij deze eigenschap kan de garenspanning zeer stabiel geregeld worden.
Het kleefkoppel kan ook gezien worden als de weerstand tegen rotatie wanneer de motor niet bekrachtigd is, uitgedrukt als een koppel, en bepaald door de constructieve eigenschappen van de motor (sterkte, aantal en vorm van de magneten, wisselwerking met de statorwikkelingen). Wanneer bijvoorbeeld een motor gebruikt wordt met een nominaal koppel van 10mNm, dan geniet het de voorkeur om bij deze motor een kleefkoppel te hebben dat hoogstens 2mNm is.
D.w.z. dat het koppel traploos kan ingesteld worden vanaf 2mNm.
Een groter kleefkoppel zorgt ervoor dat de het gestuurd koppel geen invloed heeft op de “mechanische weerstand”. Omdat er ook een beperkt kleefkoppel nodig is vanwege zijn dempende werking, geniet het ook de voorkeur om een kleefkoppel te hebben dat niet lager is dan 5% van het nominaal koppel (0,5 mNm als het nominaal koppel 10 mNm is). Als het kleefkoppel te laag is reageert de motor ongecontroleerd in het lage koppelgebied.
In een sterk voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten de garenspanningselementen een elektrische motor met een nominaal koppel dat minstens 0,005 Nm is en hoogstens 0,2 Nm is.
Bij voorkeur wordt een motor met een nominaal koppel van minstens 0,005 Nm en hoogstens 0,1 Nm voorzien wanneer de diameter van de door de motor aandrijfbare rol minstens 10 mm en hoogstens 20 mm is, en wordt een motor met een nominaal koppel van minstens 0,01 Nm en hoogstens 0,2 Nm voorzien wanneer de diameter van de door de motor aandrijfbare rol minstens 20 mm en hoogstens 40 mm is.
De door de motor aangedreven rol wordt ook de remrol genoemd.
De motor die de remrol aandrijft om het garen onder spanning te houden is bij voorkeur aanstuurbaar in generatorwerking om het garen onder spanning te houden.
Door een motor een wijzigbaar koppel te laten leveren aan de remrol, kan eenvoudiger worden ingespeeld op afwijkende en/of veranderende eigenschappen van garens en/of een trajectverandering van het garen en/of wijzigingen in het gedrag van de weefmachine. Het koppel van de motor kan bijvoorbeeld veel lager zijn wanneer de machine stilstaat (net voldoende om het garen gestrekt te houden) dan wanneer de machine draait.
Om garen vanaf de machineweefmachine te recupereren, wat bijvoorbeeld nodig is door de gaapvorming, is de motor ook aanstuurbaar in motorwerking om het garen in een richting te verplaatsen die tegengesteld is aan de aanvoerrichting van het garen. Bijkomend kan het ook nuttig zijn om de motor aanstuurbaar te voorzien in motorwerking om het garen in de aanvoerrichting te verplaatsen om extra garen van het garenopslagsysteem af te nemen. Bij voorkeur is er ook een centrale sturing voorzien met bij voorkeur ook middelen om de tijdens de generatorwerking van de motor gegeneerde energie onmiddellijk aan de sturing van het garenspanningssysteem beschikbaar te stellen.
Bij voorkeur zijn er ook meetmiddelen voorzien voor het bepalen van de lengte van het garen dat door de weefmachine afgenomen wordt. Per remrol kan de lengte van de door deze remrol onder spanning gehouden garens berekend worden uit het aantal omwentelingen van de remrol of de hoekverdraaiing van de motor en de diameter van de remrol zonder dat supplementaire lengtemeetsensoren noodzakelijk zijn. De meetmiddelen omvatten hiertoe bijvoorbeeld de nodige berekeningsmiddelen.
Bij voorkeur zijn er ook communicatiemiddelen voorzien voor het ontvangen van signalen van de weefmachine met betrekking tot de werking en/of de stand van de machine en meetmiddelen voor het meten van parameters m.b.t. de werking van de garenspanningsinrichting en spanningsbewakingsmiddelen voor het bewaken van de parameters m.b.t. de werking van de garenspanningsinrichting in relatie tot de ontvangen signalen van de weefmachine. De signalen m.b.t. de werking van de weefmachine geven de actuele toestand van de weefmachine weer en kunnen betrekking hebben op de stilstand van de machine, het in werking zijn van de machine, de snelheid van de machine, de stand van de hoofdas van de weefmachine, de fase van het weefproces, enz.
De spanningsbewakingsmiddelen zijn bij voorkeur ook voorzien om op basis van de door de weefmachine meegedeelde actuele toestand de verwachte werking van de garenspanningsinrichting te voorspellen. De garenspanningsinrichting is meest bij voorkeur voorzien van een spanningsmeetinrichting voor het meten van de garenspanning.
Door de garenspanning te meten, kunnen ook verschillende extra detectiesystemen voorzien worden.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om aan de hand van de gemeten garenspanning niet alleen garenbreuk en/of overspanning van het garen te detecteren, maar ook onregelmatigheden of knopen in het garen.
Het is bijvoorbeeld ook mogelijk om met eenzelfde remrol meerdere garens met zelfde garenkarakteristieken en eenzelfde te volgen traject onder spanning te houden.
De motor van een garenspanningssysteem volgens deze uitvinding is bij voorkeur een DC motor of een borstelloze AC-motor.
Meer voorkeurdragend is deze motor een borstelloze DC-motor, nog meer voorkeurdragend een borstelloze DC-motor met een buitenrotor (een type motor waarbij de stator stilstaat en de rotor draait) voorzien van HALL-sensoren, bij voorkeur uitgevoerd als een schijfmotor (pancake motor), wegens de compactheid van een dergelijk type motor, de economische haalbaarheid en gezien het feit dat bij de huidige toepassing weinig energie vrijkomt of weinig energie vereist is.
Door middel van de HALL-sensoren wordt de positie van de rotor ten opzichte van de stator bepaald om zo de statorwindingen in de juiste sequentie te kunnen bekrachtigen.
Door gebruik te maken van de informatie van deze hallsensoren kan de positie van de motor-as bepaald worden, waardoor een encoder overbodig is.
Hiermee kan dus ook de lengte van het verbruikte garen bepaald worden.
Door de slip van het garen op de remrol te minimaliseren, kan de spanning van het garen constant gehouden worden onafhankelijk van de draadeigenschappen en kan de nauwkeurigheid van eventuele metingen verhoogd worden.
Slip van het garen op de remrol minimaliseren kan op meerdere manieren.
Alternatief of bijkomend kan de remrol voorzien zijn om het garen hier verschillende keren omheen te slaan.
Nog alternatief of bijkomend kan de remrol een loopvlak omvatten dat voorzien is van een anti-sliplaag en/of met een profilering is uitgevoerd.
De motor kan zowel van het type “axial flux design” als van het type “radial flux design” zijn.
De motor kan ook voorzien worden van een extern elektromechanisch apparaat of sensor (een encoder genoemd) die voorzien is om de hoekpositie van een as om te zetten in analoge of digitale signalen.
Op die manier is de positie van de motor-as gekend.
Doordat het garen zonder slip over de rol beweegt kan de lengte van het verbruikte garen afgeleid worden uit het aantal graden rotatie van deze rol. Bij voorkeur wordt er omwille van de kostprijs en de bedrijfszekerheid echter geen gebruik gemaakt van dergelijke externe ‘encoders’. De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende meer gedetailleerde beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een garenspanningsinrichting volgens deze uitvinding en van een mogelijke weefmethode volgens deze uitvinding. Daarbij wordt benadrukt dat de beschreven inrichting en werkwijze slechts voorbeelden zijn van het algemene principe van de uitvinding en dus geenszins kunnen aanzien worden als een beperking van de draagwijdte van de bescherming, noch van het toepassingsgebied van de uitvinding.
In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde figuren, waarvan = figuur 1 een schematische voorstelling is van de gaapgeometrie op een dubbelstukweefmachine, met aanduiding van de bewegingen van een heveloog die een poolvormende poolkettingdraad positioneert; = figuur 3 een schematische voorstelling is van de gaapgeometrie op een dubbelstukweefmachine, met aanduiding van de bewegingen van een heveloog die een niet-poolvormende poolkettingdraad positioneert bij het inbinden ervan in het bovenste grondweefsel; « figuren 2, 4 en 5 een grafiek tonen waarop voor een kettingdraad, in een aantal opeenvolgende inslaginbrengcycli is voorgesteld: het verloop van de garenspanning (in gram) in de poolvormende poolkettingdraad, het verloop van de positie van het heveloog (in mm), en de totale rotatiehoek (in graden), over een volledige machinecyclus, van de remrol van een garenspanningselement; waarbij - figuren 2 en 4 respectievelijk een poolvormende poolkettingdraad en een in het bovenste grondweefsel ingebonden poolkettingdraad betreffen, bij gebruik van een dubbelstukweefmachine volgens figuur 1 en een garenspanningsinrichting die volgens de stand van de techniek een constante kracht uitoefent op de kettingdraden, en - figuur 5 een poolvormende poolkettingdraad betreft, bij gebruik van een dubbelstukweefmachine volgens figuur 1 en een garenspanningsinrichting die volgens de uitvinding de garenspanning in de kettingdraden regelt om een referentie- garenspanningsverloop te volgen; « figuur 6 een blokschema toont van het principe van een regeling van de garenspanning volgens een werkwijze volgens deze uitvinding; en «= figuur 7 een blokschema toont van het principe van een sturing van de garenspanning volgens een werkwijze volgens deze uitvinding. Eerst wordt met verwijzing naar figuren 1 tot 4 duidelijk gemaakt hoe, gedurende het weven op een dubbelstukweefmachine, het garenspanningsverloop verloopt in een poolkettingdraad die pool vormt en in een poolkettingdraad die ingebonden wordt in één van de grondweefsels. Zo wordt aangetoond dat deze garenspanningen onderling sterk verschillen, en wordt ook aangetoond dat de garenspanning in een poolvormende en in een niet-poolvormende poolkettingdraad sterk varieert in de loop van het weefproces. Het garenspanningsverloop vertoont zowel bij poolvormende als bij niet-poolvormende poolkettingdraden grote verschillen tussen de maximumwaarden (de pieken) en de minimumwaarden (de dalen).
Aan de hand van figuur 5 wordt dan aangetoond dat, volgens de uitvinding, een garenspanningsverloop kan bekomen worden met lagere maximumwaarden en hogere minimumwaarden (minder hoge pieken en minder lage dalen), met als eerste voordelig effect dat er minder variatie is in de garenspanning van een kettingdraad. Bovendien, doordat de garenspanning varieert binnen een bereik met hogere minimumwaarden, kan dit bereik verlaagd worden tot een niveau waarbij deze minimumwaarden nog hoger zijn dan de minima die vereist zijn om een goede gaapvorming, een goed verloop van het weefproces en een uitstekende weefselkwaliteit te kunnen garanderen. Een tweede voordelig effect bestaat er dus in dat de gemiddelde garenspanning kan verlaagd worden.
Op figuren 1 en 3 worden de verschillende mogelijke posities van de kettingdraden, gedurende de gaapvorming door middel van een jacquardinrichting op een dubbelstukweefmachine, symbolisch voorgesteld door vier rechte positielijnen (1), (2), (3), (4), respectievelijk door twee rechte positielijnen (1),(2).
Deze positielijnen (1), (2), (3), (4) lopen vanaf de symbolisch voorgestelde bovenbrug (5) of onderbrug (6) van een dubbelstukweefmachine, via een jacquardmachine (7), symbolisch voorgesteld door middel van een verticale streeplijn, naar een rooster (8) dat rechts op de tekeningen symbolisch is voorgesteld als een rij kleine cirkels. Vanaf het rooster (8) lopen de kettingdraden naar een bobijnrek dat niet op de tekeningen is voorgesteld. Een deel van dit laatstgenoemde traject van de kettingdraden is symbolisch voorgesteld door middel van een rechte lijn (9).
De jacquardmachine (7) is een gekende jacquardmachine voorzien van een groot aantal hevels met respectievelijke hevelogen en bijhorende haken, selectiemiddelen en positioneermiddelen om de hevels en de zich doorheen deze hevelogen uitstrekkende kettingdraden in opeenvolgende inslaginbrengcycli, in overeenstemming met een vooraf bepaald weefpatroon, te positioneren in een aantal mogelijke standen.
In figuur 1 gaat het over een jacquardmachine met vier mogelijke standen voor de gaapvorming: een stand ‘onder (O)’, een stand ‘midden 1 (M1)’, een stand ‘midden 2 (M2)' en een stand ‘boven (B). De bovenste positielijn (1) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de bovenbrug (5) uitstrekken naar een in de stand ‘boven (B) gebrachte hevel en verder naar het rooster (8) lopen. De positielijn (2) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de bovenbrug (5) uitstrekken naar een in de stand ‘midden 1 (M1)’ gebrachte hevel en verder naar het rooster (8) lopen . De positielijn (3) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de onderbrug (6) uitstrekken naar een in de stand ‘midden 2 (M2)' gebrachte hevel en verder naar het rooster (8) lopen. De onderste positielijn (4) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de onderbrug (6) uitstrekken naar een in de stand ‘onder (O}’ gebrachte hevel en verder naar het rooster (8) lopen. Een poolkettingdraad die pool vormt wordt in opeenvolgende inslaginbrengcycli achtereenvolgens in de volgende standen geplaatst: ‘midden 2 (M2)’, ‘boven (B), ‘midden 1 (M1) en ‘onder (O)’. Zie de aanduiding van deze bewegingen op figuur 1. De beweging van de kettingdraden wordt vooral bepaald door de beweging van het heveloog (door de Jacquardmachine) maar deels ook door de geometrie van de weefmachine. Op figuur 2 wordt aangeduid hoe voor een poolvormende poolkettingdraad met de hierboven aangeduide opeenvolgende hevelstanden, de garenspanning verloopt gedurende een aantal opeenvolgende jacquardcycli, waarbij tijdens 1 jacquardcyclus twee inslaginbrengcycli plaatsvinden. Op de horizontale as van figuur 2 staan de graden aangeduid van de rotatie van de hoofdas van de weefmachine. Tijdens twee machinecycli, of 720° op de horizontale as, vindt er 1 jacquardcyclus plaats. Op de verticale as staan de waarden van de garenspanning (in gram), die tevens de waarden zijn van de verplaatsing van de hevel (in mm) en van de rotatie van de rol van een garenspanningselement (in graden). Op figuur 2 staan vier grafieklijnen (G1), (G2), (G3) en (G4) die hierna grafieklijnen G1, G2, G3 en G4 worden genoemd.
Grafieklijn G1 geeft het verloop weer van de garenspanning in de poolvormende kettingdraad, Grafieklijn G2 geeft weer hoe het heveloog dat deze poolkettingdraad positioneert ondertussen wordt verplaatst, Grafieklijn G3 duidt aan welke de totale rotatie is van de rol van een garenspanningselement dat de spanning van de kettingdraad controleert gedurende één jacquardcyclus (na elke jacquardcyclus wordt de waarde van deze rotatie terug op nul geplaatst), waarbij we benadrukken dat dit garenspanningselement volgens de stand van de techniek een constante kracht uitoefent op de kettingdraad om deze onder spanning te houden.
Grafieklijn G4 duidt aan hoeveel de gemiddelde waarde is van de garenspanning volgens grafieklijn G1.
Aangezien de rol van het garenspanningselement alleen roteert wanneer de poolkettingdraad in contact met deze rol wordt verplaatst, zowel in de aanvoerrichting als in de tegenovergestelde richting (bij recuperatie), kan uit het aantal graden rotatie van deze rol afgeleid worden welke de lengte is van het verbruikte poolkettinggaren. Grafieklijn G3 kan bijgevolg ook aanzien worden als een aanduiding van het verbruik van het aangevoerde poolkettinggaren.
Op figuur 2 is voor een aantal opeenvolgende jacquardcycli (2 inslaginbrengcycli), het volgende aangeduid : - Het heveloog wordt van de stand “midden 2 (M2)” naar de stand “boven (B)” verplaatst, zoals blijkt uit het verloop van grafieklijn G2 vanaf 0° op de horizontale as. Deze verplaatsing begint al iets eerder dan 0° wat te zien is aan de al opgebouwde garenspanning bij 0°.
- Op grafieklijn G3 zien we dat dit gepaard gaat met veel rotatie van de rol van het garenspanningselement (dus veel verbruik van poolkettinggaren) en op grafieklijn G1 zien we dat dit gepaard gaat met een snelle toename van de garenspanning oplopend tot een piek (P1).
- Wanneer het heveloog stilstaat in de stand ‘boven (B) (het horizontaal lopend bovenste deel van grafieklijn G2), is er nog een verdere afname van garen (zie grafieklijn G3). Deze overtollige aanvoer van garen die verder met de Engelse term ‘overflow’ wordt aangeduid, zorgt voor een spanningsdaling (grafieklijn G1) tot op het ogenblik dat de garenspanning in de kettingdraad genormaliseerd is.
- Daarna beweegt het heveloog van de stand “boven (B)” naar de stand “midden 1 (M1)” (zie grafieklijn G2). Dit veroorzaakt een grote daling van de garenspanning (zie grafieklijn G1) en er is ondertussen ook wat recuperatie van de kettingdraad (zie de kleine daling van grafieklijn G3 net voor het bereiken van 360° machinecyclus). - Wanneer het heveloog vervolgens beweegt van de stand “midden 1 (M1)” naar de stand “onder (O)” (zie grafieklijn G2) is de af te leggen afstand kleiner dan bij de beweging van de stand ‘midden 2 (M2)' naar de stand ‘boven (BJ. De garenspanning bouwt hierdoor trager op. Bovendien is er nu een terugtrekelement, bv. een veer, die kracht levert om de hevel, en dus het garen, naar beneden te trekken. Deze tragere spanning-opbouw met ter hoogte van de pijl (P2) een zeer kleine piek, blijkt uit de grafieklijn G1. Deze grafieklijn G1 toont ook dat de spanning constant is wanneer het heveloog in de stand ‘onder (O}’ geplaatst is (het onderste horizontaal deel van de grafieklijn G2 in het gebied tussen 360° en 720 °). Verder blijkt uit de rotatie van de rol van het garenspanningselement (grafieklijn G3) dat er ondertussen een hoeveelheid kettingdraad is aangevoerd.
- Daarna wordt het heveloog opnieuw opwaarts verplaatst (zie grafieklijn G2), waardoor de garenspanning daalt (zie grafieklijn G1). Deze daling duurt totdat het heveloog de stand “midden 2 (M2)” bereikt heeft. In deze stand “midden 2 (M2)” bereikt de spanning een minder lage waarde dan in de stand “midden 1 (M1)”. Vanaf daar start de jacquardcyclus opnieuw.
- Grafieklijn G4 is een horizontale lijn die de gemiddelde waarde van de garenspanning volgens grafieklijn G1 aanduidt.
In figuur 3 gaat het over een jacquardmachine waarvan maar twee mogelijke standen gebruikt worden: een stand ‘midden (M)’ en een stand ‘boven (B). De bovenste positielijn (1) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de bovenbrug (5) uitstrekken naar een in de stand ‘boven (B)' gebrachte hevel. De onderste positielijn (2) duidt de positie aan van de kettingdraden die zich vanaf de bovenbrug (5) uitstrekken naar een in de stand ‘midden (MJ gebrachte hevel.
Een poolkettingdraad die in het bovenste grondweefsel wordt ingebonden, wordt in opeenvolgende inslaginbrengcycli achtereenvolgens in de standen ‘boven (B)’ en ‘midden (MJ geplaatst.
Zie de aanduiding van deze bewegingen op figuur 3. Op figuur 4 wordt aangeduid hoe voor een in het bovenste grondweefsel ingebonden poolkettingdraad met de hierboven aangeduide opeenvolgende hevelstanden, de garenspanning verloopt gedurende een aantal opeenvolgende jacquardcycli.
Analoog aan figuur 2 wordt op de horizontale as de rotatie van de hoofdas van de weefmachine (in graden) aangeduid.
Tijdens twee machinecycli, of 720° op de horizontale as, vindt er 1 jacquardcyclus plaats.
Op de verticale as staan hier, net als op figuur 2, de waarden van de garenspanning (in gram), die tevens de waarden zijn van de verplaatsing van de hevel (in mm) en van de rotatie van de rol van een garenspanningselement (in graden). Op figuur 4 staan ook vier grafieklijnen (G5), (G6), (G7) en (G8) die hierna grafieklijnen G5, G6, G7 en G8 worden genoemd, en die respectievelijk het verloop weergeven van de garenspanning in de ingebonden poolkettingdraad, de verplaatsingen van het heveloog dat deze poolkettingdraad positioneert, de totale rotatie van de rol van een garenspanningselement dat de spanning van de poolkettingdraad controleert gedurende één jacquardcyclus (dit garenspanningselement oefent volgens de stand van de techniek een constante kracht uit op de kettingdraad om deze onder spanning te houden), en hoeveel de gemiddelde waarde is van de garenspanning volgens grafieklijn G5. De aanduidingen op de horizontale en de verticale as van figuur 4 zijn identiek aan die van figuur 2. Op figuur 4 wordt voor een aantal opeenvolgende jacquardcycli (2 inslaginbrengcycli), het volgende aangeduid : - Hetheveloog wordt van de stand “boven (B)” naar de stand “midden (M)” verplaatst onder invloed van de neerwaartse kracht die door een veer of ander terugtrekelement op de hevel wordt uitgeoefend, zoals blijkt uit het verloop van grafieklijn G6 vanaf 0° op de horizontale as.
Zoals blijkt uit het verloop van grafieklijn G6 zakt de garenspanning hierdoor naar een minimum en blijft ongeveer gelijk bij stilstand van de hevel in de stand “midden (M)” de kettingdraad staat nog onder spanning, maar het is een veel lagere spanning dan in de stand “boven (B)”. - Het heveloog wordt vervolgens van de positie “midden (M)” naar de stand “boven (B)” verplaatst (zie grafieklijn G6), waardoor de garenspanning weer opbouwt tot een maximum wanneer het heveloog in de zijn stand “boven (B)” staat.
Ondertussen is er een klein verbruik van het poolkettinggaren(zie grafieklijn G7). Vanaf daar start de jacquardcyclus opnieuw. - Grafieklijn G8 is een horizontale lijn die de gemiddelde waarde van de garenspanning volgens grafieklijn G5 aanduidt.
Zoals duidelijk te zien is door vergelijking van de grafieklijn G1 op figuur 2 en de grafieklijn G5 op figuur 2 verschilt het verloop van de garenspanning in een poolvormende poolkettingdraad sterk van de garenspanning in een poolkettingdraad die ingebonden wordt (incorporé). Bij het inbinden van een poolkettingdraad is er ook maar één piek van de garenspanning per jacquardcyclus, terwijl er twee spanningspieken zijn bij een poolvormende poolkettingdraad.
Er wordt ook minder hard getrokken aan het garen waardoor er bij een ingebonden poolkettingdraad minder hoge garenspanningen bereikt worden.
Daardoor zal er ook zelden of nooit “overflow” van garen zijn.
Wanneer een werkwijze en een garenspanningsinrichting volgens deze uitvinding wordt gebruikt waarbij elke poolkettingdraad met een respectievelijk garenspanningselement samenwerkt, en waarbij een regeleenheid via dit garenspanningselement de garenspanning regelt om een eerste referentie-garenspanningsverloop te volgen wanneer de poolkettingdraad pool vormt, en om een tweede referentie-garenspanningsverloop te volgen wanneer de poolkettingdraad in het bovenste grondweefsel wordt ingebonden, kan men een garenspanningsverloop bekomen met lagere maximumwaarden en hogere minimumwaarden (minder hoge pieken en minder lage dalen), waardoor men met lagere garenspanningen kan werken.
Deze voordelige effecten worden geïllustreerd aan de hand van figuur 5, waarop, gedurende een aantal opeenvolgende jacquardcycli, het garenspanningsverloop wordt getoond in een poolvormende poolkettingdraad met dezelfde opeenvolgende hevelstanden als in figuur 2, terwijl de garenspanning geregeld wordt volgens deze uitvinding.
Op de horizontale as van figuur 5 is de rotatie van de weefmachine-hoofdas (in graden) aangeduid.
Op de verticale as staan terug de waarden van de garenspanning (in gram), die tevens de waarden zijn van de verplaatsing van de hevel (in mm) en van de rotatie van de rol van een garenspanningselement (in graden). Op figuur 5 staan vier grafieklijnen (G9), (G10), (G11) en (G12) die hierna grafieklijnen G9, G10, G11 en G12 worden genoemd, en die respectievelijk het verloop van dezelfde grootheden aanduiden als de grafieklijnen (G1)-(G4) op figuur 2, namelijk garenspanning in de poolkettingdraad (G9), verplaatsing van het heveloog (G10), rotatie van de rol van een garenspanningselement (G11) en de gemiddelde garenspanning in de poolkettingdraad (G12). Door vergelijking van het verloop van de garenspanning volgens grafieklijn G1 op figuur 2 en het verloop van de garenspanning volgens grafieklijn G9 op figuur 5, is duidelijk dat de garenspanning volgens grafieklijn G9 even snel opgebouwd wordt als volgens grafieklijn G1, maar dat de maximumwaarde van de piek (P1) van grafieklijn G9 een stuk lager is dan de maximumwaarde van de piek (P1) van grafieklijn G1. Beide grafieklijnen (G1, G9) bereiken in hun dal (D1) ongeveer dezelfde minimumwaarde, waaruit blijkt dat de garenspanning voldoende hoog blijft om te kunnen garanderen dat het weefproces in het algemeen, en de gaapvorming in het bijzonder, goed verloopt en weefsels van uitstekende kwaliteit oplevert. De variatie van de garenspanning (het verschil tussen de maximumwaarde en de minimumwaarde) volgens grafieklijn G9 is dus ook kleiner dan volgens grafieklijn G1.
Door vergelijking van de grafieklijn G4 op figuur 2 en grafieklijn G12 op figuur 5 wordt bijkomend aangetoond dat de gemiddelde garenspanning volgens grafieklijn G12 duidelijk lager is dan de gemiddelde garenspanning volgens grafieklijn G4.
Op figuur 6 wordt het principe van een regeleenheid voor een weefmachine volgens deze uitvinding in een blokschema weergegeven. De garenspanning (Tm) in een kettingdraad wordt gemeten en wordt in een comparator (10) vergeleken met een bepaalde referentiewaarde (Tr) voor deze garenspanning. Alternatief kan ook een grootheid die een maat is voor deze garenspanning gemeten worden en vergeleken worden met een referentiewaarde voor deze grootheid.
Als er een verschil wordt vastgesteld tussen de gemeten waarde (Tu) en de referentiewaarde (Tr) wordt een regelaar (11) zo aangestuurd dat deze zo ingrijpt op het motorkoppel of op de stroom waarmee de motor van het garenspanningselement (12) gestuurd wordt, dat dit garenspanningselement (12) de garenspanning wijzigt zodat het vastgestelde verschil gereduceerd wordt. Hierdoor wordt de garenspanning (T) in een kettingdraad dichter bij, of op, de referentiewaarde (Tr) gebracht.
Op figuur 7 wordt het principe van een stuureenheid voor een weefmachine volgens deze uitvinding in een blokschema weergegeven.
Een referentiewaarde (Tr) voor de garenspanning wordt ingevoerd in een regelaar die hierdoor zo ingrijpt op het motorkoppel of op de stroom waarmee de motor van het garenspanningselement (12) gestuurd wordt, dat dit garenspanningselement (12) de garenspanning (T) op een waarde brengt die overeenkomt met de referentiewaarde (Tr). Er kunnen ook machine-parameters, zoals de machinepositie of de machinesnelheid of gegevens in verband met het weefpatroon of de binding beschikbaar gesteld worden aan de regelaar volgens figuur 6 en volgens figuur 7, waarbij één of meerdere van deze parameters gebruikt kun worden voor de sturing of de regeling.

Claims (26)

CONCLUSIES
1. Werkwijze voor het weven van een weefsel op een weefmachine, waarbij - in opeenvolgende inslaginbrengcycli minstens één inslagdraad op een inslaginbrengniveau ingebracht wordt tussen kettingdraden, - de kettingdraden in elke inslaginbrengcyclus zo gepositioneerd worden ten opzichte van elk inslaginbrengniveau dat de kettingdraden en de ertussen ingebrachte inslagdraden samen een weefsel vormen volgens een vooraf bepaald weefpatroon, en - de garenspanning van een groep kettingdraden, die minstens een deel van de kettingdraden omvat, gestuurd of geregeld wordt door middel van een garenspanningsinrichting, met het kenmerk dat de groep kettingdraden meerdere deelgroepen omvat met minstens één kettingdraad, dat de garenspanning van de kettingdraden per deelgroep afzonderlijk geregeld of gestuurd wordt om tijdens het weven een respectievelijk referentie-garenspanningsverloop te volgen, en dat voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven gewijzigd wordt.
2. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens conclusie 1, met het kenmerk dat voor minstens twee verschillende garenspanning-beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en dat, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop bepaald en gewijzigd wordt in functie van garenspanning-beïnvloedende omstandigheid waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt.
3. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de minstens twee verschillende garenspanning-beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad zijn : - minstens twee verschillende fases van de weefcyclus waarin een kettingdraad in het weefsel wordt verwerkt, of - minstens twee verschillende plaatsen op de weefmachine waarop een kettingdraad zich gedurende het weefproces bevindt, of
- minstens twee verschillende trajecten die een kettingdraad volgt vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende graden van contact die een kettingdraad maakt met andere kettingdraden en/of met garen-geleidingsmiddelen op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende groottes van krachten die de verplaatsing van een kettingdraad naar de weefmachine tegenwerken op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende inerties van een garenvoorraadbobijn van waarop de kettingdraad gedurende het weefproces wordt afgewikkeld door rotatie van de garenvoorraadbobijn, of - minstens twee verschillende bobijnplaatsen vanaf waar de kettingdraad wordt afgewikkeld.
4. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat voor minstens twee verschillende bindings-statussen van een kettingdraad in het te weven weefsel, een respectievelijk verschillend referentie- garenspanningsverloop voorzien is, en dat, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop bepaald en gewijzigd wordt in functie van de volgens het weefpatroon voorziene bindings-status van elke kettingdraad van de deelgroep.
5. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat voor minstens twee deelgroepen het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop afzonderlijk bepaald en gewijzigd wordt, waarbij elk referentie-garenspanningsverloop geselecteerd wordt uit een verzameling van minstens twee verschillende referentie-garenspanningsverlopen.
6. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat minstens een aantal deelgroepen, bij voorkeur alle deelgroepen, één kettingdraad bevatten.
7. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de conclusies 4 tot 6, met het kenmerk dat het een werkwijze is voor het weven van poolweefsels waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in een grondweefsel, dat een poolvormende poolkettingdraad een eerste bindings-status heeft, en een poolkettingdraad die niet- poolvormend in een grondweefsel wordt ingebonden een tweede bindings-status heeft, dat voor de eerste en de tweede bindings-status respectievelijk een eerste en een tweede referentie-garenspanningsverloop voorzien worden, en dat het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd wordt in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een eerste of een tweede bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
8. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de conclusie 4 tot 7, met het kenmerk dat het een werkwijze is voor het weven van een poolweefsel waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in één van de grondweefsels, dat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte omvat, dat de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel van een poolkettingdraad een derde bindings-status heeft, dat voor de derde bindings- status een derde referentie-garenspanningsverloop wordt voorzien, en dat het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd wordt in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een derde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
9. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de conclusies 4 tot 8, met het kenmerk dat het een werkwijze is voor het weven van een poolweefsel waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in één van de grondweefsels, dat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte omvat, dat de overgang van een niet-poolvormend deel naar een poolvormend deel van een poolkettingdraad een vierde bindings-status heeft, dat voor de vierde bindings- status een vierde referentie-garenspanningsverloop wordt voorzien, en dat het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop, bepaald en gewijzigd wordt in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een vierde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
10. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de conclusies 4 tot 9, met het kenmerk dat het een dubbelstuk-weefmethode is waarbij twee grondweefsels boven elkaar geweven worden uit respectievelijke kettingdraden en inslagdraden, waarbij de poolkettingdraden aan de naar elkaar toe gerichte zijden van de grondweefsels pool vormen op minstens één van de grondweefsels, doordat poolkettingdraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden worden en tussen beide grondweefsels doorgesneden worden om gesneden pool te vormen op beide grondweefsels en/of doordat op minstens één van de grondweefsels poollussen gevormd worden en/of doordat poolkettingdraden op minstens één van de grondweefsels ribvormend over inslagdraden aan het weefseloppervlak lopen.
11. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de conclusies 4 tot 10, met het kenmerk dat het een weefsel is met gesneden pool en/of lussenpool en/of een ribpvormende structuur, zoals onder meer een false-bouclé-weefsel of een weefsel met sisal-uitzicht.
12. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat voor het beïnvloeden van de garenspanning van de kettingdraden, per deelgroep, een garenspanningselement wordt voorzien dat minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol omvat, dewelke in contact is met elke kettingdraad van de deelgroep, waarbij de elektrische motor een kleefkoppel heeft dat minstens 5 % is en hoogstens 20% is van het nominaal koppel van de motor.
13. Werkwijze voor het weven van een weefsel volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat, per deelgroep, een garenspanningselement wordt voorzien dat minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol omvat, dewelke in contact is met elke kettingdraad van de deelgroep, waarbij de elektrische motor een nominaal koppel heeft van minstens 0,005 Nm en hoogstens 0,2 Nm.
14. Weefmachine omvattende - inslaginbrengmiddelen om in opeenvolgende inslaginbrengcycli minstens één inslagdraad op een inslaginbrengniveau in te brengen tussen kettingdraden, - gaapvormingsmiddelen om de kettingdraden in elke inslaginbrengcyclus zo te positioneren ten opzichte van elk inslaginbrengniveau dat de kettingdraden en de ertussen ingebrachte inslagdraden samen een weefsel vormen volgens een vooraf bepaald weefpatroon, en - een garenspanningsinrichting om de garenspanning van een groep kettingdraden, die minstens een deel van de kettingdraden omvat, te sturen of te regelen, met het kenmerk dat de garenspanningsinrichting meerdere garenspanningselementen omvat die voorzien zijn om de garenspanning in de kettingdraden van respectievelijke deelgroepen van de groep kettingdraden te wijzigen, en een stuur-of regeleenheid die voorzien is om, in samenwerking met de garenspanningselementen, de garenspanning in de kettingdraden per deelgroep afzonderlijk te regelen of te sturen om tijdens het weven een respectievelijk referentie-garenspanningsverloop te volgen, waarbij elke deelgroep minstens één kettingdraad bevat, en dat de stuur-of regeleenheid voorzien is om voor minstens één deelgroep het te volgen referentie-garenspanningsverloop gedurende het weven te wijzigen.
15. Weefmachine volgens conclusie 14, met het kenmerk dat de garenspanningsinrichting een opslageenheid omvat waarin voor minstens twee verschillende garenspanning- beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en dat de stuur- of regeleenheid voorzien is om, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van de garenspanning- beïnvloedende omstandigheid waarin elke kettingdraad van de deelgroep zich bevindt.
16. Weefmachine volgens conclusie 15, met het kenmerk dat de minstens twee verschillende garenspanning-beïnvloedende omstandigheden voor een kettingdraad zijn : - minstens twee verschillende fases van de weefcyclus waarin een kettingdraad in het weefsel wordt verwerkt, of
- minstens twee verschillende plaatsen op de weefmachine waarop een kettingdraad zich gedurende het weefproces bevindt, of - minstens twee verschillende trajecten die een kettingdraad volgt vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende graden van contact die een kettingdraad maakt met andere kettingdraden en/of met garen-geleidingsmiddelen op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende groottes van krachten die de verplaatsing van een kettingdraad naar de weefmachine tegenwerken op zijn traject vanaf een garenvoorraad tot in het weefsel, of - minstens twee verschillende inerties van een garenvoorraadbobijn van waarop de kettingdraad gedurende het weefproces wordt afgewikkeld door rotatie van de garenvoorraadbobijn, of - minstens twee verschillende bobijnplaatsen vanaf waar de kettingdraad wordt afgewikkeld.
17. Weefmachine volgens een van de conclusies 14 tot 16, met het kenmerk dat de garenspanningsinrichting een opslageenheid omvat waarin voor minstens twee verschillende bindings-statussen van een kettingdraad in het te weven weefsel, een respectievelijk verschillend referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en dat de stuur- of regeleenheid voorzien is om, voor minstens één deelgroep, het gedurende het weven te volgen referentie-garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van de volgens het weefpatroon voorziene bindings-status van elke kettingdraad van de deelgroep.
18. Weefmachine volgens een van de conclusies 14 tot 17, met het kenmerk dat in de opslageenheid een verzameling van minstens twee verschillende referentie- garenspanningsverlopen voorzien is, en dat de regel- of stuureenheid voorzien is om, voor minstens twee deelgroepen, het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop te bepalen door selectie uit de genoemde verzameling.
19. Weefmachine volgens een van de conclusies 14 tot 18, met het kenmerk dat minstens een aantal deelgroepen, bij voorkeur alle deelgroepen, één kettingdraad bevatten.
20. Weefmachine volgens een van de conclusies 17 tot 19, met het kenmerk dat het een weefmachine is die voorzien is voor het weven van poolweefsels waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in een grondweefsel, dat een poolvormende poolkettingdraad een eerste bindings-status heeft, en een poolkettingdraad die niet- poolvormend in een grondweefsel wordt ingebonden een tweede bindings-status heeft, dat voor de eerste en de tweede bindings-status respectievelijk een eerste en een tweede referentie-garenspanningsverloop voorzien zijn, en dat de stuur- of regeleenheid voorzien is om het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een eerste of een tweede bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
21. Weefmachine volgens een van de conclusies 17 tot 20, met het kenmerk dat het een weefmachine is die voorzien is voor het weven van een poolweefsel waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in een grondweefsel, dat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte omvat, dat de overgang van een poolvormend deel naar een niet-poolvormend deel van een poolkettingdraad een derde bindings-status heeft, dat voor de derde bindings-status een derde referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en dat de stuur- of regeleenheid voorzien is om het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop, te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een derde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
22. Weefmachine volgens een van de conclusies 17 tot 21, met het kenmerk dat het een weefmachine is die voorzien is voor het weven van een poolweefsel waarbij uit kettingdraden en inslagdraden minstens één grondweefsel geweven wordt en waarbij er poolkettingdraden voorzien zijn om, volgens het weefpatroon, pool te vormen en/of niet-poolvormend ingebonden te worden in één van de grondweefsels, dat minstens één poolkettingdraad een poolvormend gedeelte en een niet-poolvormend gedeelte omvat, dat de overgang van een niet-poolvormend deel naar een poolvormend deel van een poolkettingdraad een vierde bindings-status heeft, dat voor de vierde bindings- status een vierde referentie-garenspanningsverloop voorzien is, en dat de stuur- of regeleenheid voorzien is om het gedurende het weven te volgen referentie- garenspanningsverloop, te bepalen en te wijzigen in functie van het al dan niet aanwezig zijn, volgens het weefpatroon, van een vierde bindings-status van elke poolkettingdraad van de deelgroep.
23. Weefmachine volgens een van de conclusies 17 tot 22, met het kenmerk dat het een dubbelstuk-weefmachine is.
24. Weefmachine volgens conclusies 23, met het kenmerk dat de weefmachine voorzien is om twee grondweefsels boven elkaar te weven uit respectievelijke kettingdraden en inslagdraden, waarbij de poolkettingdraden aan de naar elkaar toe gerichte zijden van de grondweefsels pool vormen op minstens één van de grondweefsels, doordat poolkettingdraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden worden en tussen beide grondweefsels doorgesneden worden om gesneden pool te vormen op beide grondweefsels en/of doordat op minstens één van de grondweefsels poollussen gevormd worden en/of doordat poolkettingdraden op minstens één van de grondweefsels ribvormend over inslagdraden aan het weefseloppervlak lopen.
25. Weefmachine volgens een van de conclusies 14 tot 24, met het kenmerk dat de genoemde garenspanningselementen minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol omvatten die voorzien is om in contact te zijn met minstens één kettingdraad, en dat de elektrische motor een kleefkoppel heeft dat minstens 5 % is en hoogstens 20% is van het nominaal koppel van de motor.
26. Weefmachine volgens een van de conclusies 14 tot 25, met het kenmerk dat de garenspanningselementen minstens één door een elektrische motor aandrijfbare rol omvatten die voorzien is om in contact te zijn met minstens één kettingdraad, en dat de elektrische motor een nominaal koppel heeft dat minstens 0,005 Nm is en hoogstens 0,2 Nm is.
BE20195401A 2019-06-20 2019-06-20 Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode BE1027386B1 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195401A BE1027386B1 (nl) 2019-06-20 2019-06-20 Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode
US17/617,288 US11802355B2 (en) 2019-06-20 2020-06-19 Weaving method with control or adjustment of the yarn tension in warp threads. and weaving machine for producing a fabric using said weaving method
EP20743311.1A EP3987095A1 (en) 2019-06-20 2020-06-19 Weaving method with control or adjustment of the yarn tension in warp threads. and weaving machine for producing a fabric using said weaving method
CN202080040943.0A CN113924391B (zh) 2019-06-20 2020-06-19 对经纱中的纱线张力进行控制或调节的织造方法及使用该织造方法生产织物的织机
PCT/IB2020/055784 WO2020255061A1 (en) 2019-06-20 2020-06-19 Weaving method with control or adjustment of the yarn tension in warp threads. and weaving machine for producing a fabric using said weaving method

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195401A BE1027386B1 (nl) 2019-06-20 2019-06-20 Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1027386A1 BE1027386A1 (nl) 2021-01-21
BE1027386B1 true BE1027386B1 (nl) 2021-01-27

Family

ID=67225949

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20195401A BE1027386B1 (nl) 2019-06-20 2019-06-20 Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode

Country Status (5)

Country Link
US (1) US11802355B2 (nl)
EP (1) EP3987095A1 (nl)
CN (1) CN113924391B (nl)
BE (1) BE1027386B1 (nl)
WO (1) WO2020255061A1 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1027386B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-27 Vandewiele Nv Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode
BE1027384B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-28 Vandewiele Nv Gaapvormingsinrichting
BE1027383B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-28 Vandewiele Nv Inrichting en werkwijze voor het detecteren van afwijkingen bij poolvorming in een weefmachine

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0382269A1 (en) * 1989-02-06 1990-08-16 Picanol N.V. Method for weaving a cloth with a weaving pattern.
US6029715A (en) * 1997-10-06 2000-02-29 Tsudakoma Kogyo Kabushiki Kaisha Method of controlling pile warp tension on pile fabric loom
FR3047744A1 (fr) * 2016-02-15 2017-08-18 Safran Metier a tisser du type jacquard pour la fabrication d'une preforme 3d tissee

Family Cites Families (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2716282C3 (de) * 1977-04-13 1980-01-17 Jean Guesken Gmbh & Co Kg, 4060 Viersen Verfahren und Vorrichtung zur Polfadenbeeinflussung bei der Herstellung von Florgeweben
CH660758A5 (de) * 1983-03-16 1987-06-15 Huemer Franz Xaver Einrichtung zur regulierung der spannung und zur ueberwachung der kettfaeden an einer rundwebmaschine.
EP0350447B1 (de) * 1988-07-08 1992-03-25 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Verfahren zur Kettspannungssteuerung und Webmaschine mit Kettspannungsorgane
SE470313B (sv) * 1992-06-10 1994-01-17 Aelmhults Bruk Ab Anordning vid vävmaskin innefattande individuellt styrda skaftramar
JPH11172552A (ja) * 1997-12-09 1999-06-29 Tsudakoma Corp 布移動式パイル織機の経糸張力補正方法
BE1023564B1 (nl) * 2015-11-03 2017-05-05 VAN DE WIELE Michel NV Garenspanningssysteem en werkwijze voor het onder spanning houden van een garen dat van een garenopslagsysteem afgenomen wordt naar een garenafneemsysteem van een weefmachine toe
EP3192909A1 (en) * 2016-01-15 2017-07-19 NV Michel van de Wiele Fabric, in particular carpet, and method of weaving a fabric
EP3339486B1 (en) * 2016-12-21 2021-06-23 Vandewiele NV Fabric and method of weaving a fabric, in particular a carpet
US11130652B2 (en) * 2018-05-03 2021-09-28 Nv Michel Van De Wiele Yarn tensioning system and method for keeping a yarn which is taken from a yarn storage system to a yarn take-off system of a weaving machine under tension
BE1027386B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-27 Vandewiele Nv Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode
BE1027382B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-28 Vandewiele Nv Een opstelling van een weefmachine en een garenvoorraadinrichting met een bijhorende garenspanningsinrichting
BE1027384B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-28 Vandewiele Nv Gaapvormingsinrichting
BE1027383B1 (nl) * 2019-06-20 2021-01-28 Vandewiele Nv Inrichting en werkwijze voor het detecteren van afwijkingen bij poolvorming in een weefmachine

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0382269A1 (en) * 1989-02-06 1990-08-16 Picanol N.V. Method for weaving a cloth with a weaving pattern.
US6029715A (en) * 1997-10-06 2000-02-29 Tsudakoma Kogyo Kabushiki Kaisha Method of controlling pile warp tension on pile fabric loom
FR3047744A1 (fr) * 2016-02-15 2017-08-18 Safran Metier a tisser du type jacquard pour la fabrication d'une preforme 3d tissee

Also Published As

Publication number Publication date
WO2020255061A1 (en) 2020-12-24
US11802355B2 (en) 2023-10-31
BE1027386A1 (nl) 2021-01-21
US20220228302A1 (en) 2022-07-21
EP3987095A1 (en) 2022-04-27
CN113924391A (zh) 2022-01-11
CN113924391B (zh) 2024-04-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1027386B1 (nl) Weefmethode met regeling of sturing van de garenspanning in kettingdraden en weefmachine voor het produceren van een weefsel volgens deze weefmethode
TWI406985B (zh) 控制梭子上之緯紗帶張力的裝置,設有該裝置的梭子,和圓形梭織機
RU2150537C1 (ru) Малоинерционное положительное нитеподающее устройство для эластомерных нитей и способ подачи таких нитей
JPS63145451A (ja) 織機のたて糸張力制御方法
BE1023597B1 (nl) Werkwijze voor het gecontroleerd tot stilstand brengen van een textielmachine en textielmachine voorzien om volgens die werkwijze tot stilstand gebracht te worden
BE1016639A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
TWI582281B (zh) 在織布機中控制織布之捲繞的方法及捲繞織布之裝置
US2764367A (en) Tension and let-off device and method
CN113891964B (zh) 织机和带有配套的纱线张紧装置的储纱装置的布置结构
BE1027383B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het detecteren van afwijkingen bij poolvorming in een weefmachine
CN1036212C (zh) 自动改变织机中梭口顶点位置的改进装置
EP1598295A1 (en) Device and method for forming a reserve of thread in textile machines such as for example spinning machines, texturing machines, mercerizing machines or suchlike
CN113825866B (zh) 梭口形成装置
JP4234044B2 (ja) むらのあるよこ糸部分の除去によって、欠陥の少ない布を製織する方法
EP4328365A1 (en) Method for controlled winding of a textile product on a textile machine, and textile machine
JP4651082B2 (ja) パイル経糸張力の調整方法
JP5366102B2 (ja) 織機の経糸制御方法
JP2001131845A (ja) パイル経糸の張力制御方法
WO1993023595A1 (en) A device for controlling the yarn course between a stationary yarn package and a periodically operating yarn consuming device
CN106029540A (zh) 纱线卷绕装置、纤维机械以及卷装的形成方法
JPH07126952A (ja) パイル織機におけるパイル用経糸切断検出方法
Ozek The Capabilities and Limitations of Circular Looms and Their Relevance to Other Types of Multi-phase Looms
JPH06264338A (ja) 織機の運転開始方法
JPH07166446A (ja) パイル織機におけるパイル形成方法

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20210127