VLOERPANELEN
Technisch gebied
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op vloerpanelen en methoden voor het vervaardigen van dergelijke vloerpanelen.
Stand van de techniek
Meer speciaal betreft de uitvinding een vloerpaneel met een substraat en een erop aangebrachte decoratie. Dergelijke vloerpanelen zijn op zich ruim bekend bijvoorbeeld onder de vorm van MDF of HDF panelen met een gedrukte decoratie, zoals de laminaatpanelen van het WO 97/47834, onder de vorm van vinylpanelen, zoals in het WO 2013/026559, of onder de vorm van zogenaamde WPC (Wood Plastic Composite) panelen met een vinyl toplaag, zoals in het WO 2014/065953.
In het geval van het WO 2013/026559 gaat het om watervaste vloerpanelen met een substraat uit zacht of flexibel polyvinylchloride of PVC. Bovendien biedt de decoratie en de erboven aangebrachte afwerkingslaag uit PVC een aangenaam loopcomfort zonder uitgesproken tikgeluid, zoals bij laminaatpanelen wel het geval kan zijn. Bij de vloerpanelen uit het WO'559 bestaat echter het risico op telegrafie-effecten. Hierbij worden oneffenheden in de ondergrond na verloop van tijd zichtbaar aan het oppervlak van de vloerbekleding, hetgeen onaantrekkelijk is. Daarnaast is dergelijk vloerpaneel relatief moeilijk te installeren, doordat het, vanwege de flexibiliteit van de drager, gemakkelijk verbuigt of vervormt. Het zachte substraat is gevoelig voor dimensionele veranderingen bij temperatuurschommelingen. Er kunnen problemen ontstaan met plaatselijke opwarming van de vloerbekleding, bijvoorbeeld bij het direct invallen van zonlicht bij een raam. Op deze plaatsen kan een uitzetting van de elementen plaatsvinden. De beperkte stijfheid van de vloerpanelen zorgt ervoor dat de vloerbekleding lokaal kan welven. De eventuele koppelmiddelen, zoals een vergrendelende tand-en-groef, vertonen slechts een beperkte sterkte. De zachte afwerkingslaag is kras- en vlekgevoelig, zelfs wanneer boven de PVC afwerkingslaag nog een oppervlakkige UV uitgeharde laklaag wordt aangebracht. Dergelijke oppervlakkige laklaag heeft een beperkte effectiviteit, vermits zij in de eerste gebruiksjaren al kan zijn afgelopen.
BE2018/5376
Het WO 2013/026559 biedt in enige mate een oplossing voor de problemen met de dimensionele stabiliteit van een substraat uit zachte PVC. Door het gebruik van een in PVC gedrenkte versterkingslaag, meer speciaal een in zacht PVC gedrenkte glasvezelmat met een gewicht van 65 gram per vierkante meter, wordt een verbeterde interactie tussen het substraat en de glasvezellaag bekomen, en een beperkte verbetering van de dimensionele stabiliteit bij temperatuurschommelingen.
In het geval van het WO 2014/006593 gaat het om vloerpanelen met een substraat uit een geëxtrudeerde kunststofcomposiet met een fineerlaag, bijvoorbeeld een vinyl toplaag, als decoratie. De kunststofcomposiet kan bijvoorbeeld bekomen zijn uit enerzijds high density polyethyleen (HDPE), of PVC en anderzijds bamboe-, hout- en/of kurkstof. Het substraat is stijf en levert een verminderd risico op voornoemde telegrafieeffecten. Bovendien kunnen eventuele koppeldelen in dit sterker substraat worden voorzien. Dergelijke geëxtrudeerde substraten hebben echter de neiging om te vervormen of te krommen en de dimensionele stabiliteit is van hetzelfde niveau als de vinylpanelen uit het eerder genoemde WO'559.
Samenvatting van de uitvinding
De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief vloerpaneel, waarbij overeenkomstig de voorkeurdragende uitvoeringsvormen een oplossing wordt geboden voor één of meerdere problemen met de vloerpanelen uit de stand van de techniek.
Volgens een eerste aspect wordt er in een vloerpaneel voorzien, welk vloerpaneel omvattende minstens een eerste laag van een eerste thermoplastisch materiaal en een tweede laag van een tweede thermoplastisch materiaal, waarbij de tweede laag aangrenzend is aan een eerste zijde van de eerste laag en de tweede laag het vloerpaneel van zijn onderzijde voorziet, gekenmerkt in dat de eerste laag gekenmerkt wordt door een eerste kleur met saturatie-waarde S1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag gekenmerkt wordt door een tweede kleur met saturatie -waarde S2 in de HSL kleurenruimte, waarbij S1 kleiner is dan S2.
De eerste en tweede laag zijn dus aan één zijde met elkaar in contact, namelijk direct contact waarbij een zijde van de eerste laag een zijde van de tweede laag raakt.
BE2018/5376
Met de HSL kleurenruimte wordt bedoeld de cilindrische weergave van kleuren aan de hand van de H zijnde de tint ofte “hue”, die als een hoek tussen 0° en 360° ( met 0° zijde primair rood, 120° primair groen en 240° primair blauw), S zijnde de saturatie-waarde (ofte saturation) die varieert tussen 0 en 100, waarbij S=0 is geen saturatie en S=100 is volledige saturatie, en de L waarde zijnde de helderheid (ofte lightness of luminance), die varieert tussen 0 en 100, waarbij L=0 zwart weergeeft en L=100 wit weergeeft.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is de absolute waarde van S1-S2 i groter dan of gelijk aan 15.
Bij voorkeur is de absolute waarde van dit verschil in saturatiewaarde (|S1-S2|) groter dan of gelijk aan 20, meer bepaald groter dan of gelijk aan 25.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is S1 groter of gelijk aan 15.
Bij voorkeur is de saturatiewaarde S1 kleiner dan of gelijk aan 85, meer bepaald kleiner dan of gelijk aan 75. Bij voorkeur is de saturatiewaarde S2 kleiner dan of gelijk aan 85, meer bepaald kleiner dan of gelijk aan 75. Bij voorkeur is de saturatiewaarde S2 groter dan of gelijk aan 15.
Volgens sommige uitvoeringsvormen heeft de eerste kleur een helderheidswaarde L1 in de HSL kleurenruimte, waarvoor L1 kleiner is dan of gelijk aan 85.
Volgens sommige uitvoeringsvormen heeft de tweede laag een helderheidswaarde L2 in de HSL kleurenruimte en is L2 kleiner dan of gelijk is aan 85.
Bij voorkeur zijn de helderheidswaarden L1 en L2 kleiner dan 75, zelfs kleiner dan 50. Bij voorkeur zijn de helderheidswaarden L1 en L2 groter dan 15, zelfs groter dan 20.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is de tint van de eerste kleur gekenmerkt door een hoek H1 in de HSL kleurenruimte en de tint van de tweede kleur wordt gekenmerkt door een hoek H2 in de HSL kleurenruimte en waarvoor de kleinste hoek tussen H1 en H2 groter is dan of gelijk aan 25°.
Bij voorkeur is kleinste hoek tussen H1 en H2 groter is dan of gelijk aan 50°, zelfs groter dan of gelijk aan 75°.
BE2018/5376
Volgens sommige uitvoeringsvormen is het thermoplastisch materiaal van de éérste laag PVC. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het thermoplastisch materiaal van de tweede laag PVC.
Voor elk van de thermoplastische PVC (polyvinylchloride) materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal voorzien zijn van weekmakers, bijvoorbeeld in een hoeveelhed van minder dan 12 phr van het thermoplastisch materiaal kunnen weekmakers zijn, bijvoorbeeld tussen de 1 en 6 phr. Bijvoorbeeld kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal voorzien zijn van weekmakers, in een hoeveelheid van minder dan 20%w van het thermoplastisch materiaal kunnen weekmakers zijn, bijvoorbeeld tussen de 0 en 15 %w.De weekmakers kunnen onder andere zijn esters van carbonzuren (bijvoorbeeld esters van iso- of tereftaalzuur, trimelietzuur en adipinezuur) , bijvoorbeeld diisononylftalaat (DINP), dioctyl tereftalaat (DOTP), di-isononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat (DINCH), esters van fosforzuur, bijvoorbeeld triaryl- of trialkylarylfosfaten, bijvoorbeeld tricresylfosfaat, al of niet gechloreerde koolwaterstoffen, ethers, polyesters, polyglycolen, sulfonamides, of combinaties van deze. In een alternatieve uitvoering, heeft één van de twee PVC lagen geen weekmakers, dus is vrij van weekmakers. In nog een alternatieve uitvoeringsvorm zijn beide van de eerste en tweede laag uitgevoerd in weekmakervrij PVC. Het bovengemelde gewichtspercent (%w) wordt uitgedrukt als het gewicht van het element ten opzichte van het gewicht van het thermoplastisch materiaal in hetwelk het element zich bevindt
Voor elk van de thermoplastische PVC materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal kan voorzien zijn van vulstoffen, bijvoorbeeld in een hoeveelheid van minstens 30 phr van het thermoplastisch materiaal kunnen vulstoffen zijn. Vulstoffen kunnen onder andere glasvezels, calciumhydroxide (gebluste kalk), calciumcarbonaat en calciumwaterstofcarbonaat, talk, of ook lichtgewicht vulstoffen zoals holle microsfeertjes (Expancel) zijn. Het bovengemelde gewichtspercent (%w) wordt uitgedrukt als het gewicht van de vulstof ten opzichte van het gewicht van het thermoplastisch materiaal in hetwelke de vulstof zich bevindt.
Voor elk van de thermoplastische PVC materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, de kleur van het thermoplastisch materiaal kan voorzien
BE2018/5376 worden door één of meerdere organische of anorganische kleurstoffen of organische or anorganische pigmenten, bijvoorbeeld koolstof zwart pigment, hetwelke vaak de helderheidswaarde grotendeels bepaalt.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is minstens in één van de eerste en tweede laag, of tussen de eerste en tweede laag, minstens één versterkingselement voorzien.
Dergelijk versterkingselement kan bijvoorbeeld een glasvezeldoek zijn, bijvoorbeeld een geweven of non woven glasvezeldoek. Dergelijk doek kan een oppervlaktegewicht van minstens 30 g/m2 hebben maar bij voorkeur een oppervlaktegewicht van minder dan 100 g/m2. Best ligt het oppervlaktegewicht tussen de 35 en 75 g/m2, zoals bijvoorbeeld tussen de 35 en 65 g/m2, zoals bijvoorbeeld 50 g/m2.
Zowel de eerste als de tweede laag kan voorzien zijn van minstens één versterkingselement afzonderlijk.
In geval er meerdere versterkingselementen worden voorzien, bijvoorbeeld meerdere dergelijke glasvezeldoeken, dan is het gezamenlijke oppervlaktegewicht voor deze elementen per oppervlakte-eenheid van het vloerpaneel bij voorkeur minder dan 150 g/m2.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is minstens één van de eerste laag en tweede laag een chemisch of mechanisch geschuimde laag. Bij voorkeur is de eerste laag geschuimd en de tweede laag niet geschuimd.
Met een geschuimde laag wordt een laag bedoeld die holle ruimtes bevat, bij voorkeur in een hoeveelheid dat de densiteit van het materiaal met minstens 10%, en bij voorkeur zelfs minstens 25% is verminderd ten opzichte van het gewicht van een gelijk volume thermoplastisch materiaal zonder holle ruimtes. Bij voorkeur betreft het zogenaamde “closed cell” schuim. Met niet-geschuimde laag wordt een laag bedoeld zonder holle ruimtes, of, althans toch hoogstens met een aandeel holle ruimtes zodanig dat de densiteit van het materiaal niet, of niet meer dan 10%, verminderd, en bij voorkeur zelfs niet meer dan 2%.
BE2018/5376
In het algemeen wordt nog opgemerkt dat, in het kader van de uitvinding, een geschuimde laag niet noodzakelijk op een uniforme manier moet zijn geschuimd. Het is mogelijk dat de geschuimde laag doorheen zijn dikte een variërend aandeel holle ruimtes omvat. Zo bijvoorbeeld kan centraal in de laag het hoogste aandeel worden bereikt, terwijl aan één of meer van de oppervlakken van een dergelijke laag minder geschuimde of zelfs niet geschuimde zones aanwezig kunnen zijn.
De geschuimde laag kan op verschillende mogelijke wijzen zijn verkregen, waarvan hieronder de drie voornaamste mogelijkheden worden opgesomd.
Volgens een eerste mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van een mechanisch schuimingsproces bekomen. Hiermee wordt bedoeld dat in de betreffende laag holtes worden gevormd door het thermoplastisch materiaal weg te duwen en te vervangen door een gas(bijvoorbeeld lucht), vaak onder invloed van een mechanische actie of door inblazen van een gas (bijvoorbeeld lucht) onder druk. Of het kan verkregen worden door het gebruik van expanderende korrels in een PVC gebaseerde laag.
Volgens een tweede mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van een chemisch schuimingsproces bekomen. Hiermee wordt bedoeld dat in de betreffende laag holtes worden gevormd door middel van een gasvormig reactieproduct. Er kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van azodicarbonamide. Deze stof heeft bij opwarming stikstofgas vrij dat in de vorm van bellen in de geschuimde laag aanwezig blijft.
Volgens een derde mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van vulmiddelen bekomen, waarbij deze vulmiddelen op zich één of meerdere holtes omvatten. Hierbij kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de geëxpandeerde toestand van de eerder al vermelde microsferen. Meer speciaal kan gebruik gemaakt worden van de microsferen bekend uit WO 2013/178561.
Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het paneel één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal welke allen zich aan de tweede zijde van de eerste laag in het vloerpaneel bevinden, waarbij elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt wordt door een saturatiewaarde Sx.
BE2018/5376
Volgens sommige uitvoeringsvormen heeft voor elk van de één of meerdere lagen de kleur van een saturatiewaarde Lx die lager is van S2.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is voor minstens één van de één of meerdere lagen de kleur van een saturatiewaarde Sx heeft die gelijk aan S1.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt door een helderheidswaarde Lx, waarbij elke Lx kleiner is dan L2.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt door een tint met hoek Hx, waarbij de kleinste hoek tussen H2 en elk van de Hx groter is dan of gelijk aan 25°.
Bij voorkeur is de kleinste hoek tussen H1 en elk van de Hx groter is dan of gelijk aan 25°.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is de grootste van L1 en alle Lx minder of gelijk aan 85.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is de grootste van S1 en alle Sx minder of gelijk aan 85.
Volgens sommige uitvoeringsvormen bevinden alle van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal zich tussen de tweede zijde van de eerste laag van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel.
De verschillende lagen thermoplastisch materiaal kunnen op velerlei verschillende wijzen zijn gerealiseerd, en kunnen op elkaar zijn bevestigd door middel van een thermisch lamineerproces. In het geval de lagen thermoplastisch materiaal een geschuimde laag of lagen omvat, is die bij voorkeur aan de overige laag of lagen bevestigd door middel van een lijmverbinding.
Bij voorkeur zijn één of meerdere van de thermoplastische lagen bekomen door middel van het strooien en consolideren van minstens het voornoemde thermoplastisch
BE2018/5376 materiaal al dan niet in granulaatvorm. Strooibewerking voor het vervaardigen van vloerpanelen zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit het WO 2013/179261.
Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het paneel een decoratielaag, welke decorlaag zich tussen de lagen van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel bevindt.
Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat de decoratielaag een gedrukte motief. Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat decoratie een thermoplastische folie, bij voorkeur PVC folie. Volgens sommige uitvoeringsvormen is de folie voorzien is van een decoratieve druk. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het gedrukt motief een inktjet geprint motief. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het gedrukt motief een inktjet geprint motief dat op de bovenste zijde van de bovenste van de eerste, tweede of één van de meerdere lagen thermoplastisch materiaal is gedrukt.
In voorkomens geval wordt de bovenste zijde van de bovenste van de eerste, tweede of één van de meerdere lagen thermoplastisch materiaal voorzien van een grondlaag, bijvoorbeeld bekomen aan de hand van en witte PVC plastisol.
Bij voorkeur betreft het gedrukte motief een patroon van houtnerven en/of steen. Bij voorkeur vertoont het vloerpaneel het motief van juist één hout plank.
Alhoewel de voorkeur gaat naar gedrukte motieven, is het niet uitgesloten dat de decoratie zou worden gevormd door bijvoorbeeld fineer van echt hout of fineer van echte steen, of door een geconsolideerd mengsel van poeders, bijvoorbeeld PVC poeders of PVC granulaten.
Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat paneel verder een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag omvat aangebracht op de decoratielaag.
Bij voorkeur bestaat dergelijke slijtlaag in hoofdzaak uit thermoplastisch materiaal, bij voorkeur PVC, bijvoorbeeld met een dikte tussen 0,15 en 0,75 millimeter.
Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat de slijtlaag een aan oppervlakte grenzende laklaag.
BE2018/5376
Voorbeelden van bruikbare laklagen zijn laklagen gebaseerd op urethaan acrylaten, polyester acrylaten en/of epoxide acrylaten. Het betreft bij voorkeur laklagen die aan de hand van UV straling of excimerstraling worden uitgehard. De betreffende laklaag kan harde partikels omvatten bijvoorbeeld van aluminiumoxide en/of silica voor het bekomen van een verhoogde slijtageweerstand.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is het paneel voorzien van een reliëf aan haar bovenste oppervlak.
In geval een decoratielaag werd voorzien, kan het reliëf in verhouding staan tot het motief welke in de decoratielaag wordt afgebeeld.
Het vloerpaneel kan dus een slijtlaag, een deklaag en twee of meer thermoplastische lagen bevatten, alsook een onderlaag die de onderzijde van het vloerpaneel van functionalisten voorziet. Alle lagen die tussen de onderzijde van het vloerpaneel en de decoratielaag zit, dus inclusief de laag die in de onderzijde voorziet, wordt ook wel substraat genoemd.
In geval het vloerpaneel één of meerdere geschuimde lagen omvat, voorzien deze geschuimde lagen bij voorkeur minstens 30% van de dikte van het substraat, en bij voorkeur zelfs 40% of meer. Bij voorkeur voorzien deze geschuimde laag of lagen in 30 tot 70 % van de dikte van het vloerpaneel, en in 25 tot 65 % van de dikte van het substraat. Bij voorkeur zitten de geschuimde laag of lagen centraal in het substraat.
De vloerpanelen van de uitvinding kunnen bij voorkeur worden aangewend voor het realiseren van een zwevende vloerbekleding. Hiertoe kunnen zij aan één of meerdere randen zijn voorzien van profileringen. De lagenopbouw van de vloerpanelen van de uitvinding kan verschillende synergetische effecten vertonen met de concrete vormgeving van dergelijke profileringen. Hieronder worden een aantal voorkeurdragende kenmerken van dergelijke profileringen vermeld.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende
BE2018/5376 randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een groef (17), die zich volledig bevindt boven de voornoemde tweede laag.
Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan twee aan elkaar aangrenzende randen (14-15) voorzien van een groef (17), die zich bevindt boven de voornoemde tweede laag.
De vloerpanelen volgens de uitvinding hebben het voordeel da in hun productie, de tweede laag in een kwaliteitsfunctie van het productieapparaat kan voorzien. Het koppelmiddel wordt normaliter voorzien door frezen en zagen. Indien de frezen correct functioneren, worden de groeven in de lagen boven de tweede laag (die vaak de onderste laag van et vloerpaneel is) uitgesneden. Bij slecht functioneren van de frees, kunnen delen van de tweede laag zichtbaar worden. Het productieapparaat kan van een detector worden voorzien om een signaal te genereren eens de kleur van de tweede laag zichtbaar is op een vloerpaneel, gezien vanaf de bovenzijde van het vloerpaneel. De zijkanten van de vloerpanelen worden vaak voorzien door af- of uitsnijden van de vloerpanelen uit een groter geheel. Ook hier, bij verticaal snijden, zal de kleur van de tweede laag niet zichtbaar zijn. In geval de snijvlakken inwaarts het vloerpaneel gekanteld worden, of het snijvlak geen correct snijvlak meet is, kan de kleur van de tweede laag zichtbaar zijn.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt er in een methode voorzien voor het maken van een vloerpaneel, welke methode de stappen omvat:
• Het maken van een vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende minstens het voorzien van de randen van het paneel door middel van snijden van de rand en/of het frezen van een koppelmiddelen aan minstens één van de randen;
• Het via een optische detector detecteren van de tweede laag via detectie substantieel verticaal op het bovenvlak van het paneel;
• Het genereren van een signaal in geval de optische detector de tweede laag detecteert.
BE2018/5376
Volgens sommige uitvoeringsvormen is de detector een camera. Volgens sommige uitvoeringsvormen is de camera een lijncamera. Volgens sommige uitvoeringsvormen is de camera een kleurencamera.
Volgens sommige uitvoeringsvormen wordt het signaal aangeleverd aan een processturingssysteem. Volgens sommige uitvoeringsvormen gaat het processturingssysteem het signaal linken aan een foutmelding. Volgens sommige uitvoeringsvormen zal het processturingssysteem een outputsignaal genereren gelinkt aan de foutmelding.
Het processturingssysteem kan het signaal interpreteren en linken aan de oorzaak van het voorkomen van de tweede laag aan de voorzijde van het paneel. Het processturingssysteem kan eventueel een outputsignaal genereren het welke één of meerdere van de machines aan- of bijstuurt zodat de tweede laag niet meer aanwezig is, of het kan de operator informatie verschaffen teneinde hem of haar de gepaste maatregelen te laten nemen om het euvel bij te sturen en verder te voorkomen. Zo kan bij voorbeeld de aanwezigheid van de tweede laag gelinkt worden aan een set van versleten frezen of messen of aan een fout in de positionering van een of meerdere frezen of messen ten opzichte van het te bewerken paneel. In geval de lagen voorzien worden door een strooi-installatie voor het laagsgewijze strooien van thermoplastische partikels, welke daarna onder temperatuur en druk omgevormd wordt tot een gelaagde structuur van thermoplastische materialen, kan het processturingssysteem eventueel informatie geven aan de machine of operator in verband met fouten in deze strooiinstallatie.
De onafhankelijke en afhankelijke conclusies geven specifieke en geprefereerde kenmerken van de uitvoeringsvormen van de uitvinding weer. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen gecombineerd worden met kenmerken van de onafhankelijke en afhankelijke conclusies, en dit op om het even welke geschikte manier zoals duidelijk zou zijn oor een vakman.
De bovengemelde en andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt met behulp van volgende voorbeelden van uitvoeringsvormen, eventueel in combinatie met de tekeningen.
BE2018/5376
De beschrijving van deze voorbeelden van uitvoeringsvormen is gegeven als verduidelijking, zonder de intentie de omvang van de uitvinding te beperken. De referentiecijfers in de hierna volgende beschrijving refereren naar de tekeningen. Zelfde referentiecijfers in eventueel verschillende figuren refereren naar identieke of gelijkaardige elementen.
Korte beschrijving van de figuren
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
• Figuur 1 : een vloerpaneel met de kenmerken van de uitvinding;
• Figuren 2 tot 4 : op grotere schaal een doorsnede volgens de op figuur 1 aangeduide lijn II-II of XI-XI.
Beschrijving van voorbeelden van uitvoeringsvormen
De onderhavige uitvinding wordt hierna beschreven gebruik makende van specifieke uitvoeringsvormen.
Het moet opgemerkt dat de term omvattende, zoals bilvoorbeeld gebruikt in de conclusies, niet mag geïnterpreteerd worden in beperkende zin, beperkend tot de daarna volgende elementen, kenmerken en/of stappen. De term omvattende sluit niet de aanwezigheid van anders elementen, kenmerken of stappen uit.
Dus de omvang van een uitdrukking een voorwerp omvattende de elementen A en B, is niet gelimiteerd tot een voorwerp dat enkel de elementen A en B bevat. De omvang van een uitdrukking een methode omvattende de stappen A en 8, is niet gelimiteerd tot een methode die enkel de stappen A en B bevat.
In het licht van de onderhavige uitvinding betekenen deze uitdrukkingen enkel dat de relevante elementen respectievelijk stappen voor de uitvinding de elementen respectievelijk stappen A en B zijn.
In de hierna volgende specificatie wordt referentie gemaakt naar een uitvoeringsvorm” of de uitvoeringsvorm. Dergelijke referentie betekent dat een specifiek element of
BE2018/5376 kenmerk, beschreven aan de hand van deze uitvoeringsvorm, is omvat in minstens deze ene uitvoeringsvorm.
Het voorkomen van de termen in een uitvoeringsvorm“ of in een uitvoeringsvorm“ op verschillende plaatsen in deze beschrijving, refereert echter niet noodzakelijkerwijze naar dezelfde uitvoeringsvorm, hoewel het echter wel kan refereren naar een zelfde uitvoeringsvorm.
Voorts kunnen de eigenschappen of de kenmerken op om het even welke geschikte manier in een of meerdere uitvoeringsvormen worden gecombineerd, zoals duidelijk zou zijn voor de vakman.
Figuur 1 geeft een rechthoekig vloerpaneel 1 weer.
Figuur 2 geeft duidelijk weer dat het vloerpaneel 1 een substraat 2 en een erop aangebrachte decoratie 3 omvat. Figuur 2 is een doorsnede volgens sectie XI-XI.
Het substraat 2 omvat een eerste, in dit geval geschuimde, laag 4 uit thermoplastisch materiaal, in dit geval polyvinylchloride (PVC). Deze geschuimde laag 4 is zodanig gepositioneerd dat zij minstens centraal in het substraat 2 aanwezig is, namelijk op de centrale lijn C. In dit geval maakt de dikte T1 van de geschuimde laag meer dan 40 percent uit van de dikte T2 van het substraat. Het substraat omvat verder een tweede, i dit geval niet gescuimde laag 6. Voor het overige omvat het substraat 2 verder nog niet geschuimde lagen 5 en 7. De tweede laag 6 voorziet het vloerpaneel van haar onderzijde.
Het substraat 2 van het vloerpaneel 1 uit het voorbeeld van figuren 1 en 2 omvat een eerste en een tweede versterkingslaag 8-9, in dit geval glasvezellagen, meer speciaal glasvezelmatten (nonwoven). Een eerste versterkingslaag 8 bevindt zich aan het naar de decoratie 3 gerichte oppervlak 10 van de geschuimde laag 4 en sluit samen met de tweede versterkingslaag 9 de geschuimde laag 4 in. De voornoemde tweede versterkingslaag 9 bevindt zich hierbij aan het tegenoverliggend oppervlak 11 van de geschuimde laag 4.
BE2018/5376
De voornoemde decoratie 3 omvat een gedrukt motief en geeft één enkele houten plank weer. Het gedrukte motief is aangebracht op een thermoplastische folie 12, namelijk een PVC folie. Het vloerpaneel 1 vertoont verder nog een doorschijnende of doorzichtige slijtlaag 13 die is aangebracht boven de voornoemde decoratie 3.
De voornoemde niet geschuimde lagen 5-6-7 omvatten in het voorbeeld een niet geschuimde laag 5 en een niet geschuimde laag 6 die telkens aansluiten bij de voornoemde oppervlakken 10-11 van de geschuimde laag 4, en, in dit geval, ook bij de aldaar aanwezige versterkingslagen 8-9. Deze niet geschuimde lagen 5-6 bestaan uit hetzelfde thermoplastisch materiaal, namelijk PVC, als de geschuimde laag 4, maar bevatten bij voorkeur een groter gehalte aan vulmiddelen, zoals kalk of talk. Het vloerpaneel van figuur 2 vormt een voorbeeld van een substraat 2 waarbij de betreffende niet geschuimde lagen 5-6 de geschuimde laag 4 insluiten.
Het substraat 2 uit figuur 2 omvat verder nog een niet-geschuimde laag 7 uit thermoplastisch materiaal. Deze niet geschuimde laag 7 bevindt zich tussen de decoratie 3 en de voornoemde eerste niet-geschuimde laag 5, en bevat een gehalte aan weekmaker dat groter is dan het eventueel in de geschuimde laag 4 aanwezig gehalte aan weekmaker en/of groter is dan het eventueel in de niet-geschuimde laag 56 aanwezig gehalte aan weekmaker.
De niet-geschuimde laag 6 is gehecht aan het onderoppervlak 11 van de geschuimde laag 4, en de niet-geschuimde laag 6 is dikker uitgevoerd dan de voornoemde niet geschuimde laag 5 aan het bovenoppervlak 10 van de geschuimde laag 4, bijvoorbeeld met een dikte T6 groter dan 1,5 maal de dikte T5 van de niet geschuimde laag 5. Bij voorkeur is de som van de dikte T5 van de niet geschuimde laag 5 en de dikte T7 van de derde niet geschuimde laag 7 ongeveer gelijk, gelijk of groter dan de dikte T6 van de niet geschuimde laag 6, bij voorkeur minstens 10 percent groter, doch minder dan 50 percent groter. Op deze manier kan de tweede geschuimde laag 6 eventuele restspanningen in de niet geschuimde laag 5-7 optimaal tegenwerken.
De kleuren van de lagen 4, 5, 6 en 7 van een eerste uitvoeringsvorm A zijn weergegeven in tabel I aan de hand van de helderheidswaarde L, de saturatiewaarde S en de tint H
BE2018/5376
Laag/kleur |
L |
a |
b |
H |
S |
L |
|
7 |
27.89 |
0.16 |
0.2 |
0.00 |
0.76 |
25.69 |
Verdere laag |
5 |
30.46 |
0.11 |
0.11 |
0.00 |
0.00 |
27.84 |
Verdere laag |
4 |
44.08 |
-0.41 |
-2.33 |
210.00 |
2.88 |
40.78 |
Eerste laag |
6 |
37.73 |
30.76 |
12.32 |
357.63 |
34.63 |
40.20 |
Tweede laag |
Het is duidelijk dat de saturatiewaarde S2 van de tweede laag duidelijk groter is dan deze van alle andere lagen, in het bijzonder de eerste laag 4. Het verschil in saturatiewaarde tussen eerste en tweede laag is 31.75
De tweede laag is dan ook een bijzonder heldere rode laag met relatief hoge L-waarde, terwijl de andere lagen eerder donkere lagen zijn met een lage helderheid.
In alternatieve uitvoeringsvormen is de laag 4 een niet geschuimde laag PVC.
Het vloerpaneel 1 uit het voorbeeld is minstens aan de twee tegenoverliggende lange randen 14-15 voorzien van koppelmiddelen 16 die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan elkaar te koppelen, waarbij, zoals figuur 2 weergeeft, aan de betreffende randen 14-15 een vergrendeling wordt teweeggebracht. Hiertoe is het paneel 1 aan minstens één van zijn lange randen 15 voorzien van een groef 17, waarbij het diepste punt 18 van deze groef 17 zich in de voornoemde geschuimde laag 4 bevindt. De groef 17 is, in dit geval, voorzien om samen te werken met een tand 19 aan de tegenoverliggende rand 14, en wordt begrensd door een bovenlip 20 en een onderlip 21, waarbij de onderlip 21 zich in distale richting voorbij de bovenlip 20 uitstrekt, of met andere woorden voorbij de groefopening 22. Figuur 2 geeft weer dat de tand 19 in de groef 18 kan worden gevoegd door middel van een wentelbeweging W rond de betreffende randen 14-15.
De groef 17 is volledig boven de tweede laag 6 uitgevoerd en bevindt zich dus boven de tweede laag.
Het bovenoppervlak 23 van de onderlip 21 is in dit geval volledig gevormd uit het materiaal van de voornoemde geschuimde laag 4, en de onderlip 21 is nabij haar distaal
BE2018/5376 uiteinde 24 voorzien van een haakvormige vergrendelgedeelte 25, dat in dit geval eveneens volledig uit materiaal van de geschuimde laag 4 bestaat. Het haakvormige gedeelte 25 is bedoeld om in gekoppelde toestand samen te werken met een vergrendelgroef 26 aan de onderzijde van de rand 14 die voorzien is met de voornoemde tand 19, en brengt de voornoemde vergrendeling in horizontale richting H tot stand. Hiertoe wordt een paar horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 gevormd tussen het voornoemde haakvormige gedeelte 25 en de vergrendelgroef 26. De contactoppervlakken 27-28 zijn gevormd op het materiaal van de geschuimde laag
4.
In het voorbeeld is het onderoppervlak 29 van de bovenlip 20 praktisch volledig gevormd in de laag 5, i.e. in een gedeelte van het substraat 2 dat vrij is van voornoemde geschuimde laag 4. Hierdoor is het oppervlak 36 volledig uitgevoerd uit materiaal van laag 4, en is hier dus geen materiaal van de tweede laag zichtbaar aan het oppervlak 36.
Eén van de versterkingslagen 9 strekt zich ononderbroken uit in de voornoemde onderlip 21, terwijl de tweede van voornoemde versterkingslagen 8 zich uitstrekt in het materiaal van de voornoemde tand 19. Op die manier worden materiaalgedeeltes die aan de randen 14-15 uitsteken extra ondersteund. Ook de aanwezigheid van een gedeelte van een niet-geschuimde laag 5-6-7 zowel in de tand 19 als in de onderlip 21 is hierbij voordelig. De stabiliteit van de bovenlip 20 wordt verzekerd door de nietgeschuimde lagen 5-7 daar aanwezig.
De geschuimde laag 4, zowel als de niet-geschuimde laag 5-6 zijn vrij van weekmaker of bevatten een gehalte weekmaker kleiner dan 12 phr. Ook de niet-geschuimde laag 7 bevat een gehalte weekmaker kleiner dan 12 phr. Aldus bestaat het substraat 2 dus volledig uit lagen 4-5-6-7 met een weekmakergehalte kleiner dan 12 phr, indien al weekmaker aanwezig zou zijn in de betreffende lagen 4-5-6.
De hier weergegeven lagen van het substraat 2 zijn op elkaar bevestigd door middel van een thermisch lamineerproces. De geschuimde laag 4 en de niet geschuimde lagen 5-6 zijn bekomen door middel van het strooien en consolideren van thermoplastisch materiaal, al dan niet onder de vorm van granulaat of zogenaamde dry-blend.
BE2018/5376
Figuur 3 geeft een voorbeeld weer waarbij het substraat 2 gelijkaardig is opgebouwd als in figuur 2, doch met aan de zijden 14 en 15 een tand en groef die een licht andere vorm heeft. Ook hier ligt de groef volledig boven de tweede laag 6. Figuur 3 is een doorsnede volgens sectie II-II van het paneel in figuur 1.
Figuur 4 geeft de korte randen 42-43 van het vloerpaneel 1 uit de figuren 1 tot 3 weer. Hierbij is een randprofilering met een mannelijk deel 44 en een vrouwelijk deel 45 toegepast die toelaat twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan de betreffende randen 4243 te koppelen door middel van een neerwaartse beweging M van het mannelijk deel in het vrouwelijk deel 45 waarbij in de gekoppelde toestand een vergrendeling zowel in een horizontale richting H als in een verticale richting V tot stand komt. De combinatie van een wentelbaar profiel aan de lange randen 14-15, bijvoorbeeld volgens één van de figuren 2 of 3, en een neerwaarts koppelbaar profiel aan de korte randen 44-45, bijvoorbeeld volgens figuur 4, leidt tot het ontstaan van een vloerpaneel 1 dat door middel van een zogenaamde fold-down beweging kan worden gekoppeld. Hierbij worden de lange randen 14-15 in elkaar aangebracht met een wentelbeweging W, waarbij door deze wentelbeweging W aan de korte randen 42-43 een neerwaartse beweging M ontstaat die het aldaar aanwezig mannelijk deel 44 in het vrouwelijk deel aanbrengt.
Het hier weergegeven voorbeeld van dergelijke neerwaarts koppelbare profilering is eendelig uit gevoerd met het materiaal van het vloerpaneel 1 en omvat, voor het tot stand brengen van de vergrendeling, een samenwerkende snaphaak 46 en ondersnijding 47, alsook een haakvormig gedeelte 25 aan de onderlip 21 welk, in dit geval eveneens een ondersnijding 47A vertoont. De ondersnijding 47A aan het haakvormig gedeelte 25 is zodanig uitgevoerd dat zij een hoek A1 vormt met de verticale van 1° tot 10°, en bij voorkeur ongeveer 5°. De vergrendelgroef 26 die samenwerkt met het voornoemde haakvormig gedeelte 25 is volledig onder de versterkingslaag 8 aan het bovenoppervlak 10 van de geschuimde laag 4 gepositioneerd.
De voornoemde samenwerkende snaphaak 46 en ondersnijding 47 vertonen in dit geval, in de gekoppelde toestand samenwerkende verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 die deels in de geschuimde laag 4 en deels in de zich erboven bevindende niet geschuimde laag 5 zijn uitgevoerd. De horizontaal, alsook verticaal, actieve contactoppervlakken 27-28 van het haakvormig gedeelte 25 zijn
BE2018/5376 volledig in het materiaal van de geschuimde laag 4 uitgevoerd. Het vrouwelijke deel 45 is dan ook volledig boven de tweede laag 6 uitgevoerd.
Het bovenoppervlak 23 van de onderlip 21 bestaat volledig uit materiaal van de geschuimde laag 4. In gekoppelde toestand vertonen de randprofileringen nog verticaal actieve contactoppervlakken 32-33 gevormd op dit bovenoppervlak 23. Tussen deze verticaal actieve contactoppervlakken 32-33 en horizontaal actieve contactoppervlakken 27A-28A is een spatie 40 aanwezig. De onderste versterkingslaag 9 strekt zich eendelig uit in de onderlip 21, en de bovenste versterkingslaag 8 strekt zich eendelig uit over de voornoemde vergrendelgroef 26.
Aan de onderzijde van de onderlip 21 is een uitsparing 48 uitgevoerd die zich minstens gedeeltelijk uitstrekt onder de voornoemde spatie 40. Deze voorziet in een vlottere koppeling, zelfs met de weergegeven overlap 38 in de contouren.
De vloerpanelen zoals voorgesteld in de figuren 1 tot 4 hebben dus, in aanzicht bovenaan, op geen enkele plaats materiaal van de tweede laag aan het oppervlak. De randen, tanden en groeven worden door frezen en snijden uit vlakke platen gevormd. In geval één of meerdere van deze snijbewegingen foutief uitgevoerd wordt, bijvoorbeeld te dep gefreesd of niet verticaal gsneden maar genseden met een mes dat naar het center van de plaat is geheld, of indien de tweede laag te dik werd uitgevoerd, zal na het bewerken materiaal van de tweede laag zichtbaar zijn aan het bovenoppervlak van de panelen.
Tijdens productie kan die visuele of optische inspectie nagegaan worden, bijvoorbeeld aan de hand van een detectiesysteem, bijvoorbeeld een kleurencamera, of er materiaal met de fellere kleur van de tweede laag zichtbaar is langs de bovenzijde van het paneel. Indien dit zo is kan dit detectiesysteem een signaal genereren bijvoorbeeld kan een elektrisch of optisch signaal aangeleverd worden aan een processturingssysteem, bijvoorbeeld een processing unit van dergelijk processturingssysteem. Dit systeem kan een outputsignaal genereren gelinkt aan de foutmelding die gegeven werd. Bij voorbeeld kan nagegaan worden waar op het paneel de kleur van de tweede laag werd gedetecteerd en welke proces stap hiervan aan de oorsprong kan liggen. Het processingsysteem kan het outputsignaal een stuursignaal zijn aan de foutief werkende machine, of kan de operator via dit outputsysteem informatie krijgen welke processtap er foutief verloopt, bijvoorbeeld welke frees of wel mes er fout werkt.
BE2018/5376
Het is duidelijk dat, hoewel de uitvoeringsvormen en/of de materialen voor het verstrekken van uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding zijn besproken, diverse wijzigingen of veranderingen kunnen worden aangebracht onder af te wijken van net werkingsgebied en/of de geest van deze uitvinding. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch kan volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.