BE1027842A9

BE1027842A9 - Methode voor het maken van wand- of vloerbekleding

Info

Publication number: BE1027842A9
Application number: BE20195884A
Authority: BE
Inventors: Vlassenrode Kristof Van
Original assignee: Ivc Bv
Priority date: 2019-12-10
Filing date: 2019-12-10
Publication date: 2021-07-12
Also published as: WO2021116793A1; BE1027842A1; BE1027842B9; BE1027842B1

Abstract

Een methode voor het maken van wand- of vloerbekleding, omvattende de stappen. - Het voorzien van een substraat; - Het voorzien van een opschuimbare zachte polymere folie; - Het plaatselijk aanbrengen, bijvoorbeeld printen, van schuiminhibitor op minstens één zijde van de opschuimbare zachte polymere folie; - Het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat; - Het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie waarbij aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie een eerste reliëf wordt voorzien; - Het indrukken van een tweede reliëf aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie.

Description

METHODE VOOR HET MAKEN VAN WAND- OF VLOERBEKLEDING Technisch gebied De uitvinding is gerelateerd aan het vervaardigen van wand- of vloerbekleding, en methodes om dergelijke te vervaardigen.

Stand van de techniek Vloerelementen uit polymeer vervaardigd, maar die natuurlijk parket of ceramische tegels nabootsen, zijn genoeglijk gekend.

Het is echter technisch een uitdaging om deze polymere vloerelementen zo natuurlijk getrouw mogelijk deze parket of ceramische tegels na te bootsen.

Het voorzien in een onregelmatig reliëf op zich is ook een uitdaging.

Samenvatting van de uitvinding In een eerste, onafhankelijk aspect van de uitvinding wordt voorzien in een methode voor het maken van wand- of vloerbekleding, omvattende de stappen e Het voorzien van een substraat;

e Het voorzien van een opschuimbare zachte polymere folie;

e Het plaatselijk aanbrengen, bijvoorbeeld printen, van schuiminhibitor op minstens één zijde van de opschuimbare zachte polymere folie;

e Het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat;

e Het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie waarbij aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie een eerste reliëf wordt voorzien;

e Het indrukken van een tweede reliëf aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie.

Met plaatselijk ofte lokaal aanbrengen betekent dat het product op één of meerdere zones van het oppervlak wordt aangebracht, en op één of meerdere zones niet wordt aangebracht.

De dikte van de opschuimbare zachte polymere folie, voor het opschuimen, is typisch in het bereik van 0,1 tot 0,3 mm.

Na opschuimen heeft de opschuimbare zachte polymere folie een dikte die varieert tussen de dikte van het nog opgeschuimde opschuimbare zachte polymere folie en 0,2 tot 0,9 mm.

Het eerste reliëf omvat dus dikteverschillen in het bereik tussen 0,1 tot 0,6 mm.

Dit eerste reliëf heeft dan ook mogelijks een eerder grovere tekening en diepere en bredere valleien (1 tot 4 mm) in vergelijk met het tweede reliëf.

Dit tweede reliëf heeft typisch valleien met diepte tussen de 0,05 en 0,5 mm en breedtes van 0,20 tot 2 mm.

Dit tweede reliëf kan ingedrukt worden met één of meerdere van een profiel voorziene drukrollen, maar kan even goed digitaal ingedrukt worden.

Met zacht polymeer wordt bedoeld een polymeer hetwelk een significante hoeveelheid weekmakers omvat, zoals bijvoorbeeld minstens 40 phr weekmaker.

Met “phr’ wordt bedoeld de hoeveelheid aan gewichtsdelen van de component, op 100 gewichtsdelen zuiver polymeermatrix.

Het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat kan gebeuren door thermisch lamineren.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de opschuimbare zachte polymere folie uit zacht PVC bestaan.

Zacht PVC omvat 40 phr of meer weekmakers.

Phr van een component in een product betekent in de context van deze uitvinding “parts per houndred resin”, wat betekent het aantal gewichtsdelen van de component per honderd gewichtsdelen polymeer — in dit geval PVC - in dit product.

De weekmakers kunnen onder andere zijn esters van carbonzuren (bijvoorbeeld esters van ortho- of tere-ftaalzuur, trimelietzuur, benzoëzuur en adipinezuur), bijvoorbeeld diisononylftalaat (DINP), dioctyl tereftalaat (DOTP), di-isononyl-1,2- cyclohexaandicarboxylaat (DINCH), esters van fosforzuur, bijvoorbeeld triaryl- of trialkylarylfosfaten, bijvoorbeeld tricresylfosfaat, a of niet gechloreerde koolwaterstoffen, ethers, polyesters, polyglycolen, sulfonamides, of combinaties van deze.

Mogelijkerwijze kan de zachte polymeer, bijvoorbeeld het zacht PVC, ook vulstoffen (zoals CaCO3) of andere additieven omvatten (zoals antioxidantia, kleurstoffen, UV stabilisatoren en dergelijke meer). Bij voorkeur omvat het zachte polymeer (bijvoorbeeld zachte PVC) tot 200 phr vulstof, bijvoorbeeld CaC O3.

Het eerste en tweede reliëf zijn bij voorkeur in register.

In register betekent hier dat het eerste en tweede reliëf samen een geheel vormen van diepe en ondiepe valleien hetwelk een visueel correct aanvoelend geheel vormt.

Het eerste en tweede reliëf kan verder ook in register staan met het onderliggende decoratief patroon.

De schuiminhibitor wordt bij voorkeur minstens op de zijde van de opschuimbare zachte polymere folie gedrukt, welke zijde afgekeerd is van het substraat.

Dus op de zijde die niet met het substraat in direct contact is of zal worden gebracht.

Volgens een alternatieve vorm echter wordt de schuiminhibitor minstens op de zijde van de opschuimbare zachte polymere folie gedrukt, welke zijde naar het substraat is gericht, dus op de zijde die met het substraat in contact zal komen.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de schuiminhibitor op beide zijden van de opschuimbare zachte polymere folie worden aangebracht, bijvoorbeeld geprint.

Het opschuimen van de opschuimbare folie wordt verwezenlijkt door een thermische behandeling.

Waar geen inhibitor aanwezig is zal deze opschuimbare folie grotendeels of volledig opschuimen.

Daar waar wel schuiminhibitor aanwzig is zal de folie slechts deels, weinig of niet opschuimen.

Na het opschuimen van het opschuimbare zachte polymeer, kan het geschuimde polymeer ter hoogte van de maximale opschuiming een dichtheid ofte densiteit van 0,3 tot0,8 kg/m? hebben.

Ter hoogte van de plaatsen waar het opschuimbare polymer verhinderd werd om op te schuimen, kan het niet of onvolledig geschuimde polymeer een dichtheid ofte densiteit van 1,0 tot 1,8 kg/m hebben.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het aanbrengen van de schuiminhibitor gebeuren met digitaal printen, rotogravure printen of offset printen Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het substraat minstens één harde of semi- harde polymeerlaag omvatten.

Met hard polymeer wordt bedoeld een polymeer hetwelk quasi geen weekmakers omvat, zoals bijvoorbeeld tussen geen en 10 phr weekmaker.

Met semi-hard (ofte semi- zacht) polymeer wordt bedoeld een polymeer hetwelk een relatief kleine hoeveelheid weekmakers omvat, zoals bijvoorbeeld tussen 10 en 40 phr weekmaker. Zacht polymeer omvat 40 phr of meer weekmakers.

Bij voorkeur wordt hard PVC (met geen of tot maximum 10 phr weekmakers, of semi- hard PVC (met weekmakers tussen de 10 en 40 phr weekmakers) gebruikt.

Mogelijkerwijze kan de harde of semi-harde polymeer, bijvoorbeeld het harde of semi- harde PVC, ook vulstoffen (zoals CaCO3) of andere additieven omvatten (zoals antioxidantia, kleurstoffen, UV stabilisatoren en dergelijke meer). Bij voorkeur omvat het harde polymeer (bijvoorbeeld harde PVC) tot 350 phr vulstof, bijvoorbeeld CaCO3. Bij voorkeur omvat het semi-harde polymeer (bijvoorbeeld semi-harde PVC) tot 250 phr of zelfs meer dan 250 phr vulstof, bijvoorbeeld CaCO3.

Het substraat kan uit één laag polymeer bestaan, of meerdere lagen polymeer omvatten. De lagen kunnen identiek of onderling verschillend zijn.

Zo kan het substraat één harde of semi-harde polymeerlaag omvatten die al of niet geschuimd is. Densiteit is bij voorkeur gekozen in een bereik van 1,5 tot 2,3 kg/m°; voorkeur 1,6 tot 2,1 kg/m? in geval van ongeschuimd polymeer. Densiteit is bij voorkeur gekozen in een bereik van 0.5 tot 1.5 kg/m? in geval van geschuimd polymeer, en bij voorkeur 0,8 tot 1,3 kg/m3.Bij voorkeur zijn de schuimen gesloten schuimen. Het polymeer kan opgeschuimd zijn door chemisch schuimen, fysisch schuimen or van gesloten cellen voorzien zijn door bijmengen van holle, al of niet sferische, vulstoffen. Het substraat kan bijvoorbeeld ook twee lagen omvatten, waarbij één van de lagen geschuimd is en het andere niet en/of het substraat kan ook bijvoorbeeld twee lagen omvatten, waarbij één van de lagen hard polymeer is en het zacht of semi-hard polymeer is.

In een alternatieve uitvoering kan het substraat bijvoorbeeld drie lagen omvatten, waarbij de twee buitenste lagen harder zijn dan de middelste laag.

In een alternatieve uitvoering kan het substraat bijvoorbeeld drie lagen omvatten, waarbij de twee buitenste lagen meer dens zijn, bijvoorbeeld ongeschuimd zijn, terwijl de middelste laag minder dens, bijvoorbeeld geschuimd is.

In een alternatieve uitvoering kan het substraat bijvoorbeeld drie lagen omvatten, waarbij de twee buitenste lagen meer dens zijn, bijvoorbeeld ongeschuimd zijn en uit hard polymeer, bijvoorbeeld hard PVC bestaan, terwijl de middelste laag minder dens,

bijvoorbeeld geschuimd is en uit semi-hard of zacht polymeer, bijvoorbeeld semi-hard of zacht PVC, bestaat.

Het substraat kan ook meer dan drie lagen omvatten waarbij elk van de lagen geschuimd of niet geschuimd kan zijn, en/of hard polymeer of semihard polymeer of 5 zacht polymeer is, waarbij bij voorkeur één van de lagen hard polymeer is. Tussen of in de laag of lagen, kan het substraat één of meerdere versterkingslagen omvatten, bijvoorbeeld textiele versterkingslagen, bijvoorbeeld bestaande uit een glasvezel-gebaseerd textielproduct, bijvoorbeeld een glasvezel weefsel of glasvezelvlies. De textiele laag omvat bij voorkeur een glasvezeltextiel, bijvoorbeeld een nonwoven glasvezeltextiel of een geweven glasvezeltextiel. Dit glasvezeltextiel heeft bij voorkeur een oppervlaktegewicht van 15 tot 120 g/m?, zoals van 25 tot 55 g/m?. Bij voorkeur heeft een geweven glasvezeltextiel een open structuur, bijvoorbeeld een gaasstructuur of gaasweefsel. Bij voorkeur kan de open ruimte tussen opeenvolgende ketting- of inslaggarens tussen de 1 mm en 1 cm liggen. Onder het substraat kan het wand- of vloerelement eventueel nog een ruglaag omvatten, bijvoorbeeld een zacht polymere (bijvoorbeeld PVC of PU) schuimlaag, of een textielvezellaag, bijvoorbeeld een viltlaag uit polymere vezels.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het substraat uit PVC zijn gevormd. In het kader van deze uitvinding wordt met PVC het polymeer polyvinyl chloride bedoeld, copolymeren van vinyl chloride en vinyl acetaat, en combinaties van beiden.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het substraat worden verkregen door in een vlakke laag extruderen van polymeer materiaal, tot een vlakke laag versmelten van partikels uit polymeer materiaal of tot een vlakke laag kalanderen van polymeer materiaal zoals PVC plastisolen.

Na het voorzien van het substraat kan de methode voorzien zijn van een stap voor het kalibreren van de dikte van het substraat. Dit kan bijvoorbeeld een extra persstap zijn, of het op dikte schuren van het substraat of gelijkaardig.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan tussen de stap van het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat en het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie, een decoratieve laag worden aangebracht op de opschuimbare zachte polymere folie, waarbij de decoratieve laag een decoratieve afbeelding heeft. De decoratieve laag kan worden opgeprint op de opschuimbare zachte polymere folie, bij voorkeur door digitaal printen, rotogravure printen of offset printen. Dit printen van de decoratieve laag met bijhorende decoratieve afbeelding, kan gebeuren vooraleer de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat word gebonden, eventueel zelfs gelijktijdig met het aanbrengen, bijvoorbeeld door printen, van de schuiminhibitor. In een alternatieve uitvoering wordt de opschuimbare zachte polymere folie eerst gebonden aan het substraat, waarna de decoratieve laag wordt geprint op de opschuimbare zachte polymere folie.

In nog een alternatieve uitvoeringsvorm wordt de opschuimbare zachte polymere folie eerst aan het substraat gebonden, waarna het aan de van het substraat afgekeerde zijde wordt bedrukt, ofte ge-of beprint, met de schuiminhibitor, eventueel gelijktijdig, voor of na het opdrukken van de decoratieve laag.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de decoratieve laag worden aangebracht door middel van het binden van een geprinte folie op de opschuimbare zachte polymere folie. Dit binden kan geschieden door thermisch lamineren.

De geprinte folie is bij voorkeur een PVC geprinte folie, meer bij voorkeur uit harde PVC.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan na het aanbrengen van de decoratieve laag, een transparante slijtlaag worden aangebracht.

De slijtlaag is bij voorkeur een PVC transparante folie. hoewel het gerbuik van harde PVC mogelijk is, is meer bij voorkeur deze PVC transparante folie uit semi-harde of zachte PVC. Bij voorkeur wordt minder dan 40 phr weekmaker gebruikt, liefst in het bereik van 25 tot 35 phr.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan een transparante slijtlaag worden gebonden op de zijde van de geprinte folie die geen contact zal maken met de opschuimbare zachte polymere folie, vooraleer de decoratieve laag wordt aangebracht op de opschuimbare zachte polymere folie.

Dit aanbrengen kan gebeuren door bijvoorbeeld thermisch lamineren.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kunnen de decoratieve afbeelding en het eerste reliëf in register staan. Volgens sommige uitvoeringsvormen kunnen de decoratieve afbeelding en het tweede reliëf in register staan. Een of beide reliëfs staan in register met de decoratieve afbeelding, wil zeggen dat het eerste en/of tweede reliëf de decoratieve afbeelding volgt, bijvoorbeeld waar de afbeelding een illusie van een verdiepte zone wekt, zal één of beide reliëfs ook een vallei minstens deels vertonen. Het verkregen product kan eerst nog versneden worden naar rechthoekige elementen, en bijvoorbeeld het uitzicht van planken of tegels hebben, waarbij bijvoorbeeld de decoratieve afbeelding een houtstructuur dan wel een keramiek-, beton-, steen- of marmerstructuur weergeeft. De rechthoeken kunnen afgeschuinde kanten hebben langsheen een deel of geheel hun omtrek. Deze afgeschuinde kanten kunnen voorzien zijn door het lokaal niet of weinig opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie door aanbrengen van de schuiminhibitor. In dit geval geeft de decoratieve afbeelding overeenkomstige rechthoekige elementen weer.

Door de decoratieve afbeelding en het eerste reliëf in register te brengen, kan de schuiminhibitor kan dus gebruikt worden om, in geval planken of tegels uit het intermediair product dienen worden te vervaardigd, de technische zones te voorzien. Dit zijn zones aan de zijkanten van de planken of tegelvormige omtrekken, waar door middel van zagen of snijden, te verschillende oppervlakten van elkaar worden gesneden of gezaagd, en in dewelke zones eventueel ook de koppelmiddelen worden voorzien door bijvoorbeeld frezen. Door ook het tweede reliëf in register te plaatsen met het eerste reliëf en de decoratieve afbeelding, kan in de van het eerste reliëf diepere zones en in de technische zones ook een fijner reliëf worden voorzien, en kan bijvoorbeeld dit tweede reliëf gebruikt worden om de afkanting (ook gekend als “bevel”) van de tegels of planken te realisteren. Hierbij wordt de afgeschuinde kant extra geperst door het tweede reliëf op de eerder afgeronde zijkanten van het eerste reliëf ter hoogte van de technische zones.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de decoratieve afbeelding rechthoekige elementen weergeven, de schuiminhibitor wordt minstens aangebracht, bijvoorbeeld geprint, langsheen minstens een deel van de omtrekken van de rechthoekige elementen.

Gezien langsheen minstens deel van de omtrek de inhibitor de schuimvorming heeft verhinderd, wordt op die plaatsen langsheen de omtrek een schuine kant voorzien.

In een verdere stap kunnen de rechthoekige wand- of vloerbekledingselementen voorzien worden van een tand en groef kliksysteem op gekende wijze.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de opschuimbare zachte polymere folie opgeschuimd worden door behandelen met thermische energie.

Het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie kan gebeuren door het thermisch behandelen van de opschuimbare zachte polymere folie die gebonden is aan het substraat, bijvoorbeeld door het thermisch behandelen in een warme luchtoven of infrarood oven.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de opschuimbare zachte polymere folie als schuimvormende component Azodicarbonamide (ADCA) omvatten De schuimvormende componenten zijn bij voorkeur aanwezig in een hoeveelheid van tussen de 0,5 en 4 phr, meer bij voorkeur tussen de 1,5 en 2,5 phr.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de schuiminhibitor één of meerdere componenten omvatten geselecteerd uit de groep bestaande uit thiourea, bijvoorbeeld thioureum, en triazolen, bijvoorbeeld benzotriazool.

De hoeveelheid schuiminhibitor kan variëren van plaats tot plaats over het oppervlak van de opschuimbare zachte polymere folie. Aldus zal de opschuimbare zachte polymere folie volledig opschuimen waar geen inhibitor aanwezig is, in lokaal gradueel minder opschuimen naar mate er meer schuiminhibitor op die plaats aanwezig is. Aldus kan een reliëf met verschillende lokale dikte bekomen worden. De hoeveelheid schuiminhibitor varieert dus tussen geen inhibitor en een maximale hoeveelheid inhibitor, waarbij de opschuimbare zachte polymere folie helemaal niet opschuimt bij aanwezigheid van deze maximale hoeveelheid inhibitor. Deze maximale hoeveelheid inhibitor is gerelateerd aan de hoeveelheid schuimvormende componenten in de opschuimbare zachte polymere folie.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan na het indrukken van het tweede reliëf, een laklaag worden aangebracht op de van het tweede reliëf voorziene oppervlak. De laklaag heeft bij voorkeur een dikte van tussen de 5um en 30 um. De laklaag kan bestaan uit UV uithardende lak In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt eerst de laklaag aangebracht vooraleer het indrukken van een tweede reliëf gebeurt. Nadat het indrukken van het tweede reliëf is gebeurt, en eventueel na verdere stappen zoals het aanbrengen van een laklaag, kan het verkregen product reeds het wand- of vloerbekledingselement volgens de uitvinding zijn. Volgens een tweede onafhankelijk aspect van de tuivinding, wort voorzien in een methode voor het vervaardigen van een gelaagde wand- of vloerbekleding, omvattende de stappen e Het aan minstens één zijde plaatselijk aanbrengen, bijvoorbeeld beprinten, van een opschuimbare polymere folie met een schuiminhibitor; e Het inwerken van de opschuimbare polymere folie als laag in de gelaagde structuur; e Het opschuimen van de opschuimbare polymere folie. Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de opschuimbare polymere folie aan beide zijden met schuiminhibitor plaatselijk worden aangebracht, bijvoorbeeld beprint.

Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de opschuimbare polymere folie een opschuimbare zachte PVC folie zijn. Een derde, onafhankelijk aspect van de uitvinding voorzien in het gebruik van een aan een of beide zijden plaatselijk met schuiminhibitor aangebrachte, bijvoorbeeld bedrukte, opschuimbare polymere folie in een proces ter vervaardiging van wand- of vloerbekleding. Het is duidelijk dat de kenmerken van uitvoeringsvormen van het eerste aspect kunnen worden toegepast voor het voorwerp van het tweede en/of derde aspect van de uitvinding. Het is duidelijk dat de kenmerken van uitvoeringsvormen van het tweede aspect kunnen worden toegepast voor het voorwerp van het eerste en/of derde aspect van de uitvinding.

De onafhankelijke en afhankelijke conclusies geven specifieke en geprefereerde kenmerken van de uitvoeringsvormen van de uitvinding weer. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen gecombineerd worden met kenmerken van de onafhankelijke en afhankelijke conclusies, of met kenmerken hierboven en/of hierna beschreven, en dit op om het even welke geschikte manier zoals duidelijk zou zijn voor een vakman.

De bovengemelde en andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt met behulp van volgende voorbeelden van uitvoeringsvormen, eventueel in combinatie met de tekeningen.

De beschrijving van deze voorbeelden van uitvoeringsvormen is gegeven als verduidelijking, zonder de intentie de omvang van de uitvinding te beperken. De referentiecijfers in de hierna volgende beschrijving refereren naar de tekeningen. Zelfde referentiecijfers in eventueel verschillende figuren refereren naar identieke of gelijkaardige elementen.

Korte beschrijving van de figuren Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:

e Figuur 1 een weergave is van een productiemethode volgens aspecten van de uitvinding. e Figuur 2 toont schematisch een dwarsdoorsnede van het verkregen product volgens de uitvinding. Beschrijving van voorbeelden van uitvoeringsvormen De onderhavige uitvinding wordt hierna beschreven gebruik makende van specifieke uitvoeringsvormen.

Het moet opgemerkt dat de term "omvattende", zoals bijvoorbeeld gebruikt in de conclusies, niet mag geïnterpreteerd worden in beperkende zin, beperkend tot de daarna volgende elementen, kenmerken en/of stappen. De term "omvattende" sluit niet de aanwezigheid van andere elementen, kenmerken of stappen uit.

Dus de omvang van een uitdrukking "een voorwerp omvattende de elementen A en B", is niet gelimiteerd tot een voorwerp dat enkel de elementen A en B bevat. De omvang van een uitdrukking "een methode omvattende de stappen A en B", is niet gelimiteerd tot een methode die enkel de stappen A en B bevat.

In het licht van de onderhavige uitvinding betekenen deze uitdrukkingen enkel dat de relevante elementen respectievelijk stappen voor de uitvinding de elementen respectievelijk stappen A en B zijn.

In de hierna volgende specificatie wordt referentie gemaakt naar "een uitvoeringsvorm” of "de uitvoeringsvorm". Dergelijke referentie betekent dat een specifiek element of kenmerk, beschreven aan de hand van deze uitvoeringsvorm, is omvat in minstens deze ene Uitvoeringsvorm.

Het voorkomen van de termen "in een uitvoeringsvorm“ of "in de uitvoeringsvorm” op verschillende plaatsen in deze beschrijving, refereert echter niet noodzakelijkerwijze naar dezelfde uitvoeringsvorm, hoewel het echter wel kan refereren naar een zelfde uitvoeringsvorm.

Voorts kunnen de eigenschappen of de kenmerken op om het even welke geschikte manier in een of meerdere uitvoeringsvormen worden gecombineerd, zoals duidelijk zou zijn voor de vakman. Een methode voor het maken van wand- of vloerbekleding wordt schematisch weergegeven in figuur 1. Enerzijds wordt in een substraat 101 voorzien door extrusie met een vlakke mal extruder

11. Een harde PVC laag wordt geëxtrudeerd met extruder 11 en wordt in eerste instantie gestabiliseerd in stabilisatiestation 12. De geëxtrudeerde PVC schuimt op in dit stabilisatiestation tot een substraat 101 met een densiteit tussen de 0.8 en 1.8 kg/l. De dikte van het substraat is ongeveer 4 mm. Het is vervaardigd uit harde PVC met een hoeveelheid van minder dan 10 phr weekmaker, en 100 tot 300 phr vulstoffen, bijvoorbeeld 200 phr vulstof.

In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt een substraat voorzien van de vorm “ABA”, waarbij twee rigide, ongeschuimde PVC lagen (lagen A) telkens aan een zijde van een geschuimde laag PVC (laag B) zijn gepositioneerd. De samenstellingen van de PVC in lagen A zijn gelijk aan deze boven beschreven, maar hebben een dikte van ongeveer

0.8mm en zijn niet geschuimd. De densiteit is ongeveer 2.1 kg/l. De samenstellingen van de PVC in laag B is gelijk aan deze boven beschreven, en heeft een dikte van 2.4 mm. In nog een alternatieve uitvoeringsvorm is de B laag vervaardigd uit zacht al of niet geschuimd PVC.

In walsstation 13 wordt door middel van drukrollen de dikte van het substraat 101 gekalibreerd. Anderzijds wordt er voorzien in een opschuimbare zachte polymere folie 102, bijvoorbeeld op een rol. Deze opschuimbare zachte polymere folie 102 kan vervaardigd zijn met bijvoorbeeld een kalanderinrichting (niet getoond). In een alternatieve opstelling wordt de folie 102 rechtstreeks uit dergelijke kalanderinrichting aangevoerd. In een eerste printstation 21 wordt de opschuimbare zachte polymere folie 102 aan zijde 1024 beprint met een schuiminhibitor 103. De schuiminhibitor is thioureum of een triazol gebaseerd component en wordt geprint met water als drager. De schuiminhibitor wordt op zijde 102a gedroogd met IR in droger 22. In een tweede printstation 23 wordt de opschuimbare zachte polymere folie 102 aan zijde 102b beprint met een schuiminhibitor 104. De schuiminhibitor is dezelfde als schuiminhibitor 103. De schuiminhibitor wordt op zijde 102b gedroogd met IR in droger

24. Aldus wordt plaatselijk op beide zijden 1024 en 102b een schuiminhibitor aangebracht die, bij opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie 102 lokaal dit opschuimen zal verhinderen en aldus een reliëf in de opgeschuimde polymere folie zal creëren. De opschuimbare zachte polymere folie 102 en het substraat 101 worden naar een laminator 25 geleid waar beiden aan elkaar worden gebonden door middel van druk en temperatuur. Aldus wordt een intermediair 103 gevormd die bestaat uit de substraatlaag 101 met hieraan gebonden de opschuimbare zachte polymere folie 102. In een verdere laminator 26 wordt een op voorhand geprinte folie 104 die een decoratieve afbeelding draagt, aangelamineerd. De folie 104 is vervaardigd uit harde PVC en heeft dus een hoeveelheid van minder dan 10 phr weekmaker. De dikte is om en bij de 80 tot 90 um. In dezelfde verdere laminator 26 wordt verder een transparante slijtfolie 105 op de folie 104 aangelamineerd. De slijtfolie 105 is vervaardigd uit semi-harde PVC met een hoeveelheid van weekmakers tussen de 10 en 40 phr. De slijtfolie 105 omvat geen vulstoffen en is transparant. De slijtlaag 105 is niet geschuimd. Na aanbrengen van de decoratieve folie 104 en slijtfolie 105 wordt het intermediair 106 aan een thermische behandeling onderworpen, bijvoorbeeld in een warme luchtoven

27. Dit veroorzaakt het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie 102 waarbij aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie een eerste reliëf wordt voorzien door de aanwezigheid van schuiminhibitoren. Aldus wordt een intermediair product 107 verkregen met als samenstelling het substraat 101, hierop de opgeschuimde versie van de opschuimbare zachte polymere folie 102, de decoratieve folie 103 en de slijtfolie 104.

Het indrukken van een tweede reliëf aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie gebeurt in het zogenaamde “embossing station” 28 door een drukrol met het in te drukken reliëf (rol 29) tegen het oppervlak van de intermediair 107 te drukken.

Na dit indrukken van het tweede reliëf wordt in station 30 een laklaag 109 aangebracht, vervaardigd uit UV uithardende PU (polyurethaan). De dikte van de laklaag, ofte coating, is ongeveer 15 um.

In figuur 2 wordt een dwarsdoorsnede getoond van het verkregen product 108 volgens het vlak AA’. Het effect van het lokaal aanwezig zijn van variërende hoeveelheden schuiminhibitor, is hierop duidelijk te zien.

In zone 201 was de maximale hoeveelheid schuiminhibitor aanwezig, en heeft zich geen schuim opgebouwd. In de zones 202 was er een gradueel variëren van de maximale hoeveelheid schuiminhibitor tot geen inhibitor. Het effect is dat in deze zones 202 het schuim van de opschuimbare zachte polymere folie 102 zich gradueel heeft opgebouwd. In de zones 203 was geen schuiminhibitor aanwezig en heeft het schuim van de opschuimbare zachte polymere folie 102 zich volledig kunnen ontwikkelen. In specifieke zones 204 was er een kleine hoeveelheid schuiminhibitor aanwezig en heeft het schuim zich slechts deels ontwikkeld. De afwisselende zones 201 tot 204 samen vormen het eerste reliëf. De diepte van dit reliëf is van een grootorde van 400 um en groter.

In de zones 203 heeft de drukrol 29 de mogelijkheid gehad om een tweede reliëf in te persen. Dit reliëf is veel fijner dan het eerste reliëf. De diepte van dit tweede reliëf is van een grootorde van 50 tot 300 um.

Wanneer de decoratieve film 103 bijvoorbeeld houten planken afbeeldt, kunnen de zones 202 tot 204 samen de breedte van de plank weergeven.

Uit het product 108 kunnen aldus planken gezaagd of gesneden worden, met gebruik makende van de zones 201 als technische zones, waar de (zaag-)snede kan plaatsvinden. De zones 202 geven dan de afgeschuinde kanten van de plank weer. De delen 203 en 204 van het eerste reliëf, samen met het tweede reliëf op de zones 203, kunnen dan de indruk geven van de houtnerven en dergelijke. Dit is in het bijzonder zeer aantrekkelijk voor de gebruiker indien de decoratieve afbeelding en deze delen van de reliëfs elkaar volgen, dit is in register staan met elkaar.

Het is duidelijk dat, hoewel de uitvoeringsvormen en/of de materialen voor het verstrekken van uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding zijn besproken, diverse wijzigingen of veranderingen kunnen worden aangebracht zonder af te wijken van het werkingsgebied en/of de geest van deze uitvinding.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch kan volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige

_ uitvinding te treden.

Claims

Conclusies

1.- Een methode voor het maken van wand- of vloerbekleding, omvattende de stappen e Het voorzien van een substraat; e Het voorzien van een opschuimbare zachte polymere folie; e Het plaatselijk aanbrengen, bijvoorbeeld printen, van schuiminhibitor op minstens één zijde van de opschuimbare zachte polymere folie; e Het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat; e Het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie waarbij aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie een eerste reliëf wordt voorzien; e Het indrukken van een tweede reliëf aan de zijde van het substraat welk voorzien is van de opgeschuimde zachte polymere folie.

2.- Een methode volgens conclusie 1, waarbij de opschuimbare zachte polymere folie uit zacht PVC bestaat.

3.- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de schuiminhibitor op beide zijden van de opschuimbare zachte polymere folie wordt aangebracht, bijvoorbeeld geprint. 4- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het aanbrengen van de schuiminhibitor gebeurt met digitaal printen, rotogravure printen of offset printen

5.- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het substraat minstens één harde of semi-harde polymeerlaag omvat.

6-- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het substraat uit PVC is gevormd.

7.- Een methode volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het substraat wordt verkregen door in een vlakke laag extruderen van polymeer materiaal, tot een vlakke laag versmelten van partikels uit polymeer materiaal of tot een vlakke laag kalanderen van polymeer materiaal.

8.- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij tussen de stap van het binden van de opschuimbare zachte polymere folie aan het substraat en het opschuimen van de opschuimbare zachte polymere folie, een decoratieve laag wordt aangebracht op de opschuimbare zachte polymere folie, waarbij de decoratieve laag een decoratieve afbeelding heeft. i0 9- Een methode volgens conclusie 8, waarbij de decoratieve laag wordt opgeprint op de opschuimbare zachte polymere folie, bij voorkeur door digitaal printen, rotogravure printen of offset printen.

10.- Een methode volgens conclusie 8, waarbij de decoratieve laag wordt aangebracht door middel van het binden van een geprinte folie op de opschuimbare zachte polymere folie.

11.- Een methode volgens één van de conclusies 8 tot 10, waarbij na het aanbrengen van de decoratieve laag, een transparante slijtlaag wordt aangebracht.

12- Een methode volgens conclusie 11, waarbij een transparante slijtlaag wordt gebonden op de zijde van de geprinte folie die geen contact zal maken met de opschuimbare zachte polymere folie, vooraleer de decoratieve laag wordt aangebracht op de opschuimbare zachte polymere folie.

13.- Een methode volgens één van de conclusies 8 tot 12, waarbij de decoratieve afbeelding en het eerste reliëf in register staan.

14.- Een methode volgens één van de conclusies 8 tot 13, waarbij de decoratieve afbeelding en het tweede reliëf in register staan.

15.- een methode volgens één van de conclusies 8 tot 14, waarbij de decoratieve afbeelding rechthoekige elementen weergeeft, de schuiminhibitor wordt minstens aangebracht, bijvoorbeeld geprint, langsheen minstens een deel van de omtrekken van de rechthoekige elementen.

16- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de opschuimbare zachte polymere folie opgeschuimd wordt door behandelen met thermische energie.

17.- Een methode volgens conclusie 16, waarbij de opschuimbare zachte polymere folie als schuimvormende component Azodicarbonamide (ADCA) omvat

18.- Een methode volgens conclusie 16 of 17, waarbij de schuiminhibitor één of meerdere componenten omvat geselecteerd uit de groep bestaande uit thiourea, bijvoorbeeld thioureum, en triazolen, bijvoorbeeld benzotriazoOl.

19.- Een methode volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij na het indrukken van het tweede reliëf, een laklaag wordt aangebracht op de van het tweede reliëf voorziene oppervlak.

20.- Methode voor het vervaardigen van een gelaagde wand- of vloerbekleding, omvattende de stappen e Het aan minstens één zijde plaatselijk aanbrengen, bijvoorbeeld beprinten, van een opschuimbare polymere folie met een schuiminhibitor; e Het inwerken van de opschuimbare polymere folie als laag in de gelaagde structuur; e Het opschuimen van de opschuimbare polymere folie.

21. Methode volgens conclusie 20, waarbij de opschuimbare polymere folie aan beide zijden met schuiminhibitor plaatselijk wordt aangebracht, bijvoorbeeld beprint.

22.- Methode volgens conclusie 20 of 21, waarbij de opschuimbare polymere folie een opschuimbare zachte PVC folie is.

23.- Het gebruik van een aan één of beide zijden plaatselijk met schuiminhibitor aangebrachte, bijvoorbeeld bedrukte, opschuimbare polymere folie in een proces ter vervaardiging van wand- of vloerbekleding.